3-529/2

3-529/2

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

1 OKTOBER 2004


Het Belgische ruimtevaartbeleid


VERSLAG

NAMENS DE WERKGROEP « RUIMTEVAART » (FINANCIËN EN ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN) UITGEBRACHT DOOR DE HEER ROELANTS du VIVIER


I. INLEIDING

Op donderdag 8 juli 2004 organiseerde de Werkgroep « Ruimtevaart » van de Senaat een hoorzitting met vertegenwoordigers van de Belgische ruimtevaartindustrie. Namen deel :

­ De heer Noël Parmentier, Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen;

­ De heren Michel Gillard en Michel Stassart, Wallonie Espace;

­ De heer Remo Pellichero, Bruspace;

­ De heer Paul Verhaert, Belgospace.

Deze hoorzitting kadert in de bijzondere aandacht die de Werkgroep « Ruimtevaart » wil besteden aan het Belgische ruimtevaartbeleid. De nadruk zal hierbij gelegd worden op de positie van de Belgische industrie en de Belgische wetenschap in de Europese ruimtevaartsector, de interesse van de jeugd in ruimtevaart en in wetenschappelijke studies, en op de berichtgeving in de media inzake ruimtevaart.

In deze context organiseerde de Werkgroep « Ruimtevaart » van de Senaat op donderdag 19 februari 2004 een hoorzitting met mevrouw Fientje Moerman, federaal minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

Eerdere ontmoetingen met de Belgische ruimtevaartindustrie werden georganiseerd op woensdag 16 oktober 2002 (stuk Senaat, nr. 2-1332/1) en dinsdag 25 februari 2003 (stuk Senaat, nr. 2-1521/1 en 2).

II. UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE BELGISCHE RUIMTEVAARTINDUSTRIE

a) De heer Noël Parmentier, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen (VRI)

­ Beschrijving van de VRI

De VRI werd opgericht in 1995 en verenigde 11 oprichtende en geassocieerde leden, voornamelijk uit de industriële sector. Het was niet de bedoeling om zoveel mogelijk leden te hebben, maar om leden te verenigen die een toegevoegde waarde boden aan de Vlaamse ruimtevaartsector.

In 2004 telt de VRI 29 Vlaamse bedrijven, onderzoekscentra en onderwijsinstellingen die actief zijn in de ruimtevaartsector.

De VRI heeft zich tot doel gesteld om samenwerkingsverbanden tussen de leden te creëren en zoveel mogelijk synergieën mogelijk te maken. Daarnaast vertegenwoordigt het de Vlaamse ruimtevaartsector bij de Belgische en Vlaamse overheden. Tenslotte wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een echt imago van de ruimtevaartindustrie naar het grote publiek toe. Via de nieuwsbrief en de organisatie van evenementen als de Vlaamse Ruimtevaartdagen wordt een breed publiek bereikt.

De leden van de VRI waren oorspronkelijk vooral actief op het vlak van infrastructuur : ontwikkeling en bouw van instrumenten en payload, van stuur- en controlesystemen en telecom. Dit waren in 1995 de voornaamste activiteiten van de leden. Thans heeft een belangrijke diversificatie plaatsgevonden, en behoren ook applicaties (aardobservatie, navigatie), dienstverlening en « system positioning » (bouw van kleine satellieten als Proba) tot de activiteiten.

De leden van de VRI genereerden in 2000 een omzet van 4,3 miljard frank en stelden 600 werknemers te werk. Over de jaren is een duidelijk stijgende tendens zichtbaar die in 2002 heeft geleid tot een omzet van 15 miljoen euro en de tewerkstelling van 1 000 werknemers. 50 % van deze omzet wordt gehaald uit commerciële activiteiten, 25 % uit institutionele markten en 25 % uit R&D.

­ Ruimtevaart op de Europese agenda

Ruimtevaart is sinds 2000 op de Europese agenda geplaatst, en beleefde zijn consolidatie in 2004 met de aanneming van een Europees Witboek. Daarnaast heeft ook ESA een eigen « Agenda 2007 » opgesteld. Beide instanties hebben een coherent en positief samenwerkingsakkoord gesloten. Kers op de taart was de opname van ruimtevaart in het Ontwerp van Europese Grondwet.

Recentelijk was er dan nog de opening naar veiligheid en defensie, en de rol van duale systemen hierin. Initiatieven als het « Preparatory Action Programme for Security » en de « European Security and Defense Policy » kunnen een begin van tegengewicht zijn voor de cruciale rol die het Amerikaanse ministerie van defensie speelt in de Amerikaanse ruimtevaartpolitiek.

