3-1440/1 | 3-1440/1 |
23 NOVEMBER 2005
Op 25 juli 1979 werd Louise Brown geboren in het Oldham ziekenhuis in Engeland.
Dit kleine meisje van 2,6 kg is de eerste baby ter wereld die verwekt is in vitro, volgens een methode die ontwikkeld werd door dr. Robert Edwards.
De methode bestaat erin een bevruchting uit te lokken tussen een eicel en een zaadcel, in een gunstig kweekmedium. Het embryo dat hieruit groeit wordt dan in de baarmoeder van de moeder gebracht en ontwikkelt zich verder normaal.
De geboorte van de « proefbuisbaby » heeft de deur geopend voor de reproductieve geneeskunde die sedertdien verhitte discussies is blijven uitlokken tussen voor- en tegenstanders van de fascinerende en onvermijdelijke vooruitgang van de wetenschap.
De positie die België terzake bekleedt is vrij uitzonderlijk en ons land mag op dit gebied prat gaan op een vlekkeloze reputatie, die bovendien door onze wereldwijd erkende deskundigheid alleen maar beter wordt.
De nu ontwikkelde technieken voor medisch begeleide voortplanting worden voortaan op grote schaal toegepast door de erkende laboratoria die verbonden zijn aan een zorgprogramma reproductieve geneeskunde of menselijke erfelijkheid, als bedoeld in het koninklijk besluit van 15 februari 1999 (1) .
Ondanks deze vaststelling blijven artsen, beroepsmensen uit de gezondheidszorg, filosofen en patiënten met elkaar in discussie gaan over de noodzaak van een wet over de medisch begeleide voortplanting.
De specialisten zijn het erover eens dat de procedurele normen die de medische praktijk inzake medisch begeleide voortplanting regelen, voldoende kwaliteitsgaranties bieden voor de bij benadering 12 000 pogingen die jaarlijks in België worden ondernomen.
Op het eerste gezicht beheren de centra zichzelf zonder problemen en zorgen de plaatselijke ethische comités voor een permanente controle met eerbiediging van de verschillende levensovertuigingen. Op die manier worden er jaarlijks in België 2000 kinderen met deze methode geboren.
Er wordt echter gevreesd dat de megalomane willoosheid van sommigen zou kunnen leiden tot wantoestanden zoals er onlangs in Italië en in Roemenië werden vastgesteld.
De indieners zijn dus van mening dat de praktijk inzake medisch begeleide voortplanting afgebakend hoort te worden, met respect voor de essentiële verschillen die iedere mens kenmerken.
Hoewel de procedures voor de medisch begeleide voortplanting zeker eenvormiger en dus doorzichtiger mogen worden, is er geen sprake van dat er toegangscriteria zouden worden ingevoerd die niet voor iedereen op dezelfde wijze zouden worden geïnterpreteerd.
Het voorstel laat dus heel wat ruimte voor de arts of het geconsulteerde fertiliteitscentrum, aangezien de gezamenlijke beslissing om over te gaan tot medisch begeleide voortplanting uiteindelijk stoelt op de noodzakelijke vertrouwensrelatie die tussen de geraadpleegde arts en de betrokken persoon of personen moet bestaan.
Dit vertrouwen is een essentieel element dat enerzijds wordt gewaarborgd dankzij de controle die op de centra wordt uitgeoefend door de plaatselijke ethische comités en anderzijds dankzij de vrije keuze die de patiënt heeft bij het kiezen van de arts met wie hij het proces van de medisch begeleide voortplanting wil doorlopen.
Deze keuzevrijheid brengt bovendien twee gevolgen mee waar de indieners van dit wetsvoorstel dieper zijn op ingegaan :
— de vrije keuze van arts — en dus ook van het bevruchtingscentrum — veronderstelt een grotere transparantie op het vlak van de praktijken en de eenvormigheid van de procedures;
— de vrijheid om over te gaan tot de medisch begeleide voortplanting veronderstelt dat er een keuze wordt gemaakt wat betreft de bestemming van de boventallige embryo's.
Daarnaast hebben de indieners ook de basisprocedures met betrekking tot gameten, gonaden, gonadendeeltjes en pre-implantatiediagnostiek in een tekst willen vastleggen.
Titel I. Definities
Artikel 2
Deze definities zijn nodig voor een goed begrip en een correcte toepassing van de wet.
Titel II. Medisch begeleide voortplanting
Hoofdstuk I. Algemene principes
Artikel 3
In dit artikel wordt vastgesteld welke activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door de fertiliteitscentra, namelijk in-vitrofertilisatie en bewaring door invriezing. Er wordt niet geraakt aan de gebruikelijke activiteiten en de erkende bevoegdheden van de gynaecologen.
Het tweede lid strekt ertoe om, wat de medisch begeleide voortplanting betreft, de tekst om te zetten van de richtlijn tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het bewerken van menselijke weefsels en cellen, goedgekeurd door de Raad op 2 maart 2004.
Het laatste lid stelt de regels vast die van toepassing zijn in afwachting van een koninklijk besluit en voor de kwesties die niet bij koninklijk besluit worden geregeld.
Artikel 4
Zoals eerder is aangetoond, beheren de centra voor in-vitrofertilisatie zich zonder problemen zelf en worden ze permanent gecontroleerd door de plaatselijke ethische comités.
De indieners vonden het nodig om de bewegingsvrijheid van deze centra te bevestigen, omdat zij het best in staat zijn om per geval vast te stellen hoe ze gaan optreden.
Toch hebben de indieners met het oog op de inachtneming van de rechten van de patiënt, enkele fundamentele procedureregels willen vaststellen teneinde de werking van deze centra doorzichtiger te maken.
Artikel 5
De indieners geven er de voorkeur aan leeftijdsgrenzen vast te stellen voor de verschillende ingrepen die verband houden met medisch begeleide voortplanting.
Deze leeftijdsgrenzen zijn ingegeven door vanzelfsprekende ethische en medische beweegredenen. Bovendien wilden de indieners in overeenstemming blijven met het koninklijk besluit van juli 2003 waarin 43 jaar wordt gehanteerd als grens om nog in aanmerking te komen voor de terugbetaling van een behandeling die verband houdt met medisch begeleide voortplanting.
De eerste drie leden hebben alleen betrekking op vrouwen en stellen geen leeftijdsgrens voor mannen vast.
Dit om twee redenen :
1º de centra kunnen overeenkomstig artikel 4 zelf een leeftijdsgrens vaststellen.
2º het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen kan discriminerend werken ten aanzien van de vrouw : nemen we het voorbeeld van een heteroseksueel koppel waarvan de man 47 is en de vrouw 41. Als we een leeftijdsgrens opleggen, die dezelfde moet zijn voor beide leden van het koppel, zal de vrouw niet in aanmerking komen voor medisch begeleide voortplanting omdat haar man buiten de vastgestelde leeftijdsgrenzen valt.
Er wordt dus vastgesteld dat gameten kunnen worden weggenomen bij meerderjarige vrouwen van maximum 45 jaar.
Verzoeken om kunstmatige inseminatie of implantatie van embryo's kunnen worden ingediend door meerderjarige vrouwen van maximum 45 jaar.
Ten slotte — en dat is logisch — kunnen kunstmatige inseminatie en implantatie van embryo's worden uitgevoerd bij meerderjarige vrouwen van maximum 47 jaar, zodat zij na het verstrijken van de leeftijdsgrens voor het indienen van het verzoek nog twee jaar de tijd hebben om effectief tot de ingrepen over te gaan.
Ten slotte wordt vastgesteld dat afnamen bij minderjarigen mogelijk zijn wanneer daar een medische reden voor is.
Denken we bijvoorbeeld aan een meisje van 16 met kanker dat eicellen wil laten bewaren vóór de chemotherapie wordt gestart.
Hier gelden de regels van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (artikel 42 van deze wet).
Artikel 6
In zijn advies nr. 27 van 8 maart 2004 (blz. 42) verklaart het Raadgevend comité voor bio-ethiek eensgezind dat de fertiliteitscentra het recht hebben om hun medewerking te weigeren « indien ze de situatie als te problematisch beschouwen. Men oordeelt dat de medische teams de vrijheid hebben om te beslissen om bepaalde personen niet te behandelen wanneer ze het risico voor het kind om in de toekomst geconfronteerd te worden met ernstige hindernissen als te hoog inschatten ».
De gewetensclausule die dit artikel bevat, beantwoordt aan dit principe.
De weigering moet evenwel worden geformuleerd zodra het verzoek naar behoren is onderzocht en moet onverwijld aan de wensouders worden meegedeeld. Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt moet de weigering aan de betrokken personen worden uitgelegd, zowel wanneer ze gebaseerd is op medische redenen als wanneer het fertiliteitscentrum een beroep doet op de gewetensclausule zonder daarvoor die beslissing te moeten motiveren.
