3-450/19

3-450/19

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

12 OKTOBER 2005


Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht


AMENDEMENTEN


Nr. 491 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 6)

Het voorgestelde artikel doen aanvangen als volgt :

« De vervolging moet onontvankelijk worden verklaard wanneer de rechten van de verdediging onherstelbaar zijn geschonden. De rechten van de verdediging zijn onherstelbaar geschonden wanneer de beklaagde niet meer de mogelijkheid heeft om de ontvankelijkheid van de vervolging of de gegrondheid van de tenlasteleggingen te betwisten, andere verdedigingsmiddelen te doen gelden of de rechter alle verzoeken voor te leggen die nuttig kunnen zijn voor de berechting van zijn zaak ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de sanctie voor een schending van de rechten van de verdediging vast te stellen en dat is niet in alle gevallen de absolute nietigheid. Het Hof van Cassatie meent dat alleen een onherstelbare schending van de rechten van de verdediging leidt tot de onontvankelijkheid van de vervolging. Het Hof oordeelt dat de rechten van de verdediging onherstelbaar geschonden zijn wanneer de beklaagden hun rechten van verdediging niet meer volledig kunnen uitoefenen voor de rechter, dat wil zeggen wanneer zij niet meer de mogelijkheid hebben om de ontvankelijkheid van de vervolging of de gegrondheid van de tenlasteleggingen te betwisten, een ander verdedigingsmiddel te doen gelden of de rechter alle verzoeken voor te leggen die nuttig zijn voor de berechting van hun zaak (Cass., verenigde Kamers, 16 september 1998, JLMB, 1998, blz. 1340).

Nr. 492 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 8)

Het voorgestelde artikel 8 vervangen als volgt :

« Artikel 8

Met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 7, kan een akte van rechtspleging alleen nietig worden verklaard indien de wet terzake uitdrukkelijk de nietigheid ervan bepaalt.

De rechter kan een akte van rechtspleging alleen nietig verklaren indien het verzuim of de onregelmatigheid waarvan aangifte wordt gedaan, de belangen van de partij die de exceptie aanvoert of de billijkheid van de rechtspleging schaadt. ».

Verantwoording

De beginselen « geen nietigheid zonder tekst » en « geen nietigheid zonder bezwaar », die inherent zijn aan de relatieve nietigheden, moeten beide in eenzelfde artikel opgenomen worden.

Het amendement bundelt bijgevolg de bepalingen van de artikelen 8 en 9 in eenzelfde artikel. Artikel 11 wordt het nieuwe artikel 9. Het bepaalt het beginsel van de dekking van de relatieve nietigheden. Het daaropvolgende artikel 10 bepaalt de sanctie van de nietig verklaarde bewijselementen en akten van rechtspleging.

Nr.. 493 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 9)

Het voorgestelde artikel 9 doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 492.

Nr. 494 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 10)

Het voorgestelde artikel 10 vervangen als volgt :

« Artikel 10

De nietigheid van een bewijselement of van een akte van rechtspleging brengt de nietigheid mee van de daaruit voortvloeiende akten van rechtspleging.

De nietigverklaarde bewijselementen en akten van rechtspleging worden uit de debatten geweerd. De nietigverklaarde stukken worden uit het dossier gehaald en neergelegd bij de griffie van het geadieerde rechtscollege, op straffe van de nietigheid van de uitspraak. Deze stukken mogen alleen nog à decharge worden gebruikt. ».

Verantwoording

Zoals het nu geformuleerd is, heeft artikel 10 betrekking op de sanctie die wordt opgelegd wanneer akten van rechtspleging de rechten van de verdediging schenden.

Die sanctie moet staan in artikel 6 van hoofdstuk 3, dat betrekking heeft op de rechten van de verdediging.

Bovendien wordt in artikel 10 niet vermeld welke sanctie geldt wanneer bewijselementen zijn verzameld in strijd met wetsbepalingen, de loyauteit van de rechtspleging of de algemene rechtsbeginselen.

Dit amendement verduidelijkt dus welke sanctie in het algemeen wordt opgelegd wanneer akten van rechtspleging alsook bewijselementen nietig worden verklaard.