Als conclusie kan men stellen dat de Europese Unie meer en meer het belangrijkste platform wordt voor een echt ruimtevaartbeleid. De EU is essentieel als federator voor ruimtevaarttoepassingen, die veel van de Europese problemen kunnen oplossen. Tenslotte evolueert de industrie van een deelnemer naar een ondernemer. Daar waar vroeger ESA een programma ontwierp, en industrieën uitnodigde aan dit programma deel te nemen, neemt thans de industrie veeleer het voortouw, gevolgd door een financiering door ESA of de Europese Commissie.

­ Specifieke Europese programma's

Deze zijn algemeen bekend : Galileo, GMES, de « digital divide », ruimteverkenning, de onafhankelijke toegang tot de ruimte en veiligheid. Dit zijn niet toevallig ook de grote hoofdstukken van het Witboek. Deze domeinen dekken concrete behoeften.

Ruimtevaart heeft dan ook een socio-economische dimensie hetgeen een zekere onafhankelijkheid noodzaakt. Tevens is het een belangrijk element voor en een bijdrage aan de Europese integratie.

­ Specifieke eigenschappen en problemen

De methodiek die in de sector wordt gebruikt, is die van de « public/private partnership », met dien verstande dat de overheid geen overheidsopdracht uitbesteedt aan de privé en deze financiert, maar dit doet op basis van een cofinanciering met de private sector. Het Galileo-programma is hier een goede testcase van, zowel qua managementstructuren, financiering als operationeel beheer.

De typische grote programma's van ESA die een dominante rol geven aan de traditionele « Prime Contractors », hebben ook een eigen politiek van kleinschalige projecten op maat van KMO's doen ontstaan, met eigen systeem- en managementcapaciteiten.

Ruimtevaart heeft een groot commercieel potentieel, maar de meeste markten zijn nog erg jong. Wil men de spelers op deze markten een kans geven, dan is er een nood aan een hogere financieringsgraad (70-100 %) dan thans de gewoonte is (50 %). Daarenboven is er nood aan een stabiele institutionele afzetmarkt, met naast ESA vooral de EU die een belangrijke institutionele afnemer moet worden. Ter vergelijking kan men verwijzen naar de Verenigde Staten, waar aardobservatie veel rendabeler is aangezien het ministerie van defensie 50 % van de afzet garandeert.

Belangrijk om te vermelden is het feit dat in ESA nog steeds het principe geldt van de « juste retour », daar waar binnen de Europese Commissie geen dergelijk mechanisme is voorzien. Er is dan ook grote nood aan specifieke maatregelen ter bescherming van de kleine landen en de KMO's tegen de dominante positie van de « prime contractors ».

Ruimtevaart wordt in het Ontwerp van Europese Grondwet vermeld als een gedeelde bevoegdheid. Dit wil zeggen dat bevoegdheid wordt verdeeld tussen Europa en de lidstaten. Frankrijk, Italië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben uitgebreide nationale programma's. Ook België en met haar de deelstaten, moet investeren in R&D. België heeft nooit een eigen nationaal programma gehad. De federale overheid heeft echter belangrijke inspanningen gedaan via programma's als ARTES, GSTP en PRODEX. Dit moet behouden blijven, waarbij men moet vermijden dat ESA een al te grote inspraak krijgt. Men moet terug van het principe van « deelnemer aan ... » naar dat van « ondernemer van ... ».

Het moet gezegd dat deze politiek de leden van de VRI geen windeieren heeft gelegd. In alle niches waarin een rol werd gespeeld, is een succesvolle doorbraak gerealiseerd, waarbij de spelers in clusters samengebracht werden. Voorbeelden hiervan zijn Proba, satellietbreedband, navigatie en aardobservatie.

Europa telt thans 25 lidstaten. De tien nieuwe lidstaten hebben een groot potentieel op het vlak van ruimtevaart, zowel op industrieel vlak als inzake marktafzet. Wat is de impact hiervan op de Europese markt, en hoe zal dit alles worden geïntegreerd ?

Er is een noodzaak aan integratie van de verschillende actoren in grotere Europese netwerken. Deze samenwerking moet regionaal gebeuren tussen industrie, onderzoeksinstellingen en de academische wereld.

­ Veiligheid en defensie

Veiligheid is een topprioriteit van de Europese Unie, en ruimtevaart maakt er een integraal onderdeel van uit. België moet zich dan ook inzetten om actief deel te nemen aan het debat, onder andere via het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het Europees veiligheids- en defensiebeleid, het Europees wapenagentschap, enz. Verder moeten de Belgische industriëlen zich inbedden in Europese netwerken. Dit moet gepaard gaan met een concertatie tussen de Europese regio's en beroepsorganisaties.

