3-966/3

3-966/3

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

17 DECEMBER 2004


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEIDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW DE SCHAMPHELAERE


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1437/1).

Het werd op 16 december 2004 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 91 stemmen tegen 44 stemmen bij 3 onthoudingen. Het werd op 17 december overgezonden aan de Senaat en ook geëvoceerd.

In toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, die werd gevat voor de artikelen 1 tot en met 127 (Sociale Zaken en Volksgezondheid), 128 tot en met 173 (Werk), 174 tot en met 185 (Middenstand), 186 tot en met 199 (Pensioenen) en 233 tot en met 240 (Leefmilieu), de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft deze artikelen van voorliggend wetsontwerp tijdens haar vergaderingen van 8 en 17 december 2004 besproken in aanwezigheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van de minister van Werk en Consumentenzaken, van de minister van Leefmilieu en Pensioenen en van de minister van Middenstand en Landbouw.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

1. Inleidende uiteenzetting van de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

HOOFDSTUK I

Correcte inning van de sociale zekerheidsbijdragen

AFDELING 1

Bedrijfsvoertuigen

Conform de beslissing van het begrotingsconclaaf, voert deze afdeling een fundamentele hervorming in van het stelsel van de solidariteitsbijdrage voor bedrijfsvoertuigen.

Basisprincipes :

— de bijdrage is verschuldigd van zodra de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks een voertuig ter beschikking stelt van de werknemer, dat niet uitsluitend bestemd is voor beroepsdoeleinden. Op voorstel van de Nationale Arbeidsraad kan de Koning bepaalde bestelwagens uit het toepassingsgebied van de solidariteitsbijdrage uitsluiten; die uitsluiting zou betrekking kunnen hebben op bij voorbeeld de voertuigen gebruikt om het collectief vervoer van werknemers te verzekeren en/of op voertuigen die zo uitgerust zijn dat zij moeilijk voor privé doeleinden kunnen gebruikt worden;

— Er zal vanaf nu geen rekening meer gehouden worden met een eventuele financiële tussenkomst van de werknemer in de financiering en/of het gebruik van het voertuig (in tegenstelling tot de fiscale regelgeving);

— de bijdrage is forfaitair en berekend op basis van de CO2-uitstoot;

— als het verwachte begrotingsrendement niet bereikt wordt (255,8 miljoen op jaarbasis geheven op ten minste 300 000 voertuigen) kan de Koning het bedrag van de bijdrage aanpassen;

— het koninklijk besluit moet bekrachtigd worden door de wetgever binnen 9 maanden vanaf de publicatie van het besluit.

AFDELING 2

Werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen

Deze afdeling voert geen enkele wijziging in. De wetgeving ter zake wordt louter herschreven, met de bedoeling een duidelijk onderscheid te maken tussen :

— de solidariteitsbijdrage op de voertuigen, die ten laste komt van de werkgever en

— de solidariteitsbijdrage op de werknemersparticipatie in de winst van de onderneming, die ten laste komt van de begunstigde werknemer.

AFDELING 3

Ambtshalve opstelling van de sociale- zekerheidsaangifte

De bepalingen van deze afdeling passen in het kader van de beslissing van de regering om eenvormigheid te brengen in de sancties die kunnen worden opgelegd door de verschillende instellingen belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen.

De maatregel houdt in dat de RSZ, naar het voorbeeld van de RSZPPO, de mogelijkheid krijgt de socialezekerheidsaangifte ambtshalve op te stellen indien de werkgever verzuimt dat te doen.

Die sanctie wordt opgelegd indien die aangifte ontbreekt, en wanneer zij ambtshalve door de inspectiedienst wordt gevestigd. De sanctie is eveneens toepasbaar indien onjuiste of onvolledige aangiften ambtshalve worden rechtgezet. In dat geval wordt de rechtzetting uitgevoerd door de inspectiedienst van de RSZ dan wel door de binnendiensten van de RSZ.

De Koning moet nog bepalen welke procedure de RSZ moet volgen vooraleer de werkgever een sanctie kan worden opgelegd. Tevens moet Hij het bedrag van de door de werkgever te betalen geldboete vastleggen. De nieuwe sanctie kan pas toegepast worden na de verklaringen betreffende het eerste trimester van 2005.

De andere in deze afdeling opgenomen bepalingen strekken ertoe de toepassing van de civielrechtelijke sanctie, die de RSZ thans reeds kan opleggen bij een laattijdige aangifte, uit te breiden tot de gevallen waarin de werkgever een rechtzetting laattijdig indient.

De civielrechtelijke sancties die de RSZ-PPO in geval van laattijdige indiening van de aangifte of laattijdige rechtzetting, bij wege van een koninklijk besluit in overeenstemming worden gebracht met die welke de RSZ toepast.

AFDELING 4

Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden

ONDERAFDELING 1

Bevoegde inspectiedienst

Het gaat hier om het dichten van een leemte in de wetgeving betreffende de Hulp- en Voorzorgkas voor Zeevarenden (HVKZ).

Tot nu toe was er geen inspectiedienst aangeduid om te waken op de naleving van de reglementering « sociale zekerheid » voor Zeevarenden. De voorgestelde bepaling duidt de Inspectiedienst van de FOD Sociale Zekerheid aan.

ONDERAFDELING 2

Sancties

Het gaat om de gelijkmaking van de burgerlijke sanctie ingeval van laattijdige aangifte of rechtzetting op het niveau van de sanctie toegepast op de werkgevers aangesloten bij de RSZ.

De minister wenst nog even te wachten voordat hij een regeling inzake « ambtshalve opstelling » of rechtzetting van de sociale zekerheidsaangifte in die sector doorvoer en de resultaten van de ervaring van de sociale inspectie van de RSZ afwachten voordat die regeling in het stelsel van de Hulp- en Voorzorgkas voor Zeevarenden wordt doorgevoerd.

AFDELING 5

Deeltijdse werknemers

In december 1989 heeft de wetgever met de programmawet een weerlegbaar vermoeden van voltijdse onderwerping voor de deeltijdse werknemers ingesteld indien niet aan de voorschriften inzake sociale documenten is voldaan. De recente evolutie van de rechtspraak heeft de door de wetgever nagestreefde doelstelling echter tenietgedaan. Als de werkgever de verplichtingen inzake de openbaarmaking van de werkroosters van de deeltijdwerkers niet in acht neemt, zijn sommige gerechten immers van oordeel dat indien die werkgever een begin van bewijs aanbrengt in verband met de deeltijdse arbeid, de inspectie moet aantonen dat de betrokkene voltijds werkt. Dat maakt het werk van de inspectiediensten onmogelijk.

De voorgestelde wijziging beoogt derhalve het vermoeden onweerlegbaar te maken. De door de wetgever nagestreefde doelstelling zal opnieuw worden gehaald en de correcte inning van de verschuldigde bijdragen zal gewaarborgd zijn.

AFDELING 6

Behoud van sommige bijdrageverminderingen ingeval van fusie, opsplitsing en wijziging van de werkgever

Deze afdeling beoogt de rechten inzake behoud van sommige bijdrageverminderingen te bepalen in geval van een fusie, overname of wijziging van de commerciële vennootschappen, van de verenigingen zonder winstoogmerk alsook in geval van omvorming van de werkgever « fysieke persoon » in een rechtsvorm.

De doelstelling is tweezijdig :

— het voorziet het behoud van sommige bijdrageverminderingen dat niet verzekerd was in alle gevallen van wijziging van de rechtsvorm van de werkgever; dit gold tot nu toe enkel voor de handelsvennootschappen en dit op basis van de interne rechtspraak van het Beheerscomité van de RSZ;

Dit was onmogelijk voor de andere rechtsvormen zonder tussenkomst van de wetgever;

— Daartegenover voorzien de nieuwe bepalingen eveneens dat de « nieuwe » werkgever medeverantwoordelijk is voor de schulden « sociale zekerheid » van de « vroegere » werkgever.

AFDELING 7

Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen

Het gaat om het corrigeren van een nalatigheid van bij de oprichting van de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen (CBFA) die betrekking heeft op het behoud van het statuut van personeelsleden die overgedragen werden vanuit de Controledienst Verzekeringen naar de CBFA.

De minister van Pensioenen stelt ook een bepaling voor over dezelfde werknemers.

AFDELING 8

Wijzigingen aan de DMFA-wetgeving

Deze afdeling stelt een aanpassing voor van de reglementering betreffende de begrippen gebruikt in het kader van de DMFA als vervolg op de wijzigingen aangebracht aan de reglementering « adoptieverlof », ingevoerd door de programmawet van juli 2004.

AFDELING 9

Kruispuntbank van de sociale zekerheid

Twee bepalingen beogen :

— de Kruispuntbank machtigen om een rijksregisternummer « bis » te leveren (dat toestaat de personen te identificeren die geen rijksregisternummer hebben) en dit niet alleen ten aanzien van de federale overheid, maar ook de gewestelijke en gemeenschappelijke entiteiten alsook de personen belast door een wet, een decreet of een ordonnantie met een opdracht van algemeen belang;

— de uitwisseling van informatie betreffende de verzekerbaarheid tussen enerzijds de verzekeringsinstellingen en anderzijds de zorgverleners en de tariferingdiensten gebeurt niet meer via de KSZ maar wel via het Intermutualistisch College.

HOOFDSTUK II

Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten

AFDELING 1

Invoering van een label « Full service secretariaat »

Met de voorgestelde bepaling wordt ingegaan op de voorstellen van het beheerscomité van de RSZPPO. Ze ligt in het verlengde van het project « e-government van de sociale zekerheid ».

Het eerste aspect van de bepaling strekt ertoe de kleinschalige besturen er aan de hand van een financiële bijdrage toe aan te zetten een beroep te doen op de « Full service secretariaten ».

Het tweede aspect van de bepaling heeft tot doel de rekencentra, waarop tal van besturen een beroep doen, om te vormen tot « Full service secretariaten ». Die rekencentra worden dan het contactpunt van de RSZPPO ten aanzien van de besturen die op die centra een beroep doen. Die rekencentra zullen dezelfde rol vervullen als die van de sociale secretariaten ten aanzien van de RSZ met uitzondering van de berekening en de storting van de bijdragen.

AFDELING 2

Aanpassing van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector — Invoering van een vakbondspremiebijdrage voor de lokale politiezones

Hiermee beoogt men een rechtsonzekerheid weg te werken die door een wet van 1999 is ontstaan en ervoor te zorgen dat de politiezones de verschuldigde vakbondspremiebijdrage betalen.

Er dient op te worden gewezen dat de Staat de politiezones de nodige middelen heeft verschaft om die bijdragen te betalen voor de gewezen rijkswachters die naar die politiezones werden overgeheveld. Bovendien hebben de gemeenten die bijdragen tot 31 december 2000 betaald.

AFDELING 3

Wijziging aan artikel 68quater van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen — Systeem van maandelijkse facturatie RSZPPO vanaf 1 januari 2005

Deze bepalingen liggen in het verlengde van de invoering van de DMFA op het niveau van de provinciale en lokale besturen. Het is aangewezen de regeling te herzien voor de facturatie van bepaalde, via de RSZPPO verrichte inhoudingen op pensioenen. Die bijdragen zullen maandelijks worden geïnd, naar het voorbeeld van de gewone sociale-zekerheidsbijdragen.

HOOFDSTUK 3

Kinderbijslag

AFDELING 1

Wijziging aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders in het raam van de gewijzigde VZW-wet

Deze afdeling is bedoeld om de regels van toepassing op de kinderbijslagfondsen aan te passen volgend op de hervorming van de wet op de vzw's. Welke zijn de grote lijnen van deze nieuwe bepalingen goedgekeurd door het Beheerscomité van de RKW (Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers) ?

— alle aangesloten werkgevers hebben een stemrecht binnen de Algemene Vergaderingen;

— werknemers krijgen een bijkomende stem toegewezen per groep van 50 bijkomende werknemers, met een maximum van 25 stemmen.

AFDELING 2

Verhoogde wezenbijslag

Deze bepalingen geven gevolg aan een arrest van het Arbitragehof.

Ze zijn bedoeld om een discriminatie tussen feitelijke en gehuwde gezinnen op te heffen inzake wezenbijslag.

AFDELING 3

Diverse bepalingen

Deze afdeling voert het volgende in :

— overeenkomstig het herziene Europees sociaal Charter, onlangs bekrachtigd door België, opheffing van de verblijfsvoorwaarden van vijf jaar voor de burgers van de Staten die hetzelfde Charter bekrachtigd hebben;

— het openstellen van het recht op kinderbijslag voor personen in beroepsvorming in ondernemingen;

— in een bepaald geval versoepeling van de regels voor het bewijs van gescheiden woonplaats voor het kind dat zelf kinderbijslagtrekker wordt.

AFDELING 4

Werkingskosten van de kinderbijslagfondsen

Conform de beslissing van het begrotingsconclaaf, vermindert deze bepaling de werkingskosten van de Kinderbijslagfondsen voor 2005 met 1 miljoen.

AFDELING 5

Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten

Deze bepaling geeft uitvoering aan de beslissing van de Ministerraad van Oostende door een bijkomende financiering toe te kennen van 15 miljoen euro aan het FCUD vanaf 2005.

HOOFDSTUK 4

Beroepsziekten

Het gaat om het verlengen van het preventieve verwijderingverlof van zwangere vrouwen met een week, terugbetaald door het Fonds voor Beroepsziekten, zodat het samenvalt met het begin van het prenataal moederschapverlof.

HOOFDSTUK 5

Alternatieve financiering en globaal beheer

AFDELING 1

Alternatieve financiering

Deze bepalingen bieden de rechtsbasis voor de beslissingen van het conclaaf met betrekking tot de overdracht van de nodige middelen aan de sociale zekerheid. We vernoemen :

— de werkbonus;

— de vernieuwing voor 2005 en de bestendiging van de « uitzonderlijke verhoging 2004 » van 1,533 miljard euro voor de loontrekkenden;

— de verhoging van de alternatieve financiering van de zelfstandigensector met 131,1 miljoen euro;

— de verhoging van de alternatieve financiering van het RIZIV (sector gezondheidszorg) voor de dekking van de « ligdagprijs » en de uitbreiding van dat begrip tot de dagprijs in de psychiatrische verzorgingstehuizen met een totale som van 1,344 miljard euro;

— de verhoging van de alternatieve financiering van het RIZIV, afdeling gezondheidszorg, door de « tabaksaccijnzen » met 299,8 miljoen euro.

AFDELING 2

Technische aanpassingen

Op vraag van het Rekenhof wordt de nodige rechtsbasis gecreëerd opdat schulden en vorderingen van vóór de creatie van het globaal beheer kunnen worden geregulariseerd.

HOOFDSTUK 6

Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Deze afdeling bevat uiteenlopende maatregelen :

— De Koning krijgt de algemene bevoegdheid om in de wet geneeskundige verzorging alle verwijzingen naar papieren documenten uit te breiden tot documenten op andere dragers;

— Er wordt voorgesteld om het systeem van de betalingsverbintenis, dat nu beperkt is tot de verplichte lezing van de SIS-kaart, uit te breiden tot de raadpleging van een gegevensbank opgericht door het Nationaal Intermutualistisch College en bijgehouden door de verzekeringsinstellingen;

— Overeenkomstig de beslissing van het begrotingsconclaaf, wordt het bedrag van de administratiekosten van de verzekeringsinstellingen voor het jaar 2005 zo vastgesteld dat 8,3 miljoen euro wordt bespaard in vergelijking met het bedrag uit de voorafbeelding van de begroting 2005.

AFDELING 2

Geneeskundige verzorging

De ingevoerde bepalingen betreffen :

— Een bepaling van vereenvoudiging voorziet de wijziging van de boekhoudkundige regels van de algebraïsche verschillen in de medische honoraria klinische biologie en medische beeldvorming;

— De betaling van de dagprijs voor psychiatrische verzorgingstehuizen door het Riziv in plaats van de FOD Volksgezondheid is ook voorzien.

— De artikels 70 tot 75 voeren wat hen betreft heffingen in ten laste van de farmaceutische industrie voor de terugbetaalde geneesmiddelen voor het jaar 2005. Die heffingen zijn berekend op percentage van het omzetcijfer van het voorafgaande jaar. De heffingen in 2005 zijn (in % van het omzetcijfer van 2004) :

1. de vaste heffingen van 1,5 en 2 %

2. een voorschot voor de overschrijding van het budget geneesmiddelen (de « clawback ») van 2,55 %

3. een speciale bijdrage van 127 miljoen geïnd op de geneesmiddelen nog onder octrooi als besparingsmaatregel in de begroting 2005 (6,56 %).

Wat 2004 betreft, een voorschot voor de terugbetaling van 65 % van de overschrijding 2004 wordt verhoogd met 7,44 % (volgend op de herziene technische ramingen die een deficit van 348 miljoen euro tonen binnen geneesmiddelen).

AFDELING 3

Administratieve controle

Deze afdeling betreft de opstarting van een sanctiemechanisme voor de begunstigde die met opzet een lager inkomen heeft aangegeven dan de vastgelegde plafonds om een verhoogde tegemoetkoming te ontvangen van de verzekering gezondheidszorg.

AFDELING 4

Uitkeringen

De voorgestelde maatregelen :

— Betreffen de opheffing van de 3 voorzorgskassen invaliditeit van mijnwerkers, gezien de sterke afname in het aantal te behandelen dossiers;

— Een volmacht wordt aan de Koning gegeven om de waardestijging van de invaliditeitsuitkeringen vast te leggen in overeenstemming met de beslissing van Oostende;

HOOFDSTUK 7

Wijzigingen aan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen

Dit hoofdstuk bevat grosso modo twee gedeelten :

— In het eerste deel wordt ervoor gezorgd dat de aanvullende verzekeringsdienst gewaarborgd blijft ook als de aangesloten persoon van ziekenfonds verandert. Er mag de aangesloten persoon geen wachtperiode worden opgelegd voor diensten van aanvullende verzekering die vergelijkbaar zijn met die welke hun vorige ziekenfonds aanbood, op voorwaarde dat in dat ziekenfonds de volledige wachtperiode is doorlopen.