Als de partijen daarom vragen, moet het centrum hen het adres geven van een ander centrum dat aan hun verwachtingen kan voldoen.
Hoofdstuk II. Procedure
Afdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 7
Als mensen een beroep doen op medisch begeleide voortplanting, is dat meestal omdat voordien al heel wat tests en behandelingen niet geslaagd zijn, waardoor de steriliteit, onvruchtbaarheid of subfertiliteit van de vrouw of van het koppel wordt vastgesteld.
De vruchtbaarheidscentra waarop een beroep wordt gedaan, zullen dus moeten nagaan of de vrouw of het koppel getracht hebben, overeenkomstig de stand van de wetenschap en de gebruiken van het beroep, hun toestand te behandelen.
Indien het geraadpleegde vruchtbaarheidscentrum meent dat de vrouw die of het koppel dat de aanvraag doet een medisch begeleide voortplanting vraagt zonder dat daar een geldige reden voor is, kan het centrum zich steeds baseren op de gewetensclausule bepaald in artikel 6 van deze wet.
Alle vruchtbaarheidscentra moeten zich houden aan de procedureregel die stelt dat zij de betrokkenen vooraf moeten informeren.
Deze verplichting strookt trouwens met artikel 7, § 1, van de wet van 22 april 2002 betreffende de rechten van de patiënt, waarin staat :
« De patiënt heeft tegenover de beroepsbeoefenaar recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. »
Deze informatie moet eerlijk zijn, dat wil zeggen duidelijk genoeg zijn zodat de betrokken partijen met kennis van zaken en in alle vrijheid hun toestemming kunnen geven of weigeren.
De verstrekte informatie moet de betrokkenen dus duidelijkheid bieden over de verschillende medische, psychologische en juridische aspecten van de stap die zij wensen te zetten.
Aangezien artikel 7 een referentie is voor de verschillende mogelijke gevallen die in de wet worden bedoeld, is er sprake van de « betrokken partijen » om betrekking te kunnen hebben op alle verschillende mogelijke situaties.
Voorts bepaalt het artikel dat de centra verplicht zijn te voorzien in psychologische begeleiding voor de aanvang en in de loop van de procedure voor medisch begeleide voortplanting.
Ten slotte wordt herhaald dat in ieder geval de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, van toepassing is.
Afdeling 2. Overeenkomst
Artikel 8
De bekrachtiging van de keuze van de wensouders en de aanvaarding ervan door het fertiliteitscentrum worden uitgedrukt in een overeenkomst die door de partijen wordt ondertekend.
Deze overeenkomst kan alle vermeldingen bevatten die het centrum of de wensouders erin willen opnemen, maar moet, om zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden, zeker de volgende zaken vermelden :
— de identiteit, de leeftijd en het adres van de wensouders en de gegevens van het geraadpleegde fertiliteitscentrum;
— de methode voor medisch begeleide voortplanting die zal worden gebruikt.
Het is duidelijk dat, wanneer een koppel overweegt een kind te krijgen, de beide personen die deel uitmaken van dit koppel, de overeenkomst ondertekenen.
Afdeling 3. Wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst
Artikel 9
Aangezien iedere persoonlijke situatie kan evolueren, moet de overeenkomst bedoeld in artikel 8 van deze tekst, kunnen worden gewijzigd.
Om zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden, moeten deze wijzigingen schriftelijk worden neergelegd en worden ondertekend door de wensouder of de wensouders.
Mochten beide wensouders het niet eens kunnen worden over een latere wijziging van de overeenkomst, dan zal het fertiliteitscentrum, om rechtsonzekerheid die niet nodig is te voorkomen, zich baseren op de laatste instructies waarover het koppel wel een akkoord heeft bereikt.
Titel III. Boventallige embryo's
Hoofdstuk I. Algemene beginselen
Artikel 10
Dit artikel beschrijft de procedure en de verschillende keuzes die de wensouder(s) kan (kunnen) maken in verband met de bestemming van de boventallige embryo's.
Artikel 11
Het is de bedoeling dat de nog bestaande voorraad embryo's wordt opgebruikt vooraleer er nieuwe worden aangemaakt en dat de sociale zekerheid bespaart door het aantal prestaties in het kader van de medisch begeleide voortplanting te verminderen.
Van dit principe kan worden afgeweken wanneer het om medische redenen nodig is over te gaan tot een nieuwe afname om aldus nieuwe embryo's aan te maken met het oog op bewaring door invriezing.
De restembryo's moeten uiteraard van goede kwaliteit zijn; daar ziet het fertiliteitscentrum op toe.
Artikel 12
Door te verbieden dat er iets met de boventallige embryo's gebeurt zonder de uitdrukkelijke toelating van de wensouders, bevestigt dit artikel dat het de verantwoordelijkheid van de wensouders is te bepalen welke bestemming hun boventallige embryo's moeten krijgen.
Hoofdstuk II. Bewaring door invriezing van boventallige embryo's met het oog op de (latere) invulling van een kinderwens
Afdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 13
De informatie die over boventallige embryo's wordt gegeven, moet ook eerlijk zijn in de zin van artikel 7 van deze tekst en moet dus ten minste betrekking hebben op :
1º de omstandigheden van de bewaring door invriezing;
2º de duur van de bewaring door invriezing;
3º de opties die de wensouder(s) heeft (hebben) bij het verstrijken van de bewaartermijn.
Wanneer er twee wensouders zijn, is het de taak van het fertiliteitscentrum na te gaan of de beide leden van het koppel bij een nieuwe inplanting van in bevroren toestand bewaarde boventallige embryo's, hiermee nog steeds instemmen.
Afdeling 2. Overeenkomst
Artikel 14
De overeenkomst die wordt gesloten tussen de wensouder(s) en het centrum vormt, zoals bepaald in artikel 8, een noodzakelijke voorwaarde om enige medische stap te kunnen zetten die verband houdt met medisch begeleide voortplanting.
Bij medisch begeleide voortplanting die erop gericht is in vitro gecreëerde embryo's in te planten, zijn er meestal boventallige embryo's. De wensouder(s) moet(en) dus beslissen wat er moet gebeuren met deze embryo's voordat zij aangemaakt worden en dit duidelijk vermelden in de overeenkomst als bepaald in artikel 8 van deze wet.
De embryo's kunnen worden ingevroren en bewaard met het oog op het later invullen van een kinderwens; ze kunnen worden gebruikt voor onderzoek of worden ingepast in een donorprogramma. Indien geen keuze voor een van deze opties wordt vermeld, worden de boventallige embryo's vernietigd.
Om de betrokken partijen meer rechtszekerheid te bieden, moeten de betrokkenen vooraf aangeven welke oplossingen zij verkiezen voor de verschillende situaties waarmee zij geconfronteerd kunnen worden : scheiding, echtscheiding, onbekwaamheid, ...
De overeenkomst moet ook een oplossing bevatten voor het geval de wensouder overlijdt, met dien verstande dat iedere bepaling die strijdig is met artikel 17 (dus de termijn waarbinnen een implantatie post mortem mag worden uitgevoerd) van rechtswege nietig zal zijn.
Afdeling 3. Wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst
Artikel 15
De verantwoording van dit artikel is dezelfde als die bij artikel 9.
Afdeling 4. Post mortem implantatie van boventallige embryo's
Artikel 16
Dit artikel bevestigt de individuele vrijheid van de wensouders, om over te gaan tot de post mortem implantatie van boventallige embryo's.
Artikel 17
Er wordt wel een termijn vastgelegd waarbinnen er moet worden gehandeld, zodat men kan voorkomen dat er ten gevolge van een rouwproces overdreven hevig wordt gereageerd.
In de praktijk ziet men immers dat veel weduwen de post mortem implantatie vrij kort na het overlijden van de partner hebben aangevraagd. Wanneer zij er door de geraadpleegde arts toe worden aangezet hier wat rustiger over na te denken, laten zij dit plan vaak varen.
Afdeling 5. Termijn voor de bewaring van de boventallige embryo's
Onderafdeling 1. Principe
Artikel 18
Het raadgevend comité voor bio-ethiek geeft in zijn advies nr. 19 van 14 oktober 2002 aan dat zijn leden een beperking van de totale bewaarperiode wensen in te stellen.
Deze wens heeft te maken met de zeer uiteenlopende termijnen die door de verschillende centra voor in-vitrofertilisatie in België worden gehanteerd voor de bewaring van de boventallige embryo's die bestemd zijn voor de latere invulling van de kinderwens.
Het Comité vindt dat een grotere eenvormigheid op dit vlak meer klaarheid zal scheppen, zowel voor de wensouders als voor de fertiliteitscentra. Volgens het Comité is een termijn ook belangrijk omdat hij de invulling van de kinderwens in de tijd beperkt : wensouders worden verplicht een keuze te maken bij het verstrijken van de bewaartermijn.