­ Toekomstige financiële middelen

De toekomstige financiële middelen zien er rooskleurig uit. Europees Commissaris Busquin heeft in het Witboek een verdubbeling van het ruimtevaartbudget tegen 2010 in het vooruitzicht gesteld. Ruimtevaart werd ook met een ­ bescheiden ­ afzonderlijke budgetlijn opgenomen in het zevende kaderprogramma, hetgeen vooral een symbolische waarde heeft. Ten slotte is er nog het partnerschap tussen ESA en de Europese Commissie, waarbij moet worden gestreefd naar een financiering zoals bij Galileo is gebeurd : voor elke euro die de ene investeert, legt de andere ook een euro op tafel.

­ De volgende te zetten stappen

De Europese Commissie dient einde 2004 of begin 2005 een beslissing nemen inzake de financiële perspectieven voor 2007-2013. Dit zal bepalen welke middelen DG Research zal krijgen en over welke budgetten ruimtevaart kan beschikken. Tevens zal door Europa een veiligheidsprogramma worden opgesteld.

Ten slotte zal de Ministeriële Conferentie van ESA in juni 2005 bepalend zijn voor de toekomst van de Europese ruimtevaart.

De VRI zal deze ontwikkelingen actief van nabij volgen. In dit opzicht is de in november 2004 te publiceren nieuwe studie van de Vlaamse Raad voor wetenschapsbeleid over de ruimtevaart in Vlaanderen vermeldenswaard.

b) De heer Michel Gillard, voorzitter van Wallonie Espace

­ Inleiding

De heer Gillard onderschrijft de analyse van de heer Parmentier en de VRI volledig. Deze komt in grote mate overeen met hetgeen Wallonie Espace voor ogen houdt.

Twee jaar geleden heeft deze werkgroep de vertegenwoordigers van de Belgische industrie de kans gegeven hun visie uiteen te zetten in de Senaat. Thans kan dieper worden ingegaan op hetgeen de afgelopen twee jaar in Wallonië is gebeurd.

­ Space Cluster Wallonie

De Waalse regering heeft een aantal jaren geleden beslist regionale clusters te creëren die bedrijven gespecialiseerd in een bepaalde materie, verenigen en hen de kans bieden hun potentieel ten volle te benutten. In 2003 werd de « Space Cluster » opgericht, waarover hierna meer. De heer Stassart werd aangesteld als verantwoordelijke van deze cluster.

­ Galileo

Galileo is het grootste ruimtevaartprogramma dat ooit is opgezet in Europa. Zowel de Europese Commissie als ESA zijn hierbij betrokken. Tot voor kort waren er nog zeer veel onduidelijkheden in heel dit dossier. Het is pas sinds 29 juni 2004 dat een aantal dingen qua timing, doelstellingen, enz., zijn uitgeklaard. Onnodig te zeggen dat dit beter kan.

Een gevaar in dit dossier stelt zich op het vlak van de deelnemende industrieën. Dit programma kan enkel worden uitgevoerd door de grootste spelers op het terrein. In Europa heeft men er sinds kort nog maar twee : een groep rond Alcatel-Alenia en een groep rond EADS-Astrium. In België bestaan er geen « prime contractors », zoals men deze groepen noemt. Men moet er dan ook op toezien dat de Belgische industrie niet over het hoofd wordt gezien bij de toekenning van deze contracten.

­ Samenwerking met Spanje

Via de Belgische ambassade in Madrid werden contacten gelegd met de Spaanse industrie. Ter plekke heeft een delegatie uit Wallonië kunnen vaststellen dat de Spaanse ruimtevaartindustrie een grote evolutie heeft gekend in vijf jaar tijd. De vorige Spaanse regering heeft enorm veel tijd en energie geïnvesteerd in de ontwikkeling van deze sector.

Er bestaan plannen om een burgerlijk-militaire satelliet te bouwen en te lanceren. Dit project « TARSIS » is via de bemiddeling van onze ambassadeur voorgelegd aan de Waalse industriëlen die een samenwerking in dit project bestuderen.

De verdere besprekingen hebben door het wisselen van de regering in Spanje de nodige vertraging opgelopen, maar de nieuwe meerderheid lijkt op dit terrein de lijn van de regering Aznar te willen voortzetten.

De Belgische overheid is thans betrokken bij de verdere totstandkoming van een samenwerking tussen de regio Madrid en Wallonië. Vlaanderen en Brussel zijn echter ook van harte uitgenodigd om een deelname aan dit project te overwegen.

c) De heer Michel Stassart, verantwoordelijk Space Cluster Wallonie

­ Inleiding

« Space Cluster Wallonie » (SCW) is de vereniging van industrieën, universiteiten, laboratoria, onderzoekscentra en « Wallonia Space Logistics » (WSL), die actief zijn in de sector van ruimtevaartonderzoek en -ontwikkeling in Wallonië en Brussel.