— In het tweede deel wordt een specifieke administratieve boete van 2 500 euro tot 12 500 euro per maand ingevoerd, die wordt opgelegd wanneer voor de diensten « kleine risico's » in de vrije verzekering voor zelfstandigen bijdragen worden vastgesteld zonder dat rekening wordt gehouden met de regels inzake het financieel evenwicht, bepaald door de controledienst voor de ziekenfondsen. Dat is een belangrijke maatregel, vooral nu de financiële reserves van de diensten kleine risico's wegsmelten in het vooruitzicht van de afschaffing van die diensten op 1 juli 2006, datum waarop de kleine risico's worden opgenomen in de verplichte verzekering van zelfstandigen. De financiële reserves van de diensten kleine risico's moeten normaal gezien dienen om de hervorming te financieren gedurende een overgangsperiode van twee jaar. Men wil ook voorkomen dat bepaalde ziekenfondsen hun omvangrijke reserves gaan aanwenden om het bedrag van de bijdragen te dumpen.

De andere artikelen zijn meer technisch van aard of hebben tot doel praktische problemen op te lossen.

HOOFDSTUK 8

Wijzigingen aan de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987

Hoofdstuk 8 betreft vier technische bepalingen in verband met de financiering van de ziekenhuizen :

1. De betaling aan de ziekenhuizen van positieve inhaalbedragen, met name de bedragen die te weinig werden ontvangen ten aanzien van het budget, in beginsel door het globaal beheer van de sociale zekerheid via de administratiekosten van het RIZIV.

2. Het voorzien van een wettelijke basis tot het hernemen van twee ministeriële besluiten van 27 december 1996 inzake financiering van de ziekenhuizen;

3. Het voorzien van een wettelijke basis tot financiering van ziekenhuizen voor dienstverlening ingevolge zware rampen of catastrofen;

4. Het aanpassen aan de huidige realiteit van de regelen inzake het vaststellen van de tekorten in de rekeningen van de openbare ziekenhuizen, met het oog op de dekking van de tekorten door de plaatselijke openbare besturen.

HOOFDSTUK 9

Geneesmiddelenfonds : Aanleg van strategische stocks van geneesmiddelen

Om te kunnen beantwoorden aan verschillende gezondheidsrisico's is het nodig een strategische stock van geneesmiddelen (type antiviraal) aan te leggen. Daarom is de wetgeving inzake het geneesmiddelenfonds aangepast om het fonds toe te laten geneesmiddelen te verwerven met het doel de strategische stock aan te leggen en om de financiële vergoedingen volgend op het ter beschikking stellen van de stock van geneesmiddelen te krijgen.

HOOFDSTUK 10

Wijzigingen aan de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

Naast verschillende bepalingen die bedoeld zijn om materiële fouten te corrigeren, heeft deze tekst tot doel :

— te preciseren welke de universitaire ziekenhuizen zijn bedoeld in artikel 2, 15º, van de wet inzake experimenten op de menselijke persoon voor zover dit artikel op dit moment verwijst naar artikel 4 van de wet op ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 zonder dat op heden de bedoelde ziekenhuizen zijn opgenomen in een wettekst;

— het keuzesysteem te preciseren of te corrigeren van het ethisch comité bevoegd om een enkel advies uit te brengen over een experiment, volgens het type plaats waar ze zal plaatsvinden;

— te herinneren dat bepaalde klassieke bepalingen (wet van 1992 op landverzekeringen) van toepassing zijn zelfs in het systeem van aansprakelijkheid zonder fout van de opdrachtgever opgesteld door de wet.

— De mogelijkheid te bieden aan België zich aan te sluiten bij een bestaand register van deelnemers aan experimenten in Europa in plaats van er een apart te creëren.

— Het onderzoek van de preklinische gegevens door de minister te organiseren, indien dat nodig wordt geacht, voor zover in essentie de ethische comités in hun samenstelling geen personen omvatten bevoegd om dat onderzoek uit te voeren.

HOOFDSTUK 11

Dier, Plant en Voeding

AFDELING 1

Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten

Bevestiging van het koninklijk besluit van 24 januari 2004 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.

AFDELING 2

Wijziging van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen

Amendementen op de regionalisering van de Landbouw en de overdracht van de residuaire bevoegdheden aan Volksgezondheid.

Bij besmetting van planten of van plantaardige producten maakt de wijziging van artikel 9 het mogelijk de schade te vergoeden niet alleen aan de getroffen eigenaar maar ook aan wie ze eventueel nog verwerkt opdat ze niet volledig verloren gaan.

AFDELING 3

Wijziging aan de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde

Amendementen op de regionalisering van de Landbouw en de overdracht van de residuaire bevoegdheden aan Volksgezondheid en politiehervorming.

De dierenartsen-personeelsleden van de FOD en van het FAVV moeten geen bijdrage betalen aan de Orde der dierenartsen (dat gold reeds voor de statutairen en wordt nu uitgebreid tot de contractuelen).

AFDELING 4

Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 11 mei 2004 tot beëindiging van de inning van de bijdragen door de slachthuizen ten laste van de rundveehouders volgens de modaliteiten van de wet van de 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten

De inning van de bijdrage voor het Begrotingsfonds voor de gezondheid van de runderen heeft niet meer plaats op het niveau van het slachthuis.

Het koninklijk besluit van 11 mei 2004, dat dit reglementeert, moet worden bekrachtigd door een wet.

AFDELING 5

Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 8 juli 2004 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar runderen gehouden worden

De inning van de bijdrage voor het Begrotingsfonds voor de gezondheid van de runderen heeft nu rechtstreeks bij de veehouder plaats.

Het koninklijk besluit van 8 augustus 2004, dat dit reglementeert, moet worden bekrachtigd door een wet.

AFDELING 6

Wijziging van de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Alle middelen die tot stand komen in het raam van de erkenningen, kennisgevingen (met uitzondering van de administratieve boetes) die te maken hebben met tabak, met voedingssupplementen, voeding, cosmetica, worden in het Fonds voor de grondstoffen gestort.

Dat betekent bijkomende middelen voor het departement, terwijl ze nu naar de Schatkist gaan.

AFDELING 7

Wijzigingen van de programmawet van 22 december 2003 — Alternatieve financiering en accijnzen tabak

Er wordt bevestigd dat het RIZIV vanaf 2005 2 miljoen euro zal bijdragen aan het Fonds tot bestrijding van het tabaksgebruik.

AFDELING 8

Wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten

De tatoeage-inkten worden opgenomen in de wet van 1977 zodat we op dat gebied kunnen optreden.

De periode waarin de minister kan optreden wanneer er geen reglement is en er een dreigend gevaar voor de volksgezondheid bestaat, wordt verdubbeld van zes maanden tot een jaar.

AFDELING 9

Wijziging van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979

Na de recente ontdekking van twee uit Zuidoost-Azië binnengesmokkelde arenden (met het gevaar voor de Aziatische vogelpest) worden de bestraffingen voor overtredingen van de CITES-reglementen verzwaard (men heeft zich hierbij gebaseerd op de straffen die in onze buurlanden bestaan).

2. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk en Consumentenzaken

Inleiding

De minister beseft dat er heel wat kritiek bestaat op de manier waarop de programmawet wordt ingevuld. De wet wordt gebruikt om allerlei beleidsinitiatieven te nemen die weinig of niets te maken hebben met de begroting, klonk het. Ook de Raad van State trok aan de alarmbel.

Deze verzuchtingen heeft zij duidelijk gehoord. Laat ons eens teruggrijpen naar het oorspronkelijke doel van een programmawet. De reden waarom een programmawet wordt gemaakt. Het antwoord is wellicht gekend : om de uitvoering van de begroting mogelijk te maken. Of met andere woorden : als er geld voorzien wordt voor een maatregel, moet die ook uitgevoerd worden.

En dat moet ook snel kunnen. In de bevoegdheid werk is dat zeker zo. De arbeidsmarkt is voortdurend is beweging. Er zijn nieuwe behoeftes en vragen. Het beleid moet daarop inspelen. Stilstaan is immers achteruit gaan. Meer mensen langer aan het werk houden en krijgen betekent denken op korte en lange termijn. Het betekent voortdurend evalueren en bijsturen.

De begroting en de programmawet zijn daartoe instrumenten. Instrumenten weliswaar die samen horen. En die samen bekeken moeten worden.

Titel 1 — het ervaringsfonds

Werknemers ten minste houdbaar tot einde van loopbaan. Met deze slogan werd het ervaringsfonds gelanceerd. Werkgevers die acties ondernemen voor hun 55-plussers krijgen een toelage via dit fonds. De acties kunnen aanpassingen van de arbeidsomstandigheden of arbeidsorganisatie zijn. Ook studies om de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van oudere werknemers te verbeteren, komen in aanmerking.

Met de huidige formulering van de wetgeving en het uitvoeringsbesluit zijn de vooropgestelde doelen niet volledig haalbaar. Daarom zijn in de ontwerp-programmawet een aantal aanpassingen van de wet van 2001 opgenomen :

— Voortaan heet het fonds ervaringsfonds.

— Wil je oudere werknemers aan de slag houden, dan moet men vroeger starten en niet wachten tot de problemen er al zijn. Daarom wordt de doelgroep verruimd tot 45-plussers.

— Nu komen alleen projecten in aanmerking die gericht zijn op de verbetering van arbeidsomstandigheden van oudere werknemers. Denk aan ergonomische maatregelen. Voortaan gaat het om alle acties om oudere werknemers aan de slag te houden in hetzelfde of een ander bedrijf. Zo denkt de minister aan skillpooling of maatregelen die inwerken op de psycho-sociale risico's, de duur van arbeid of de verloning. Ook aanpassingen van de arbeidsorganisatie ten voordele van oudere werknemers, zoals de overschakeling van ploegenarbeid naar andere stelsels, komen in aanmerking.

— Momenteel worden enkel individuele projecten betoelaagd. Voortaan komen ook projecten van sectoren in aanmerking. Op die manier wordt een geïntegreerde aanpak gestimuleerd.

— Er worden ook middelen voor sensibilisering voorzien.

Titel 2 — werkbonus

Titel 2 gaat over de werkbonus. Die zorgt ervoor dat wie een laag loon heeft meer overhoudt. Mensen met lage lonen moeten immers het verschil tussen een nettoloon en een werkloosheidsuitkering voelen. Niet door de werkloosheidsuitkeringen te verlagen, wel door werken lonender te maken. Om dit te bereiken werden de persoonlijke bijdragen voor de lage inkomens verlaagd. Hoewel deze verlaging al sinds 2003 werkbonus wordt genoemd, stond dit nog niet als dusdanig in de wet. De invoering van de term werkbonus is dit jaar een feit.

Daarnaast worden twee technische wijzigingen aangebracht :

1. Het maximale jaarbedrag aan bijdragevermindering wordt uit de wet geschrapt. Dit bedrag is 12 maal het maandelijkse bedrag aan vermindering van de persoonlijke bijdragen. Dit maandelijks bedrag wordt per uitvoerings-K.B. bepaald. Telkens als het uitvoeringsbesluit werd aangepast, moet ook de wet worden aangepast. Dit zet de hiërarchie van rechtsbronnen op haar kop. Vandaar de aanpassing.

2. De Raad van State merkte op dat de wettelijke basis voor de vermindering van de persoonlijke bijdragen ophoudt op 31 december 2004. Een terechte vaststelling. De vermindering van persoonlijke bijdragen werd opgezet als een experimenteel stelsel waarvan de doeltreffendheid van nabij moet opgevolgd worden. Door de invoering van de werkbonus bevestigt de regering dat de maatregel efficiënt is in de strijd tegen werkloosheidsvallen. En versterkt ze dus de oorspronkelijke maatregel. Daarom wordt de expliciete einddatum opgeheven.

Daarnaast wordt ook nog een fiscale bepaling opgenomen. Om werkloosheidsvallen bij aanvaarding van een laagbetaalde job te bestrijden, werd het belastingskrediet ingevoerd. Alleen, van het belastingskrediet geniet de werknemer slechts na 2 jaar. Het is dus niet echt een stimulans om bij werkloosheid een laag betaalde job aan te nemen. Daarom werd in Gembloux beslist om het belastingskrediet vanaf aanslagjaar 2005 af te schaffen en het budget toe te voegen aan de sociale zekerheid.

Titel 3 — afschaffen van stempelcontrole

De stempelcontrole is een oud zeer. Het principe om haar af te schaffen is algemeen aanvaard. Dat zal ook daadwerkelijk gebeuren in de loop van 2005.

Hoewel het dus de bedoeling is de stempelcontrole op te heffen, moet de RVA wel de mogelijkheid hebben om bij wijze van steekproef te controleren of werklozen nog in België verblijven. Om dit te kunnen doen, is voorzien dat de gemeenten een verblijfsbewijs afleveren voor de werkzoekende als hem door de RVA gevraagd is hiervoor te zorgen. De gemeenten blijven ook zorgen voor de afstempeling van de controleformulieren van deeltijdse werknemers.

Door de opheffing van de stempelcontrole vervalt wel de bestaande mogelijkheid om gegevens te verzamelen over werkloosheidscijfers. Er moet dus een nieuw systeem ingevoerd worden.

Zodra dit systeem er is, wordt via K.B. bepaald wanneer de wijzigingen in werking treden.

Titel 4 — sociale solidariteit

Als het gaat om sociale fraude, dan behoort ons land tot de Europese kopgroep. Dat is niet iets om trots over te zijn. Integendeel. Het is vooral een hypotheek op onze sociale zekerheid. Om de strijd tegen de sociale zekerheid beter te organiseren en uit te voeren, zijn een aantal maatregelen genomen. Dimona is daar één van.

In dit hoofdstuk worden een aantal beperkte technische correcties aangebracht in de strafbepalingen over Dimona.

— In de vorige programmawet was een vergetelheid geslopen. Bij de bepalingen over het niet bijhouden van een personeelsregister was geen rekening gehouden met het bestaan van « opdecimes » waarmee iedere boete moet worden verhoogd worden, om ze aan te passen aan de tarieven van vandaag. Dit werd rechtgezet.

— Er moest toegevoegd te worden dat de werkgever aansprakelijk is voor de boetes van zijn lasthebber. Dit was tot nu toe enkel voorzien voor de aangestelden. Dit was niet correct, omdat ook in alle andere wetgevingen de werkgever voor beide aansprakelijk is.

— Er is voorzien dat de geldboetes uitgesproken in het kader van deze wetgeving ook met uitstel (voorwaardelijk, zoals men zegt) kunnen worden uitgesproken. Dit om tegemoet te komen aan de ongelijkheid tussen deze bestraffing en de boetes die in het gemeen recht worden uitgesproken. Wie een lichte inbreuk pleegt op strafrechterlijke bepalingen kan door de straf met uitstel een tweede kans krijgen, en het is dus maar logisch dat dit ook geldt voor de straffen uitgesproken in het kader van lichtere sociale inbreuken.

Op advies van de Raad van State is deze wijziging verplaatst naar het artikel voor de bicamerale regelingen; dit hoort zo, omdat de wijziging een invloed heeft op de bevoegdheid van rechtbanken.

Titel 5 — bijdragen en inhoudingen op brugpensioen en pseudo-brugpensioen

Meer mensen langer aan het werk. Dat is het — ondertussen welbekend — uitgangspunt. Vandaag zijn eindeloopbaanregelingen teveel een brug naar pensioen. Niet een brug naar nieuw werk. Pseudo-brugpensioen, zoals « canada dry » of oneigenlijk gebruik van tijdskrediet, werkt dit doel tegen.

Dit hoofdstuk voorziet een nieuwe wettelijke basis voor de heffing van werkgevers- en werknemersbijdragen op aanvullende vergoedingen. De regel is dat aanvullingen die de werkgever toekent bovenop sociale uitkering geen loon is.

Door het nieuwe wettelijke kader dat we hier voorzien krijgt de Koning de mogelijkheid hiervan af te wijken : hij kan bepalen welke aanvullingen als loon beschouwd worden en welke niet; hij kan ook bepalen met aan welke criteria aanvullingen moeten voldoen om al dan niet als loon beschouwd te worden.

Titel 6 — ernstige arbeidsongevallen en diverse wijzigingen in de welzijnswetgeving

Welzijn op het werk is en blijft een prioriteit. Vooraan op de agenda staat de strijd tegen arbeidsongevallen. Voorkomen en verminderen is het motto. De volgende opgenomen instrumenten zijn hierbij een grote stap vooruit. Dit is een eerste pakket aan maatregelen ter uitvoering van het actieplan, dat in het voorjaar door de regering werd goedgekeurd.

In de eerste plaats gaat de nieuwe regeling van rapportering en opvolging van ernstige ongevallen van start. Deze vernieuwde aandacht is nodig. Vooral in de bouwsector stijgt het aantal arbeidsongevallen.

Daarnaast wordt toegezien op de kwaliteit van de adviezen van de preventieadviseurs en veiligheidscoördinatoren. Er worden sancties voorzien voor veiligheidscoördinatoren die hun werk niet naar behoren verrichten en werkgevers die de welzijnswetgeving met de voeten treedt. Ten slotte wordt ook verder gewerkt aan de vereenvoudiging van administratieve lasten door de elektronische gegevensuitwisseling tussen het Fonds voor Arbeidsongevallen, de inspectiedienst Toezicht op het Welzijn en de externe preventiediensten te stimuleren.

Naast de instrumenten inzake arbeidsongevallen bevat het hoofdstuk ook een wettelijke basis voor sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen.

In ons land zijn gedurende vele decennia grote hoeveelheden asbest gebruikt. Na de dramatische brand in de Innovation in de Brusselse Nieuwstraat in 1967 werd het brandbestendige asbest nog meer gebruikt. In 1986 is België — als één van de eerste in Europa — gestart met asbest ruimen. En dit op een manier die zowel de werknemers als de omgeving beschermt tegen het kankerverwekkend asbest.

Een pak ondernemingen zijn ondertussen erkend om asbest te ruimen. Op dit ogenblik is er echter géén voldoende wettelijke basis voor de eventuele intrekking van de erkenning van een asbestruimer die een loopje neemt met de bescherming van zijn werknemers of de omgeving. De bepalingen in de programmawet laten toe de erkenning van asbestruimers op een efficiënte wijze te regelen.

In de goede traditie van de arbeidswereld worden de toepassing van heel wat aspecten van de regelgeving geadviseerd en gestuurd vanuit commissies waarin de sociale partners een sleutelrol spelen. Jammer genoeg leidde dat tot een onoverzichtelijk aantal commissies. Dat wordt nu vereenvoudigd omdat de taken van al die commissies voortaan in één commissie worden ondergebracht. Deze commissie werkt onder de vleugels van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming.

Titel 7 — sociale maribel

Deze titel gaat over de specifieke regeling van bijdragevermindering sociale zekerheid voor de non profit sector en over de aanwending van die bijdragevermindering.

Doel is het evenwicht van de sociale zekerheid te stimuleren en het beheer van middelen waarover de Fondsen beschikken efficiënter te maken. Hierdoor kunnen meer jobs gecreëerd worden.