De termijn is dus vastgesteld op vijf jaar, maar kan op uitdrukkelijke vraag van één van de wensouders of beide wensouders ingekort worden. Deze inkorting dient dan in de artikel 8 bepaalde overeenkomst te staan.
Onderafdeling 2. Afwijking
Artikel 19
In bijzondere gevallen is een afwijking van de termijn mogelijk.
Het Raadgevend comité voor bio-ethiek geeft een voorbeeld en verwijst naar het geval van een jonge vrouw van twintig die aan kanker lijdt en die op het punt staat een behandeling te ondergaan die een ernstige bedreiging vormt voor een latere zwangerschap. Men kan zich voorstellen dat zij de bewaartermijn graag zou kunnen verlengen.
De wensouder(s) dient (dienen) deze afwijking aan te vragen. De aanvraag zal in overweging worden genomen door het geraadpleegde centrum en eventueel wordt de afwijking van de termijn in de overeenkomst gestipuleerd.
Hoofdstuk III. Gebruik van de boventallige embryo's voor een onderzoeksprogramma in de zin van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro
Afdeling 1. Algemene beginselen
Artikel 20
Zonder hier een filosofisch of ethisch debat aan te gaan, vinden de indieners het toch belangrijk op een overduidelijk feit te wijzen, namelijk dat de commercialisering van menselijke embryo's verboden is.
Dit principe wordt trouwens al gehuldigd in de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, die in zijn artikel 5, 3º, bepaalt :
« Het is verboden :
1º (...);
2º (...);
3º embryo's, gameten en embryonale stamcellen te gebruiken voor commerciële doeleinden; »
Het is blijkbaar wel noodzakelijk te benadrukken dat de donatie van boventallige embryo's wel is toegestaan, zolang die donatie gratis gebeurt.
Afdeling 2. Overeenkomst
Artikel 21
Hier kan de noodzaak van een overeenkomst als beschreven in artikel 8 nogmaals worden verklaard door de behoefte aan rechtszekerheid.
Het gebruik van de boventallige embryo's voor wetenschappelijk onderzoek moet uitdrukkelijk in de overeenkomst worden vermeld.
Om verder de fertiliteitscentra een grotere rechtszekerheid te bieden, lijkt het ons noodzakelijk te bepalen dat het gebruik van de boventallige embryo's voor wetenschappelijk onderzoek niet herroepbaar is.
Afdeling 3. Termijn voor de bewaring van boventallige embryo's
Artikel 22
Dit artikel verwijst naar artikel 4 van de huidige wet, waarin de centra zelf de mogelijkheid krijgen om dit aspect te regelen naar gelang van de omstandigheden of van de praktijk van het centrum.
Hoofdstuk IV. De donatie van boventallige embryo's
Afdeling 1. Algemene beginselen
Artikel 23
De verantwoording van dit artikel is dezelfde als die bij artikel 20.
Opgemerkt zij dat de donatie van boventallige embryo's altijd anoniem gebeurt.
Artikelen 24 tot 26
Hier gaat het om een aantal praktijken die, om duidelijke ethische redenen, niet kunnen plaatsvinden in het kader van de medisch begeleide voortplanting.
De bestemmeling van het embryo of het koppel voor wie het embryo bestemd is mag natuurlijk bepaalde fysieke kenmerken bepalen die het kind moet hebben (huidskleur, mogelijke gelijkenis met de fysieke kenmerken van één of beide toekomstige ouders, ...). Dit principe wordt al door de fertiliteitscentra gehanteerd en mag verder gehanteerd worden.
Het is echter verboden boventallige embryo's in te planten met het oog op eugenetische of seksuele voorkeuren, in de zin van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro.
Ook de verbodsbepalingen in de artikelen 25 en 26 zijn het resultaat van de uiteenzettingen van de deskundigen die aan het woord zijn gekomen in de werkgroep « Bioethiek » van de Senaat (Stuk 3-418/2).
Artikel 27
Dit artikel legt de afstammingsregels vast in het geval van donaties van boventallige embryo's.
De implantatie van een dergelijk embryo maakt van de ontvangster de wettelijke moeder van het ongeboren kind. In dit geval is haar partner of echtgenoot de vader van het ongeboren kind, volgens de gewone regels inzake afstamming.
De implantatie heeft dus als gevolg dat iedere band tussen het embryo en zijn genetische ouders definitief wordt doorgeknipt, wat reeds kan worden afgeleid uit het feit dat deze donatie anoniem verloopt.
Artikel 28
Dit artikel wil de fertiliteitscentra, eens de donatie een feit is, ertoe verplichten alle gegevens die op een verband zouden kunnen wijzen tussen de donoren van de boventallige embryo's en de weggeschonken boventallige embryo's ontoegankelijk te maken, zodat de anonimiteit van de donoren beter bewaard kan blijven.
Tegelijk wordt ook bepaald dat de personen die wegens hun functie of hun beroep toegang hebben tot, of kennis hebben van deze gegevens, gebonden zijn door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Afdeling 2. Embryodonoren
Onderafdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 29
De verantwoording van dit artikel is dezelfde als die bij artikel 7 van de huidige tekst.
Onderafdeling 2. Overeenkomst
Artikel 30
Ook hier kan de noodzaak van de in artikel 8 bedoelde overeenkomst verklaard worden door de nood aan rechtszekerheid.
De wensouder(s) die boventallige embryo's willen doneren, moeten de noodzakelijke onderzoeken willen ondergaan om zeker te zijn dat de boventallige embryo's voldoen aan de gezondheidsvereisten.
Ten slotte en teneinde de fertiliteitscentra een grotere rechtszekerheid te bieden, lijkt het ons noodzakelijk te verduidelijken dat de donatie van boventallige embryo's onherroepelijk is.
Afdeling 3. De ontvangers van embryo's
Onderafdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 31
De verantwoording bij dit artikel is dezelfde als bij artikel 7 van de tekst.
Onderafdeling 2. Procedure
Artikelen 32 en 33
Deze twee artikelen definiëren de procedure die de ontvangster van de embryo's of het koppel dat de boventallige embryo's ontvangt, in acht dient te nemen.
De implantatie van boventallige embryo's veronderstelt dat er een schriftelijke, ondertekende aanvraag is ingediend door — naar gelang van het geval — de ontvangster of het koppel dat de embryo's ontvangt.
Het fertiliteitscentrum kan op die aanvraag ingaan of ze weigeren. In het laatste geval worden de in artikel 6 bepaalde voorwaarden toegepast (gewetensclausule).
Afdeling 4. Termijn voor de bewaring van boventallige embryo's
Artikel 34
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 22.
Afdeling 5. Opslag en mededeling van de gegevens
Artikelen 35 en 36
Het spreekt vanzelf dat de gegevens betreffende de donoren en de ontvangers van boventallige embryo's die verzameld worden in het kader van de medisch begeleide voortplanting, beschermd zijn door het beroepsgeheim waardoor de verschillende actoren van het centrum gebonden zijn.
Men kan er echter wel voor zorgen dat bepaalde fysieke gegevens aan kandidaat-ontvangers worden meegedeeld, zodat zij met kennis van zaken een keuze kunnen maken (zie de verantwoording bij artikel 24 van dit voorstel).
Het spreekt ook vanzelf dat bepaalde medische gegevens in verband met de embryodonoren opgeslagen moeten kunnen worden zodat ze later ter beschikking gesteld kunnen worden van de huisarts van het kind.
De indieners vinden dat de opslag van deze gegevens opgedragen kan worden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Titel IV. Gameten
Hoofdstuk I. Algemene principes
Artikel 37
In dit artikel wordt vastgesteld voor welke doeleinden gameten kunnen worden weggenomen.
Artikel 38
Dit artikel verbiedt elk gebruik van gameten zonder de uitdrukkelijke toelating van de personen bij wie ze zijn weggenomen of van de donoren en bevestigt dus hun verantwoordelijkheid met betrekking tot het gebruik dat van hun gameten gemaakt wordt.
Artikel 39
In dit artikel staat dat de regels die van toepassing zijn op gameten naarmate de medische wetenschap verder evolueert ook van toepassing zullen worden op gonaden en fragmenten van gonaden.
Het betreft het geval waarin zeer jonge patiënten een behandeling tegen kanker moeten ondergaan. Men kan dan een gonade of een fragment van een gonade wegnemen en invriezen met het oog op een latere transplantatie wanneer de zieke in remissie is of genezen. Momenteel hebben wereldwijd vier transplantaties van een gonade of een fragment van een gonade tot een zwangerschap geleid — waarvan twee in België (repectievelijk in het Erasmus-ziekenhuis en in Saint-Luc).
Hoofdstuk II. Bewaring door invriezing van gameten met het oog op de invulling of latere invulling van de kinderwens
Afdeling 1. Werkingssfeer
Artikel 40
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 10.
Afdeling 2. Voorafgaande informatie
Artikel 41
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij de artikelen 7 en 13.