De nietigheid van een bewijselement of een akte van rechtspleging — hetzij van rechtswege (nietigheid van openbare orde), hetzij na beoordeling door de rechter (betrekkelijke nietigheid) — brengt de nietigheid mee van de daaruit voortvloeiende akten van rechtspleging.

Dit amendement verduidelijkt ook de gevolgen van deze sanctie : de bewijselementen en de akten worden uit de debatten geweerd, uit het dossier gehaald en neergelegd bij de griffie van het geadieerde rechtscollege zonder dat de rechter daarvoor de toestemming moet geven. Ten slotte zegt men dat de beslissing van een rechter, die zijn innerlijke overtuiging heeft gebaseerd op een nietigverklaard bewijselement of akte van rechtspleging, nietig is.

Nr. 495 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 8bis)

Een artikel 8bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 8bis. — Het verzuim of de onregelmatigheid van de vorm van een akte van rechtspleging, daarin begrepen de niet-naleving van de op straffe van nietigheid voor-geschreven termijnen, of de vormvereisten kan niet tot nietigheid leiden, wanneer uit de gedingstukken blijkt ofwel dat de handeling het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, ofwel dat die niet-vermelde vorm werkelijk in acht is genomen.

De nietigheid is gedekt indien een vonnis of arrest van een bodemrechter dat geen maatregel van inwendige aard inhoudt, op tegenspraak is gewezen zonder dat zij werd aangevoerd, onverminderd artikel 242, § 5 ».

Nr. 496 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 11

Het voorgestelde artikel 11 doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 495.

Nr. 497 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 34)

Het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 34 doen vervallen.

Verantwoording

De tenuitvoerlegging van de dienstverlening wordt niet langer geregeld door de wet van 29 juni 1964 maar door § 2 van ontwerpartikel 34, dat overgenomen is van de wet van 22 juni 2005 die artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering wijzigt.

Nr. 498 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 71)

Het voorgestelde artikel 71 aanvullen met een § 5, luidende :

« § 5. Wanneer iemand zich benadeeld acht door de schending van het vermoeden van onschuld, kan hij overeenkomstig de procedure waarin artikel 120 voorziet, het openbaar ministerie verzoeken de onjuiste gegevens recht te zetten die het vermoeden van onschuld schenden en die in de openbaarheid werden gebracht. ».

Verantwoording

Aanvankelijk wilde de commissie-Franchimont dat iedere persoon die zich benadeeld acht door de schending van het vermoeden van onschuld, aan het openbaar ministerie kan vragen de onjuiste gegevens recht te zetten die het vermoeden van onschuld schenden en die in de media bekendgemaakt zouden kunnen worden in het stadium van het opsporingsonderzoek.

Het is raadzaam deze bepaling op te nemen in artikel 71 en te verwijzen naar artikel 120, dat de procedure ervan regelt, aangezien het probleem te maken heeft met de betrekkingen met de media in het stadium van het opsporingsonderzoek. Aanvankelijk was dit idee trouwens opgenomen in de toelichting bij het voormalige artikel 63 (nieuw artikel 71) van het « Grote Franchimont-ontwerp ».

Het voorgestelde amendement wil artikel 71 in die zin aanvullen door te verwijzen naar de procedure van het kort geding in strafzaken bedoeld in artikel 120.

Dit amendement gaat samen met een amendement op artikel 120.

Nr. 499 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 120)

In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 120, de woorden « de onjuiste elementen van het onderzoek » vervangen door de woorden « de onjuiste gegevens die het vermoeden van onschuld schenden en die in de openbaarheid werden gebracht ».

Verantwoording

De voorgestelde formulering klopt niet. Het komt niet aan een persoon toe om de procureur des Konings te vragen de onjuiste elementen van zijn onderzoek recht te zetten.

Wel is het de bedoeling dat iedere persoon de procureur des Konings kan vragen de informatie recht te zetten die onjuist is en een schending vormt van het vermoeden van onschuld, en die openbaar gemaakt zou kunnen worden in het stadium van het opsporingsonderzoek.

Dit amendement (dat samen met het amendement op artikel 71 gelezen moet worden) wil die bedoeling correct weergeven.