De wijziging streeft ernaar de reserves zo laag mogelijk te maken.

Daarnaast wordt voorzien in de verdeling van de middelen die nu nog zitten in een aparte pot — t.t.z. een afzonderlijke rekening bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Titel 8 — RVA

Deze titel maakt de uitvoering van twee begrotingsbeslissingen mogelijk : garanderen van financiering van het samenwerkingsakkoord sociale economie tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap en de erkenning van de PWA's in het kader van dienstencheques. Daarnaast worden verjaringstermijnen voor de terugvordering van bepaalde uitkeringen ingevoerd.

De RVA heeft er een nieuwe wettelijke opdracht bij : verzekeren van de financiering van het samenwerkingsakkoord sociale economie tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap. De middelen die de Federale Staat in dit kader geeft aan de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap moeten de sociale inschakeling van moeilijk te plaatsen werkzoekenden mogelijk maken. Om dit te realiseren is onderlinge samenwerking nodig. Aangezien de meeste tewerkstellingsprogramma's ondergebracht zijn bij de RVA is het logisch dit luik ook bij de RVA onder te brengen. Niettegenstaande dit laatste valt de financiering van het samenwerkingsakkoord sociale economie en de controle op de naleving ervan volledig onder de staatssecretaris voor sociale economie.

Ook PWA's kunnen een erkenning krijgen in het kader van de dienstencheques. Meer dan 1 op 3 PWA's hebben deze erkenning al aangevraagd en ook gekregen. Omdat erkende PWA's zelf mensen aanwerven en uitsturen, worden zij een bedrijf sui generis. Zij verdienen dus geld. Om oneerlijke concurrentie te vermijden, vraagt de RVA een stukje van het loon betaald aan de PWA-beambtes terug. De erkende PWA's moeten zelf een aangifte doen van de tijd die de beambtes besteden aan dienstencheques.

Ten slotte worden verjaringstermijnen voorzien voor terugvordering van uitkeringen voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet, alsook voor de compensatievergoedingen voor grensarbeiders en opvanguitkeringen voor onthaalouders.

Wijziging van de CAO-wet

Zoals u wellicht wel weet, was het ook de bedoeling een wijziging van de CAO-wet in de programmawet op te nemen. Het doel was om de procedure van algemeen verbindend verklaring voortaan sneller te laten verlopen. Maar omdat de Raad van State twijfelt over het spoedeisend karakter dat een adviesvraag op grond van artikel 84 ,§ 1, lid 1 moet rechtvaardigen, heeft de minister besloten deze wijziging niet op te nemen in de programmawet.

Dit betekent niet dat het probleem verdwijnt. Laattijdige publicatie van de algemeen verbindend van CAO's blijft een reële problematiek. Daarom heeft de minister de administratie de opdracht gegeven een alternatieve oplossing te zoeken binnen de marges van de huidige wet. Momenteel wordt de juridische en praktische haalbaarheid van een alternatieve formule onderzocht die toelaat dat de huidige termijn — gemiddeld 2 jaar — drastisch wordt ingekort.

3. Inleidende uiteenzetting van de heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen.

Titel V — Pensioenen

Afdeling 1 handelt over het pensioen van de statutaire personeelsleden van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), die is ontstaan uit een fusie tussen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) en de controledienst voor verzekeringen (CDV). Artikel 186 sluit de CBFA aan bij de Pool der Parastatalen. Deze aansluiting betreft in wezen enkel de gewezen CDV-medewerkers, aangezien de CBF enkel met contractuelen werkte en de CBFA zelf ook geen statutaire personeelsleden zal aanwerven. Deze aansluiting wordt voorzien omdat de CBFA anders de volledige last van alle lopende en toekomstige pensioenen van de statutaire personeelsleden op zich zou moeten nemen.

Doordat de CBFA geen nieuwe benoemingen zal doen, zal het aantal statutairen geleidelijk afnemen tot nul. Daardoor zou de financiële neutraliteit ten aanzien van de pool der parastatalen in het gedrang komen, aangezien enkel nog pensioenen zouden worden betaald, maar de CBFA anderzijds geen bijdragen meer verschuldigd zou zijn. Daarom voorziet artikel 187 in een correctiemechanisme, dat inhoudt dat elk jaar een vergelijking zal worden gemaakt tussen de last van de rustpensioenen van de gewezen personeelsleden van de CDV en de door de CBFA betaalde bijdragen. Zodra de pensioenlast groter wordt dan de betaalde bijdragen zal de CBFA een door de Koning te bepalen percentage van dat verschil zelf moeten dragen en het overeenstemmende bedrag moeten doorstorten aan de staatskas. Het door de CBFA te dragen aandeel zal kleiner zijn dan 100 %. Dit gebeurt om billijkheidsredenen, aangezien de CDV destijds, omwille van zijn jong personeelsbestand, meer heeft bijgedragen aan de pool dan het bedrag van de aan zijn oud personeelsleden uitbetaalde pensioenen.

Afdeling 2 heeft betrekking op de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheden. Gemeenten, gemeentelijke en intergemeentelijke instellingen, die voorheen hun pensioenen zelf autonoom financierden, kunnen toetreden tot het « stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen » bij de RSZPPO. De regelgeving was zo geschreven dat deze mogelijkheid niet openstond voor provinciale diensten die waren ontstaan uit gemeentelijke diensten die wel bij de RSZPPO aangesloten waren. Artikel 189 beoogt deze incoherentie ongedaan te maken. Voortaan zullen provinciale diensten inzake de pensioenregeling van hun vastbenoemde personeelsleden dus dezelfde mogelijkheden hebben als de gemeentelijke diensten waaruit zij zijn ontstaan.

Afdeling 3 bevat een aantal wetgevingstechnische bepalingen die ertoe strekken bestaande regelingen in de pensioenwetgeving te consolideren. De artikelen 190 en 191 betreffen het zogenaamd « klein minimumpensioen ». Het klein minimumpensioen bepaalt dat werknemers die geen 2/3 loopbaan hebben in het stelsel van de werknemers, maar wel een 2/3 loopbaan in het stelsel van de werknemers en zelfstandigen samen, recht hebben op het minimumpensioen als zelfstandigen. Deze regeling wordt nu verankerd in de pensioenwetgeving, door artikel 190 wat het rustpensioen betreft en door artikel 196 wat het overlevingspensioen betreft. Artikel 192 bepaalt dat periodes van tewerkstelling gepresteerd in andere EU-landen of in landen waarmee België een Sociale-Zekerheidsverdrag heeft afgesloten worden meegeteld voor de beoordeling van de loopbaanvoorwaarde inzake het vervroegd rustpensioen. Ook hier betreft het een consolidatie van een bestaande maatregel. Artikel 193 regelt de inwerkingtreding van de bepalingen van deze afdeling.

Afdeling 4 heeft als doel om het bewijs van loopbaanjaren gelegen vóór 1955 te vergemakkelijken. Het is immers gebleken dat de gegevens op de individuele rekeningen met betrekking tot de jaren vóór 1955 in bepaalde gevallen onvolledig zijn. Artikel 194 voert daarom een nieuw artikel 15bis in, in het Koninklijk besluit nr. 50, dat voortaan de mogelijkheid toekent om periodes van tewerkstelling gelegen vóór 1955 te bewijzen met alle middelen van het recht.

Afdeling 5 brengt een wijziging aan in de Wet van 5 augustus 1978 die het absoluut en relatief maximum binnen de overheidspensioenen vaststelt. Artikel 41 van die wet voorziet in een beperkte vrijstellingsregeling voor aanvullende pensioenvoordelen. In de huidige redactie werden daarbij enkel de aanvullende pensioenvoordelen vermeld die waren toegekend uit hoofde van tewerkstelling als werknemer of zelfstandige. Artikel 195 heeft tot doel deze regeling te veralgemenen, zodat ook de aanvullende pensioenen uit hoofde van een activiteit als ambtenaar in aanmerking komen. Artikel 196 stelt de datum van inwerkingtreding vast.

Afdeling 6 ten slotte voert enkel technische wijzigingen door in de reglementering met betrekking tot de aanvullende pensioenen. Artikel 198 heeft als doel om de werkingskosten van de Commissie en de Raad voor Aanvullende Pensioenen toe te voegen aan de lijst van specifieke controlekosten in artikel 36 van de Wet betreffende de Controle der Verzekeringsondernemingen. Deze toevoeging was al eerder doorgevoerd door de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen, maar werd bij vergissing geschrapt. Artikel 198 zet deze vergissing nu recht. Artikel 199 regelt de datum van inwerkingtreding van deze bepaling.

Titel VIII — Leefmilieu

Hoofdstuk I — De productnormen

Afdeling 1 — Biobrandstoffen

Artikel 233 wil een definitie van de term « biobrandstof » invoeren in de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid.

Momenteel is het niet mogelijk om biobranstof vanuit een juridisch standpunt te beschouwen als een « product » in de zin van die wet. Deze artikelen moeten die juridische leemte dus opvullen.

Dat zal het juridische probleem oplossen van de omzetting van richtlijn 2003/30/EG betreffende biobrandstoffen. Het omzettingsbesluit verwijst immers naar de genoemde wet van 21 december 1998. Het is dus belangrijk dat de definitie van biobrandstof erin wordt opgenomen.

Aangezien de definitie van biobrandstof een ruimer toepassingsgebied zal dekken dan de wegvoertuigen alleen, zal zij later dienen als juridisch referentiekader voor andere initiatieven ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen.

Afdeling 2 — Homologatie

De artikelen 234 en 235 hebben tot doel de FOD Leefmilieu juridisch in staat te stellen om een financiële bijdrage te heffen om zijn taken te financieren. De wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen staat zulks momenteel niet toe.

Die leemt schept problemen voor de toepassing van de Europese richtlijnen die de lidstaten verplichten om aan sommige producenten homologaties toe te kennen vóór ze die op de markt kunnen brengen. Dat is bijvoorbeeld het geval met richtlijn 2002/88/EG betreffende de niet voor de weg bestemde mobiele machines (dieselmotoren). Die producten moeten immers een homologatie verkrijgen alvorens ze op de markt gebracht kunnen worden. Aangezien die homologatieprocedure in gelijk welke lidstaat kan plaatsvinden, is het van belang om te laten betalen voor die procedure als men niet wil dat alle Europese producenten hun homologatieprocedure in België doorlopen. Dat zou een enerome werklast voor de milieuadministratie met zich meebrengen.

Om dat te vermijden, moet de FOD Leefmilieu een vergoeding kunnen innen, zoals andere FOD (Vervoer en Mobiliteit bijvoorbeeld) en alle andere landen dat doen.

Afdeling 3 — Sancties

Onder de afdeling Sancties worden een aantal juridisch-technische aanpassingen doorgevoerd om de sancties van Wet op de Productnormen toepasselijk te maken op twee Europese Verordeningen. Het betreft een verordening van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen en een Verordening van 31 maart 2004 over detergentia. Hoewel een Europese verordening steeds directe toepassing heeft, bepalen deze verordeningen dat de sancties moeten worden voorzien op niveau van de lidstaten en dat deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. De opgelegde sancties moeten respectievelijk voor 6 maart 2005 en voor 8 oktober 2005 aan de Europese Commissie genotificeerd worden. De aanpassingen worden allen doorgevoerd in artikel 17 van de Wet op de Productnormen, waarin de sancties staan omschreven. Voor de Verordening betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen, die een vroegere verordening vervangt, zijn hierdoor een aantal sancties niet langer van toepassing, terwijl een aantal andere sancties toepasselijk worden. Voor de Verordening betreffende detergentia, die een nieuwe verordening is, worden bepaalde sancties van toepassing gemaakt. Tenslotte moest ook de bijlage worden aangepast en aangevuld met verwijzingen naar de twee verordeningen.

Hoofdstuk II — Kyotofonds

Het organiek begrotingsfonds bestemd voor de financiering van het federale beleid ter reductie van de emissies van broeikasgassen wordt ingezet voor het uitvoeren van klimaatbeleid. Hierbij is voorzien dat de aard van de toegestane uitgaven de financiering van personeels-, vormings-, administratie- en werkingskosten, kosten voor studies, wetenschappelijk onderzoek en investeringen omvat.

Echter hier ontbrak het nemen van participaties. In het huidige beleidskader was dit een onvolkomenheid omdat vele potentiële maatregelen zich net bevinden in het ontwikkelen van markten die bijdragen tot het reduceren van de broeikasgasemissies. Hierbij denkt de minister bijvoorbeeld aan het stimuleren van de dienstensector de advies geeft in verband met energiebesparingen en hier investeringsmiddelen voor voorziet, het systeem van derde partij financiering. De regering wilde in de toekomst ook dergelijk beleidsinitiatieven ten volle kunnen ondersteunen vanuit het begrotingsfonds en heeft daarom de aard van de toegestane uitgaven verbreed naar het financieren van deelnemingen.

Onder de Richtlijn 2003/87/EG die het Europees systeem van emissiehandel opricht voorziet men de instelling en het bijhouden van registers.

Op 13 mei 2004 heeft de uitgebreide Interministeriële Conferentie voor het Leefmilieu de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van het nationaal register toevertrouwd aan de federale minister van Leefmilieu. De afdeling Klimaatverandering van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is verantwoordelijk voor het instellen en bijhouden van het register.

Opdat de praktische afspraken, rechten en plichten van de registerhouder en de gebruikers een voldoende wettelijke basis zouden kennen wordt er voorzien dat door middel van een koninklijk besluit de algemene voorwaarden voor de overeenkomst met betrekking tot de rekeningen tussen rekeninghouder en registerhouder uitgewerkt kunnen worden, evenals het bedrag van een retributie. De uitgaven aan het register en de opbrengsten van de retributie worden opgenomen in het organiek begrotingsfonds bestemd voor de financiering van het federale beleid ter reductie van de emissies van broeikasgassen.

Wat betreft die retributie door de rekeninghouders stelt de verordening van de Europese Commissie inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers dat deze dienst vergoed wordt door de gebruikers van het register. De meerderheid van de lidstaten baseren zicht op deze beslissing om hun registers te laten vergoeden door de gebruikers. De retributies ten laste van de rekeninghouders in het nationaal register zijn uitsluitend bestemd voor de werkingskosten van het nationaal register.

4. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw

Titel IV « Middenstand » van het ontwerp van programmawet bevat een aantal maatregelen betreffende het maatschappelijk statuut van de zelfstandigen.

Het gaat om :

— De vervroeging van de nieuwe, definitieve regeling voor de meewerkende echtgenoten;

— Bepalingen die ertoe strekken een betere inning te verzekeren van de sociale bijdragen, zowel van de persoonlijke sociale bijdragen van de sociale bijdragen, zowel van de persoonlijke sociale bijdragen van de zelfstandigen als de jaarlijkse bijdrage van de vennootschappen;

— Het opleggen van het sociaal statuut aan bepaalde volmachthouders die overheidsinstellingen vertegenwoordigen;

— Technische bepalingen met het oog op regelingen betreffende :

— de procedure bij de Commissie voor de vrijstelling van bijdragen;

— de reglementering inzake de sociale verzekering in geval van faillissement.

Wat betreft de meewerkende echtgenoot, heeft de voorgestelde wijziging tot doel het verplichte karakter van het volledige nieuwe statuut — het zogenaamde « maxi-statuut » — te vervroegen met zes maand en dus de overgangsperiode te verkorten zodat men kan toestaan aan de meewerkende echtgenoten sneller te laten genieten van de voordelen aangeboden door dit maxi-statuut.

Tevens heeft de regering, in het raam van de strijd tegen de sociale fraude en om het evenwicht van het socialezekerheidsstelsel te verzekeren zonder de sociale bijdragen te verhogen, ervoor gekozen de klemtoon te leggen op de betere inning van de sociale bijdragen door middel van een aantal maatregelen op het niveau van de sociale verzekeringsfondsen.

Ook is er een maatregel opgenomen ter verbetering van de grensoverschrijdende invordering van de sociale bijdragen overeenkomstig de internationale akkoorden terzake. Eveneens in de context van een betere inning van de sociale bijdragen ten slotte, wordt een leemte aangevuld waardoor de sociale verzekeringsfondsen de mogelijkheid krijgen de kosten die ze moeten maken wanneer een vennootschap haar jaarlijkse bijdrage laattijdig betaalt, kunnen recuperen.

Tevens werd beslist een einde te maken aan de verschillende behandeling van overheids- en privé-volmachthouders in overheids- en privé-instellingen. Eerstgenoemden vielen niet onder de sociale zekerheid van zelfstandigen, terwijl dat voor de anderen wel het geval was. Voortaan vallen ze er allemaal onder.

Voor het overige, wordt er een schikking ingevoerd met het oog op de correctie van een legislatieve leemte op niveau van de procedure inzake de vrijstelling van bijdragen zodat men de jurisprudentie van de Raad van State kan tegemoetkomen en het terugschroeven van de achterstand van de Commissie voor Vrijstelling kan bewerkstelligen.

Tot slot komen er twee technische correcties voor de reglementering betreffende de sociale verzekering in gevl van faillissement. De ene is zuiver formeel, de andere strekt ertoe het tijdstip van aanvang of van beëindiging van het recht op het maandelijkse verhoogde bedrag wegens een persoon ten laste te bepalen.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Sociale Zaken en Volksgezondheid

Mevrouw De Schamphelaere meent dat de commissie hier opnieuw, ondanks alle bemerkingen van goedmenende parlementsleden, wordt geconfronteerd met een programmawet waarin allerhande diverse bepalingen worden opgenomen die vaak niets te maken hebben met de uitvoering van de begroting, waarvoor ze eigenlijk zou moeten dienen. Jammer genoeg stelt men zelfs vast dat de regelmaat waarmee dergelijke programmawetten worden ingediend nog toeneemt. Dit wijst op een gebrek aan discipline van de regering, die aan allerhande overheidsinstanties de gelegenheid biedt om allerlei kleine herstelbepalingen, minieme veranderingen en aanpassingen door te voeren. De recente wetgeving inzake de experimenten op de menselijke persoon, waarover zo uitgebreid werd gedebatteerd, wordt hier bijvoorbeeld reeds gewijzigd hoewel ze nog dit jaar pas werd gestemd.

Ongetwijfeld zijn er enkele noodzakelijke maatregelen die nu van kracht moet worden en derhalve wel thuishoren in een programmawet, maar vele andere bepalingen brengen slechts reparaties aan aan eerder goedgekeurde, slecht opgestelde wetgeving. De senatoren hebben niet de kans om al deze aspecten uitgebreid te bestuderen. Kan de minister aangeven welke maatregelen werkelijk op 1 januari 2005 van kracht moeten worden ?

