3-1057/1

3-1057/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

23 FEBRUARI 2005


Voorstel van resolutie betreffende de politieke toestand in Iran en de betrekkingen van dat land met de Europese Unie

(Ingediend door de heer François Roelants du Vivier)


TOELICHTING


Sinds oktober 1998 heeft de Europese Unie besloten rekening te houden met de politieke gevolgen van de verkiezing van president Khatami in 1997 : ze heeft de « kritische dialoog » die in 1995 is aangevat, achter zich gelaten en heeft met Iran nauwe betrekkingen aangeknoopt in de vorm van halfjaarlijkse vergaderingen op het niveau van de trojka, wat een gedachtewisseling mogelijk maakt over algemene kwesties (terrorisme, mensenrechten en nucleaire proliferatie), regionale aangelegenheden (Irak, de Golfstaten, Centraal-Azië en het vredesproces in het Midden-Oosten), en samenwerkingsaangelegenheden (drugs, vluchtelingen, energie, handel en investeringen).

Hoewel de Europese Unie de belangrijkste handelspartner van Iran is, bestaat er vandaag de dag tussen de Unie en Iran geen juridisch kader dat nauwere betrekkingen mogelijk maakt. De Raad Algemene Zaken van 13 december 2004 heeft de onderhandelingen weer op gang gebracht voor het sluiten van een handels- en samenwerkingsovereenkomst, die ook punten bevat met betrekking tot het Iraanse kernenergieprogramma.

Ondanks de rijkdommen op het vlak van landbouw, mineralen en fossiele brandstoffen (Iran bekleedt wereldwijd de derde plaats inzake olierijkdommen, en de tweede plaats inzake aardgaswinning en koperontginning), stagneert de Iraanse economie. Het land leidt immers een autarkisch bestaan sinds het Amerikaanse embargo na de revolutie van 1979, de infrastructuur is er onvoldoende gefinancierd en de economie lijdt onder een overdreven dirigisme en een omvangrijke en ondoorzichtige regelgeving.

De economische en sociale problemen van Iran verergeren alsmaar : hoge werkloosheid en inflatie, zware buitenlandse schuldenlast, uitgebreide en verstarde overheidssector, te kleine productiviteit en ondermaatse benutting van zijn industrieel potentieel, grote bevolkingsaangroei, uittocht van jonge afgestudeerden en alarmerende plaatselijke verontreiniging.

Kunnen de sociale en economische ontwikkeling en de vreedzame openstelling van het maatschappelijk middenveld plaatsvinden binnen het huidige politieke kader, waar theocratische en repressieve krachten samenleven met meer democratische maatschappelijke bewegingen ? De gemeenteraads- en parlementsverkiezingen van begin 2000 en de herverkiezing van President Khatami op 8 juni 2001 hebben duidelijk aangetoond dat zijn programma van burgerlijke, juridische en economische hervormingen kan rekenen op een brede steun van de bevolking. Na het aftreden van 124 hervormingsgezinde parlementsleden als protest tegen het schrappen van 2500 kandidaten door de Raad van Wachters, hebben de parlementsverkiezingen in de lente van 2004 opnieuw een conservatieve meerderheid in het Iraanse Parlement aan de macht gebracht. Die doet er nu alles aan om terug te komen op de economische en maatschappelijke ontsluitingsmaatregelen van de vorige meerderheid.

Duidelijk is dat de politieke en economische gevolgen van het optreden van president Khatami beperkt zijn gebleven wegens het dualisme binnen de formele en informele politieke structuren. De beperkte bevoegdheden van de president en de omvang van de parlementaire oppositie bemoeilijken de besluitvorming betreffende het maatschappelijke middenveld, de vestiging van de rechtsstaat en de discussie over de theocratische grondslagen van het staatsbestel.

2005 is een beslissend jaar voor de landen die aan Iran grenzen : in Afghanistan is onlangs de eerste verkozen president aangetreden en in de lente komen er parlementsverkiezingen, in Irak worden ook verkiezingen gehouden en komt er een nieuwe grondwet, het vredesproces tussen Israëli's en Palestijnen kan eindelijk weer op gang komen na de verkiezingen in Palestina en de terugtrekking van Israël uit de Gazastrook. Iran heeft een al dan niet rechtstreekse invloed in drie van die landen : het moet die dus aanwenden om tot een vreedzame uitweg te komen voor de overgangsprocessen en pogingen tot politieke stabilisatie.