Vooral met betrekking tot eventuele risico's die de vrouw bij de afname loopt, moet heel gedetailleerde informatie worden gegeven.
Afdeling 3. Overeenkomst
Artikel 42
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij de artikelen 8 en 14.
Afdeling 4. Wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst
Artikel 43
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 9.
Afdeling 5. Post mortem implantatie van boventallige embryo's
Artikel 44
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 16.
Artikel 45
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 17.
Afdeling 6. Termijn voor de bewaring van boventallige gameten
Onderafdeling 1. Principe
Artikel 46
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 18.
Artikel 47
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 19.
Hoofdstuk III. Gebruik van gameten in een onderzoeksprogramma
Afdeling 1. Algemene beginselen
Artikel 48
Ook hier lijkt het noodzakelijk te benadrukken dat de donatie van gameten is toegestaan als dit gratis gebeurt en er ten overvloede op te wijzen dat de commercialisering van gameten verboden is.
Het specifieke karakter van kosten verbonden aan de afname van eicellen, moet worden benadrukt.
Afdeling 2. Procedure
Onderafdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 49
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 7.
Onderafdeling 2. Overeenkomst
Artikel 50
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 21.
Onderafdeling 3. Termijn voor de bewaring van gameten
Artikel 51
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 22.
Hoofdstuk IV. Donatie van gameten
Afdeling 1. Algemene beginselen
Artikel 52
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 48.
Artikelen 53 tot 55
De verantwoording bij deze artikelen is mutatis mutandis dezelfde als die bij de artikelen 24 tot 26.
Artikel 56
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 27.
Artikel 57
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 28.
Afdeling 2. Donoren van gameten
Onderafdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 58
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 29.
Onderafdeling 2. Overeenkomst
Artikel 59
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 30.
Afdeling 3. Ontvangers van gameten
Onderafdeling 1. Voorafgaande informatie
Artikel 60
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 31.
Onderafdeling 2. Procedure
Artikel 61
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 32.
Artikel 62
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 33.
Afdeling 4. Termijn voor de bewaring van gameten
Artikel 63
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 34.
Afdeling 5. Opslag en mededeling van de gegevens
Artikel 64
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 35.
Artikel 65
De verantwoording bij dit artikel is mutatis mutandis dezelfde als die bij artikel 36.
Titel V. Pre-implantatiediagnostiek (PID)
Hoofdstuk I. Voorafgaande informatie
Artikel 66
In dit artikel wordt bepaald dat het geraadpleegde centrum de wensouders eerlijke informatie moeten verstrekken wanneer wordt gedacht aan een PID.
Overigens wordt in de tekst benadrukt dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing blijft op de betrekkingen tussen de fertiliteitscentra en de wensouders.
Hoofdstuk II. Voorwaarden waaronder PID geoorloofd is
Artikel 67
Dit artikel verbiedt PID met een eugenetisch oogmerk.
Ook in dit verband wordt verwezen naar de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro.
Artikel 68
Dit artikel staat PID bij wijze van uitzondering toe wanneer ze het therapeutisch belang dient van een reeds geboren kind van de wensouder(s).
Toch moet het geraadpleegde fertiliteitscentrum nagaan of er een echte kinderwens aanwezig is. Het kind dat na de PID geboren wordt, mag immers niet uitsluitend het therapeutisch belang dienen waarvan sprake is in paragraaf 1 van dit artikel.
Met het oog op een nog grotere rechtszekerheid, moet de beoordeling van het geraadpleegde fertiliteitscentrum worden bevestigd door het geraadpleegde centrum voor menselijke erfelijkheid, waarvan het advies bij het dossier wordt gevoegd.
Hoofdstuk III. Overeenkomst
Artikel 69
PID kan enkel worden uitgevoerd als de wensouders met kennis van zaken hun toestemming hebben gegeven in een schriftelijk document, dat zijzelf en het geraadpleegde fertiliteitscentrum hebben ondertekend.
Deze overeenkomst kan enkel worden gesloten als aan de voorwaarden uit de artikelen 67 tot 69 is voldaan.
Hoofdstuk IV. Geheime aard van de gegevens
Artikel 70
Dit artikel strekt ertoe de PID te laten uitvoeren in overeenstemming met de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt wat de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer betreft en maakt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing op alle personen die werken voor of in een fertiliteitscentrum of een centrum voor menselijke erfelijkheid als bedoeld in artikel 2, s) en t).
Hoofdstuk V. Samenwerking tussen de fertiliteitscentra en de centra voor menselijke erfelijkheid
Artikel 71
In dit artikel wordt vastgesteld dat PID alleen kan worden uitgevoerd in een fertiliteitscentrum en een centrum voor menselijke erfelijkheid die daartoe een specifieke samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Artikel 72
Dit artikel beperkt de mogelijke samenwerking tussen de fertiliteitscentra en de centra voor menselijke erfelijkheid tot één specifieke samenwerkingsovereenkomst inzake PID.
Titel VII. Strafsancties
Artikelen 73 en 74
De strafsancties waarin deze wet voorziet zijn dezelfde als die waarin de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro voorziet.
Christine DEFRAIGNE. Patrik VANKRUNKELSVEN. Jacinta DE ROECK. Philippe MAHOUX. Isabelle DURANT. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Titel I
Definities
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet, worden volgende definities gehanteerd :
a) medisch begeleide voortplanting : de uitvoering, overeenkomstig een geheel van nadere regels en voorwaarden voor de toepassing van nieuwe medische technieken van begeleide voortplanting, van :
1º hetzij een kunstmatige inseminatie,
2º hetzij een van de in-vitrofertilisatietechnieken, dat wil zeggen technieken waarbij op een gegeven ogenblik een eicel en/of een embryo worden behandeld;
b) embryo : cel of samenhangend geheel van cellen met het vermogen uit te groeien tot een mens;
c) embryo in vitro : een embryo dat zich buiten het vrouwelijk lichaam bevindt;
d) boventallig embryo : embryo dat is aangemaakt in het kader van een medisch begeleide voortplanting, maar dat niet bij een vrouw werd ingeplant;
e) bewaring door invriezing : invriezing van gameten, boventallige embryo's, gonaden en fragmenten van gonaden;
f) wensouder : elke persoon die heeft besloten om ouder te worden door middel van medisch begeleide voortplanting, ongeacht of dit met zijn eigen gameten of embryo's gebeurt of niet;
g) fertiliteitscentrum : zorgprogramma voor reproductieve geneeskunde in de zin van het koninklijk besluit van 15 februari 1999 houdende vaststelling van de normen waaraan de zorgprogramma's reproductieve geneeskunde moeten voldoen om erkend te worden;
h) onderzoek op boventallige embryo's : gebruik van boventallige embryo's voor onderzoek in de zin en volgens de criteria van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
i) embryodonor : persoon die bij overeenkomst ten kosteloze titel, gesloten met een centrum voor in-vitrofertilisatie boventallige embryo's afstaat opdat deze anoniem kunnen worden gebruikt voor medisch begeleide voortplanting bij een ontvanger van embryo's zonder dat een afstammingsband kan worden vastgesteld tussen het ongeboren kind en de donor.
j) ontvanger van een embryo : persoon die schriftelijk heeft aanvaard om in het kader van medisch begeleide voortplanting boventallige embryo's te ontvangen zonder dat een afstammingsband kan worden vastgesteld tussen de donor van het embryo en het ongeboren kind;
k) gameten : voortplantingscellen die op basis van het geslacht worden opgedeeld in vrouwelijke gameten (eicellen) en mannelijke gameten (spermatozoïden) en waarvan de versmelting een embryo vormt;
l) boventallige gameten : gameten die zijn weggenomen in het kader van medisch begeleide voortplanting maar die daarvoor niet onmiddellijk zijn gebruikt;
m) gonade : orgaan dat de voortplantingscellen produceert, te weten de eierstokken bij de vrouw en de teelballen bij de man;
n) persoon bij wie een afname wordt verricht : persoon bij wie gameten worden weggenomen teneinde deze te gebruiken in het kader van een wetenschappelijk onderzoeksprotocol;
o) donor van gameten : persoon die bij overeenkomst ten kosteloze titel, gesloten met een centrum voor in-vitrofertilisatie gameten afstaat opdat ze in het kader van medisch begeleide voortplanting worden gebruikt bij een ontvanger van gameten zonder dat een afstammingsband kan worden vastgesteld tussen het ongeboren kind en de donor;
p) ontvanger van gameten : persoon die schriftelijk heeft aanvaard om in het kader van medisch begeleide voortplanting gameten te ontvangen zonder dat een afstammingsband kan worden vastgesteld tussen de donor van de gameten en het ongeboren kind;
q) post mortem implantatie : techniek die de medisch begeleide bevruchting van een vrouw mogelijk maakt door middel van de implantatie van de door invriezing bewaarde boventallige embryo's die haar partner haar bij overeenkomst ter beschikking heeft gesteld vóór zijn overlijden;
r) post mortem inseminatie : techniek die de medisch begeleide bevruchting van een vrouw mogelijk maakt met de door invriezing bewaarde gameten die haar partner haar bij overeenkompst ter beschikking heeft gesteld vóór zijn overlijden;
s) pre-implantatiediagnostiek (PID) : techniek die erin bestaat om in het kader van een in-vitrofertilisatie één of meerdere genetische kenmerken van de embryo's in vitro te analyseren om inlichtingen te verzamelen die worden gebruikt om uit te maken welke embryo's worden ingeplant;
t) centrum voor menselijke erfelijkheid : centrum in de zin van het koninklijk besluit van 14 december 1987 houdende vaststelling van de normen waaraan de centra voor menselijke erfelijkheid moeten voldoen om erkend te worden.