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, verwijst naar de lijst van bepalingen die in dit verband door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd opgesteld. Wat de departementen betreft die onder zijn voogdij staan, onderlijnt de minister dat het telkens gaat om maatregelen die uitvoering geven aan de begroting van de federale regering voor 2005. Zo bevat het hoofdstuk over dieren maatregelen die de verspreiding van virussen moeten tegengaan; hiervoor werd in het budget ook de nodige ruimte gecreëerd. Overigens kondigt de minister aparte wetsontwerpen aan over de inning van de socialezekerheidsbijdragen en over de toekomst van de gezondheidszorg, die dus los van de programmawet zullen worden besproken.

De heer Vankrunkelsven sluit zich deels aan bij de kritiek van een vorige spreker. Heel wat maatregelen verdienen een meer uitgebreide bespreking, die onmogelijk is in het strakke keurslijf waarin de commissie wordt gedwongen. Het lid kondigt de indiening aan van een voorstel tot wijziging van het Reglement van de Senaat, zodat enkel technische maatregelen ter uitvoering van de begroting nog hun plaats kunnen vinden in een programmawet.

Ten gronde, stelt spreker vast dat enkele taken die tot dusver door de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid werden ondergebracht, voortaan zullen worden overgenomen door het Intermutualistisch College, overeenkomstig artikel 15 van het ontwerp. Dit geldt met name voor de mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard aan de zorgverleners en de tariferingsdiensten. Nochtans is het doel van de Kruispuntbank precies om als databank en doorgeefluik te fungeren; deze instelling moet hiervoor dan ook de nodige middelen krijgen in plaats van ze te geven aan het Intermutualistisch College. Waarom dan deze oplossing ?

Voorts wordt in de artikelen 18 en volgende voor de lokale besturen de mogelijkheid voorzien om een vakbondspremie te innen voor de lokale politie. Is dit wel nodig ? Zijn er zoveel stakingen geweest bij de lokale politie dat de vakbonden geen middelen meer hebben ? Waarom is deze maatregel retroactief ? Welke is de orde van grootte van deze maatregel in het totale budget ?

De vraag naar de retroactiviteit stelt zich ook voor de verhoogde wezenbijslag, die wordt geregeld in de artikelen 35 en volgende. Welke is de kostprijs van deze maatregel ?

De retroactiviteit wordt andermaal voorgesteld in artikel 42 van het ontwerp, wanneer het gaat om de kinderbijslag voor ontvoogde kinderen of kinderen ouder dan 16 jaar. Welke is de motivatie voor deze maatregel ? Het gaat hier om een verregaande keuze waarover grondig moet gedebatteerd worden.

In artikel 47 wordt een inlevering van één miljoen euro gevraagd van de kinderbijslagfondsen. Op zich heeft spreker hier geen probleem mee, maar in artikel 60 worden de administratiekosten van de landsbonden van mutualiteiten dan weer verhoogd met 3,6 % per jaar. Dit is toch een enorme stijging, die hoger is dan de voorziene indexering van de lonen van bijvoorbeeld het gemeentepersoneel, en dit terwijl het budget van de ziekteverzekering toch enorm onder druk staat. Hij stelt dan ook voor de landsbonden en de fondsen voor kinderbijslag op dezelfde manier te behandelen.

Artikel 49 betreft het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, dat de buitenschoolse kinderopvang financiert. Spreker meent dat deze bevoegdheid niet thuishoort op het federale niveau maar aan de gemeenschappen dient te worden overgelaten. Zijns inziens moeten de werkgevers de bijdragen, waarmee het FCUD wordt gespijsd, niet langer storten aan de RSZ maar aan de gemeenschappen. Het FCUD blijkt op het terrein bovendien de inspanningen inzake buitenschoolse kinderopvang terug te schroeven, maar krijgt wel opeens voor 15 miljoen euro extra middelen van het globaal beheer van de sociale zekerheid, dat wil zeggen van de algemene middelen van de federale overheid. De belastinginkomsten van de staat worden dus aangewend voor een instelling die zich op het terrein van de gemeenschappen begeeft. Spreker wil een exact overzicht van de begroting van het FCUD, van de regionale spreiding van de middelen en van de precieze activiteiten die worden gefinancierd. Voor hem is dit een breekpunt om de programmawet al dan niet goed te keuren.

Artikel 54 bepaalt dat een bedrag van de algemene administratiekosten van het RIZIV wordt aangewend voor geneeskundige verstrekkingen. De onduidelijkheid in de geldstromen van het RIZIV wordt hiermee nog groter. Door deze maatregel krijgt het budget voor de geneeskundige verstrekkingen een vertekend beeld.

Er wordt overeenkomstig artikel 56 ook een bedrag van de reserves van de Rijksdienst voor pensioenen definitief toegewezen aan het globaal beheer van de sociale zekerheid. Komen deze middelen niet eerder toe aan het Ziverfonds ? Nu worden immers gelden van de reserves die voor de uitbetaling van pensioenen werden opgebouwd aangewend voor andere takken van de sociale zekerheid, zoals bijvoorbeeld de ziekteverzekering, terwijl het Zilverfonds dat toch de toekomst van de pensioenen moet veilig stellen wordt gespijsd met andere middelen. Dit alles is niet erg coherent.

Met betrekking tot artikel 59, volgens hetwelk de SIS-kaart niet langer nodig wordt geacht voor een aantal verstrekkingen, vraagt de heer Vankrunkelsven zich af of dit geen aanleiding kan geven tot misbruiken.

Verder is hij van mening dat de omschrijving van het profiel van de voorzitter van de Commissie voor tegemoetkoming inzake geneesmiddelen in artikel 61 van het ontwerp wel erg gedetailleerd is. Wordt hier een bepaalde persoon beoogd ? Is het niet beter om deze commissie onder te brengen in het Federaal Kenniscentrum ?

Dit Kenniscentrum heeft blijkbaar geen advies gegeven bij artikel 62, dat de terugbetaling regelt inzake tabaksontwenning bij zwangere vrouwen. Werd hiervoor een verantwoording op basis van evidence based medecine opgesteld ? Zwangere vrouwen wéten immers dat roken schadelijk is. Gaat het hier wel om een efficiënte maatregel, vermits de zwangerschap na 9 maanden voorbij is ? Begeeft men zich hier overigens niet op het terrein van de gemeenschappen ? Roken is immers geen ziekte.

Welke is de verdeling over de verschillende instellingen van de middelen, die voor de geïnterneerden worden voorzien in artikel 63 ?

Wat de maatregelen inzake de farmaceutische industrie betreft, die werden opgenomen in de artikelen 70 en volgende, is spreker van mening dat er heel wat andere technieken zijn om binnen de vooropgestelde stijging van 4,5 % van de begroting voor de gezondheidszorg te blijven. Hij heeft de indruk dat de sector bereid is om, wat hun enveloppe betreft, te blijven binnen de vorige enveloppe, vermeerderd met 4,5 %. Zou men dan al deze maatregelen en heffingen niet beter herbekijken en ze vervangen door één enkele heffing, in samenspraak met de farmaceutische industrie ? Vanzelfsprekend moet ook worden bekeken of de farmaceutische industrie haar taak niet met minder middelen kan uitoefenen, maar dit zou toch al een eerste stap zijn.

Voor mevrouw Geerts is het belangrijkste aspect aan de werking van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten het doel — het toelaten dat mensen werk en gezin combineren — en de middelen die daarvoor worden ter beschikking worden gesteld. Men kan niet ontkennen dat het FCUD goed werkt, maar dat het niet beschikt over voldoende middelen. Voorliggend ontwerp brengt hierin verandering en de lokale organisatoren van buitenschoolse kinderopvang juichen dit toe. Dit is het belangrijkste aspect, ongeacht het beleidsniveau dat de middelen ter beschikking stelt.

De heer Vankrunkelsven stelt vast dat, in de gemeente waar hij burgemeester is, de middelen voor lokale initiatieven dalen, daar waar de globale middelen voor het FCUD stijgen. Dit is niet normaal; vandaar zijn vraag naar een gedetailleerd overzicht. Bovendien gaat het hier bij uitstek om een gemeenschapsaangelegenheid; de werkgeversbijdragen zouden dan ook naar de gemeenschappen moeten gaan. De huidige situatie leidt er immers toe dat de lokale initiatieven aan twee normen moeten voldoen : een norm van een gemeenschapsinstelling — zoals Kind en Gezin — en een andere, federale norm van het FCUD.

De heer Beke steunt de interventie van de vorige spreker en verwijst naar de vraag om uitleg die hij hierover reeds heeft gesteld. Weliswaar werd een juridische oplossing gevonden, maar de huidige situatie past niet in de logica van bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen.

De minister kondigt aan dat hij hierover eerstdaags in overleg zal plegen met de sociale partners.

De heer Beke meent dat ook de sociale partners niet naast onze federale staatsstructuur kunnen kijken. Dit thema dient ook in het Forum voor een verdere staatshervorming aan bod te komen. Ook de problematiek van de tabakspreventie is zijns inziens een gemeenschapsaangelegenheid die niet in deze programmawet thuishoort.

De minister vestigt er de aandacht op dat de bevoegdheidsverschuiving van de Kruispuntbank voor de sociale zekerheid naar het Intermutualistisch College, die wordt voorgesteld in artikel 15, door de Kruispuntbank zélf werd gevraagd omdat het College over betere informatie beschikt.

Met betrekking tot de vakbondspremies voor de leden van de lokale en federale politie, preciseert de minister dat het gaat om een bedrag van 4 miljoen euro voor de periode 2001-2004. Vandaar de retroactiviteit. Dit bedrag wordt aan de politiezones uitgekeerd door de federale overheid met het oog op de uitbetaling van een syndicale premie aan politiemensen die zijn aangesloten bij een vakorganisatie.

Ook wat betreft de verhoogde wezenbijslag wordt een retroactiviteit voorgesteld omdat hier een ongelijkheid, vastgesteld door het Arbitragehof, wordt rechtgezet en omdat rekening wordt gehouden met de regels inzake verjaring.

In de ligdagprijs van de ziekenhuizen — artikel 54 van het ontwerp — wordt thans 25 % door de overheid en 75 % door het RIZIV bijgedragen. Echter wordt het aandeel van de staat eveneens via het RIZIV uitbetaald, via het budget van de administratiekosten. Dit aandeel van de staat moet jaarlijks worden vastgesteld en toegekend aan het RIZIV. Dit is wat voorliggend ontwerp doet; het gaat derhalve om een louter boekhoudkundige bepaling. Bovendien wordt de term « ligdagprijs » ook uitgebreid naar de psychiatrische verzorgingstehuizen.

Ook artikel 56 betreft een technische maatregel, die een rechtsgrond biedt voor een louter boekhoudkundige operatie tussen de Rijksdienst voor pensioenen en de RSZ. Deze maatregel is het gevolg van een opmerking van het Rekenhof : waar men voorheen dacht dat het globaal beheer van de sociale zekerheid een dergelijke operatie toeliet, is het Rekenhof van mening dat dit niet het geval is.

Artikel 59 heeft als doel de regelgeving inzake het gebruik van de SIS-kaart aan te passen met het oog op een beter respect voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene.

Verder stipt de minister aan dat uit studies een dringende noodzaak is gebleken om initiatieven te nemen inzake het rookgedrag bij zwangere vrouwen, gelet op de zwaarwegende gevolgen van het roken voor de foetus. Vandaar de bepaling van artikel 62 van het ontwerp. Men blijft daarbij binnen de perken van de sensibilisering en de responsabilisering van de rokers, zonder dat sprake is van enige verplichting of bestraffing.

De minister staat kritisch tegenover een enkele heffing voor de farmaceutische sector. Hij gebruikt het beeld van lasagna, waarbij elk laagje pasta en elk sausje afzonderlijk niet echt zichtbaar is, maar waarbij het geheel wel lekker smaakt. Hij zegt niet tegen een vereenvoudiging te zijn van de heffingen van de farmaceutische sector, maar benadrukt dat het globaal effect wel hetzelfde moet zijn. Hij heeft weinig vertrouwen in de voorstellen die hem vanuit de sector zelf werden overgemaakt.

Wat de werking van de FCUD betreft, hoopt de minister zo snel mogelijk met de sociale partners tot een akkoord te kunnen komen om een antwoord te bieden op het arrest van het Arbitragehof. Het gaat immers om een zeer kostelijke aangelegenheid voor de gemeenten, vermits de nood groot is en men veel infrastructuur nodig heeft. Vandaar dat de federale overheid, naast de 45 miljoen euro die via de werkgeversbijdrage van 0,05 % worden gestort, 15 miljoen euro extra bijdraagt. Wellicht is zelfs deze inspanning niet voldoende.

De minister erkent dat de werkingskosten van de Landsbonden van mutualiteiten stijgen met 3,6 %, wat hoger is dan de stijging die nodig is voor de indexering. Hij wijst er evenwel op dat de globale budgetten van de Landsbonden dalen met 7,5 miljoen euro.

De heer Vankrunkelsven erkent dat de uitgaven voor de gezondheidszorg stijgen maar begrijpt niet waarom een terugbetalingsverrichting door een mutualiteit dan ook stijgt. Hoewel de mutualiteiten hun activiteiten wellicht op een goede en goedkope wijze uitvoeren, is een dergelijke stijging van hun werkingskosten niet normaal. Hij is het dan ook niet eens met het antwoord van de minister.

Het antwoord van de minister inzake de boekhoudkundige operaties bij de pensioeninstellingen lijkt hem eveneens nogal cryptisch. Wat de rookpreventie bij zwangere vrouwen betreft, kan volgens spreker een oplossing worden gevonden door heel duidelijk te vermelden dat het medisch niet wenselijk is om te roken tijdens een zwangerschap, zoals ook andere medicijnen niet mogen worden gebruikt voor zwangere vrouwen. Het argument, dat het hier gaat om « secundaire preventie », die derhalve onder de bevoegdheid van de federale overheid valt, houdt zijns inziens geen steek. In het algemeen doet men aan « secundaire preventie » door in een vroegtijdig stadium een ziekte te detecteren en er vervolgens in tussen te komen. Hier is eerder sprake van « primaire preventie », die onder de bevoegdheid van de gemeenschappen valt.

Overigens stelt spreker vast dat het Geneesmiddelenfonds wordt gebruikt om antivirale geneesmiddelen te kopen (artikelen 90 en volgende van het ontwerp), daar waar het aanvankelijk bedoeld was om de administratie te betalen om nieuwe dossiers in « fase 1-studies » te beoordelen. In ons land gebeurt heel wat onderzoek in de farmaceutische industrie, maar vaak moet men heel lang wachten alvorens de administratie officieel akte kan nemen van nieuwe dossiers die worden ingediend. Dit is bijvoorbeeld het geval met het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen ter bestrijding van AIDS, waar de dossiers veel sneller moeten behandeld worden; dit zou slechts een of twee weken in beslag mogen nemen. Het is dan ook onverantwoord om de middelen van het Geneesmiddelenfonds aan te wenden voor andere doeleinden, daar waar de basisopdracht niet wordt vervuld. Kan de minister zich engageren om enkele mensen te belasten met het uitvoeren met deze primaire opdrachten, zodat geen verdere achterstand in de behandeling van dossiers wordt opgelopen ?

De minister antwoordt dat de enige bedoeling van het gebruik van het Geneesmiddelenfonds erin bestaat te vermijden dat de aankoop van nieuwe stocks van virale geneesmiddelen wordt beschouwd als een primaire uitgave. Op dit ogenblik wordt reeds bekeken hoe het Geneesmiddelenfonds sneller zou kunnen werken, maar de minister hoopt alleszins meer middelen te willen besteden te besteden aan de informatisering. Er is bovendien een probleem met de te lage salarissen van de personeelsleden in overheidsdienst die belast zijn met de behandeling van de dossiers. Ook hiervoor moet een oplossing worden gevonden.

Mevrouw De Schamphelaere bespreekt hoofdstuk V betreffende de alternatieve financiering en het globale beheer van de sociale zekerheid. Deze laatste kent structurele financieringsproblemen. Er moet bijgevolg aan een alternatieve financiering gewerkt worden. Dit hoofdstuk is dus op zijn plaats in de programmawet. De oplossing die hierin wordt voorgesteld is echter in tegenstrijd met de bevindingen van het Planbureau, dat er onlangs op gewezen heeft dat de meest destructieve ingreep voor de tewerkstelling een verhoging van de accijnzen op tabak en brandstof is, en de minst destructieve ingreep voor de tewerkstelling een verlaging van de structurele lasten is. Waarom doet de regering dan het omgekeerde van wat het Planbureau aanbeveelt ? Er moet een debat georganiseerd worden over de verlaging van de structurele lasten. Nu vordert men slechts stapsgewijs.

Mevrouw De Schamphelaere geeft anderzijds aan dat hoofdstuk 10 niet op zijn plaats is in de programmawet. Het bevat veertien wijzigingen van de wet inzake experimenten op de menselijke persoon. Die wet is echter amper zes maanden geleden aangenomen. De regering had toen om een snelle stemming gevraagd, zonder zelfs tijd te maken om technische verbeteringen aan de tekst aan te brengen. Vandaag vraagt de CD&V-fractie aan haar collega's om die bepalingen niet voor Kerstmis aan te nemen en om het hoofdstuk waarvan de bepalingen volgens de ethische comités problematisch zijn, te schrappen. Er moet een volwaardig debat komen over deze aangelegenheden.

De heer Beke wijst erop dat de wijziging aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders hevige reacties oproept bij de betrokkenen. Hij wil weten of het waar is dat de werkgevers die klant zijn van een kinderbijslagfonds voortaan in de raad van bestuur van de vzw van dat fonds zitting zullen moeten hebben. Als dat zo is, zou de werkgever niet langer alleen maar een klant zijn bij het fonds, aangezien men hem voortaan ook beheersverantwoordelijkheden oplegt.

Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat artikel 4 veel onrust opwekt bij de bedrijven. Zij vraagt zich af hoe de RSZ-kosten voor de interventies in geval van controle doorberekend zullen worden. Ook wil zij weten waarom het Nationaal Intermutualistisch College hervormd wordt en de rol van de Kruispuntbank overneemt. Zij zou ook willen vernemen hoe de regels waaraan de Kruispuntbank onderworpen is, op het College toegepast zullen worden.