Nr. 500 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 136)

Het voorgestelde artikel 136 aanvullen met een § 5, luidende :

« § 5. Wanneer iemand zich benadeeld acht door de schending van het vermoeden van onschuld, kan hij overeenkomstig de procedure waarin artikel 213 voorziet, door bemiddeling van de onderzoeksrechter het openbaar ministerie verzoeken de onjuiste gegevens recht te zetten die het vermoeden van onschuld schenden en die in de openbaarheid werden gebracht. ».

Verantwoording

Aanvankelijk wilde de commissie-Franchimont dat iedere persoon die zich benadeeld acht door de schending van het vermoeden van onschuld aan het openbaar ministerie kan vragen de onjuiste gegevens recht te zetten die het vermoeden van onschuld schenden en die in de media bekendgemaakt zouden kunnen worden in het stadium van het gerechtelijk onderzoek.

Het is raadzaam deze bepaling op te nemen in artikel 136 (waarvan de tegenhanger voor het stadium van het opsporingsonderzoek artikel 71 is) en te verwijzen naar artikel 213 dat de procedure ervan regelt, aangezien het probleem te maken heeft met de betrekkingen met de media in het stadium van het gerechtelijk onderzoek.

Het is raadzaam dat het openbaar ministerie de rechtzetting bekendmaakt, aangezien artikel 136 bepaalt dat de procureur des Konings met uitsluiting van ieder ander aan de pers gegevens kan verstrekken (zie toelichting bij artikel 136 van het voorstel-Franchimont). Zoals artikel 213 bepaalt, moet het verzoek evenwel gericht zijn tot de onderzoeksrechter.

Het voorgestelde amendement wil artikel 136 in die zin aanvullen door te verwijzen naar de procedure van het kort geding in strafzaken bedoeld in artikel 213.

Dit amendement gaat samen met een amendement op artikel 213.

Nr. 501 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 213)

In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 213, de woorden « de onjuiste elementen van het onderzoek recht te zetten » vervangen door de woorden « de onjuiste gegevens recht te zetten die het vermoeden van onschuld schenden en die in de openbaarheid werden gebracht ».

Verantwoording

De voorgestelde formulering klopt niet. Het komt niet toe aan een persoon om de procureur des Konings te vragen de onjuiste elementen van zijn onderzoek recht te zetten.

Wel is het de bedoeling dat iedere persoon de onderzoeksrechter kan vragen de informatie recht te zetten die onjuist is en een schending vormt van het vermoeden van onschuld, en die openbaar gemaakt zou kunnen worden in het stadium van het gerechtelijk onderzoek.

Gelet op de strekking van artikel 136, dat bepaalt dat het openbaar ministerie als enige aan de pers gegevens kan verstrekken, dient de rechtzetting, indien zij toegestaan wordt door de onderzoeksrechter, ook door het openbaar ministerie bekendgemaakt worden, zoals het amendement op artikel 136 voorstelt.

Dit amendement (dat samen met het amendement op artikel 136 gelezen moet worden) wil dit idee correct weergeven.

Nr. 502 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 219)

Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 219, aanvullen als volgt :

« De burgerlijke partij en de benadeelde partij hebben het recht zich te laten vergezellen door een justitieassistent of door een lid van een erkende VZW, in de zin van de wet, bij de raadpleging van het dossier, mits de onderzoeksrechter daarmee instemt. ».

Verantwoording

Artikel 211 bepaalt dat de burgerlijke partij voortaan het recht heeft zich te laten bijstaan door een justitieassistent of door een lid van een in de zin van de wet erkende VZW, tijdens de raadpleging van zijn dossier, mits de onderzoeksrechter daarmee instemt. Zo luidde amendement nr. 109 (stuk Senaat 3-450/6).

Het is aangewezen voor een identieke bepaling te zorgen bij het beëindigen van het gerechtelijk onderzoek, waarbij eveneens in inzagerecht in het dossier wordt voorzien.

Aangezien het inzagerecht in het dossier voortaan ook voor de benadeelde partij bestaat bij het beëindigen van het gerechtelijk onderzoek, is het aangewezen ook voor deze partij in dat recht op bijstand te voorzien. Dat stemt overeen met de inhoud van amendement nr. 110 (stuk Senaat 3-450/6).