Titel II
Medisch begeleide voortplanting
Hoofdstuk I
Algemene beginselen
Art. 3
Onverminderd het koninklijk besluit van 15 februari 1999 houdende vaststelling van de normen waaraan de zorgprogramma's reproductieve geneeskunde moeten voldoen om erkend te worden, kunnen in-vitrofertilisatie en bewaring door invriezing enkel worden uitgevoerd in fertilteitscentra.
De Koning stelt de voorwaarden vast voor het opstellen van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, transformeren, bewaren, opslaan en distribueren van gameten, boventallige embryo's, gonaden en fragmenten van gonaden.
Bij ontstentenis daarvan, voeren de fertiliteitscentra de procedures uit overeenkomstig de stand van de wetenschap en de gebruiken van het beroep.
Art. 4
De centra voor in-vitrofertilisatie kunnen de procedure die zij willen hanteren in het kader van hun opdracht nader regelen op voorwaarde dat ze de regels toepassen waarin deze wet voorziet.
Art. 5
Gameten mogen worden weggenomen bij meerderjarige vrouwen van maximum 45 jaar.
Een verzoek om implantatie van embryo's of inseminatie met gameten kan worden ingediend door meerderjarige vrouwen van maximum 45 jaar.
De implantatie van embryo's of de inseminatie met gameten kunnen niet worden uitgevoerd bij meerderjarige vrouwen ouder dan 47 jaar.
Het wegnemen met het oog op bewaring door invriezing van gameten, van boventallige embryo's, van gonaden of fragmenten van gonaden kan bij een minderjarige worden uitgevoerd wanneer daar een medische reden voor bestaat.
Art. 6
De fertiliteitscentra kunnen ten aanzien van de tot hen gerichte verzoeken een beroep doen op de gewetensclausule.
De fertiliteitscentra brengen de verzoeker(s) binnen een maand na de beslissing van de geraadpleegde arts op de hoogte van hun weigering om in te gaan op het verzoek.
Deze weigering gebeurt schriftelijk en bevat verplicht :
1º hetzij de medische redenen voor de weigering;
2º hetzij een verwijzing naar de gewetensclausule waarvan sprake is in het eerste lid van dit artikel;
3º wanneer de verzoeker of de verzoekers dat wensen, het adres van een ander fertiliteitscentrum waartoe zij zich kunnen wenden.
Hoofdstuk II
Procedure
Afdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 7
§ 1. Vóór de in artikel 8 bedoelde overeenkomst wordt gesloten, gaat het geraadpleegde fertiliteitscentrum na of de oorzaken van de steriliteit, de onvruchtbaarheid of de subfertiliteit bij de verzoekster of bij de verzoekers werden vastgesteld en behandeld overeenkomstig de stand van de wetenschap en de gebruiken van het beroep.
Het geraadpleegde fertiliteitscentrum verstrekt de betrokken partijen ook eerlijke informatie over de medisch begeleide voortplanting.
§ 2. In deze informatiefase moeten de fertiliteitscentra de betrokken partijen de mogelijkheid bieden zich psychologisch te laten begeleiden voor en tijdens het medisch begeleide voortplantingsproces.
§ 3. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt blijft van toepassing op de betrekkingen tussen de fertiliteitscentra en de betrokken partijen.
Afdeling 2
Overeenkomst
Art. 8
Voordat wordt overgegaan tot enige medische stap die verband houdt met medisch begeleide voortplanting, stellen de wensouders en het geraadpleegde fertiliteitscentrum een overeenkomst op.
De overeenkomst vermeldt de identiteit, de leeftijd en het adres van de wensouder(s) en de gegevens van het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
De overeenkomst vermeldt de techniek die voor de medisch begeleide voortplanting zal worden gebruikt.
Zijn er twee wensouders, dan wordt de overeenkomst ondertekend door beiden.
De overeenkomst wordt opgesteld in twee exemplaren, waarbij het ene bestemd is voor het fertiliteitscentrum, het andere voor de wensouder(s).
Afdeling 3
Wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst
Art. 9
De instructies van de wensouder(s) zoals opgenomen in de in artikel 8 vermelde overeenkomst, kunnen worden gewijzigd totdat de laatste instructie is uitgevoerd, tenzij intussen de termijn voor de bewaring van gameten of boventallige embryo's verstreken is.
Deze wijzigingen worden opgenomen in een schriftelijk document, opgesteld in het fertiliteitscentrum in aanwezigheid van de geraadpleegde arts.
Zijn er twee wensouders, dan worden deze wijzigingen met onderling akkoord aangebracht en wordt het in het tweede lid bedoelde document, ondertekend door beiden.
Bestaat er geen onderling akkoord over een latere wijziging, dan is het fertiliteitscentrum gebonden door de laatste instructie die het koppel met onderling akkoord heeft gegeven.
Titel III
Boventallige embryo's
Hoofdstuk I
Algemene beginselen
Art. 10
§ 1. De boventallige embryo's kunnen worden bewaard door invriezing met het oog op de invulling van een bestaande kinderwens of een latere kinderwens.
§ 2. Als de embryo's niet worden bewaard door invriezing overeenkomstig § 1 of als de in de artikelen 18 en 19 van deze wet bepaalde termijn voor de bewaring door invriezing verstreken is, kunnen de boventallige embryo's :
— worden geïntegreerd in een wetenschappelijk onderzoeksprotocol overeenkomstig de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro,
— worden vernietigd,
— worden opgenomen in een programma voor embryodonatie.
Art. 11
Behoudens om medische redenen mag er niet worden overgegaan tot andere afnames om nieuwe embryo's aan te maken zolang de wensouders nog beschikken over embryo's die worden ingevroren, voor zover deze voldoen aan de vereiste gezondheidsnormen.
Het geraadpleegde fertiliteitscentrum beoordeelt de gezondheid van de boventallige embryo's.
Art. 12
Er mag in geen geval iets met de boventallige embryo's gebeuren zo lang de wensouder(s) niet uitdrukkelijk de in de overeenkomst in artikel 14 gestipuleerde toelating heeft (hebben) gegeven.
Hoofdstuk II
Bewaring door invriezing van boventallige embryo's met het oog op de (latere) invulling van een kinderwens
Afdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 13
Bij medisch begeleide voortplanting door middel van inplanting van embryo's, moet het geraadpleegde fertiliteitscentrum voldoen aan de in artikel 7 bepaalde algemene informatieplicht maar moet het ook — vóór het sluiten van de in artikel 8 bedoelde overeenkomst — de wensouder(s) eerlijke informatie verstrekken over de omstandigheden en de duur van de bewaring door invriezing van boventallige embryo's, als bepaald in de artikelen 18 en 19.
De fertiliteitscentra informeren de wensouder(s) ook over de opties die zij hebben bij het verstrijken van de in de artikelen 18 en 19 bepaalde termijn voor de bewaring van de boventallige embryo's.
In de situatie bedoeld in artikel 14, vierde lid, gaan de fertiliteitscentra vooraf na of beide wensouders, nog steeds instemmen met het inplanten van door invriezing bewaarde embryo's.
Afdeling 2
Overeenkomst
Art. 14
Naast de in artikel 8, tweede lid, bepaalde vermeldingen bevat de overeenkomst tussen het geraadpleegde fertiliteitscentrum en de wensouder(s) ook een bepaling over de bestemming van de boventallige ingevroren embryo's bij scheiding, echtscheiding, wanneer een van de wensouders definitief niet meer in staat is beslissingen te nemen of wanneer de wensouders een onoplosbaar meningsverschil hebben.
In de overeenkomst wordt bepaald welke bestemming aan de boventallige embryo's wordt gegeven wanneer een van de wensouders overlijdt. Elk beding in de overeenkomst dat strijdig is met artikel 17 is van rechtswege nietig.
In de overeenkomst wordt bepaald welke bestemming aan de boventallige embryo's wordt gegeven na het verstrijken van de termijn voor de bewaring van de boventallige embryo's. Als daarover geen instructies zijn gegeven, worden de boventallige embryo's vernietigd.
Zijn er twee wensouders, dan moet de overeenkomst worden ondertekend door beiden.