Zij treedt de mening van de heer Beke inzake de kinderbijslag bij, alsook die van de heer Vankrunkelsven betreffende het FCUD. De vorige programmawet heeft de grondwettelijke bezwaren hierover weggewerkt. Voor kinderopvang kunnen de gemeenten nu terecht bij de ONE of bij Kind en Gezin, naargelang zij Franstalig of Nederlandstalig zijn, ofwel bij het FCUD. Het zou beter zijn om over nieuwe marges te beschikken om de Gemeenschappen in staat te stellen een globaal beleid uit te stippelen. De regels van het FCUD zijn echter soepeler dan die van de ONE. Spreekster is niet gekant tegen het storten van een bijkomende 15 miljoen, maar wenst dat deze aangelegenheid besproken wordt alvorens de programmawet uitgevoerd wordt.

Mevrouw Van de Casteele heeft ook vragen over artikel 62. Daarin wordt terecht een inspanning voorzien voor tabaksontwenning voor zwangere vrouwen. Hoe gaat dat in de praktijk worden georganiseerd ? Daarover bestaat geen duidelijkheid. Er wordt gezegd dat er een deel psychologische en farmacalogische hulp mee zou kunnen worden gefinancierd. We hebben een eerste lijn in de gezondheidszorg die mee bevoegd is voor preventie. De patiëntenverenigingen hebben de neiging om zich op het terrein van de zorgverlening te begeven. Die verenigingen hebben hun rol. Zij moeten de patiënten zo mondig mogelijk maken in het afdwingen van hun terechte eisen en vragen, maar moeten zij echter zelf zorg verlenen ? Speekster vindt dat geen goede evolutie. De vereniging « Kom op tegen kanker » nicotinepleisters laten verdelen is voor haar een stap te ver. Daarom wenst zij te weten hoe dat in de praktijk zal worden georganiseerd.

Het lid heeft ook een vraag over artikel 63. Dat artikel doet eindelijk iets voor de zorg voor geïnterneerden in de ziekenhuizen en de psychiatrie. Wat gaat er echter gebeuren met de vele geïnterneerden die in de gevangenis verblijven ? Worden daarvoor geen middelen voorzien of moeten die via een ander kanaal worden geholpen ?

Zij wenst ook te weten naar welke oplossing de minister streeft om onze zelfvoorziening in bloed en plasma in de toekomst te kunnen verzekeren. Daarom kondigt zij de indiening aan van amendementen op de artikelen 70 tot 73.

Inzake antivirale middelen heeft de minister al geantwoord dat er stocks zullen worden aangelegd. Die zouden worden betaald via het geneesmiddelenfonds. Dat is volgens mevrouw Van de Casteele een afwending van de middelen. Degenen die voor die middelen betalen hebben dan ook een terechte zorg. Theoretisch krijgt het Fonds die middelen terug na de verkoop. Wanneer ze echter niet worden verkocht, wat te hopen is, komen die middelen evenwel niet terug. Als dat elk jaar gebeurt, zullen uiteindelijk de 22 miljoen euro van dat potje nog worden opgebruikt. Dat is eigenlijk niet de bedoeling.

Mevrouw Van de Casteele wijst er ten slotte op dat het Directoraat-generaal geneesmiddelen onderbemand is. Inzake klinische proeven wilden we de meest performante resultaten halen, omdat we concurrentieel wilden zijn met de rest van Europa. We hebben onze wet in die zin gemaakt. Nu kunnen we die termijnen niet respecteren, omdat er niet voldoende personeel is. Dat personeel moet er komen. Ook de informatica-uitrusting werd op de lange baan geschoven.

Minister Demotte antwoordt dat, wat de financiering van de sociale zekerheid betreft, verschillende evenwichten moeten worden gezocht. Men staat voor een groot dilemma. Men heeft de keuze tussen enerzijds een stabiel en structureel financieringsstelsel en anderzijds een financiering die voor een stuk wordt gedragen door de algemene bijdragen en voor een ander deel door alternatieve financiering om het verschil tussen onze uitgaven en inkomsten te betalen. Momenteel moet meer en meer rekening worden gehouden met het gewicht dat op de productiefactor arbeid wordt gelegd. Er zijn al structurele, lineaire en andere verminderingen van de sociale bijdragen georganiseerd voor ongeveer 4,7 miljard euro per jaar. De middelen moeten dus elders worden gehaald. Zijn de verschillende mechanismen voor lastenverminderingen wel operationeel ? Creëren ze meer banen en dus meer inkomsten voor de sociale zekerheid ? Die evaluatie kan gemakkelijk worden gemaakt voor de non-profit-sector, maar niet voor andere sectoren. Er bestaat voor de minister een correlatie tussen de vermindering van de lasten op arbeid en het scheppen van werkgelegenheid. Er moet kunnen worden bewezen dat het werkt. De minister heeft geen wetenschappelijke gegevens om dit na te gaan. Daarom heeft hij samen met de minister van Werk aan de sociale partners gevraagd om een kader uit te werken voor nieuwe structurele financieringsmechanismen voor de sociale zekerheid. De minister wenst hier samen met de partners stabiliteit tussen inkomsten en uitgaven te bereiken. Hij ontwaart trouwens een verandering in het standpunt van het VBO. Dat is nu blijkbaar bereid een algemeen mechanisme voor een alternatieve financiering te aanvaarden. Over de vorm kan de minister nog niets zeggen. Hij verwacht een antwoord tegen juni 2005. Dan kunnen regering en parlement dit verder bestuderen.

Wat betreft het FCUD, het fonds dat een aantal initiatieven voor kinderopvang financiert, is er de wil om aan te sluiten bij de aanbevelingen van het Arbitragehof. De minister meent dat men uit het slop moet raken door naar de sociale partners te luisteren. Die zeggen onomwonden dat er natuurlijk een juridisch antwoord moet komen op de vraag van het Arbitragehof maar dat het Fonds volgens hen op federaal niveau moet blijven. Het antwoord zal dus niet afhangen van de minister, maar van wat de sociale partners in samenspraak met het bestuur overeenkomen. Zo zal men kunnen onderzoeken hoe men die bijkomende 15 miljoen euro kan toevoegen aan de bestaande 45 miljoen. Het is duidelijk dat de gemeenten dat geld nodig hebben. De opvangstructuren zijn geen federale bevoegdheid. Maar er moet nagedacht worden over de mogelijkheid om een uitkering toe te kennen aan loontrekkende ouders die opvang moeten hebben voor hun kind. Daar is men pas mee begonnen. Ten vertrouwenlijken titel, geeft de minister tenslotte een overzicht van de verdeling van de middelen van de FCUD.

Wat betreft de experimenten op de menselijke persoon, is het duidelijk dat er niet genoeg personeel beschikbaar is. Er zijn wervingskaders opgericht omdat het belangrijk is te werken met gepast statutair personeel, en geen contractuelen. Men wacht nog op het advies van de minister van Begroting. De middelen bestaan reeds. Die geneesmiddelenfondsen moeten inderdaad beantwoorden aan de behoeften van de sector en de correcte uitvoering van de wet op de experimenten, met al zijn positieve gevolgen voor het spitsonderzoek, is volgens de minister juist een van die behoeften.

Een andere vraag, nog altijd wat betreft het Geneesmiddelenfonds, betreft de antivirale stocks. Men kon dat Fonds niet oprichten op grond van gewone primaire uitgaven, men moest daarvoor een andere grondslag vinden. De minister van Begroting heeft te dien einde het Geneesmiddelenfonds voorgesteld. Laat ons hopen dat wij dat Fonds nooit nodig zullen hebben, want dat zou betekenen dat ons land met een pandemie te maken heeft. De zekerheid dat een pandemie te voorkomen is kunnen we echter nooit hebben. Onze Europese collega-ministers delen trouwens die mening. De WHO waarschuwt trouwens dat het risico op een pandemie groeit. Die antivirale geneesmiddelen zijn geen vaccins, maar geneesmiddelen die de bijwerkingen van die ziekten kunnen bestrijden. Een stock is noodzakelijk. Uit een zending in Canada vorig jaar, waarvan het verslag trouwens in de Kamer is goedgekeurd, is bovendien gebleken dat de regering de verantwoordelijkheid heeft om een dergelijke stock aan te leggen in het kader van haar strategische taken om de grote ziekten van onze tijd te kunnen bestrijden. Het gaat niet alleen om de volksgezondheid en het budget, men moet zich ook afvragen of dat Geneesmiddelenfonds over voldoende personeel zal beschikken, terwijl het er nu al te weinig heeft om zijn huidige taken te volbrengen. De minister voegt eraan toe dat het Fonds alleen de financiële middelen van de stock zal moeten waarborgen, en niet het personeel zal leveren, dat gespecialiseerd zal zijn en zal voortkomen uit de algemene directie geneesmiddelen.

Wat betreft de nieuwe beheerstructuren van de RKW, betreft het alleen een vertaling van de nieuwe regels die de nieuwe VZW-wet oplegt. De beslissing van het beheerscomité, dat bestaat uit de vertegenwoordigers van de Kassen, was trouwens unaniem.

Wat betreft de nieuwe rollen van het Intermutualistisch College, is het onaanvaardbaar dat de voorwaarden inzake de persoonlijke levenssfeer zwakker zouden zijn dan voor de Kruispuntbank. De Kruispuntbank zelf heeft die overheveling van taken gevraagd.

Men heeft ook gevraagd hoe het plan voor tabaksontwenning uitgevoerd zal worden, in het bijzonder voor zwangere vrouwen. Men beoogt hier niet de bescherming van specifieke belangen. Men heeft zich gebaseerd op een aantal noden inzake volksgezondheid voor bepaalde doelgroepen. Het gaat niet om preventie, maar om een veel dynamischer aanpak. De pathologische gevolgen van tabak op embryo's zijn gekend, en zij zijn meer dan een potentieel risico. Op het vlak van de opsporing is de rol van de huisarts belangrijk omdat hij een voor de hand liggende contactpersoon is.

Er zijn drie aspecten aan verbonden : de begeleiding door de arts, de bijkomende begeleiding, indien nodig met farmaceutische maatregelen, en de psychologische begeleiding. Het derde punt is cruciaal om succes te boeken. De drie soorten begeleiders moeten in samenspraak optreden.

De heer Pâque vraagt zich af hoe men tewerk zal gaan. Zal men een informatiecampagne opstarten ?

De minister geeft toe dat de primaire preventie een bevoegdheid van de Gemeenschappen is. Die spelen een rol om bepaalde houdingen ten opzichte van de gezondheid te bevorderen. Die acties gaan het werken aan de ontwenning vooraf. Dat onderwerp is reeds besproken in interministeriële conferenties.

Mevrouw De Schamphelaere dringt aan op de noodzaak om dieper in te gaan op het evenwicht van de toekomstige financiering van de sociale zekerheid. Men moet vermijden dat die financiering negatieve gevolgen heeft op de werkgelegenheid en nadenken over alternatieve financieringsmiddelen door elke tak van de sociale zekerheid te onderzoeken en zich af te vragen op welk punt de financiering een solidaire grondslag moet hebben en op welk punt een financiering via werkgevers- en werknemersbijdragen aangewezen is.

Mevrouw Van de Casteele meent dat als men het heeft over een bijkomende financiering van de sociale zekerheid, of ten minste over een financiering die niet alleen stoelt op werkgevers- en werknemersbijdragen — wat trouwens niet meer helemaal het geval is aangezien er reeds alternatieve vormen bestaan — men inderdaad moet nagaan of bepaalde takken van de sociale zekerheid zich daar niet beter toe lenen. Voor haar is dat duidelijk het geval voor de gezondheidszorg en de kinderbijslag, die iedereen aangaan en niet alleen de werknemers.

Spreekster wenst nog op twee punten in te gaan. Wat betreft het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten, is het logisch dat de sociale partners het op federaal vlak willen houden om de controle erover niet te verliezen.

Wat betreft het geneesmiddelenbeleid, is een aspect volgens haar nog niet aan bod gekomen. De financiering uit het Geneesmiddelenfonds is bestemd voor klassieke taken als de registratie. Dat onderscheid wordt trouwens in de praktijk niet altijd gemaakt, aangezien personen die moeten instaan voor de registratie tewerk worden gesteld in de dienst experimenten, wat te vermijden is. De farmaceutische firma's betalen een bijdrage voor klinische tests niet alleen via het Geneesmiddelenfonds maar ook op een complementaire manier. Vorig jaar had zij reeds haar onenigheid over de aangenomen verdeelsleutel betuigd. 75 % van wat de firma's voor klinische kosten betalen, gaat immers naar de ethische comités, en slechts 25 % naar de administratie, terwijl de werklast van de administratie voor het verwerken van die aanvragen hoger is dan voorzien. De minister had toen beloofd dat de verdeelsleutel te gepasten tijde geëvalueerd, en eventueel bijgesteld zou worden. Zij dringt aan op een dergelijke evaluatie.

2. Werk

Mevrouw Geerts verklaart zich te kunnen vinden in de reeks maatregelen die door de regering worden voorgesteld op het vlak van de werkgelegenheid, temeer omdat het Ervaringsfonds nieuwe zuurstof krijgt toegediend. Zij hecht hier een bijzonder belang aan, omdat uit een vergelijkende studie van de OESO is gebleken dat dit een zeer nuttig instrument is. Het is dan ook van belang dat de goede werking ervan wordt verzekerd.

De heer Cornil sluit zich aan bij de vorige spreekster en wenst te vernemen welke projecten door dit Ervaringsfonds worden gefinancierd. Ook de afschaffing van de stempelcontrole is een goede zaak.; niettemin is het eigenaardig en betreurenswaardig dat de deeltijds werknemers wél verder onderworpen zullen blijven aan de stempelcontrole. Heeft deze controle niet een louter statistisch doel en dient ze daarom ook niet te worden afgeschaft ?

Het lid verklaart volledig achter de idee van de werkbonus te staan omdat op die manier de werkloosheidsval wordt vermeden : het verschil tussen een salaris en de werkloosheidsuitkering moet voldoende groot zijn opdat het aanvaarden van een betrekking attractief is. Zeker de fiscale behandeling van deze werkbonus is belangrijk, vermits de betrokkene op die manier onmiddellijk het verschil voelt.

Wat de sociale fraude betreft, wenst spreker te vernemen welke soort van inbreuken door de administratie op het terrein worden vastgesteld en welke sancties hieraan gekoppeld zijn. Tevens wenst hij op korte termijn een overzicht te bekomen van de toepassing van het systeem van de dienstencheques, vermits op het terrein enkele moeilijkheden worden vastgesteld.

Mevrouw De Roeck wenst te vernemen wat precies wordt bedoeld met « belangrijke hoeveelheden » asbest, dat wordt gebruikt in artikel 157 van het ontwerp. Is dit begrip sluitend genoeg om doelmatig te kunnen worden toegepast ?

Mevrouw Van de Casteele sluit zich aan bij een vorige spreker. Het bestaan van het Ervaringsfonds was één van de positieve elementen in de OESO-studie over de vergrijzing; het is dan ook belangrijk dat dit daadwerkelijk effect sorteert op het terrein. Men moet bovendien vermijden dat de werking dit Ervaringsfonds niet leidt tot overlappingen met andere maatregelen inzake werkgelegenheid voor oudere werknemers. Enige creativiteit — ook vanuit de bedrijven — is hier op zijn plaats. Goede voorbeelden dienen gecommuniceerd te worden naar de bedrijfswereld toe.

Het lid is het ermee eens dat het voordeel van de werkbonus onmiddellijk voelbaar moet zijn voor diegene die hem ontvangt, maar vraagt zich af hoe dit concreet in de praktijk gestalte zal krijgen. Werd hiervoor een extra budget voorzien ?

Heeft de minister een concrete timing voor ogen voor de afschaffing van de stempelcontrole ? Weliswaar vermeldt het ontwerp de datum van 31 december 2005, maar is dit ook haalbaar ?

Het hoofdstuk inzake de bijdragen en inhouding voor brugpensioenen en pseudo-brugpensioenen stemt spreekster hoopvol. Zij verwijst naar verschillende wetsvoorstellen van haar hand die recentelijk werden ingediend met het oog op de aanpak van de eindeloopbaanproblematiek. Indien de sociale gesprekspartners er niet in zouden slagen hun verantwoordelijkheid ter zake te nemen, dient de regering dit te doen. Vanuit het parlement worden alleszins enkele aanzetten gegeven om dit debat daadwerkelijk te voeren. Voorliggend wetsontwerp verleent overigens veel bevoegdheden aan de uitvoerende macht, zodat deze vrijwel alle maatregelen kan nemen maar ook kan besluiten om helemaal niets te ondernemen.

Mevrouw Van de Casteele merkt voorts op dat de aangifte van arbeidsongevallen voortaan ook via het portaal van de sociale zekerheid kan verlopen overeenkomstig artikel 154 van het ontwerp. Hoe kan achteraf een bewijs van deze aangifte worden geleverd ?

Ten slotte vraagt zij een overzicht van de bestaande commissies binnen de FOD Werkgelegenheid en Sociaal Overleg, met het oog op een rationalisering ervan.

De heer Vankrunkelsven wijst op de discriminatie die bestaat tussen enerzijds de personen die op brugpensioen gaan vanaf 55 jaar en een volledig recht op pensioen hebben, en anderzijds diegenen die bijvoorbeeld op 63 jaar vervroegd uittreden en geen volledig pensioen ontvangen. Waarom werd aan deze problematiek geen oplossing geboden, terwijl zovele andere technische maatregelen wél hun plaats vonden in deze programmawet ?

Mevrouw Van den Bossche, minister van Werk, herinnert eraan dat de Franse benaming « bonus crédit d'emploi » werd vervangen door de term « bonus à l'emploi » als gevolg van een amendement dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd aanvaard.

De reden waarom de afschaffing van de stempelcontrole nog niet onmiddellijk wordt afgeschaft voor de deeltijds werkenden ligt in het gevaar van het verlies van statistische gegevens van DIMONA, het systeem voor onmiddellijke aangifte voor tewerkstelling. Weliswaar gaat het hier slechts over 30 000 mensen, maar eens de technische mogelijkheid ook voor hen bestaat om de stempelcontrole af te schaffen, zal dit zeker gebeuren. Voor de andere categorieën zal deze mogelijkheid reeds technisch bestaan vanaf september of oktober 2005.

Wat het Ervaringsfonds betreft, deelt de minister mee dat enkele bedrijven reeds suggesties hebben gedaan. Zelf denkt zij aan acties voor werknemers, ouder dan 45 jaar, om mensen in hetzelfde of een ander bedrijf aan het werk te houden. Alle maatregelen die specifieke arbeidsduurverkorting willen toekennen — deeltijdse arbeid, flexibele werkuren, omschakeling van een ploegensysteem naar een ander — of die een specifieke verloning willen uitwerken voor 45-plussers komen volgens haar in aanmerking. De projecten van het Ervaringsfonds zijn zo ruim als mogelijk opgevat, en kunnen bijvoorbeeld ook sectorieel worden toegepast. De mogelijkheden zijn dus legio.