Nr. 503 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 219)

In § 3 van het voorgestelde artikel 219, de woorden « , behoudens het hoger beroep voorzien bedoeld in § 4 » doen vervallen.

Verantwoording

Artikel 212, waarnaar artikel 219 verwijst, voorziet in de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter die een verzoek afwijst om een bijkomende onderzoekshandeling te verrichten.

De voorgestelde § 3 stelt voor die mogelijkheid op te heffen om hoger beroep in te stellen tegen dergelijke beslissing op het einde van het gerechtelijk onderzoek.

Hoewel dergelijke rechtsmiddelen de procedure kunnen verlengen, lijkt het ons nuttig dat recht te behouden (cf. het advies van de OBFG, blz. 27-28).

Nr. 504 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 369)

Het eerste lid van het voorgestelde artikel 369 vervangen als volgt :

« Onder voorbehoud van artikel 381 wat de politierechtbank betreft, deelt de griffier aan het openbaar ministerie en aan elk van de op de zitting aanwezige of vertegenwoordigde partijen een afschrift van het vonnis of arrest mee zodra het is uitgesproken of verstuurt hij dat afschrift binnen vijf dagen na de uitspraak aan de partijen en aan hun advocaat. ».

Verantwoording

Het amendement strekt ertoe het eerste lid helderder te formuleren en te bepalen dat de verzending uiterlijk binnen vijf dagen na de uitspraak moet plaatsvinden. Ook wil het de maatregel doen overeenstemmen met artikel 22 van het voorstel, volgens hetwelk het afschrift van het vonnis of van het arrest gratis aan de partijen en aan hun advocaten wordt bezorgd.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 505 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 11

Dit artikel doen vervallen.

Nr. 506 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 36

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 36. — In artikel 18, laatste lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, worden de woorden « hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering » vervangen door de woorden « hoofdstuk ... van de wet van ... ».

Nr. 507 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 49

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 49. — Artikel 247 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 november 1987, wordt vervangen als volgt :

« Art. 247. — De voorzitter van het Hof van assisen neemt een voor een de namen van de gezworenen uit de bus. De burgerlijke partij mag één gezworene wraken. Daarna mogen de beschuldigde en ten slotte de procureur-generaal een gelijk aantal gezworenen wraken, namelijk vijf indien er geen plaatsvervangende gezworenen zijn, zes indien er één of twee zijn en zeven indien er drie of vier zijn, acht indien er vijf of zes zijn, negen indien er zeven of acht zijn, tien indien er negen of tien zijn en elf indien er elf of twaalf zijn. De burgerlijke partij, de beschuldigde en de procureur-generaal mogen hun reden voor de wraking niet bekendmaken. ».

Nr. 508 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 50

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 50. — In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 251bis ingevoegd, luidende :

« Art. 251bis. — Wanneer er verscheidene burgerlijke partijen zijn, kunnen zij overeenkomen om te wraken. Zij mogen in totaal slechts één gezworene wraken.

Komen de burgerlijke partijen niet overeen, dan bepaalt de voorzitter van het Hof van assisen bij loting welke burgerlijke partij een gezworene kan wraken. ».

Nr. 509 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 105

Dit artikel als volgt vervangen :

« Art. 105. — In artikel 18, tweede lid, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, worden de woorden « Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering » vervangen door de woorden « de wet van ... ». ».

Nr. 510 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 108

Dit artikel als volgt vervangen :

« Art. 108. — In artikel 30, eerste lid, van de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, worden de woorden « Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering » vervangen door de woorden « wet van ... ».

Nr. 511 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 116

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 116. — Artikel 7, tweede lid, van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de rechtspleging voor de militaire rechtscolleges en tot aanpassing van verscheidene wettelijke bepalingen naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd, wordt vervangen als volgt :

« Met uitzondering van de artikelen ..., zijn in oorlogstijd de bepalingen van het Wetboek van strafprocesrecht inzake de voorlopige hechtenis van toepassing. ».

Nr. 512 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 136

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 136. — De bepalingen van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering die een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet regelen, worden opgeheven. ».

Nr. 513 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 136bis (nieuw)

Een artikel 136bis nieuw invoegen, luidende :

« Art. 136bis. — De bepalingen van dezelfde wet die een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet regelen, worden opgeheven. ».

