Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-56

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Financiėn

Vraag nr. 3-3570 van mevrouw De Schamphelaere van 14 oktober 2005 (N.) :
Woningen bestemd voor mindervalide verwanten. — Kadastraal inkomen. — Vrijstelling.

Op 14 oktober 2005 stelde ik u onder nr. 3-3570 (Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 3-54) de volgende vraag betreffende het in rand vermelde onderwerp :

« Het gehandicaptenbeleid wordt de laatste jaren vooral geconfronteerd met het immense probleem van de wachtlijsten. Volgens de cijfers van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van personen met een handicap (VLAFO) stonden op 31 december 2003 9 042 personen geregistreerd op de CWL (centrale wachtlijst) met een niet afgesloten dringende vraag tot ondersteuning. Het gaat om 61,5 % mannen en 38,5 % vrouwen.

768 personen daarvan vroegen begeleid wonen aan, 78 vroegen zelfstandig wonen aan en 1 348 personen vroegen thuisbegeleiding aan.

De cijfers van de centrale registratie van zorgvragen van 31 december 2004 tonen nog steeds 996 aanvragers voor begeleid wonen, 160 aanvragen voor zelfstandig wonen en 1 744 aanvragen voor thuisbegeleiding.

Een vermindering van het opvang- en zorgtekort is dus niet voor de eerstkomende jaren.

Ouders of andere verwanten van gehandicapte volwassenen opteren er soms voor om dit opvangtekort zelf aan te pakken door met eigen gelden een appartementje aan te kopen waar hun gehandicapte verwant, in voorkomend geval onder professionele begeleiding, zelfstandig of semi-zelfstandig kan wonen.

Het probleem hierbij is dat deze personen, hoewel deze aankoop geen belegging is doch enkel een kost gemaakt voor de gehandicapte afstammelingen, op deze aankoop jaarlijks nog worden belast op basis van het kadastraal inkomen van het aangekochte pand.

Evenwel, wanneer zij dit goed zouden hebben bestemd voor het vestigen van een dispensarium, rusthuis, vakantiehuis voor kinderen of bejaarden of een soortgelijke weldadigheidsinstelling zouden zij overeenkomstig artikel 12, § 1, van het WIB zijn vrijgesteld van belasting op dit goed. De belastinginspectie is evenwel de mening toegedaan dat deze vrijstelling niet geldt voor het hierboven beschreven geval.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Wordt het standpunt van de belastingsinspectie in deze gevolgd door de geachte vice-eerste minister ?

2. Is hij te vinden voor een regeling waarbij, mits de nodige voorwaarden inzake bestemming van het goed zijn vervuld, de belasting op een onroerend goed wordt vrijgesteld of verminderd indien dit onroerend goed door de eigenaars wordt bestemd voor de bewoning zonder huurovereenkomst door een mindervalide verwant, en zolang deze bewoning duurt ? Zo ja, wanneer mogen wij een wetgevend initiatief in deze zin verwachten ? »

Tot op heden mocht ik dienaangaande nog geen antwoord ontvangen. Derhalve ben ik zo vrij deze vraag opnieuw aan u voor te leggen. Mag ik aandringen op een spoedige mededeling van uw standpunt ?

Antwoord : De vrijstelling vermeld in artikel 12, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geldt inderdaad enkel voor onroerende goederen die ten dienste worden gesteld van de bevolking voor expliciet in de wet opgesomde doeleinden.

Persoonlijke bewoning hoort daar niet bij.

Momenteel wordt niet overwogen om de bepaling uit te breiden in de door het geachte lid gewenste zin. Een uitbreiding is trouwens slechts mogelijk na overleg met de gewesten, wat de toepassing van de onroerende voorheffing betreft.