Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-56

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-2388 van de heer Vandenhove d.d. 31 maart 2005 (N.) :
Omgangsrecht. — Aanvang.

Bij heel wat echtscheidingen, zowel bij onderlinge toestemming als op grond van feiten, wordt bepaald dat elk van de ouders de kinderen de (eerste of de tweede) helft van de schoolvakanties haar of zijn hoede zal hebben. In de praktijk levert dit vaak problemen op, in die zin dat de ouders bekvechten over de vraag wanneer dit omgangsrecht aanvangt (vrijdagavond, zaterdagmorgen, maandag, ...). Geregeld worden procedures gevoerd om dergelijke betwistingen door de rechtbank te laten beslechten. Uit de desbetreffende rechtspraak blijkt dat ook de rechterlijke macht een zeer uiteenlopende invulling geeft aan dit aanvangsmoment.

Het lijkt mij aangewezen dat dergelijke betwistingen en bijhorende procedures bij voorbaat vermeden worden, wat kan door duidelijke richtlijnen vast te leggen. Naar mijn mening kan minstens geëist worden dat in elk vonnis of arrest deze aanvangsmomenten klaar en duidelijk bepaald worden.

Graag had ik uw intenties en uw mening hieromtrent gekend.

Antwoord : Artikel 374, 2e lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, bij gebreke van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind [...] de bevoegde rechter de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend kan opdragen aan één van beide ouders. Het 4e lid van hetzelfde artikel bepaalt dat de rechter de wijze bepaalt waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, persoonlijk contact met het kind onderhoudt.

De wet bepaalt aldus niet op welke wijze het omgangsrecht precies dient te worden uitgeoefend. Ingeval de rechter de uitoefening van een omgansgrecht toekent, dient hij in beginsel de concrete modaliteiten ervan vast te leggen : periodiciteit, duur, plaats, regeling omtrent het afhalen en terugbrengen, eventueel regeling omtrent betaling van reiskosten ingeval het kind zelf de verplaatsing onderneemt, ...

De modaliteiten van het omgansgrecht werden ontwikkeld door de rechtspraak. Hoewel in elk individueel geval de modaliteiten van het omgansgrecht worden vastgelegd in functie van de concrete omstandigheden waarin het kind verkeert, is er met betrekking tot het omgangsrecht van één van de ouders in de rechtspraak een model van regeling gegroeid. Dit « klassieke » omgangsrecht van de vader/moeder behelst een bezoek van het kind tijdens de helft van alle vakantieperiodes van meer dan 3 dagen en, buiten de vakantieperiodes, één weekend op twee van vrijdagavond of zaterdagmorgen tot zondagavond.

De bepaling van de concrete modaliteiten van de uitoefening van het omgangsgrecht door de rechter blijft hoe dan ook een casuïstische aangelegenheid, waarbij de rechter rekening dient te houden met alle specifieke elementen van de zaak en met het belang van het kind.

Op 17 maart 2005 werd een wetsontwerp tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind (Kamer, Doc. 51-1673/001) ingediend dat momenteel in bespreking is bij de Kamer van volksvertegenwoordigers. Wellicht kan de door u geschetste problematiek aan bod komen bij de bespreking van dit wetsontwerp.

In de huidige stand van zaken, acht ik het dan ook niet opportuun richtlijnen dienaangaande vast te leggen.