3-912/1 | 3-912/1 |
18 NOVEMBER 2004
Dit wetsvoorstel moet samengelezen worden met onze andere voorstellen die kaderen in een geheel van maatregelen om de impact van de vergrijzing op onze sociale zekerheid op te vangen.
De levensverwachting stijgt. De bevolking veroudert, maar terzelfder tijd wordt het geboortecijfer gekenmerkt door een dalende trend. Bijgevolg neemt het aantal actieven af ten opzichte van het aantal inactieven. Daarbij komt nog dat mensen minder lang werken. De Belg geeft er gemiddeld op 58-jarige leeftijd de brui aan. Dat betekent dat slechts één op vier 55-plussers nog werkt.
Dit alles heeft grote gevolgen voor de sociale zekerheid. Men schat de totale budgettaire impact van de vergrijzing op de sociale zekerheid op 26,7 % van het BNP in 2030 in vergelijking met 23,4 % in 2003; een stijging van maar liefst 3,4 %. Nochtans maakt de Hoge Raad voor de Financiën zich niet al teveel zorgen. Een strak begrotingsbeleid moet leiden tot begrotingsoverschotten die structureel moeten worden opzijgezet via het daartoe opgerichte Zilverfonds. Dit vraagt een grote solidariteit van de huidige jonge generatie. Die dient de staatsschuld verder af te bouwen, de pensioenlast van de niet-actieven en de stijgende kosten in de gezondheidszorg te torsen alsook haar eigen toekomst veilig te stellen. Bovendien moet zij aanvaarden dat er voor andere initiatieven weinig tot geen ruimte wordt overgehouden.
De eerste pensioenpijler staat vandaag in voor maar liefst 80 % van de uitbetaalde pensioenen. Als gevolg van het stijgende aantal niet-actieven en het dalende aantal actieven staat die pijler dan ook zwaar onder druk. Bij ongewijzigd beleid zal de budgettaire last van de eerste pensioenpijler toenemen van 9,2 % van het BBP in 2003 tot 12 % van het BBP in 2030. De uitgaven voor gezondheidszorg zullen in diezelfde periode stijgen van 6,9 % van het BBP naar 9,3 %.
Uiteraard blijft de eerste pensioenpijler belangrijk. Het solidariteitsmechanisme is van groot belang om die pijler betaalbaar te houden. Om een consensus te bereiken is het noodzakelijk om naast de eerste pensioenpijler ook de tweede en derde pijler, waarbij respectievelijk de werkgever en het individu worden aangemoedigd om te sparen, extra te stimuleren. Vooral de derde pensioenpijler wordt nog te weinig fiscaal aangemoedigd. De mogelijkheid om meer geld voor de eigen oude dag opzij te zetten moet nog meer worden uitgebouwd. Dit alles is van groot belang vanuit het oogpunt mensen ook na hun pensioen als actieve burgers aan het maatschappelijk leven te laten deelnemen.
Dit wetsvoorstel beoogt dan ook de derde pensioenpijler te stimuleren waarbij de werknemer zelf een grotere verantwoordelijkheid draagt voor de opbouw van zijn pensioen. Wij willen dit bereiken middels een verdubbeling van de belastingvermindering voor pensioensparen. Op die manier blijft de eerste pensioenpijler als solidariteitsmechanisme behouden, maar wordt de last voor het dalende aandeel actieven, welke die eerste pijler financieren, verlicht.
De doelstelling is wederzijdse solidariteit van de generaties te bereiken.
Annemie VAN de CASTEELE. Stefaan NOREILDE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 145/8, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A. in de eerste zin, worden de woorden « 610 euro (basisbedrag 500 euro) » vervangen door de woorden « 1 220 euro (basisbedrag 1 000 euro) »;
B. in de derde zin, worden de woorden « 1 220 euro (basisbedrag 1 000 euro) » vervangen door de woorden « 2 440 euro (basisbedrag 2 000 euro) ».
Art. 3
Deze wet treedt in werking op 1 januari 2006 en is van toepassing vanaf die datum op alle betalingen die gebeuren in het kader van het pensioensparen, als bedoeld in artikel 2.
Annemie VAN de CASTEELE. Stefaan NOREILDE. |