Het sluiten van een associatie- en samenwerkingsovereenkomst met Iran vergt van dat land grondige hervormingen op het vlak van wetgeving, handel en investeringen; er moet vooral merkbare vooruitgang zijn bij het invoeren van de rechtsstaat, de erkenning van de etnische en religieuze minderheden en de rechten van de vrouw.

Het sluiten van die overeenkomst zal ook afhangen van de naleving door Iran van zijn engagementen inzake het vreedzame gebruik van kernenergie.

Ten gevolge van het bezoek van de Franse, Britse en Duitse ministers van Buitenlandse Zaken op 21 oktober 2003, heeft Teheran zich er schriftelijk toe verbonden om het aanvullend protocol van het IAEA te ondertekenen (wat op 18 december 2003 geschied is), om vrijwillig de verrijking en opwerking van uranium op te schorten en om te zorgen voor een onverkorte samenwerking en transparantie ten opzichte van het IAEA door het vóór 31 december 2003 in te lichten over al zijn vroegere en huidige kernactiviteiten. Tijdens die ontmoeting heeft de Iraanse regering opnieuw verklaard dat er voor kernwapens geen plaats is in het defensiebeleid van Iran.

Sedertdien hebben de verslagen van het IAEA herhaaldelijk aangetoond dat Iran sinds langer dan tien jaar een deel van zijn nucleaire activiteiten verborgen houdt, dat het verantwoordelijk is voor schendingen van het NPT (niet-aangeven van splijtstoffen en nucleaire installaties), dat het uranium verrijkt heeft (wat het NPT toestaat mits het 180 dagen vooraf aan het IAEA gemeld wordt) door middel van centrifuges en lasertechnologie, dat het plutoniumsplijting heeft uitgevoerd, dat het beschikt over nagenoeg de hele splijtstofcyclus, dat het centrifuges getest heeft met splijtstoffen in de werkplaatsen van de Kalaye Electric Company, dat het ook na de overeenkomst van 21 oktober 2003 centrifuges is blijven bouwen en uranium heeft verrijkt, dat het plannen heeft gekocht voor een krachtiger centrifuge (wat alleen zin heeft als het land verrijkt uranium voor militaire doeleinden wil produceren) en de bijbehorende extractiemagneten heeft aangeschaft, dat het werk van de inspecteurs van het IAEA gedwarsboomd werd, dat deeltjes hoogverrijkt uranium gevonden zijn op drie sites zonder dat daar een coherente verklaring voor bestaat, en dat Iran begonnen is met de conversie van 40 ton uranium en gasvormige uraniumhexafluoride. Het IAEA heeft echter nooit voldoende bewijzen kunnen vergaren om het dossier aan de Veiligheidsraad voor te leggen.

Op 14 november 2004 hebben de Europeanen met Iran een nieuwe overeenkomst gesloten, waarbij Iran zich ertoe verbindt om andermaal en voorlopig te stoppen met het verrijken van uranium, om geen centrifuges en onderdelen ervan in te voeren of te vervaardigen en om geen kernwapens te kopen of te vervaardigen. In ruil daarvoor zijn de Europeanen bereid om het recht van Iran te verdedigen om kernenergie voor vreedzame doeleinden te gebruiken, om het een lichtwaterreactor te leveren, om het de toegang tot de internationale splijtstoffenmarkt te waarborgen op voorwaarde dat de bestraalde splijtstof teruggeven wordt, om een handels- en samenwerkingsovereenkomst te sluiten en om de kandidaatstelling van Iran bij de WHO te steunen. Die onderhandelingen tussen de Europese Unie en Iran zijn op 13 december 2004 begonnen.

François ROELANTS du VIVIER.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Gelet op de burgerlijke en politieke rechten die erkend zijn door de internationale verdragen die de Islamitische Republiek Iran heeft ondertekend; herinnerend aan de verplichting van alle VN-lidstaten om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te bevorderen en te beschermen en om de engagementen na te komen die zij krachtens de verschillende internationale instrumenten op dat vlak aangegaan hebben,

B. de Islamitische Republiek Iran aanmoedigend om de volgende internationale instrumenten te ondertekenen en/of te ratificeren : het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het tweede Facultatief Protocol behorend bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten tot afschaffing van marteling, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende kinderen in gewapende conflicten, en het Statuut van het Internationaal Strafhof,