Afdeling 3
Wijzigingen van de oorspronkelijke overeenkomst
Art. 15
De instructies die in de in de artikelen 8 en 14 bepaalde overeenkomst zijn opgenomen, kunnen worden gewijzigd, overeenkomstig de in artikel 9 vastgestelde regels.
Ingeval de wensouders het na de ondertekening van de overeenkomst niet eens kunnen worden over de bestemming van de boventallige embryo's, houdt het geraadpleegde fertiliteitscentrum rekening met de laatste instructie van de wensouders waarover zij het wel eens zijn.
Afdeling 4
Post mortem implantatie van boventallige embryo's
Art. 16
Wanneer de wensouders de boventallige embryo's door invriezing hebben laten bewaren met het oog op de latere invulling van een kinderwens en zij dit uitdrukkelijk hebben vermeld in de overeenkomst bedoeld in de artikelen 8 en 14, is post mortem implantatie van boventallige embryo's geoorloofd.
Art. 17
Post mortem implantatie als bepaald in artikel 2, q), mag ten vroegste geschieden zes maanden na het overlijden van de wensouder en ten laatste twee jaar na dat overlijden.
Afdeling 5
Termijn voor de bewaring van boventallige embryo's
Onderafdeling 1
Principe
Art. 18
De termijn voor de bewaring van boventallige embryo's die werden ingevroren met het oog op de (latere) invulling van een kinderwens bedraagt vijf jaar. Deze termijn vangt aan op de dag van de bewaring door invriezing.
Deze termijn kan op uitdrukkelijk verzoek van de wensouder(s) ingekort worden. Dit wordt vermeld in de overeenkomst bedoeld in de artikelen 8 en 14.
Bij het verstrijken van de termijn voert het geraadpleegde centrum de laatste instructie uit die de wensouder(s) heeft/hebben gegeven in de overeenkomst bedoeld in artikel 8.
Onderafdeling 2
Afwijking
Art. 19
§ 1. In afwijking van artikel 18, kan (kunnen) de wensouder(s) vragen dat de bovenvermelde termijn wegens bijzondere omstandigheden wordt verlengd.
§ 2. Dit verzoek wordt opgenomen in een schriftelijk document dat wordt opgesteld in het fertiliteitscentrum, in aanwezigheid van de geraadpleegde arts.
Wanneer het om een koppel gaat, moet het in het voorgaande lid bedoelde document door beide leden van het koppel ondertekend worden.
§ 3. Als het geraadpleegde fertiliteitscentrum op het verzoek ingaat, wordt de verlenging van de termijn opgetekend in de overeenkomst waarin artikel 8 van deze wet voorziet.
§ 4. Weigert het geraadpleegde fertiliteitscentrum op het verzoek in te gaan, dan kan de bewaringstermijn niet worden verlengd en is artikel 18, derde lid, van toepassing.
Hoofdstuk III
Gebruik van boventallige embryo's in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma, in de zin van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro
Afdeling 1
Algemene beginselen
Art. 20
Het gratis gebruik van boventallige embryo's in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma is toegestaan.
Handel in boventallige embryo's is verboden.
Afdeling 2
Overeenkomst
Art. 21
Het gebruik van boventallige embryo's in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma als bedoeld in de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, wordt uitdrukkelijk vermeld in de in artikel 8 bedoelde overeenkomst, die gesloten wordt tussen de wensouder(s) en het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
Het gebruik van boventallige embryo's in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma als bedoeld in de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro is onherroepelijk.
Afdeling 3
Termijn voor de bewaring van boventallige embryo's
Art. 22
De termijn voor de bewaring van boventallige embryo's die gebruikt worden in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma als bedoeld in de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, wordt bepaald door het geraadpleegde fertiliteitscentrum, met toepassing van artikel 4.
Hoofdstuk IV
De donatie van boventallige embryo's
Afdeling 1
Algemene beginselen
Art. 23
De gratis donatie van boventallige embryo's is toegestaan.
De donatie van boventallige embryo's geschiedt anoniem.
Handel in menselijke embryo's is verboden.
Art. 24
Het is verboden :
1º boventallige embryo's te doneren met het oog op eugenetische selectie, als bepaald in artikel 5, 4º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op de selectie of de verbetering van niet-pathologische genetische kenmerken van de menselijke soort;
2º boventallige embryo's te doneren met het oog op geslachtsselectie, als bepaald in artikel 5, 5º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op de geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten.
Art. 25
De gelijktijdige implantatie van embryo's afkomstig van verschillende donoren van boventallige embryo's is verboden.
Art. 26
De boventallige embryo's van eenzelfde donor of donorpaar mogen niet met opzet worden gebruikt om meer dan zes broers of zussen geboren te laten worden.
Art. 27
Vanaf het moment van de implantatie van de gedoneerde boventallige embryo's, spelen de afstammingsregels als bepaald in het Burgerlijk Wetboek in het voordeel van de wensouder(s) die deze boventallige embryo's heeft (hebben) ontvangen.
Donoren van boventallige embryo's kunnen geen rechtsvordering instellen betreffende de afstamming of de daaruit voortvloeiende vermogensrechtelijke gevolgen.
Art. 28
Het gebruik van boventallige embryo's in een embryodonatieprogramma heeft tot gevolg dat het geraadpleegde fertiliteitscentrum de anonimiteit van de donoren moet waarborgen door alle gegevens die zouden kunnen leiden tot hun identificatie ontoegankelijk te maken.
Iedere persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee de donoren van boventallige embryo's kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Afdeling 2
Embryodonoren
Onderafdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 29
Benevens de in artikel 7 algemene informatieplicht, hebben de fertiliteitscentra ook de plicht de donoren van boventallige embryo's eerlijke informatie te verstrekken in verband met het gebruik van hun boventallige embryo's in een programma voor donatie van boventallige embryo's.
Onderafdeling 2
Overeenkomst
Art. 30
§ 1. Het gebruik van boventallige embryo's in een programma voor donatie van boventallige embryo's wordt uitdrukkelijk vermeld in de in artikel 8 bedoelde overeenkomst, die wordt gesloten tussen de wensouder(s) en het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
§ 2. In dit geval vermeldt de overeenkomst, naast de in artikel 8, tweede lid, opgesomde gegevens ook het volgende :
1º de verbintenis aangegaan door de donor of de donoren om alle onderzoeken te ondergaan waarmee het fertiliteitscentrum kan nagaan of de gedoneerde embryo's gezond zijn;
2º de bestemming die de donor of de donoren aan de embryo's wil(len) geven, mochten de resultaten van de in het 1º bedoelde onderzoeken gunstig zijn, met andere woorden vernietiging of gebruik voor wetenschappelijk onderzoek;
3º de bestemming die de donor of de donoren aan de embryo's wensen te geven, mocht(en) de donor(en) weigeren of er later van afzien om de in het vorige punt bedoelde onderzoeken te laten uitvoeren, met andere woorden vernietiging of gebruik voor wetenschappelijk onderzoek.
§ 3. De donatie van boventallige embryo's is onherroepelijk.
Afdeling 3
De ontvangers van embryo's
Onderafdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 31
Benevens de in artikel 7 bedoelde algemene informatieplicht, hebben de fertiliteitscentra ook de plicht de ontvangers van embryo's te informeren over de door het geraadpleegde centrum gevolgde procedure.
Onderafdeling 2
Procedure
Art. 32
De ontvangster van het embryo dient een schriftelijke aanvraag tot implantatie van boventallige embryo's in door middel van een schriftelijke verklaring opgesteld in het fertiliteitscentrum, in aanwezigheid van de geraadpleegde arts.
Wanneer het om een koppel gaat, wordt het in het eerste lid bedoelde document door beide leden van het koppel ondertekend.
Het geraadpleegde centrum beantwoordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag binnen twee maanden na de indiening ervan.
Art. 33
Indien het fertiliteitscentrum ingaat op de in artikel 32 bedoelde aanvraag, wordt er tussen het geraadpleegde centrum en de ontvangster of het koppel dat het embryo ontvangt, een overeenkomst opgesteld als bedoeld in artikel 8.
Wijst het fertiliteitscentrum de in artikel 32 bedoelde aanvraag af, dan wordt artikel 6 toegepast.
Afdeling 4
Termijn voor de bewaring van boventallige embryo's
Art. 34
De termijn voor de bewaring door invriezing van boventallige embryo's die gebruikt worden in een programma voor de donatie van boventallige embryo's wordt vastgesteld door het geraadpleegde fertiliteitscentrum, met toepassing van artikel 4.