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 514 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Boek III, Titel VI — De bemiddeling)

De voorgestelde titel VI van Boek III doen vervallen, die de artikelen 576 tot en met 579 bevat.

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 515 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 33bis tot 33quinquies (nieuw))

In boek II, titel I, hoofdstuk 2, na het voorgestelde artikel 33 een nieuwe afdeling 2bis invoegen onder het opschrift « Bemiddeling », die de artikelen 33bis tot en met 33quinquies bevat.

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit wetboek reeds een afdeling II -minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 516 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 33bis (nieuw))

Een artikel 33bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 33bis. — Aan de personen die een direct belang hebben in het kader van een gerechtelijke procedure wordt de mogelijkheid geboden om een beroep te doen op bemiddeling, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen.

Bemiddeling is een proces dat aan personen in conflict toestaat om, als zij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf met behulp van een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Zij heeft tot doel de communicatie te vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden. ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 517 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 33ter (nieuw))

Een artikel 33ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 33ter. — § 1. Onder voorbehoud van artikel 34 van dit Wetboek, kan elkeen die een direct belang in elke fase van de strafprocedure en tijdens de strafuitvoering verzoeken om bemiddeling.

§ 2. Het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de rechter zien erop toe dat de personen betrokken in een gerechtelijke procedure worden geïnformeerd over de mogelijkheid een bemiddeling te vragen. Voor zover zij dit in concrete dossiers opportuun achten, kunnen zij zelf aan de partijen een bemiddeling voorstellen.

§ 3. De vraag tot bemiddeling wordt gericht aan een dienst bedoeld in artikel 33quater.

Deze dienst kan de procureur des Konings inlichten van deze vraag en in voorkomend geval om de toelating verzoeken kennis te mogen nemen van het dossier.

§ 4. De partijen kunnen tijdens de bemiddeling worden bijgestaan door een advocaat. ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 518 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 33quater (nieuw))

Een artikel 33quater (nieuw) invoegen, luidend :

« Art. 33quater. — § 1. Bemiddelaars maken deel uit van een dienst die bemiddeling aanbiedt en die door de minister van Justitie is erkend. De erkenningscriteria worden door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaald en hebben betrekking op de rechtspersoonlijkheid van de dienst, de activiteiten van de dienst, de multidisciplinaire samenstelling van de dienst en et verplicht zorgen voor een aangepaste vorming en een gespecialiseerde ondersteuning. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit tevens de procedures voor de toekenning, schorsing en intrekking van de erkenning evenals de regeling van de financiering van deze diensten.

§ 2. Bij de federale overheidsdienst Justitie wordt ten behoeve van deze diensten een « deontologische commissie » bemiddeling opgericht. Deze commissie heeft tot taak een deontogische code inzake bemiddeling op te stellen en te actualiseren en deontologische problemen op te volgen. De commissie bestaat uit twaalf leden die worden aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake de materie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van de commissie. In de samenstelling wordt de taalpariteit in acht genomen. ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 519 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 33quinquies (nieuw))

Een artikel 33quinquies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 33quinquies. — § 1. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelaar zijn vertrouwelijk, met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen. Zij kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

§ 2. Vertrouwelijke documenten die toch zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

§ 3. Onverminderd de verplichtingen die hem bij wet worden opgelegd, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag niet worden opgeroepen als getuige in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of in enige andere procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij in de loop van een bemiddeling kennis heeft genomen.

Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar. ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 520 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 34)

Het voorgestelde artikel 34 doen luiden als volgt :

« Art. 34. — Aan personen die een direct belang hebben in het kader van een gerechtelijke procedure wordt de mogelijkheid geboden om een beroep te doen op bemiddeling, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen.

Bemiddeling is een proces dat aan personen in conflict toestaat om, als zij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf, met behulp van een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Zij heeft tot doel de communicatie te vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden. ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 521 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 380)

In het tweede lid van het voorgestelde artikel 380 de woorden « artikel 579 » vervangen door de woorden « artikel 33quinquies ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 522 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 389)

In het tweede lid van het voorgestelde artikel 389 de woorden « artikel 579 » vervangen door de woorden « artikel 33quinquies ».

