3-1573/2

3-1573/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

6 MAART 2006


Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gesloten door uitwisseling van nota's gedagtekend te Brussel op 19 februari 2004 en 18 maart 2004


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER ROELANTS DU VIVIER


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 6 maart 2006..

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN ALGEMENE BESPREKING

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken deelt mee dat het gaat om een bilaterale overeenkomst die tot doel heeft het verrichten van betaalde werkzaamheden (als loontrekkende of zelfstandige) door de echtgeno(o)te en andere gezinsleden van de ambtenaren van de diplomatieke zendingen in de beide landen te vergemakkelijken.

De status van het diplomatiek personeel is geregeld door de twee conventies van Wenen van 1961 en 1963. Hierin worden een aantal voorrechten en immuniteiten voorzien op het vlak van administratief en burgerlijk recht, strafrecht en sociaal recht. die in de praktijk onverenigbaar zijn met het uitoefenen van een beroep. In de artikelen 3, 4 en 5 van de overeenkomst wordt dan ook bepaald dat in hoofde van degene die een beroep uitoefent in het land van de diplomatieke missie, deze immuniteiten niet gelden.

Ons land heeft reeds soortgelijke overeenkomsten afgesloten. Spreker verwijst hierbij naar het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de regering van Nieuw-Zeeland inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Brussel op 23 april 2003. (stuk Senaat, nr. 3-1368/2), dat door de Senaat werd aangenomen op 15 december 2005.

De heer Dubié vraagt of er onverenigbaarheid bestaat tussen een aantal betaalde werkzaamheden uitgevoerd door de echtgenoot enerzijds en het ambt van diplomaat in de ontvangende Staat anderzijds. Bestaat er een procedure om vooraf de toestemming te krijgen van de minister van Buitenlandse Zaken om die activiteiten te kunnen uitoefenen ?

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de regels inzake het statuut van het rijkspersoneel (koninklijk besluit van 2 oktober 1937) en van die van de carrière Buitenlandse Dienst van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel) niet voorzien in een procedure van voorafgaande toestemming voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden door de echtgenoot van een lid van het rijkspersoneel of de echtgenoot van een personeelslid van de carrière Buitenlandse Dienst van de FOD Buitenlandse Zaken.

Artikel 49 evenwel van het genoemde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 luidt als volgt :

« Met de hoedanigheid van rijksambtenaar is onverenigbaar elke bezigheid die, hetzij door de ambtenaar zelf, hetzij door zijn echtgenoot of de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, hetzij door een tussenpersoon verricht wordt, en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van zijn ambt in strijd is. »

Volgens artikel 3 van het genoemde koninklijk besluit van 25 april 1956 vallen de ambtenaren van de carrière Buitenlandse Dienst onder de toepassing van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en van de besluiten waarbij de regels van dat besluit worden uitgevoerd.

Op grond van die bepalingen zou de minister van Buitenlandse Zaken zich ertegen kunnen verzetten dat de echtgenoot van een van zijn personeelsleden van de carrière Buitenlandse Dienst zijn werkzaamheden voortzet wanneer die het vervullen van zijn ambtsplichten in de weg staan of met de waardigheid van zijn ambt in strijd zijn. Bij wijze van sanctie zou hij de diplomaat naar Brussel kunnen terugroepen.

Overigens zij erop gewezen dat het verrichten van betaalde werkzaamheden in de ontvangende Staat verenigbaar moet zijn met de aldaar van kracht zijnde wetten en voorschriften, overeenkomstig artikel 1, § 2, van de Overeenkomst.

De commissie merkt op dat in de Nederlandse tekst van de memorie van toelichting (pagina 2, tweede alinea, voorlaatste regel) het woord « Nieuw-Zeeland » vervangen moet worden door de woorden « de Verenigde Staten van Amerika ».

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2 alsook het wetsontwerp nr. 3-1573/1 in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De voorzitter-rapporteur,

François ROELANTS du VIVIER.


De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (stuk Senaat, nr. 3-1573/1 - 2005/2006)