Verder geeft de minister de volgende technische toelichting bij de werking van het ervaringsfonds.

Fonds voor de bevordering van de kwaliteit van de arbeidsvoorwaarden oudere werknemers

Dit fonds werd opgericht in 2001 en wordt gefinancierd met overdrachten vanuit het globaal beheer (2003 : 10 miljoen euro; 2005 : 5 miljoen euro).

Het moet enerzijds werkgevers sensibiliseren voor het belang van de eindeloopbaanproblematiek en anderzijds concrete acties betoelagen die de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van oudere werknemers verbeteren. Het fonds heeft op 15 april 2004 een nieuwe naam gekregen, namelijk het « Ervaringsfonds ».

Het spreekt vanzelf dat het een belangrijk instrument kan worden in de eindeloopbaandiscussie.

Binnen de directie « Humanisering van het werk » van de Fod Werkgelegenheid is een team van 6 personen opgericht voor de werking en evaluatie van het fonds. Een coördinator, 1 projectontwikkelaar en 2 dossierbeheerders zijn in dienst. Een tweede projectontwikkelaar en een ondersteunende kracht beginnen heel binnenkort. Er is reeds sensibiliseringsmateriaal klaar en er zijn al 8 voorstellingen gedaan bij Human resources-managers, arbeidsgeneesheren, subregionale tewerkstellingscomités en de vereniging voor personeelsdirecteurs. Een zevental projecten zijn ingediend voor betoelaging en worden momenteel onderzocht.

Toch is nu al duidelijk dat de doelstellingen met de huidige formulering van de wetgeving en het uitvoeringsbesluit niet volledig haalbaar zijn. Om die problemen te verhelpen, worden in de ontwerp-programmawet een aantal aanpassingen voorzien van de wet van 2001 :

— De naam wordt formeel « Ervaringsfonds ».

— De doelgroep wordt verruimd tot werknemers ouder dan 45 jaar. Wil men oudere werknemers aan het werk houden, dan moet men gewoon vroeger starten en niet wachten tot de problemen er al zijn.

— In de huidige regeling komen alleen projecten in aanmerking die te maken hebben met de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van de oudere werknemers. Denk aan ergonomische maatregelen. Het is de bedoeling de radius om acties te betoelagen te verruimen tot in principe alle acties die oudere werknemers aan het werk kunnen houden in hun eigen bedrijf of in een ander bedrijf. Denk aan het ter beschikking stellen van ervaring van oudere werknemers (skill pooling). Denk aan maatregelen die inwerken op psycho-sociale risico's, de duur van de arbeid, of de verloning. Denk ten slotte aan acties die de organisatie van de arbeid beter aanpassen aan oudere werknemers, bijvoorbeeld overschakeling van ploegenarbeid naar andere stelsels.

— In de toekomst zullen ook niet meer alleen individuele projecten worden betoelaagd, zoals het vandaag het geval is. Ook sectoren komen in aanmerking, zodat aan een geïntegreerde aanpak gewerkt kan worden.

— Ten slotte zullen ook middelen uitgetrokken worden voor sensibilisering.

Alle voorstellen zijn bedoeld om de middelen van het Ervaringsfonds optimaal te kunnen benutten. Het uitvoeringsbesluit zal vanzelfsprekend genomen worden in nauw overleg met de sociale partners.

De minister is verder van oordeel dat de term « belangrijke hoeveelheden » in artikel 157 voldoende duidelijk is om in de praktijk te worden toegepast. Het gaat erom dat elk bedrijf dat sloop- of afbraakwerken laat verrichten waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen een beroep te doen op een erkende onderneming.

Dit wordt geconcretiseerd in een ontwerp KB dat voor advies bij de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming is :

Het zijn werkzaamheden waarbij verwacht kan worden dat de blootstellingslimietwaarde zal overschreden worden. Deze waarde is vastgesteld op de strenge grens van 0,1 vezel per kubieke centimeter of 1 vezel per 10 kubieke centimeter.

Deze grenswaarde is Europees vastgesteld.

Vanzelfsprekend moeten de aangiftes van arbeidsongevallen via het portaal van de sociale zekerheid geregistreerd worden om problemen inzake bewijsvoering achteraf te vermijden.

De werkbonus wordt grotendeels gefinancierd via de afschaffing van fiscale voordelen. In 2005 wordt zo 89 miljoen euro uitgespaard, in 2006 gaat het reeds om 261 miljoen euro. Na een drietal jaar dient men de kruissnelheid te bereiken en wordt 627 miljoen euro ter beschikking gesteld van de werkbonus.

Wat de problematiek van de vergrijzing en het einde van de loopbaan betreft, erkent de minister dat er zich op dat vlak een ernstig probleem stelt. Zij hoopt dit aan te pakken in samenspraak met de sociale gesprekspartners. Vanzelfsprekend zal de regering de nodige uitvoeringsmaatregelen nemen die nodig zijn voor de voorliggende bepalingen; zij zal evenwel niet nalaten van het parlement daarvan te informeren zodat het zijn controlerende taak ten volle kan uitoefenen.

De discussie over de discriminatie tussen diegenen die op 55 jaar een brugpensioen ontvangen en zij die op latere leeftijd vervroegd uittreden, is volgens de minister vooral een kwestie van gelijkgestelde periodes voor de berekening van het pensioen. Deze discussie, die nauw gelieerd is met de vraag wanneer iemand recht heeft op het volledig pensioen, moet zeker gevoerd worden met de sociale partners en met het parlement. Essentieel is dat mensen zo lang mogelijk — en zo gezond mogelijk — aan het werk dienen te blijven. Alle maatregelen die hiertoe kunnen bijdragen moeten zeker in overweging worden genomen.

Van wat de commissies betreft die gegroepeerd zullen worden verwijst de minister naar de toelichting bij artikel 168 van het ontwerp dat in de Kamer werd ingediend.

3. Pensioenen

Mevrouw Van de Casteele betwijfelt of de maatregelen die in het ontwerp van programmawet werden opgenomen wel een structurele oplossing bieden voor de pensioenproblematiek. Weliswaar werft de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen geen statutaire ambtenaren meer aan en doet het voortaan een beroep op contractuele personeelsleden, maar een structurele oplossing voor de globale problematiek van de ambtenarenpensioenen is er niet. Voor de eindeloopbaanproblematiek in het algemeen blijken slechts weinigen bereid te zijn hun nek uit te steken.

Hoeveel provinciale diensten zullen de mogelijkheid hebben om zich aan te sluiten bij de RSZPPO ? Over hoeveel mensen gaat het daarbij ? Wat zal de meerkost zijn ?

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, antwoordt dat het enkel gaat om provinciale diensten die voortkomen uit overgenomen gemeentelijke diensten. Het gaat om de rechtzetting van een anomalie, die overigens zeer beperkte gevolgen heeft.

Wat de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen betreft, wijst de minister erop dat deze dienst is ontstaan uit de fusie van twee andere diensten, met name de Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie voor het bank- en financiewezen. Deze laatste dienst heeft nooit statutair personeel gehad. Op lange termijn moet wel het debat worden gevoerd over de toekomst van de pensioenen van de lokale besturen vermits de verhouding tussen contractueel en statutair personeel sterk gewijzigd is de jongste decennia. Op basis van de evoluties in het verleden en het aantal gegevens dat men ter beschikking heeft, blijkt volgens het Planbureau evenwel dat de grote kost van de vergrijzing van onze samenleving niet zozeer zal voortvloeien uit de ambtenarenpensioenen; dit moet dus enigszins worden gerelativeerd. De minister erkent niettemin dat er, zeker voor de lokale besturen die hun pensioenen zelf of via een intercommunale beheren, te weinig gegevens ter beschikking zijn.

Mevrouw Van de Casteele repliceert dat men voor de berekening van de budgettaire kost van de pensioenen vaak uitgaat van eerder optimistische prognoses en dat men, in het debat over de verhoging van de activiteitsgraad van oudere werknemers en langere loopbanen, de openbare sector niet zomaar buiten beschouwing kan laten.

Is het systeem dat in de artikelen 190 en volgende van voorliggend ontwerp wordt voorgesteld voor de gemengde loopbanen wel het meest voordelige ? Spreekster meent dat, waar hier wordt voorgesteld het pensioen op het niveau van het minimumpensioen voor zelfstandigen te brengen wanneer het aantal jaren volbracht in de regeling geen twee derden bereikt, de betrokkenen soms hun voordeel doen met toch een beroep te doen op het werknemerspensioen.

De minister betwist dit niet, maar wijst erop dat hier een situatie wordt geregeld waar de betrokkene in principe geen recht heeft op het minimumpensioen voor werknemers, maar door de optelling van een aantal jaren van de loopbaan als zelfstandige toch recht krijgt op dit minimumpensioen, als alternatief voor de inkomensgarantie voor ouderen. Ook het minimumpensioen voor zelfstandigen ligt hier een stuk boven als gevolg van de maatregelen die de regering reeds genomen heeft in deze aangelegenheid. Voor de betrokkene wordt de meest voordelige regeling gekozen.

Mevrouw Van de Casteele wijst op het belang van dit probleem, vermits meer en meer mensen in een gemengde loopbaan zullen treden en niet langer gedurende hun ganse loopbaan in hetzelfde stelsel zullen blijven. Zij blijft erbij dat het voor deze groep wellicht voordeliger is om een pro rata-systeem uit te werken tussen het pensioen voor werknemers en dat voor zelfstandigen.

De minister meent dat het sociaal rechtvaardiger is om te trachten om, voor alle categorieën, het minimumpensioen wat te doen stijgen.

4. Leefmilieu

Mevrouw Van de Casteele vindt het eigenaardig dat een retributie wordt voorgesteld die als doel heeft de administratieve overlast te vermijden.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, herinnert eraan dat een Europese richtlijn betreffende verplaatsbare motoren die niet bestemd zijn voor vervoer — bijvoorbeeld een compressor — moeten een homologatie krijgen waarbij wordt nagegaan of ze wel voldoen aan de Europese normen inzake CO2-uitstoot en dergelijker meer. Waar deze homologatieprocedure in de andere EU-landen betalend is, is deze tot dusver gratis in ons land. Om te vermijden dat alle producenten hun homologatieaanvragen indienen in België, wordt ook hier een heffing voorgesteld.

De heer Cornil wenst te vernemen welke definitie precies wordt gegeven aan de term « biobrandstof ». Verder vraagt hij wat het verschil is tussen de actuele wetgeving inzake het « Kyotofonds » en de voorgestelde bepalingen. Tenslotte had hij graag van de minister een verduidelijking gehad over de spreiding van de uitgaven voor de inspanningen om uitlaatgassen terug te dringen.

De minister antwoordt dat de definitie van « biobrandstof » wordt weergegeven in het voorgestelde 21º van artikel 2 van de wet van 21 december 1998 (cf. artikel 233 van het ontwerp). Men hoopt met het nieuw wettelijk kader het gebruik van biobrandstoffen voor het wegvervoer beter te kunnen promoten. Wellicht zijn hiervoor in de nabije toekomst ook fiscale maatregelen vereist vermits biobrandstoffen duurder zijn dan de gewone diesel.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

1. Sociale Zekerheid en Volksgezondheid

Artikel 3bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 94 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat onder Titel II, Hoofdstuk I, een Afdeling 52bis invoegt, houdende een afschaffing van de sociale lasten op de ploegenpremie en de nachtpremie. Premies zijn immers geen vorm van normaal loon voor verrichte arbeid, maar wel een specifieke vergoeding. Tevens wordt een specifieke omschrijving gegeven van ploegenarbeid en nachtarbeid. De in het amendement voorgestelde afschaffing zou niet enkel gelden voor de industriële sector zoals (bijvoorbeeld de havensector), die met een zware buitenlandse concurrentie kampt, maar ook voor de zorgsector, waar deze maatregel positieve gevolgen zou kunnen hebben voor de tewerkstelling. Deze maatregel zal ook sterker doorwegen voor de laaggeschoolde arbeid. Het voorgestelde concept is eenduidig en dus eenvoudig uit te voeren.

Mevrouw Van de Casteele stipt aan dat deze invoering van nieuwe afdelingen en bepalingen ingaat tegen het verzoek van de oppositie om de programmawet te beperken tot begrotingsmaatregelen. De in het amendement voorgestelde bepaling hoort niet thuis in een programmawet en vergt een grondigere discussie.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, kan zich hierbij aansluiten. Ten gronde is de in het amendement gestelde redenering misschien wel terecht, maar om budgettaire redenen moet de minister hierover een negatief standpunt uitbrengen. Hij stelt dan ook voor het amendement te verwerpen.

Artikel 16bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 95 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat een Hoofdstuk 1bis invoegt met betrekking tot de vrijstelling van de doorstorting van een deel van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van de werknemers die ploegen- of nachtarbeid verrichten. Deze regeling wordt uitgebreid tot de non-profit sector.

De minister verwijst naar zijn tussenkomst naar aanleiding van het vorige amendement. Hij kan de verzuchtingen van de indieners van het amendement begrijpen, maar kan, budgettair gezien, aan dit verzoek geen gevolg geven.

Artikelen 43bis en 45bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendementen nrs. 96 en 97 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), die een aantal uitkeringen meer welvaartsvast willen maken. Het voorgestelde artikel 43bis betreft de kinderbijslag, de verhoogde kinderbijslag, de leeftijdsbijslagen, de bedragen zoals bepaald in arikel 47 met betrekking tot gehandicapte kinderen, de wezenbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie. Het voorgestelde artikel 45bis betreft de gewaarborgde gezinsbijslag. De bedoeling is de bedragen van deze uitkeringen aan te passen in functie van de ontwikkeling van de conventionele lonen.

De minister wijst op de globale beslissing die in dit verband door de regering reeds werd genomen. Het is de bedoeling in 2007 een stelsel in te stellen waarbij er een correlatie is tussen de uitkeringen en de levensstandaard. Het amendement gaat verder en spreker vraagt om budgettaire redenen de verwerping ervan.

Artikel 47bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 98 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat een artikel 47bis invoegt waarbij een billijke verdeling wordt beoogd van de middelen tussen de gemeenschappen in verband met collectieve uitrustingen en diensten. De voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal kinderen tussen 0 en 12 jaar die tot de Vlaamse, respectievelijk de Franstalige gemeenschap behoren en recht geven op kinderbijslag in het werknemers- en ambtenarenstelsel.

Mevrouw Van de Casteele stipt aan dat zij omtrent deze problematiek een wetsvoorstel heeft ingediend.

De minister vraagt de verwerping van het amendement. Alvorens zich uit te spreken, dient hij hierover immers een voorstel te hebben van de sociale partners.

Artikel 49bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 99 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), ter invoeging van een artikel 49bis, dat eveneens een aanpassing beoogt aan de evolutie van de conventionele lonen, dit maal van de uitkeringen omwille van een beroepsziekte.

De minister verwijst naar zijn antwoord op de amendementen nrs. 97 en 98.

Artikel 58bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 100 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), ter invoeging van een artikel 58bis, met het oog op een definitie van de term « aanvrager ». Het amendement neemt de definitie over uit het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot vaststelling van de procedures, termijnen en voorwaarden inzake de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten van farmaceutische specialiteiten.

De minister onderlijnt dat het woord « aanvrager » zeer herhaaldelijk wordt gebruikt. Hij is er niet van overtuigd dat het woord steeds wordt gebruikt in de zin van de voorgestelde definitie. Hij vraagt dan ook, voorzichtigheidshalve, de verwerping van het amendement.

Artikel 58ter (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 101 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), ter invoeging van een artikel 58ter, dat de installatie van het comité voor permanente doorlichting van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen in de wet op de ziekteverzekering inschrijft. Voor een goede beheersing van het budget van de ziekteverzekering is het immers noodzakelijk dat er voldoende wetenschappelijk onderbouwde gegevens beschikbaar zijn om de medische prestaties op een correcte manier te honoreren.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de samenstelling en de opdrachten, zoals in het amendement geformuleerd. Transparantie en efficiëntie (bijvoorbeeld met betrekking tot de flexibiliteit van de nomenclatuur) zijn noodzakelijk.

De minister meent dat de werking van het Federaal Kenniscentrum volstaat.

Mevrouw De Schamphelaere vraagt of het Kenniscentrum wel goed doordachte adviezen, bruikbaar voor het beleid, heeft afgeleverd.

Mevrouw Van de Casteele is van oordeel dat het nuttig zou zijn dat de commissie eens van naderbij kennis zou maken met het Kenniscentrum.

De minister antwoordt dat het Kenniscentrum voor 2005 wellicht 24 rapporten zal uitbrengen. Totnogtoe werden er een 8-tal rapporten uitgebracht. De eerste indrukken van de minister over de werking van het Kenniscentrum zijn dan ook positief. Dit betreft niet alleen de personeelsleden van het Kenniscentrum maar ook de verenigingen die met het Kenniscentrum samenwerken.

Mevrouw De Schamphelaere verduidelijkt vragende partij te zijn om het Kenniscentrum en zijn activiteiten en verslagen beter te leren kennen. Tevens wenst zij te weten of het Kenniscentrum enkel adviezen uitbrengt in opdracht van de minister, of kunnen ook andere instanties opdrachten toevertrouwen aan het Kenniscentrum ?

De minister antwoordt dat zowel hijzelf als de instellingen van de Sociale Zekerheid studie-opdrachten aan het Kenniscentrum kunnen toevertrouwen.

Artikel 58quater (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 102 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt de leeftijdsgrens van 16 naar 21 jaar op te trekken opdat alle chronisch zieke kinderen en jongeren een tussenkomst zouden krijgen in de extra kosten van hun medische behandeling.

De minister heeft sympathie voor de ratio legis van het amendement maar wijst erop dat het amendement niet correct is. Vandaag de dag is er reeds voorzien in een tussenkomst in de extra kosten van de medische behandeling van chronisch zieke kinderen tot de leeftijd van 18 jaar en niet tot 16 jaar.

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen daarop amendement nr. 127 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), dat een subamendement is op amendement nr. 102. Het strekt ertoe in het amendement nr. 102 het getal « 16 » te vervangen door het getal « 18 » om aan de opmerking van de minister tegemoet te komen.

De minister wijst erop dat de enige reden waarom een dergelijke tussenkomst (nog) niet bestaat voor de plus-18-jarigen een budgettaire reden is. Hij verzoekt de commissie dan ook het amendement en het subamendement te verwerpen.