C. gelet op de resolutie van de algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 2004 (A/RES/59/205),

D. rekening houdend met de besluiten (12 januari 2004) van de bijzondere gezant (Ambeyi Ligabo) van de Verenigde Naties over de vrijheid van mening en van meningsuiting, inzonderheid de forse achteruitgang die Iran de laatste jaren op dat vlak gekend heeft, en het gebrek aan overeenstemming van het Iraanse recht met de internationale verdragen die Iran mede ondertekend heeft, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

E. gelet op resolutie E/CN.4/RES/2001/17 van de Commissie voor de Mensenrechten te Genève, aangenomen op 20 april 2001,

F. ernstig bezorgd om de schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de Islamitische Republiek Iran, zoals de publieke terechtstellingen, de repressie en de bijzonder onmenselijke lijfstraffen, de willekeurige arrestaties, de lichamelijke en geestelijke marteling in de gevangenissen, het vermoorden van politieke tegenstanders, van politieke gevangenen en dissidenten, de vervolging en de discriminatie van vrouwen en religieuze of etnische minderheden,

G. eraan herinnerend dat Iran een multi-etnisch land is, waarvan bijna de helft van de bevolking uit minderheden bestaat en waar de rechten van de etnische en religieuze minderheden (in het bijzonder de Bahaï en de Azeris) met voeten getreden worden,

H. gelet op de Mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement van 7 februari 2001, betreffende de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Iran,

I. gelet op de resoluties van het Europees Parlement van 11 februari en 27 oktober 2004,

J. gelet op de besluiten van de Europese Raad van Brussel van 16 en 17 december 2004 : « De Europese Raad sprak zijn tevredenheid uit over het op 15 november met Iran bereikte akkoord inzake nucleaire vraagstukken (...). Hij onderstreepte dat de handhaving van de volledige opschorting van alle verrijkings- en opwerkingsactiviteiten van wezenlijk belang is voor het verdere verloop van het totale proces. (...)De Europese Raad bevestigde zijn conclusies van 5 november 2004 betreffende de hervatting van de onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst na de recente verificatie van de opschorting. »,

K. gelet op de politieke balans van het beleid van president Khatami, op de eerste pogingen om het maatschappelijk middenveld open te stellen, het invoeren van een soepelere sociale gedragscode en de eerste hervormingen om het Iraanse systeem te ontsluiten; betreurend echter dat de beknotting van de fundamentele vrijheden (vrijheid van mening en van meningsuiting, persvrijheid), de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, de afwezigheid van een onafhankelijk gerecht en het ontbreken van economische hervormingen blijven voortbestaan,

L. gelet op de fundamentele rol van de vrouwen (die 75 % van de studenten in het land vertegenwoordigen) in de Iraanse maatschappij, en hun wens, die zij tijdens de laatste verkiezingen duidelijk uitgesproken hebben, dat het regime democratischer wordt; betreurend dat Iran nog steeds niet is toegetreden tot het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

M. nota nemend van het politieke signaal dat de burgerbevolking aan de Iraanse overheid gestuurd heeft tijdens de opeenvolgende verkiezingen sinds 1999, alsook van de nieuwe verzuchtingen die democratisch zijn geformuleerd en gedragen worden door de meerderheid van de bevolking; vaststellend dat de conservatieven niettemin het grootste deel van de macht in handen houden; betreurend dat de Raad van Wachters voor de algemene verkiezingen van 20 februari 2004 een groot aantal kandidaten geweerd heeft, vooral parlementsleden van het Participatiefront die aanleunen bij president Khatami,

N. de voortzetting en verruiming van het democratisch proces in de Islamitische Republiek Iran, alsook het aanknopen van nauwe politieke en economische betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran aanmoedigend; wijzend op het gewicht van een volgehouden, omstandige en constructieve dialoog over de mensenrechten in Iran tussen de Europese instellingen en de gezagsdragers, de verschillende politieke actoren en het maatschappelijk middenveld in Iran,

O. vaststellend dat Iran wegens zijn geografische ligging een draaischijf wordt voor een aanzienlijk deel van de invoer van drugs in de Europese Unie,

P. vaststellend dat Iran via zijn standpunten inzake buitenlands beleid na 11 september 2001 een positieve rol kan spelen voor de stabiliteit in de hele regio; dat land oproepend om mee te werken aan het welslagen van het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen alsook tussen Israël en de Arabische wereld, door zijn steun te ontzeggen aan terroristische organisaties,