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nr. 523 VAN MEVROUW de T' SERCLAES

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

In boek II, titel I, hoofdstuk 2, in het opschrift van afdeling 2, de woorden « en bemiddeling » doen vervallen.

Verantwoording

Het opnemen van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005) had anders moeten verlopen.

Die wet voegt in het strafprocesrecht een aantal algemene regels in over de bemiddeling. Zij staat in dit wetsvoorstel onder Titel VI — de bemiddeling aan het einde van het voorgestelde Wetboek. Nu is het zo dat bij de eerste bepalingen van dit Wetboek reeds een afdeling II — minnelijke schikking en bemiddeling te vinden is.

Aangezien het hier om dezelfde techniek gaat (de bemiddeling) lijkt het ons logisch die bepalingen samen te brengen in een afzonderlijke afdeling van Boek II, Titel I, Hoofdstuk 2 — de uitoefening van de strafvordering.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 524 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 126)

Het voorgestelde artikel 126 vervangen als volgt :

« Art. 126. — Ingeval van ontdekking van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad, verricht het openbaar ministerie, overeenkomstig de vormen bepaald in dit Wetboek, de ambtsverrichtingen die tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter behoren. Het openbaar ministerie kan desgevallend een gerechtelijk onderzoek vorderen.

Nr. 525 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 278)

In § 2, vijfde lid, van het voorgestelde artikel 278, de woorden « achtenveertig uur » vervangen door de woorden « twee dagen ».

Nr. 526 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 122)

In het voorgestelde artikel 122, de woorden « de gerechtelijke of politionele instanties » vervangen door de worden « het parket of de politionele instanties ».

Nr. 527 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 1

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) de woorden « 234, §§ 1 en 12 » doen vervallen;

B) in fine van het artikel de woorden « 136 tot 138 » vervangen door de woorden « 136, 137 en 138 ».

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 528 VAN MEVROUW de T' SERCLAES C.S.

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 230)

In het voorgestelde artikel 230, het derde lid vervangen als volgt :

« In de volgende gevallen is een verwijzing wegens verzachtende omstandigheden door de raadkamer uitgesloten :

1º als de in de wet bepaalde straf de levenslange opsluiting is;

2º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 347bis van het Strafwetboek, wanneer de gijzeling voor de gegijzelden meer gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de gegijzelde persoon;

3º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 376 van het Strafwetboek;

4º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 417bis van het Strafwetboek;

5º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 472 van het Strafwetboek die met toepassing van artikel 473 van hetzelfde Wetboek met opsluiting van twintig tot dertig jaar wordt gestraft, wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid;

6º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 518, eerste lid, van het Strafwetboek die wordt gestraft met toepassing van het tweede lid van hetzelfde artikel met meer dan tweeëntwintig jaar opsluiting;

7º als het gaat om een misdaad bedoeld in artikel 530, laatste lid, van het Strafwetboek die met toepassing van artikel 531 van hetzelfde Wetboek wordt gestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer andere gevolgen heeft dan een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid bepaald in artikel 400 van hetzelfde Wetboek. ».

Verantwoording

Niet alle misdaadzaken moeten door het hof van assisen behandeld worden. In de praktijk correctionaliseert men trouwens systematisch door verzachtende omstandigheden aan te voeren.

Voorgesteld wordt de rechtspleging aan deze praktijk aan te passen voor de meerderheid van de misdrijven waarop criminele straffen staan, en een lijst te maken van de misdrijven die wel voor het hof van assisen moeten komen. Om dit te bereiken werden de meeste gevallen die artikel 230 opsomt, omgekeerd. Bovendien werden twee categorieën van bijzonder zware misdaden toegevoegd, namelijk aanranding van de eerbaarheid en verkrachting met de dood tot gevolg enerzijds en foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling anderzijds.

Nr. 529 VAN MEVROUW de T' SERCLAES C.S.

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 470)

Het voorgestelde artikel 470 aanvullen met het volgende lid :

« De beschuldigde, het openbaar ministerie, de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon en de burgerlijke partij wat hun burgerrechtelijke belangen betreft, kunnen met een gemotiveerd verzoekschrift vragen dat de rechters zich overeenkomstig het eerste lid uitspreken. ».