Artikel 58quinquies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 103 (stuk Senaat, nr. 3-966/2) in dat ertoe strekt de symbolische terugbetaling voor bepaalde medische materialen op te trekken van 10 % naar 50 %. Op deze wijze zouden alle patiënten van een betere terugbetaling kunnen genieten, en niet alleen zij die in aanmerking komen voor de maximumfactuur (MAF).

De minister antwoordt dat de budgettaire beperkingen hem niet toelaten in te gaan op het amendement.

Mevrouw Van de Casteele is van oordeel dat de MAF reeds ten goede komt aan een vrij ruime bevolkingsgroep, die wel voor 100 % terugbetaling geniet.

Artikelen 70 tot 74

Mevrouw Van de Casteele dient de amendementen nrs. 89, 90, 91, 92 en 93 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) die ingegeven zijn vanuit de zorg om het bloed en de bloedproducten in ons land.

Naar aanleiding van het toelaten op de Belgische markt van Octaplas-bloedproducten, dreigt het Belgische Rode Kruis in de problemen te komen. Tot nog toe werden het Rode Kruis en zijn afgeleiden, waaronder de Centrale Afdeling voor Fractionering (CAF), behandeld als ondernemingen met een sociaal oogmerk. Zij werden dan ook niet onderworpen aan dezelfde regels als de commerciële instellingen. Spreekster is er zich echter van bewust dat een aantal deelaspecten van de activiteiten van de CAF ook door commerciële instellingen wordt gedaan. Maar de CAF staat, omwille van zijn structuur, in nauw contact met het Rode Kruis.

België heeft totnogtoe geopteerd — en blijft opteren — voor een systeem van zoveel mogelijk zelf-bloedvoorziening met vrijwillige bloedgevers om de risico's zo laag mogelijk te houden en te vermijden dat België in het buitenland bloed en bloedproducten zou moeten halen. De CAF maakt ook een aantal stabiele plasmaproducten die slechts bestemd zijn voor een zeer beperkte groep binnen de patiëntenpopulatie en die dan ook commercieel niet interessant zijn. Dit zijn, aldus mevrouw Van de Casteele, allemaal argumenten om beleidsmaatregelen te treffen opdat de CAF zou kunnen overleven.

De CAF zou voor de toekomst gespaard moeten blijven van alle farmaceutische heffingen (bijvoorbeeld Busquintaks, Claw Back, Bijkomende taks, Bijzondere Heffing, enz.) waarmee de farmaceutische industrie wordt geplaagd. Eerder dan het systeem van cumulatie van heffingen te hanteren, is de spreekster bovendien van oordeel dat er gezocht moet worden naar structurele oplossingen. Zij hoopt dat deze problematiek in het kader van de bespreking van de aangekondigde wet betreffende de gezondheidszorg aan bod zal komen.

In haar amendementen voorziet mevrouw Van de Casteele in een vrijstelling van de farmaceutische heffingen voor de ondernemingen met een sociaal oogmerk als bedoeld in artikel 661 van het Wetboek van Vennootschappen onder de door de Koning te bepalen voorwaarden. Op deze wijze worden er twee garanties ingebouwd : enerzijds de vereiste van de rechtsvorm — het moet gaan om een onderneming met een sociaal oogmerk —, anderzijds wordt er aan de Koning alle marge gegeven om strenge voorwaarden voor de vrijstelling in te bouwen.

Spreekster wijst er tevens nog op dat er in Nederland geen farmaceutische heffingen bestaan, vandaar dat het probleem zich daar dan ook niet in die termen stelt. Voor haar is de CAF belangrijk opdat het Rode Kruis ons land van zo veilig mogelijke bloedproducten zou kunnen blijven voorzien.

De minister wijst erop dat er in dit dossier verschillende tegenstrijdige belangen met elkaar moet pogen te verzoenen, wat niet eenvoudig is :

— per definitie wordt de prijs van het bloed van het Rode Kruis bepaald door de prijs van de verschillende bloedinzamelingen via de donoren en door de verschillende behandelingen die de bloedproducten ondergaan. Één van de bloedproducten die moeilijk op de markt worden verkocht, is plasma;

— daarom werd er een aantal jaren geleden een structuur opgericht, de CAF. De CAF is een coöperatieve die voor 2/3 in handen is van Nederlanders (waarvan een onderdeeltje in handen van het Nederlandse Rode Kruis) en voor 1/3 in handen van het Belgische Rode Kruis;

— de CAF hanteert naar de Belgische overheid toe de volgende redenering : de aankoop van bloed in Nederland kost 13 euro per liter minder dan in België, bijgevolg wenst de CAF dat België ook bloed zou verkopen aan het Nederlandse tarief;

— als de Belgische overheid op deze eis zou ingaan, moet zij aan het Rode Kruis, die zijn prijs baseert op het geheel van de bloedderivaten, een compensatie betalen. Dit zou neerkomen op een meerkost van enkele miljoenen euro.

Anderzijds heeft de minister reeds meermaals budgettaire maatregelen genomen om de veiligheid van de Belgische bloedvoorraden te waarborgen : zo heeft de minister vorig jaar beslist om de prijs voor het bloed te verhogen. Deze verhoging kost ongeveer 6 à 7 miljoen euro op jaarbasis. Tevens nam de minister een maatregel voor 8 miljoen euro voor de deleukositatie van het bloed. Dit is om het bloed te zuiveren van nieuwe ziektekiemen, zoals bijvoorbeeld die stoffen die de dollekoeienziekte kunnen veroorzaken. Elk jaar investeert de overheid meer middelen om de kwaliteit van het bloed te vrijwaren.

Indien de Belgische overheid onmiddellijk de nieuwe, door de CAF gestelde voorwaarden zou aanvaarden, dan betekent dit opnieuw extra inspanningen op budgettair vlak en dit eenzijdig vanwege de Belgische overheid.

Een andere piste is volgens de minister dat de CAF zou vrijgesteld worden van het betalen van de « Claw Back » maar de CAF is geen vzw als rechtspersoon. Het is een commercieel instituut, opgericht als coöperatieve rechtspersoon. Dit betekent dat, zelfs indien de wetgever vzw's zou vrijstellen van het « Claw Back-systeem » en andere farmaceutische taksen, de CAF in zijn huidige vorm de « Claw Back » zou moeten betalen. Indien de wetgever bovendien de vzw's zou vrijstellen van het betalen van de farmaceutische taksen, vreest de minister dat de farmaceutische industrie een dergelijke bepaling als een achterpoortje zou gaan misbruiken om te ontsnappen aan de taksen en bijdragen.

De minister deelt nog mee dat hij over deze problematiek intensief met alle betrokken partijen zoekt naar een bevredigende oplossing. Dit is niet eenvoudig want de minister heeft vastgesteld dat er zowel binnen het Rode Kruis als binnen de CAF tegengestelde visies en belangen bestaan. De voorliggende amendementen zouden dan ook geen afdoende oplossing bieden voor de vele problemen. De minister hoopt bij de bespreking van de aangekondigde wet inzake gezondheidszorg een bevredigende oplossing te kunnen voorstellen. Zoniet, is hij bereid om de voorliggende amendementen op dat ogenblik terug te onderzoeken.

De heer Vankrunkelsven leert uit de tussenkomst van de minister dat de enige goede oplossing voor de CAF erin bestaat dat de minister samen met zijn Nederlandse collega naar een bevredigende regeling zou zoeken. Het is zijn inziens immers onaanvaardbaar dat de CAF uitsluitend soelaas zoekt bij de Belgische overheid om een oplossing te bekomen voor zijn problemen. Nederland zou naar verluidt over een tweede fabriek beschikken om aan haar eigen behoeften inzake het aanleggen van bloedvoorraden te voldoen. Spreker is van oordeel dat er een driepartijenoverleg nodig is tussen de Belgische overheid, de Nederlandse overheid en de CAF. Indien een dergelijk overleg niets zou opleveren, is hij van oordeel dat het Belgische Rode Kruis zich zou moeten bezinnen over zijn participatie in de CAF.

Mevrouw Van de Casteele stelt tevreden vast dat de minister de problemen onderkent en actief naar oplossingen zoekt. Zij trekt de amendementen nrs. 89 tot 93 dan ook in, ermee rekening houdend dat het debat in elk geval opnieuw zal gevoerd worden naar aanleiding van de bespreking van de aangekondigde wet over de gezondheidszorg.

De minister deelt de bezorgdheid van de senatoren. Het betreft immers zowel de veiligheid van het bloed als de Belgische zelfvoorziening. Hij verduidelijkt nog dat in Nederland het bloed goedkoper is omdat het Nederlandse Rode Kruis hogere subsidies krijgt. Het is nogmaals het bewijs dat men met een systeem van communicerende vaten wordt geconfronteerd. De Belgische overheid moet toch niet per se de politieke keuzes van de Nederlandse regering volgen.

De heer Vankrunkelsven meent echter dat er ook nog problemen bestaan op een ander niveau, met name het sedert 2001 op de Belgische markt zijnde product Octaplas en de veiligheid van de Belgische bloedproducten in het algemeen. Er zijn de verse producten en de stabiele producten. Spreker wijst erop dat België totnogtoe zeer veel inspanningen heeft gedaan om het donorpubliek niet negatief te selecteren en dat de Belgische wetgeving niet toelaat te « poolen », wat goede kwaliteitsgaranties oplevert naar veilig bloed toe. Maar sedert 2001 is het product Octaplas op de markt en dit product bestaat niet alleen uit « gepooled/vermengd » bloed maar het bloed is bovendien afkomstig van donoren uit landen die een zeer negatieve selectie hanteren. Het is immers niet consequent dat de Belgische overheid zeer streng zou zijn ten aanzien van Belgische homofiele donoren en anderzijds plasma toelaat op de Belgische markt dat afkomstig is van totaal aselecte donoren.

Voor deze problemen en tegenstrijdigheden zijn dringend goede oplossingen nodig. Het gaat bovendien niet alleen om virussen. Deze laatste zijn immers goed weg te zuiveren uit stabiele producten. Er zijn echter ook de zogenoemde priolen die de dollekoeienziekte zouden kunnen overbrengen.

De minister deelt deze bezorgdheid. In België is en wordt nog steeds hard gewerkt aan een systeem waarbij op de veiligste manier voorraden bloed en bloedderivaten worden aangelegd. In België worden stalen gebruikt per individu. Bloed wordt niet vermengd. Alle bloed wordt behandeld met methyleenblauw. Deze behandelingsmethode is bij koninklijk besluit vastgelegd.

Voor wat het product Octaplas betreft, heeft de minister een gecoördineerd advies gevraagd aan de Hoge Raad voor Hygiëne en aan de Commissie voor de Terugbetaling van Geneesmiddelen (CTG) over de mogelijke problemen in verband met de veiligheid van het product en in verband met de juridische vragen ter zake. De Europese regelgeving moet immers worden toegepast : Octaplas wordt erkend in Groot-Brittannië.

Als een lidstaat van de Europese Unie een erkenning geeft aan een geneesmiddel, moeten de andere lidstaten het product toelaten op hun markt. De minister zoekt op dit ogenblik naar de veiligste manier om tegemoet te komen aan alle geldende regels ter zake.

De heer Vankrunkelsven geeft toe dat de minister Octaplas niet van de Belgische markt kan weren, maar hij wijst erop dat niets de minister ervan weerhoudt om niet-identieke producten op een verschillende manier te behandelen. Octaplas kan nooit de identieke kwaliteiten hebben als het Belgische plasma. Dit laat volgens de spreker toe om in de terugbetaling of op andere manieren een verschillende behandeling toe te passen.

De minister antwoordt echter dat de CTG een unaniem gunstig advies heeft uitgebracht ten voordele van de terugbetaling van Octaplas, zonder bijkomende voorwaarden te stellen. Vandaar dat de minister een bijkomend gecoördineerd advies heeft gevraagd aan de Hoge Raad voor de Hygiëne en de CTG.

Mevrouw Van de Casteele is van mening dat, wanneer de Belgische overheid strengere voorwaarden oplegt voor de productie van bepaalde geneesmiddelen, zij aan de CTG mag vragen om enkel de producten die aan de strengste voorwaarden voldoen te erkennen voor terugbetaling. Op deze wijze wordt de vrije markt niet geblokkeerd.

Artikel 76bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 104 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), teneinde een artikel 16bis nieuw in te voegen ter aanvulling van artikel 87, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De minister antwoordt dat hij om budgettaire redenen niet kan ingaan op dat voorstel.

Article 77bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 105 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), teneinde een artikel 77bis nieuw in te voegen ter vervanging van artikel 98, § 1, van dezelfde wet.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De minister antwoordt dat hij om budgettaire redenen niet kan ingaan op dat voorstel.

Article 79bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 106 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), teneinde een artikel 79septies in te voegen ter invoeging van een afdeling VII « Vakantiegeld voor invaliden » in titel IV, hoofdstuk III, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

Artikel 79bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 125 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt een artikel 79bis in te voegen met betrekking tot het vakantiegeld voor invaliden.

Dit amendement wordt ingetrokken.

Artikelen 79bis tot 79sexies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen de amendementen nrs. 107 tot 111 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2), teneinde de financiële toestand van de invaliden in ons land op verschillende manieren te verbeteren.

Amendement nr. 107 strekt ertoe een artikel 79bis in te voegen ter vervanging van artikel 214, § 1 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

Amendement nr. 108 strekt ertoe een artikel 79ter in te voegen tot wijziging van artikel 215bis van hetzelfde koninklijk besluit betreffende de hulp van derden. Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Amendement nr. 109 strekt ertoe een artikel 79quater in te voegen tot wijziging van artikel 215ter van hetzelfde koninklijk besluit betreffende de hulp van derden. Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Amendement nr. 110 strekt ertoe een artikel 79quinquies in te voegen tot aanvulling van artikel 225, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit. Dit amendement betreft de bijzondere toestand van koppels waar beide partners invalide zijn. Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Amendement nr. 111 strekt ertoe een artikel 79sexies in te voegen tot wijziging van artikel 225, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit. Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Mevrouw Van de Casteele werpt op dat eerst de kostprijs van al die maatregelen berekend zou moeten worden.

De minister antwoordt dat hij om dezelfde budgettaire redenen niet kan ingaan op dat voorstel.

Artikelen 92 tot 105

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 116 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt de artikelen 92 tot 105 betreffende de wijzigingen aan de wet van 7 mei 2004 betreffende de experimenten op de menselijke persoon, te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Artikel 92

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 112 in, subsisidiair aan amendement nr. 116, dat ertoe strekt punt 2 van dat artikel aan te vullen.

Mevrouw De Schampelaere legt uit dat dit amendement specifiek slaat op de toestand van de faculteit geneeskunde van Limburg. Die faculteit zou ook adviezen inzake experimenten op de menselijke persoon kunnen uitbrengen, maar kan dat momenteel niet doen omdat alleen een universitair ziekenhuis dat mag. Deze faculteit werkt samen met ziekenhuizen maar heeft niet het statuut van universitair ziekenhuis.

De minister legt uit dat het moet gaan om ziekenhuizen die verbonden zijn aan faculteiten maar dat zij ook een volledige cursus moeten aanbieden. Dat is niet het geval met de faculteit geneeskunde van Limburg.

2. Werk

Artikel 127bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 113 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) in dat ertoe strekt via een artikel 127bis een Hoofdstuk 12 in te voegen betreffende het statuut van de vrijwilligers.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat er reeds lang politieke engagementen waren om een degelijk statuut voor het vrijwilligerswerk uit te bouwen. Aangezien de regering zelf in het parlement een programmawet heeft ingediend die heel het regeringsbeleid samenvat, wenst de CD&V-fractie ook een aantal van voor haar belangrijke programmapunten in deze programmawet opgenomen te zien. Zeer belangrijk voor de bevoegdheid van de minister van Werk is het onderdeel van het amendement dat betrekking heeft op vrijwilligerswerk en de uitkeringsgerechtigden. Vandaag moeten heel wat formaliteiten worden vervuld vooraleer een uitkeringsgerechtigde een taak ten dienste van zijn lokale gemeenschap kan opnemen onder de vorm van vrijwilligerswerk. Het betreft werkloosheidsuitkeringstrekkers, maar ook gepensioneerden, mensen die een invaliditeitsuitkering krijgen, mensen die ongeschikt zijn verklaard voor de arbeidsmarkt en mensen die genieten van een leefloon.

Het amendement strekt ertoe het recht op het uitoefenen van vrijwilligerswerk te erkennen voor werklozen. Er wordt tevens voorzien in het begrenzen van vergoedingen die uitgekeerd worden ter dekking van gemaakte onkosten. Volgens spreekster kan het belang van vrijwilligerswerk niet voldoende worden beklemtoond : het houdt de mensen actief, het verhoogt hun maatschappelijke inzet, een aantal vaardigheden gaan niet verloren tijdens een periode van inactiviteit, ...

Mevrouw Van den Bossche, minister van Werk, deelt de bekommernis van mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke wat betreft de noodzaak aan een goede reglementering voor het vrijwilligerswerk. Zij is evenwel van oordeel dat een dergelijke regeling niet echt op haar plaats is in een programmawet. Zij is er zich bewust van dat sommige regeringsleden bepalingen in het ontwerp van programmawet hebben opgenomen die daar wellicht niet volledig op hun plaats staan, maar is tegelijk van oordeel dat zij zich daaraan, mede met behulp van het advies van de Raad van State, niet heeft bezondigd.

De minister is wel bereid de globale wet- en regelgeving in verband met het vrijwilligerswerk te bestuderen, in overleg met de andere bevoegde ministers en het parlement, om lacunes en andere hinderpalen weg te werken. Zij is bereid om dit op korte termijn te doen maar niet naar aanleiding van de behandeling van het ontwerp van programmawet.

De heer Beke verheugt zich over de engagementsverklaring van de minister. Hij wijst er tevens op dat er ter zake reeds heel wat parlementaire initiatieven bestaan zodat de minister de discussie niet van nul moet beginnen.

Mevrouw Van de Casteele, herinnert eraan dat reeds tijdens de vorige legislatuur alle politieke partijen samen aan een voorstel hebben gewerkt dat echter niet kon worden gefinaliseerd. Zij is in elk geval bereid om de wetsvoorstellen ter zake met bekwame spoed op de agenda van de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden te plaatsen.

Artikel 134bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 114 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt een artikel 134bis in te voegen dat voorziet in het invoegen van een artikel 35bis in de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers.

De heer Beke verduidelijkt dat het amendement tot doel heeft bij wet vast te leggen dat een jaarlijks verslag betreffende de werking en de activiteiten van het Ervaringsfonds zowel aan de Nationale Arbeidsraad als aan het Parlement zou worden overgemaakt. Op deze wijze zou een betere opvolging van de werkzaamheden van het ervaringsfonds kunnen worden gegarandeerd.