Q. gelet op de proeven met ballistische raketten (CHAHAB 3) met een aangekondigd bereik van 2 000 kilometer,

R. gelet op de vermoedens, na de verklaringen van de Iraanse overheid en de verslagen van het IAEA over de stand van het Iraanse kernprogramma, die op Iran rusten dat het zijn burgerlijk kernprogramma wil ombuigen om kernwapens te vervaardigen,

S. gelet op de resolutie (GOV/2004/90) van 29 november 2004 van de Raad van gouverneurs van het IAEA,

T. eraan herinnerend dat Iran het non-proliferatieverdrag heeft ondertekend, alsook het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden en het gebruik van bacteriologische en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens, het aanvullend protocol betreffende de beveiliging van splijtstoffen van het IAEA, en dat het de engagementen die erin vervat zijn moet nakomen,

verzoekt de regering :

1. de Iraanse regering te vragen om de naleving van de mensenrechten te versterken en uit te breiden, en om de verplichtingen na te komen waartoe zij zich vrijwillig heeft verbonden krachtens de internationale instrumenten betreffende de mensenrechten die zij ondertekend heeft;

2. de Iraanse regering te vragen om een einde te maken aan de terechtstellingen en stenigingen, om de doodstraffen, in de eerste plaats die van minderjarigen, om te zetten en om de doodstraf af te schaffen;

3. de Iraanse regering te vragen om in de nationale rechtsorde te zorgen voor de nodige wet- en regelgeving om een einde te maken aan de martelingen, aan de wrede, onmenselijke en onterende straffen; om gerechtsprocedures in te voeren die een transparant, rechtvaardig en billijk proces waarborgen;

4. de Iraanse regering te vragen dat zij elke vorm van discriminatie op grond van religie of etnische afkomst doet verdwijnen;

5. de Iraanse overheid te vragen maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de Iraanse vrouwen de fundamentele rechten onverkort genieten, en dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende Facultatieve Protocol geratificeerd worden;

6. de democratische krachten te steunen die in Iran werken aan de vestiging van een democratische rechtsstaat die de mensenrechten eerbiedigt;

7. erop toe te zien dat de ontwikkeling van economische en handelsbetrekkingen met de Europese Unie gepaard gaat met een wezenlijke vooruitgang op het vlak van de mensenrechten; ervoor te zorgen dat via de onderhandelingen over en de uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst met de EU, iedere vooruitgang in de economische dialoog gepaard gaat met vooruitgang in de politieke dialoog, met het oog op een betere naleving van de democratische beginselen en van de regels van de rechtsstaat;

8. de toetreding van Iran tot de WHO te steunen;

9. de Iraanse overheid te vragen dat zij de VN-verdragen tegen het terrorisme en de financiering ervan bekrachtigen en uitvoeren;

10. ervoor te pleiten dat de verdeling van de olierijkdommen in de Kaspische Zee geschiedt volgens de regels van het internationale recht en via onderhandelingen;

11. de Iraanse regering te vragen het Protocol van Kyoto te bekrachtigen;

12. de Iraanse regering te vragen om samen met de internationale gemeenschap in haar geheel te werken aan de totstandkoming van een leefbare, onafhankelijke en democratische Palestijnse Staat en het beëindigen van de bezetting van die gebieden, alsook het recht van Israël om in vrede en veiligheid te leven binnen internationaal erkende grenzen; Iran aan te moedigen om het recht van Israël op een veilig bestaan te erkennen, en om zijn invloed in het Midden-Oosten aan te wenden om de bewegingen met wie het betrekkingen heeft, te doen afzien van het gebruik van geweld;

13. het Iraanse Parlement te vragen om het in december 2003 ondertekend Aanvullend Protocol van het IAEA te bekrachtigen, om zijn verplichtingen ingevolge zijn toetreding tot het NPT na te komen, en om resolutie (GOV/2004/90), die op 29 november 2004 is goedgekeurd door de Raad van de gouverneurs van het IAEA, na te leven;

14. de totstandkoming van een zone zonder massavernietigingswapens in het Midden-Oosten te bevorderen;

15. de culturele dialoog tussen de Europese Unie en Iran aan te moedigen.

11 januari 2005.

François ROELANTS du VIVIER.