Verantwoording

De tekst van het voorstel (art. 470) voorziet reeds in een vorm van herziening van de uitspraak van de jury. Dit subamendement strekt ertoe partijen de kans te geven die analyse van de uitspraak van de jury door beroepsrechters te laten maken. Dat verzoek moet met redenen omkleed worden.

Nathalie de T' SERCLAES.
Christine DEFRAIGNE.
Jean-Marie CHEFFERT.

Nr. 530 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 8)

Het voorgestelde artikel 8 vervangen als volgt :

« Art. 8. — Met uitzondering van de gevallen waarin artikel 7 voorziet, kan een akte van rechtspleging slechts nietig worden verklaard indien de wet terzake uitdrukkelijk de nietigheid ervan bepaalt en indien het verzuim of de onregelmatigheid waarvan aangifte wordt gedaan, de belangen van de partij die de exceptie aanvoert of de billijkheid van de rechtspleging schaadt. ».

Verantwoording

Het is duidelijker en praktischer om de artikelen 8 en 9 samen te voegen tot één artikel, aangezien zij beide een voorwaarde inhouden om een akte van rechtspleging nietig te verklaren, buiten de gevallen bedoeld in artikel 7.

Door ze te bundelen moet de rechter erop toezien dat beide voorwaarden samen vervuld zijn.

Nr. 531 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 9)

Het voorgestelde artikel 9 doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 530.

Nr. 532 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 249)

Het 6º van het voorgestelde artikel 249 vervangen als volgt :

« 6º de persoon die van zijn vrijheid is benomen, kan een verwant of bij gebrek van een verwant een derde naar keuze inlichten over zijn aanhouding aan de hand van het meest aangewezen communicatiemiddel. Deze communicatie zal worden gevoerd via een agent van de openbare macht, om elke kans op collusie te voorkomen. ».

Verantwoording

Zoals de tekst nu is geformuleerd, lijkt het voor de magistraat uiterst moeilijk na te gaan met wie de persoon die van zijn vrijheid is benomen werkelijk contact opneemt.

Bovendien valt te vrezen dat er bij arrestatie « codetaal » wordt gebruikt, waarmee men elkaar verwittigt wanneer iemand van zijn vrijheid wordt benomen en die de argwaan niet wekt van de agenten van de openbare macht of van de magistraat, die niet vooraf de identiteit van de persoon met wie contact wordt opgenomen, heeft kunnen nagaan.

Door de communicatie via een agent van de openbare macht te laten verlopen, is men er zeker van elke vorm van collusie te voorkomen, terwijl er toch een verwant of een familielid ingelicht wordt.

Christine DEFRAIGNE.

Nr. 533 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 460)

In het voorgestelde artikel 460, tussen het eerste en het tweede lid, een nieuw lid invoegen, luidende :

« De beschuldigde zowel als de burgerlijke partij kunnen eveneens aan de jury bijkomende vragen stellen opdat deze met feiten en niet met juridische argumenten de beweegredenen voor zijn beslissing toelicht. ».

Verantwoording

De motivering van de gerechtelijke beslissingen biedt een fundamentele waarborg voor een eerlijk proces. Het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg heeft dat beginsel bij herhaling bekrachtigd en in herinnering gebracht.

Het is echter paradoxaal dat alle gerechtelijke beslissingen, zelfs wanneer het over onbelangrijke feiten gaat, moeten worden gemotiveerd, terwijl voor de beslissingen van het hof van assisen, die over de zwaarste feiten gaan, de veroordeelde persoon de redenen van zijn veroordeling nooit zal kennen.

Met die bijkomende vragen krijgt de jury de kans zijn uitspraak toe te lichten. Door middel van de antwoorden die hij geeft, moet de jury in staat zijn de hoofdmotieven die tot zijn uitspraak hebben geleid, samen te vatten. Er wordt de leden van de jury geen juridische redenering gevraagd, noch een antwoord punt per punt op de conclusies van de partijen. Wel moet de jury een begrijpelijke samenvatting kunnen voorleggen van de redenen waarop zijn innerlijke overtuiging berust.

Nr. 534 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 461)

Het derde lid van het voorgestelde artikel 461 doen vervallen.