De minister is van oordeel dat het amendement overbodig is. Zij heeft als bevoegde minister reeds een uitvoeringsbesluit genomen tot uitvoering van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, waarin is bepaald dat het jaarlijks werkingsverslag van het Ervaringsfonds wordt overgemaakt aan de Hoge Raad voor Preventie. Aangezien via het ontwerp van programmawet de actieradius van het Ervaringsfonds zal worden uitgebreid, zal zij in een nieuw uitvoeringsbesluit opnemen dat het jaarverslag ook aan de Nationale Arbeidsraad en het parlement zou worden overgemaakt.

De minister vraagt dan ook het amendement nr. 114 te verwerpen.

Artikel 157

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 115 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt tegemoet te komen aan een opmerking van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State die in haar advies stelde dat het noodzakelijk was ook zelfstandigen de mogelijkheid te bieden asbest te verwijderen.

De minister onderstreept dat het advies van de Raad van State reeds in aanmerking is genomen, in die zin dat het bij artikel 157 van het ontwerp ingevoegde artikel 6bis, 1º, zowel betrekking heeft op de erkende werkgevers als op de erkende zelfstandigen. Door in het laatste lid naar het eerste lid te verwijzen, kunnen zelfstandigen aldus erin worden opgenomen. Op die manier is met andere woorden tegemoetgekomen aan de bekommernis van de indieners van de amendementen. De minister verzoekt de commissie het amendement nr. 115 dan ook te verwerpen aangezien het overbodig is.

Artikelen 173bis tot 173septies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 117 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat tot doel heeft in Titel III van het ontwerp een Hoofdstuk 9 in te voegen met betrekking tot het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen en dat de artikelen 173bis tot 173septies omvat.

De heer Beke verduidelijkt dat het amendement beoogt een aantal verbeteringen aan te brengen aan de huidige wetgeving inzake de sluiting van ondernemingen. Deze verbeteringen zijn de vertaling van een aantal belangrijke aanbevelingen van de Onderzoekscommissie « Sabena » van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 50-2325) : de maximumbedragen die het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers betaalt, zou moeten worden verhoogd. Daarnaast is het wenselijk dat ondernemingen met minder dan twintig werknemers ook in aanmerking komen voor een sluitingsvergoeding. Ten slotte wordt voorgesteld om de regeling uit te breiden naar de werknemers uit de non-profitsector.

De minister antwoordt dat de jaarlijkse bijdragen bepaald worden door de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad en in het Beheerscomité van de RVA. Onlangs beslisten deze instanties om de bijdragen, die vorig jaar nog werden verhoogd, voor 2005 te behouden. Desondanks kent het betreffende fonds nog steeds een licht negatief saldo. Gezien deze omstandigheden lijkt het de minister nu niet opportuun om nieuwe lasten op te leggen.

Ook de uitbreiding naar de werknemers uit de non-profitsector, maakt momenteel voorwerp van discussie uit binnen de NAR. De minister wenst in deze dan ook het advies van de NAR af te wachten.

Wat de uitbreiding naar de kleine ondernemingen betreft, heeft de minister uit informele gesprekken geleerd dat dit één van de belangrijke dossiers is dat ter tafel ligt bij de aan de gang zijnde besprekingen over het Interprofessioneel Akkoord (IPA). Zij wenst het resultaat van deze besprekingen af te wachten. De minister sluit evenwel niet uit dat, indien de sociale partners een aantal van deze dossiers niet tot een goed einde zouden kunnen brengen, de regering zelf een aantal initiatieven zou kunnen nemen.

Artikel 173octies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 118 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt een nieuw Hoofdstuk 10 in te voegen dat betrekking heeft op de verlenging en de uitbreiding van het ouderschapsverlof.

De eerste motivering voor dit voorstel is de verbetering van de combinatie van arbeid en gezin. De arbeidsparticipatie verhogen is immers belangrijk om de instandhouding van onze welvaartsstaat te garanderen. De bestaande maatregelen inzake ouderschapsverlof zijn niet geïntegreerd en hebben verschillende nadelen. Vandaar dat als alternatief de « kwalitijdkaart » wordt naar voren geschoven. Deze kaart zorgt voor een integratie van de bestaande systemen en hieraan wordt tevens een uitgebreid systeem van gezinsondersteunende diensten gekoppeld : wie zijn « kwalitijd » niet wil of kan opnemen, kan deze deels omzetten in volwaardige dienstencheques.

Er wordt tevens voorgesteld het ouderschapsverlof op te trekken tot 6 maanden voltijdse of 12 maanden halftijdse loopbaanonderbreking of 30 maanden vermindering met één vijfde.

Een andere belangrijke motivering om het ouderschapsverlof te verlengen is de verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Op de Europese top van Lissabon is immers afgesproken de werkzaamheidsgraad van vrouwen te verhogen tot 60 % in 2010. België heeft daar nog een weg af te leggen, zeker waar het de activering van laaggeschoolde vrouwen betreft.

De minister herinnert eraan dat ze dergelijke reglementering wil noch kan opnemen in de programmawet, maar ondanks alles toont ze zich bereid een antwoord te geven over de inhoud van het amendement. De sociale gesprekspartners werden geraadpleegd om te weten waaraan zij menen dat het voor het ouderschapsverlof vrijgemaakte geld bij voorkeur moet worden besteed. De minister ziet twee prioriteiten. Enerzijds moeten de premies worden verhoogd, want een premie van 550 euro per maand voor een voltijdse onderbreking geeft niet iedereen de kans van de maatregel te profiteren. Een paar heeft twee lonen nodig, ofwel moet het er vooraf voor hebben gespaard. De verhoging van de premies voor het ouderschapsverlof, het zorgverlof en het verlof voor palliatieve zorg moet het mogelijk maken dat meer personen er gebruik van maken.

Anderzijds moet men nadenken over de wijze waarop men bepaalde categorieën van mensen die altijd aan de zijlijn blijven, misschien omdat ze niet talrijk genoeg zijn of omdat ze hun stem onvoldoende laten horen, zoals de alleenstaande ouders met zieke kinderen, kan ondersteunen. Daar zijn scherpe noden die een specifiek antwoord vergen, zowel inzake de premie als inzake de duur van het verlof.

De minister beweert niet dat de duur van het verlof moet worden verlengd, maar gezien het beperkte budget geeft ze er de voorkeur aan de klemtoon te leggen op de verhoging van de premies, zodat het verlof toegankelijker wordt.

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat hun amendement er ook toe strekt het tijdsparen, waarover men steeds meer hoort spreken, tegen te gaan. Dat systeem heeft grote nadelen voor jonge gezinnen. In plaats van een recht op het verlof, krijgen de werknemers bijna steeds een spaarplicht opgelegd, met het oog op moeilijker tijden. Dat vermindert de druk op de werknemer niet. Daarom verkiest het lid een systeem van een recht op bepaalde verloven afhankelijk van de gezinssituatie.

De minister antwoordt dat zij het tijdskrediet in het perspectief van het loopbaaneinde ziet, zodat men sneller kan stoppen met werken. Ze meent echter dat de themaverloven niet in dat systeem moeten worden ondergebracht. Enerzijds heeft men, wanneer men jong is, nog niet veel kunnen sparen, en anderzijds zou men een discriminatie in het leven roepen, aangezien personen met een laag inkomen minder gemakkelijk aan het tijdskredietsysteem kunnen deelnemen.

De heer Beke geeft toe dat een programmawet in beginsel alleen budgettaire bepalingen mag bevatten, maar zegt dat zijn amendement een antwoord biedt op een belangrijk probleem. Wanneer een jonge vader of moeder ouderschapsverlof vraagt, is er meestal geen enkele juridische hinderpaal, maar oefent de werkgever druk uit om hem of haar ervan af te brengen. Ten slotte kunnen veel jonge ouders dat recht in de praktijk niet genieten, omdat ze er achteraf in hun loopbaan voor dreigen te worden gestraft.

Mevrouw Van de Casteele stelt voor op die problematiek terug te komen naar aanleiding van het debat over de vele wetsvoorstellen die werden ingediend om het ouderschapsverlof uit te breiden. Het komt haar in elk geval voor dat er teveel verschillende systemen naast elkaar bestaan. Het wordt tijd dat we één enkel systeem krijgen, dat veel doorzichtiger is. Tevens moet er onvermijdelijk rekening worden gehouden met het standpunt van de werkgevers.

De minister bevestigt het bestaan van voorstellen tot harmonisering, die begin volgend jaar aan de commissie kunnen worden voorgelegd.

3. Middenstand en Landbouw

Artikel 175bis

Mevrouw De Schamphelaere c.s. dienen een amendement nº 87 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) tot invoeging van een artikel 75bis. Op die manier wensen de indieners, in de tekst van de pensioenwetgeving, de garantie vast te leggen dat er geen pensioenverlies zal zijn op gezinsniveau ingevolge het nieuwe statuut van de medewerkende echtgenoot.

Mevrouw Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, bevestigt dat de programmawet van 8 april 2003 de pensioengarantie, voorzien in de programmawet van 24 december 2002, heeft geschrapt. Doch de programmawet van 8 april 2003 heeft tegelijkertijd een nieuw artikel 5, § 3, ingevoegd in het koninklijk besluit nr. 38 van 30 januari 1997, waarbij deze pensioensgarantie expliciet werd overgenomen.

De doelstelling is dat in alle gevallen waarin het statuut van de medewerkende echtgenoot toepasselijk is, het pensioen dat het gezin in de toekomst zal ontvangen ten minste gelijk zal zijn aan het gezinspensioen dat het momenteel ontvangt. De optelsom van het pensioen van de zelfstandige echtgenoot en van de medewerkende echtgenoot mag met andere woorden nooit lager zijn dan het gezinspensioen van vandaag.

Artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 30 januari 1997, dat kracht van wet heeft, komt bijgevolg de zorg van de indieners van het amendement ten volle tegemoet.

Met de hulp van de RSVZ wordt een koninklijk besluit voorbereid dat ertoe strekt die wetsbepaling concreet toe te passen. Rond het statuut van de medewerkende echtgenoot is er eveneens doorgedreven overleg met een aantal vrouwenorganisaties (in de handels-, landbouw, medische en bouwsector, ...), aangezien 90 % van de medewerkende echtgenoten vrouwen zijn, alsook met de interprofessionele organisaties.

Mevrouw De Schamphelaere is ermee akkoord dat een genummerd koninklijk besluit een grotere rechtskracht heeft dan een gewoon koninklijk besluit, maar zij dringt aan om de pensioensgarantie in te schrijven in een wet.

Artikel 175ter

Mevrouw De Schamphelaere c.s. dienen een amendement nº 88 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) tot invoeging van een artikel 175ter teneinde de uitzondering op de verplichting om voor het volledige sociaal statuut der zelfstandigen aan te sluiten, uit te breiden naar de medewerkende echtgenoten geboren vóór 1 januari 1971.

De minister wijst erop dat er nog enkele problemen zijn met het statuut van de medewerkende echtgenoot, die ze met de betreffende vrouwenorganisaties probeert te objectiveren. Eén van die problemen is de leeftijdslimiet van 1956. De vrouwenorganisaties vragen echter niet die leeftijdslimiet aan te passen, maar andere mogelijkheden te zoeken voor een oplossing voor zoveel mogelijk echtgenoten.

Sommige van de vrouwen die onder het maxi-statuut zullen vallen, hebben immers reeds een beroepsloopbaan gehad voor ze meewerkende echtgenoot waren, maar een verlaging tot 1 januari 1971 levert niets op. Met die opgebouwde rechten wordt uiteraard rekening gehouden bij de berekening van hun pensioen. Op verzoek van vrouwenorganisaties worden momenteel drie mogelijke oplossingen onderzocht voor wie nooit rechten heeft opgebouwd.

De eerste is de mogelijkheid om bij de berekening van het pensioen en van de arbeidsduur de personen in aanmerking te nemen die voor het mini-statuut hebben bijgedragen. Tot 2003 kregen zij geen toegang tot het maxi-statuut. Men zou dan proberen een berekeningsformule te vinden waarin rekening wordt gehouden met de jaren waarin men voor het mini-statuut heeft bijgedragen. De tweede mogelijkheid is dat men de afkoop van zijn studiejaren uitbreidt om de jaren van zijn loopbaan voltallig te maken. Een derde oplossing kan de mogelijkheid zijn om met een fiscaal of ander systeem de medewerkende echtgenoot ertoe aan te zetten zijn bijdragen te verhogen om zijn pensioenjaren voltallig te maken.

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat de zoektocht naar oplossingen nog aan de gang is. De verplichting tot het maxistatuut blijft dus gehandhaafd en de middengroep kan momenteel zelf geen keuze maken.

Mevrouw Van de Casteele begrijpt de redenering van mevrouw De Schamphelaere. Mensen mogen inderdaad geen nadeel ondervinden bij het toetreden tot een nieuw systeem, maar zij is van oordeel dat de redenering, waarbij men ervan uitgaat dat men pas in een systeem van sociale zekerheid stapt als men daar een persoonlijk voordeel mee kan doen, gevaren inhoudt. Zolang ieder voor zich de rekening blijft maken, zal men nooit slagen. Het sociale zekerheidssyteem strekt er immers toe risico's te dekken maar fungeert ook als een solidariteitssysteem.

Mevrouw De Schamphelaere wijst er wel op dat het in casu een overstap betreft van één systeem van sociale zekerheid naar een ander.

4. Pensioenen

Artikel 193bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 119 (stuk Senaat nr. 3-966/2) in, dat ertoe strekt een afdeling 3bis in te voegen betreffende de kleine pensioenen.

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen, antwoordt dat hij om budgettaire redenen niet op dat voorstel kan ingaan. Het probleem wordt thans onderzocht. Een nauwe samenwerking tussen de administraties is hiervan nodig zodat de pensioenen niet laattijdig zouden worden uitbetaald.

Die redenering verbaast de heer Beke enigszins. Beter een laattijdig uitbetaald pensioen dan helemaal geen pensioen.

Artikel 194bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 120 (stuk Senaat nr. 3-966/2) in, dat ertoe strekt in Titel V, hoofdstuk 1, een afdeling 4bis in te voegen betreffende de geïndexeerde pensioenen.

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De minister antwoordt dat er moet worden gewacht op een algemeen antwoord van de regering. Het systeem moet voor 2007 tot uitvoering worden gebracht. De jaarlijkse aanpassing die in het amendement wordt voorgesteld is echter niet denkbaar in de huidige begrotingscontext.

Artikelen 197bis tot duodecies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 121 (stuk Senaat nr. 3-966/2) in, dat ertoe strekt in Titel V een hoofdstuk II in te voegen betreffende wijzigingen inzake overlevingspensioenen.

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

De minister antwoordt dat over de hier opgeworpen vragen moet worden gedebatteerd in het raam van de onderhandelingen over het loopbaaneinde. De regering wenst daarover geen uitspraken te doen omdat ze niet op die onderhandelingen wil vooruitlopen. Bovendien kan ze om budgettaire redenen dat voorstel niet volgen.

De heer Beke hoopt dat er werkelijk over dat probleem zal worden gedebatteerd, aangezien het voor de bedoelde personen een belangrijke problematiek is. Tevens zou die maatregel de activiteitsgraad ten goede komen. Ten slotte zal hij potentieel positieve gevolgen hebben, enerzijds omdat er belastingen en sociale bijdragen worden betaald op het inkomen en anderzijds omdat met het verworven inkomen de consumptie kan worden verhoogd. Het lid denkt bijgevolg dat dergelijke maatregel niet noodzakelijk reusachtige kosten veroorzaakt en zal helpen om de doelstellingen van Lissabon te halen.

Artikel 199tredecies (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 122 (stuk Senaat nr. 3-966/2) in, dat ertoe strekt in Titel V een hoofdstuk III in te voegen betreffende de opheffing van de solidariteitsbijdrage op de pensioenen.

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording.

In dezelfde context wijst mevrouw Van de Casteele erop dat ze tot haar verbazing heeft vernomen dat Turken die terugkeren naar Turkije en aan wie België een pensioen uitbetaalt, een bijdrage voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering in België moeten betalen. Het is niet normaal dat die mensen moeten blijven bijdragen tot de financiering van de gezondheidszorg in België, terwijl ze er het voordeel niet meer van hebben. Het probleem werd aan de minister van Pensioenen voorgelegd, maar uiteraard kan het niet onmiddellijk worden opgelost.

De minister antwoordt aan de indieners van het amendement dat de huidige begroting niet toestaat de opheffing van de solidariteitsbijdrage te overwegen.

De heer Beke betreurt dat de minister met het financiële argument schermt om het niet intrekken van de bijdrage te verantwoorden, terwijl de eerste minister in 2003, toen hij dit voorstel deed, goed op de hoogte was van de begrotingstoestand van het land.

Artikel 199quaterdecies

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 123 (stuk Senaat nr. 3-966/2) in, dat ertoe strekt in Titel V een hoofdstuk IV in te voegen betreffende de psycho-medisch-sociale centra en de centra voor leerlingenbegeleiding.

De heer Beke legt uit dat zijn amendement ertoe strekt een ongelijkheid op te heffen tussen de pensioenen van het personeel van de PMS-centra en van de centra voor leerlingenbegeleiding en die van het personeel van het onderwijs. Hij verwijst naar zijn schriftelijke verantwoording.

De minister antwoordt dat hij niet op dat voorstel kan ingaan om budgettaire redenen.

5. Leefmilieu

Artikel 233bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 124 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt de doelstellingen van Kyoto te realiseren door meer nadruk te leggen op het gebruik van alternatieve energiebronnen.

De heer Tobback, minister van Leefmilieu en Pensioenen verklaart dat hij de idee genegen is, maar ze niet realiseerbaar acht omwille van budgettaire redenen.

Artikel 212

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 126 in (stuk Senaat, nr. 3-966/2) dat ertoe strekt de benaming van het Sociaal Stookoliefonds te wijzigen.

Dit amendement wordt ingetrokken.

V. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 87 en 88 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 89, 90, 91, 92 en 93 worden ingetrokken.

De amendementen nrs. 94 tot 112 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 113 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 114 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 115 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 116 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 117 en 118 worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 119 tot 124 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De amendementen nrs. 125 en 126 worden ingetrokken.

Amendement nr. 127 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen.

De artikelen verwezen naar de commissie worden in hun geheel aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Mia DE SCHAMPHELAERE. Annemie VAN de CASTEELE.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50 1437/35 — 2004/2005)