Afdeling 5
Opslag en mededeling van de gegevens
Art. 35
Onverminderd de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, verzamelt het fertiliteitscentrum voor iedere embryodonor de volgende gegevens en stelt het deze ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer :
1º medische informatie die betrekking heeft op de twee genetische ouders van de boventallige embryo's en die belangrijk kan zijn voor de gezonde ontwikkeling van het ongeboren kind;
2º de fysieke kenmerken van de twee genetische ouders van de boventallige embryo's.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de in het eerste lid van dit artikel bepaalde gegevens worden verzameld en opgeslagen alsook de wijze waarop ze worden overgezonden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 36
De gegevens met betrekking tot de donoren van boventallige embryo's, die vermeld worden in artikel 35, eerste lid, 1º en 2º, mogen worden meegedeeld :
1º aan de ontvangster van het embryo of het koppel dat het embryo ontvangt, wanneer zij daarom vragen op het moment dat zij een keuze maken;
2º aan de huisarts van de ontvangster van het embryo of het koppel dat het embryo ontvangt en van de persoon die verwekt is door de implantatie van boventallige embryo's, voor zover diens gezondheid dit vereist.
Titel IV
Gameten
Hoofdstuk I
Algemene principes
Art. 37
Gameten kunnen worden weggenomen met het oog op :
— kinderwens of bewaring door invriezing met het oog op de latere invulling van de kinderwens;
— integratie in een wetenschappelijk onderzoeksprotocol;
— gebruik in een programma voor donatie van gameten met het oog op medisch begeleide voortplanting.
Art. 38
Gameten kunnen in geen geval worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toelating van de wensouder(s), de personen bij wie ze zijn weggenomen of van de donoren, zoals die is vastgelegd in de in artikel 8 bedoelde overeenkomst.
Art. 39
De bepalingen uit Titel IV zullen van toepassing worden op gonaden en fragmenten van gonaden.
Hoofdstuk II
Bewaring door invriezing van gameten met het oog op de (latere) invulling van de kinderwens
Afdeling 1
Werkingssfeer
Art. 40
Gameten kunnen worden bewaard door invriezing met het oog op de (latere) invulling van de kinderwens.
Wanneer de bewaring door invriezing niet heeft plaatsgevonden of de termijn voor bewaring door invriezing vastgesteld in de artikelen 46 en 47 is verstreken, kunnen de boventallige gameten :
— worden geïntegreerd in een wetenschappelijk onderzoeksprotocol,
— worden vernietigd,
— worden gebruikt in een programma voor donatie van gameten.
Afdeling 2
Voorafgaande informatie
Art. 41
In geval van medisch begeleide voortplanting door kunstmatige inseminatie moet het geraadpleegde fertiliteitscentrum niet alleen voldoen aan de algemene informatieplicht waarin artikel 7 voorziet, maar ook, vóór de overeenkomst bedoeld in artikel 8 wordt gesloten, de persoon die de bewaring door invriezing wenst, eerlijk informeren over het afnameproces en over de omstandigheden waarin en de termijn waarbinnen de boventallige gameten overeenkomstig de artikel 46 en 47 door invriezing worden bewaard.
De fertiliteitscentra verstrekken de persoon die de bewaring door invriezing wenst ook alle informatie aangaande de opties die hij heeft nadat de termijn voor de bewaring van de boventallige gameten, vastgesteld in de artikelen 46 en 47, is verstreken.
Afdeling 3
Overeenkomst
Art. 42
§ 1. Een overeenkomst wordt gesloten tussen het geraadpleegde fertiliteitscentrum en de persoon die de bewaring door invriezing wenst.
§ 2. Naast de in artikel 8, tweede lid, bepaalde vermeldingen bevat de overeenkomst ook een bepaling over de bestemming van de boventallige ingevroren gameten wanneer de persoon die de bewaring door invriezing wenst, definitief niet meer in staat is beslissingen te nemen of overlijdt. Elk beding in de overeenkomst dat strijdig is met artikel 45 is van rechtswege nietig.
§ 3. In de overeenkomst wordt bepaald welke bestemming wordt gegeven aan de boventallige ingevroren gameten na het verstrijken van de bewaringstermijn bepaald in de artikelen 46 en 47. Als er geen instructies zijn gegeven, worden de boventallige gameten vernietigd.
§ 4. Wanneer de persoon die de bewaring door invriezing wenst minderjarig is, wordt de overeenkomst overeenkomstig artikel 12 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, gesloten tussen het geraadpleegde centrum en de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of zijn voogd.
In dat geval wordt de persoon die de bewaring door invriezing wenst een patiënt in de zin van artikel 2 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zodra hij meerderjarig wordt.
Afdeling 4
Wijziging van de oorspronkelijke overeenkomst
Art. 43
De instructies die in de in de artikelen 8 en 42 bepaalde overeenkomst zijn opgenomen, kunnen worden gewijzigd overeenkomstig de in artikel 9 vastgestelde regels.
Afdeling 5
Post mortem inseminatie van boventallige gameten.
Art. 44
Wanneer de betrokken persoon boventallige gameten door invriezing heeft laten bewaren met het oog op de latere invulling van zijn kinderwens, en hij dit uitdrukkelijk heeft vermeld in de overeenkomst bedoeld in de artikelen 8 en 42, is post mortem inseminatie met boventallige gameten geoorloofd.
Art. 45
Post mortem inseminatie als bedoeld in artikel 2, r), mag ten vroegste geschieden zes maanden na het overlijden van de persoon die de bewaring door invriezing wenste en ten laatste twee jaar na dat overlijden.
Afdeling 6
Termijn voor de bewaring van boventallige gameten.
Onderafdeling 1
Principe
Art. 46
De termijn voor de bewaring van boventallige gameten die werden ingevroren met het oog op de (latere) invulling van de kinderwens bedraagt 10 jaar. Deze termijn vangt aan op de dag van de bewaring door invriezing.
Deze termijn kan op uitdrukkelijk verzoek van de persoon die de bewaring door invriezing wenst, worden ingekort. Dit wordt vermeld in de overeenkomst bedoeld in de artikelen 8 en 14.
Bij het verstrijken van de termijn, voert het geraadpleegde centrum de laatste instructie uit die de persoon die de bewaring door invriezing wenste, heeft gegeven in de overeenkomst bedoeld in de artikelen 8 en 42 van deze wet.
Onderafdeling 2
Afwijking
Art. 47
In afwijking van artikel 46 kan de persoon die de bewaring door invriezing wenst of, kunnen in het geval bedoeld in artikel 42, § 4, zijn ouders of zijn voogd, vragen dat de bovenvermelde termijn wegens bijzondere omstandigheden wordt verlengd.
Dit verzoek word opgenomen in een schriftelijk document dat wordt opgesteld in het fertiliteitscentrum in aanwezigheid van de geraadpleegde arts.
Als het geraadpleegde fertiliteitscentrum weigert op dit verzoek in te gaan, kan de bewaringstermijn niet worden verlengd en is artikel 46, derde lid, van toepassing.
Hoofdstuk III
Gebruik van gameten in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma
Afdeling 1
Algemene beginselen
Art. 48
Het gratis gebruik van gameten in een onderzoeksprogramma is toegestaan.
De Koning kan echter een vergoeding bepalen om verplaatsingskosten of loonverlies te dekken. Deze vergoeding kan ook de ziekenhuiskosten dekken die samenhangen met de afname van eicellen.
Handel in menselijke gameten is verboden.
Afdeling 2
Procedure
Onderafdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 49
Benevens de in artikel 7 bedoelde informatieplicht heeft het geraadpleegde fertiliteitscentrum ook de plicht vóór het sluiten van de overeenkomst bedoeld in artikel 8, de persoon bij wie de afname geschiedt eerlijke informatie te verstrekken over de afname.
Onderafdeling 2
Overeenkomst
Art. 50
Het gebruik van gameten in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma wordt uitdrukkelijk vermeld in de in artikel 8 bedoelde overeenkomst, die gesloten wordt tussen de persoon bij wie de afname geschiedt en het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
Het gebruik van gameten in een onderzoeksprogramma is onherroepelijk.
Onderafdeling 3
Termijn voor de bewaring van gameten
Art. 51
De termijn voor de bewaring van gameten die worden gebruikt in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma, wordt bepaald door het geraadpleegde fertiliteitscentrum, met toepassing van artikel 4.
Hoofdstuk IV
De donatie van gameten
Afdeling 1
Algemene beginselen
Art. 52
De gratis donatie van gameten is toegestaan.
De Koning kan echter een vergoeding bepalen om verplaatsingskosten of loonverlies te dekken. Deze vergoeding kan ook de ziekenhuiskosten dekken die samenhangen met de afname van eicellen bij de donor.
Handel in menselijke gameten is verboden.
Art. 53
Het is verboden :
1º gameten te doneren met het oog op eugenetische selectie, als bepaald in artikel 5, 4º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op de selectie of de verbetering van niet-pathologische genetische kenmerken van de menselijke soort;
2º gameten te doneren met het oog op seksuele selectie, als bepaald in artikel 5, 5º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten.
Art. 54
Het gelijktijdig insemineren van gameten afkomstig van verschillende donoren, is verboden.
