3-907/1 | 3-907/1 |
18 NOVEMBER 2004
Dit wetsvoorstel moet samengelezen worden met onze andere voorstellen die kaderen in een geheel van maatregelen om de impact van de vergrijzing op onze sociale zekerheid op te vangen.
De levensverwachting stijgt en dat is fantastisch. Iedere vier jaar leeft de Belg gemiddeld een jaartje langer. Anderzijds wordt de evolutie van de geboortecijfers gekenmerkt door een dalende trend. De demografische afhankelijkheid van het aantal 60-plussers van het aantal actieven (20-59-jarigen) neemt fors toe, namelijk van 28 % in 1950, over 40 % in 2000 tot 67 % in 2050. Terzelfder tijd werken mensen minder lang. Belgen bengelen met een gemiddelde loopbaan van 36 jaar helemaal onderaan in vergelijking met de andere EU-landen. In Nederland is dat bijvoorbeeld 43 jaar. De Belg geeft er gemiddeld op 57-jarige leeftijd de brui aan. Dat betekent dat slechts één op vier 55-plussers nog werkt.
De actieven betalen vandaag de pensioenen van de niet-actieven. De huidige generatie dient bovendien de staatsschuld verder af te bouwen, de stijgende kosten in de gezondheidszorg te torsen alsook haar eigen toekomst veilig te stellen. De volgende decennia zal er dus weinig tot geen ruimte zijn voor nieuwe initiatieven of lastenverlagingen. Jongeren zijn dan ook terecht bezorgd.
Meer mensen langer aan het werk houden, is dan ook noodzakelijk. De arbeidsprikkel bij oudere werknemers moet verhogen. Verschillende maatregelen werden reeds genomen.
De wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, inzonderheid hoofdstuk V, stimuleert werkgevers om ouderen aan het werk te houden door middel van de verplichting om in een outplacementbegeleiding te voorzien bij ontslag van een werknemer die de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt. Dit wordt geregeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 82 betreffende het recht op outplacement voor werknemers van 45 jaar en ouder die worden ontslagen.
De duur van de outplacementbegeleiding, het statuut van de werknemer tijdens de duur van die begeleiding alsook de hoogte van de bijdrage die de werkgever dient te betalen indien hij de verplichtingen niet naleeft, worden daarin vastgesteld.
Een studie (« Kwalitatief uitstroomonderzoek na individueel outplacement in 2003 ») van Federgon (1) wijst erop dat de vraag naar outplacement in 2003 is toegenomen. 19 % van de kandidaten die een programma voor individueel outplacement volgden, is tussen 46 en 50 jaar oud. 15 % is ouder dan 50 jaar, waarvan 2 % ouder dan 56 jaar. De gemiddelde leeftijd ligt rond de 40 jaar. Het gaat hoofdzakelijk om kandidaten van het mannelijk geslacht, Nederlandstalig en met een goede talenkennis. 84 % van de ontslagen die leidden tot het opstarten van een outplacementprocedure waren gebaseerd op economische redenen. Dit is een stijging van 6 % in vergelijking met 2002. Een minderheid werd ontslagen omwille van persoonlijke motieven. De meerderheid van de deelnemers aan een outplacementprocedure hadden een uitvoerende functie of een kaderfunctie in een privé-onderneming. De gemiddelde anciënniteit bedraagt ongeveer 12 dienstjaren.
In bijna 90 % van de gevallen werd het outplacementprogramma door de werkgever voorgesteld. Dit toont aan dat outplacement het instrument is van een loopbaanbeleid dat niet enkel gericht is op de instroom van medewerkers, maar dat tevens oog heeft voor de noodzakelijke begeleiding bij de uitstroom met het oog op een efficiënte en kwalitatieve wedertewerkstelling. »
Het koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en 17 van de wet van 5 september 2001 voorziet in een sanctie van 1500 euro voor de werkgever die de verplichtingen, opgelegd krachtens de artikelen 13 en 14 van de wet, niet heeft nageleefd.
Er bestaat echter een achterpoortje waardoor de werkgever alsnog kan ontsnappen aan het aanbieden van het outplacementprogramma en de werknemer toch reeds vroegtijdig het arbeidscircuit kan verlaten. Dit achterpoortje bestaat erin dat door een van beide partijen, hetzij de werkgever, hetzij de werknemer, het idee wordt geopperd om de werknemer uit te kopen. Dit houdt in dat de werknemer een bepaalde vergoeding ontvangt in ruil voor het afwijzen van het recht op outplacement. Wij willen dit als volgt onmogelijk maken.
Werknemers dienen verplicht het recht op outplacement te krijgen aangeboden, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers en in CAO nr. 82 betreffende het recht op outplacement voor werknemers van 45 jaar en ouder. Zij zouden dit recht niet mogen weigeren. Doen zij dat toch, dan verliezen zij automatisch het recht op een werkloosheidsuitkering. Een weigering komt ons inziens neer op het niet-beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt. Laat dit nu juist een voorwaarde zijn tot het krijgen van een werkloosheidsuitkering. Door in te gaan op hun recht op outplacementbegeleiding, tonen werknemers hun bereidwilligheid om opnieuw actief naar werk te zoeken. Outplacement verhoogt namelijk de kans om een passende betrekking te vinden op de arbeidsmarkt. Weigeren zij het recht op outplacement, dan tonen zij in feite aan niet bereid te zijn om op de arbeidsmarkt te treden. In dat geval zijn wij van mening dat de maatschappij daar niet voor hoeft op te draaien en dat zij dus geen werkloosheidsuitkering dienen te ontvangen. Wanneer de werknemer er na het beëindigen van de outplacementbegeleiding niet in geslaagd is een nieuwe job te vinden, dan valt hij wel onder de voorwaarden om van een werkloosheidsuitkering te genieten. De werknemer heeft op dat moment bewezen inspanningen te hebben geleverd. We gaan ervan uit dat de werknemer actief en blijvend inspanningen zal leveren om een passende job te vinden. Hij zal niet meer ingaan op de mogelijkheid tot « uitkopen » en dus de weigering van de outplacementbegeleiding omdat hij dan het recht op een werkloosheidsuitkering verliest.
Annemie VAN de CASTEELE. Stefaan NOREILDE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende :
« Art. 56bis Werknemers die het recht op outplacementbegeleiding, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers en in CAO nr. 82 betreffende het recht op outplacement voor werknemers van 45 jaar en ouder, weigeren, worden geacht niet beschikbaar te zijn op de arbeidsmarkt. »
Art. 3
Deze wet treedt in werking op 31 augustus 2005.
13 september 2004.
Annemie VAN de CASTEELE. Stefaan NOREILDE. |
(1) Federgon telt 13 leden-outplacementbedrijven die samen ongeveer 90 % van de Belgische outplacementsector vertegenwoordigen.