Verantwoording

Zie verantwoording van amendement nr. 533.

Nr. 535 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 483)

Het voorgestelde artikel 483 aanvullen met het volgende lid :

« Het vermelden van die redenen berust op de antwoorden op de vragen die in de artikelen 457 tot 460 worden gesteld. ».

Verantwoording

In de optiek van amendement nr. 533 moet artikel 483 bepalen dat het vermelden van die redenen zal berusten op de antwoorden op de gestelde vragen en uitsluitend daarop.

Christine DEFRAIGNE.
Jean-Marie CHEFFERT.
Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 536 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 120)

Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 120 vervangen als volgt :

« De persoon die benadeeld wordt door de schending van het vermoeden van onschuld kan het openbaar ministerie verzoeken de onjuiste feiten en/of woorden recht te zetten die het vermoeden van onschuld dat hij geniet, geschonden hebben. ».

Verantwoording

Zoals de bepaling thans luidt, heeft ze het over « de onjuiste elementen van het onderzoek ».

Het is duidelijk dat die formulering te ruim is, want ze zou alle partijen die de rechtspleging wensen te rekken de kans geven de in genoemd artikel bedoelde verzoekschriften in te dienen, om vervolgens gebruik te maken van het rechtsmiddel waarin paragraaf 4 voorziet om een opsporingsonderzoek af te remmen en bovendien de gerechtelijke achterstand te vergroten.

Elkeen tegen wie een opsporingsonderzoek loopt en die zijn schuld niet erkent, zal immers geneigd zijn te menen dat de door het openbaar ministerie verzamelde gegevens onjuist zijn en kan dus het in dit artikel bedoelde verzoekschrift indienen.

Nr. 537 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 213)

Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 213 vervangen als volgt :

« Eenieder die benadeeld wordt door de schending van het vermoeden van onschuld kan de onderzoeksrechter verzoeken de onjuiste feiten en/of woorden recht te zettendie het vermoeden van onschuld dat hij geniet geschonden hebben. ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 536.

Nr. 538 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 352)

Het voorgestelde artikel 352 doen vervallen.

Verantwoording

De splitsing van het strafproces kan, zelfs als ze aan de beoordeling van de rechter wordt overgelaten, negatieve gevolgen hebben voor zowel de gerechtelijke achterstand als de rechtzoekende.

In de voorgestelde tekst staat immers dat wanneer de splitsing wordt toegestaan aan één van de beklaagden, zij ook van toepassing is voor alle anderen. Er zijn veel processen met meerdere beklaagden. De splitsing zou de behoorlijke rechtspleging dan ook ernstig in het gedrang brengen.

De burgerlijke partij zal voorts moeilijk aanvaarden dat zij, niettegenstaande de beklaagde schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde feiten, moet wachten om schadevergoeding te krijgen en bovendien extra uitgaven zal moeten doen om haar belangen te verdedigen tijdens het onderzoek van het zuiver burgerrechtelijke deel van het dossier.

Christine DEFRAIGNE.

Nr. 539 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 451)

Art. 2

(Artikel 141)

Paragraaf 2, 3º van het voorgesteld artikel 141 vervangen als volgt :

« 3º in voorkomend geval, de zaak bij de raadkamer aanhangig te maken om de uitzonderlijke reden dat het recht om zich burgerlijke partij te stellen wordt uitgeoefend zonder redelijk en toereikend belang ».

Verantwoording

Het Hof van Cassatie meent dat beter kan worden verwezen naar het concept rechtsmisbruik — wat inhoudt dat, gelet op de concrete omstandigheden, een recht wordt uitgeoefend zonder redelijk en toereikend belang — veeleer dan naar de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bedoeld in artikel 1.

Clotilde NYSSENS.

Nº 540 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 2

(Artikel 347)

Het voorgestelde artikel 347 doen luiden als volgt :

« Art. 347. — Wat de minderjarige getuigen betreft is artikel 311 van toepassing onverminderd de toepassing van artikel 340. ».

Verantwoording

Artikel 311 handelt over het verhoor van minderjarigen in de vonnisgerechten. Het tweede lid van dat artikel verwijst reeds naar de artikelen 299 tot en met 307.

Hugo VANDENBERGHE.