Art. 55
De gameten van een zelfde donor mogen niet met opzet worden gebruikt om meer dan zes broeder- of zusterschappen geboren te laten worden.
Art. 56
Vanaf de inseminatie van gedoneerde gameten spelen de afstammingsregels als bepaald in het Burgelijk Wetboek in het voordeel van de wensouder(s) die de gameten ontvangen heeft (hebben).
Donoren van gameten kunnen geen rechtsvordering instellen betreffende de afstamming of de daaruit voortvloeiende vermogensrechtelijke gevolgen.
Art. 57
Het gebruik van gameten in een gameetdonatieprogramma heeft tot gevolg dat het fertiliteitscentrum de anonimiteit van de donoren moet waarborgen door alle gegevens die zouden kunnen leiden tot hun identificatie ontoegankelijk te maken.
Iedere persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee de donoren van gameten kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Afdeling 2
Donoren van gameten
Onderafdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 58
Benevens de in artikel 7 bedoelde algemene informatieplicht hebben de fertiliteitscentra ook de plicht de donoren eerlijke informatie te verstrekken over de procedure voor de afname en over het gebruik van hun gameten in een gameetdonatieprogramma.
Onderafdeling 2
Overeenkomst
Art. 59
§ 1. Het gebruik van gameten in een gameetdonatieprogramma wordt uitdrukkelijk vermeld in de in artikel 8 bedoelde overeenkomst, die wordt gesloten tussen de donor en het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
§ 2. De overeenkomst vermeldt, naast de in artikel 8, tweede lid, opgesomde gegevens :
1º de verbintenis aangegaan door de donor om alle onderzoeken te ondergaan waarmee het fertiliteitscentrum kan nagaan of de gedoneerde gameten gezond zijn,
2º de bestemming die de donor wenst te geven aan de gameten mochten de resultaten van de onderzoeken bedoeld in het 1º gunstig zijn, dit wil zeggen vernietiging of gebruik voor wetenschappelijk onderzoek,
3º de bestemming die de donor wenst te geven aan de gameten mocht hij weigeren of er later van afzien om de onderzoeken bedoeld in het 1º, te laten uitvoeren, dit wil zeggen vernietiging of gebruik voor wetenschappelijk onderzoek.
§ 3. De donatie van gameten is onherroepelijk.
Afdeling 3
Ontvangers van gameten
Onderafdeling 1
Voorafgaande informatie
Art. 60
Benevens de in artikel 7 bedoelde algemene informatieplicht, hebben de fertiliteitscentra ook de plicht om de ontvangers te informeren over de door het geraadpleegde centrum gevolgde procedure.
Onderafdeling 2
Procedure
Art. 61
De ontvangster dient een aanvraag voor inseminatie met gameten in door middel van een schriftelijke verklaring opgesteld in het fertiliteitscentrum in aanwezigheid van de geraadpleegde arts.
Wanneer het om een koppel gaat, wordt het in het eerste lid bedoelde document door beide leden van het koppel ondertekend.
Het geraadpleegde centrum beantwoordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag binnen twee maanden na de indiening ervan.
Art. 62
Als het fertiliteitscentrum ingaat op de in artikel 61 bedoelde aanvraag, wordt er tussen het geraadpleegde centrum en de ontvangster of het koppel dat de gameten ontvangt, een overeenkomst opgesteld als bedoeld in artikel 8.
Wijst het fertiliteitscentrum de in artikel 32 bedoelde aanvraag af, dan wordt artikel 6 toegepast.
Afdeling 4
Termijn voor de bewaring van de gameten
Art. 63
De termijn voor de bewaring door invriezing van gameten die gebruikt worden in een gameetdonatieprogramma wordt vastgesteld door het geraadpleegde fertiliteitscentrum met toepassing van artikel 4 van deze wet.
Afdeling 5
Opslag en mededeling van de gegevens
Art. 64
Onverminderd de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, verzamelt het fertiliteitscentrum voor iedere donor van gameten de volgende gegevens en stelt het deze ter beschikking van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer :
1º medische informatie met betrekking tot de donor van gameten die belangrijk kan zijn voor de gezonde ontwikkeling van het ongeboren kind;
2º de fysieke kenmerken van de donor van gameten.
De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bepaalde gegevens worden verzameld en opgeslagen.
Art. 65
De gegevens met betrekking tot de donor van gameten, die vermeld worden in artikel 64, eerste lid, 1º en 2º, mogen worden meegedeeld :
1º aan de ontvangster van de gameten of aan het koppel dat de gameten ontvangt, wanneer zij daarom vragen op het moment dat zij een keuze maken;
2º aan de huisarts van de ontvangster van de gameten of het koppel dat de gameten ontvangt en van de persoon die verwekt is door inseminatie met gameten, voor zover diens gezondheid dit vereist.
Titel V
Pre-implantatie genetische diagnostiek
Hoofdstuk I
Voorafgaande informatie.
Art. 66
Vóór de overeenkomst bedoeld in artikel 70 wordt gesloten, verstrekt het geraadpleegde fertiliteitscentrum de wensouder(s) eerlijke informatie over de pre-implantatie genetische diagnostiek.
De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt blijft van toepassing op de betrekkingen tussen de fertiliteitscentra en de wensouder(s).
Hoofdstuk II
Voorwaarden waaronder pre-implantatie genetische diagnostiek geoorloofd is
Art. 67
Verboden zijn :
1º Pre-implantatie genetische diagnostiek met het oog op eugenetische selectie, zoals gedefinieerd in artikel 5, 4º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op de selectie of de verbetering van niet-pathologische genetische kenmerken van de menselijke soort;
2º Pre-implantatie genetische diagnostiek met het oog op geslachtsselectie, zoals gedefinieerd in artikel 5, 5º, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro, dat wil zeggen gericht op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten.
Art. 68
§ 1. In afwijking van artikel 67 is pre-implantatie genetische diagnostiek uitzonderlijk toegestaan in het therapeutisch belang van een reeds geboren kind van de wensouders.
§ 2. Het geraadpleegde fertiliteitscentrum moet, in het geval bedoeld in het eerste lid van dit artikel, beoordelen of de kinderwens niet uitsluitend ten dienste staat van dat therapeutisch belang.
§ 3. Deze beoordeling moet worden bevestigd door het geraadpleegde centrum voor menselijke erfelijkheid waarvan het advies bij het dossier wordt gevoegd.
Hoofdstuk III
Overeenkomst
Art. 69
Wanneer is voldaan aan de voorwaarden vastgesteld in de artikelen 67 en 68 van deze wet, wordt een overeenkomst opgesteld tussen de wensouders en het geraadpleegde fertiliteitscentrum.
Naast de in artikel 8, tweede lid, bedoelde vermeldingen, wordt in de overeenkomst ook uitdrukkelijk vermeld dat de wensouder(s) instemt (instemmen) met de uitvoering van de pre-implantatie genetische diagnostiek.
Als het gaat om een koppel, moet de overeenkomst door beide wensouders worden ondertekend.
Deze overeenkomst wordt opgesteld in twee exemplaren, een voor het fertiliteitscentrum en een voor de wensouders.
Hoofdstuk IV
Geheime aard van de gegevens
Art. 70
Overeenkomstig artikel 10, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt heeft (hebben) de wensouder(s) recht op bescherming van zijn (hun) persoonlijke levenssfeer bij ieder optreden van een beroepsbeoefenaar en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn gezondheid.
Eenieder die werkt voor of in een fertiliteitscentrum of een centrum voor menselijke erfelijkheid en die, op welke manier dan ook, kennis neemt van persoonlijke informatie die verband houdt met de wensouders, is, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek, gebonden door het beroepsgeheim.
Hoofdstuk V
Samenwerking tussen de fertiliteitscentra en de centra voor menselijke erfelijkheid
Art. 71
De pre-implantatie genetische diagnostiek kan enkel worden uitgevoerd in een fertiliteitscentrum en een centrum voor menselijke erfelijkheid die daartoe een specifieke samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Art. 72
Elk centrum voor menselijke erfelijkheid kan slechts met één fertiliteitscentrum een specifieke samenwerkingsovereenkomst sluiten.
Titel VI
Strafrechtelijke sancties
Art. 73
Hij die een van de handelingen verricht die verboden zijn bij de artikelen van deze wet, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot vijf jaar en met geldboete van 1 000 tot 10 000 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 74
Elke veroordeling uitgesproken met toepassing van artikel 74 van deze wet kan leiden tot het verbod om gedurende vijf jaar enige medische of onderzoeksactiviteit uit te oefenen.
28 juni 2005.
Christine DEFRAIGNE. Patrik VANKRUNKELSVEN. Jacinta DE ROECK. Philippe MAHOUX. Isabelle DURANT. |
(1) Koninklijk besluit van 15 februari 1999 houdende vaststelling van de normen waaraan de zorgprogramma's « reproductieve geneeskunde » moeten voldoen om erkend te worden