Naast de huidige leden, dienen zich nog elke dag nieuwe potentiële leden aan, hetgeen een bewijs is voor het dynamische karakter van de ruimtevaartsector in Wallonië.

­ Doelstellingen van SCW

De doelstellingen van SCW zijn de volgende :

· promotie van de aanwezige know-how in de ruimtevaartsector;

· de uitwisseling van informatie tussen de leden die betrokken zijn bij ruimtevaartprojecten, bevorderen;

· de transnationale en transregionale samenwerking verbeteren;

· gemeenschappelijke objectieven creëren die verder gaan dan de onmiddellijke noden van elk lid afzonderlijk;

· de interesse van het publiek en de jeugd in ruimtevaart en technologie aanwakkeren;

· nieuwe kleine en middelgrote ondernemingen creëren met de steun van WSL.

­ rol van « Wallonia Space Logistics » (WSL)

WSL werd gecreëerd door de Waalse regering in 2003 en heeft als voornaamste taak de onderzoeksresultaten van de Waalse onderzoekscentra, universiteiten, enz., om te zetten in concrete output naar de markt toe.

Tot nu toe werden 15 spin-offs opgericht in de vorm van een KMO die op één of andere manier hun intrede in de markt hebben gedaan.

­ werking in een Belgisch en Europees kader

De werking van SCW kadert in de Belgische ruimtevaartstrategie die erop gericht is om als klein land aan de top te staan in bepaalde niches in de ruimtevaartsector. Hierbij moet worden gezorgd voor een blijvende continuïteit en versterking van de activiteiten in die domeinen waar de Belgische expertise algemeen erkend is. Dit moet leiden tot de creatie van nieuwe spin-offs die mee kunnen zorgen voor een verhoging van de werkgelegenheid, vooral naar hooggespecialiseerde jobs toe.

Ook het Witboek van de Europese Commissie wordt als leidraad gebruikt. Zo wordt gestreefd naar een maximale deelname aan de grote Europese ruimtevaartprogramma's die door de Europese Commissie en ESA werden opgericht om het gemeenschappelijk ontwikkelingsbeleid van Europa te ondersteunen. Ook de bijzondere aandacht die wordt gegeven aan de jeugd, is essentieel.

­ samenwerking met andere organen en organisaties

Van in het begin is duidelijk gesteld dat er een regelmatige uitwisseling van informatie moet bestaan tussen Wallonie Espace, VRI en Bruspace. Dit dient te gebeuren zowel voor de activiteiten die worden ontwikkeld in het kader van een ESA-programma als voor huidige en toekomstige bilaterale samenwerking. Enkel een dergelijke samenwerking kan voorkomen dat de grote programma's op Europees vlak enkel worden toegekend aan de grote industriële groepen, waarbij de kleine ondernemingen, zoals het merendeel van de Belgische bedrijven, in de kou blijven staan. Denken we hierbij aan Galileo of GMES.

Deze samenwerking kan ook zijn vruchten afwerpen bij de deelname aan kleinere nationale projecten waarbij de complementariteit van de Vlaamse, Waalse en Brusselse industrie een troef is. Voorbeelden hiervan zijn het projecten « Tarsis », « Proba » en « Stratellite ».

Ten slotte kan een dergelijke samenwerking ervoor zorgen dat België kan meedingen naar deelname aan een aantal omvangrijke duale projecten van de grote Europese landen, als het Duitse « Rapideye » en « Sar Lupe », het Franse « Hélios 2 », enz.

­ Internationale samenwerking

Met de bedoeling om nieuwe markten te ontginnen in het buitenland, heeft Wallonie Espace een samenwerking opgezet met een aantal belangrijke Europese regio's inzake ruimtevaart. Voorbeelden hiervan zijn Madrid, Bremen en de « Midi Pyrénées ».

Ook tussen ondernemingen onderling wordt samenwerking gepromoot. Zo is er « Transaérospace », een samenwerking tussen ondernemingen uit Wallonië, Lotharingen en Luxemburg.

Ten slotte is er nog de samenwerking over de sectoren heen, zoals in het geval van Galileo een samenwerking tussen actoren uit de ruimtevaart-, de automobiel-, de luchtvaart- en de logistieke sector.

­ Transfer van technologie van de ruimte naar de aarde

De technologie gebruikt voor de ruimtevaart vindt vandaag de dag sneller dan ooit zijn weg naar het concrete gebruik op de aarde. Wallonie Espace streeft op dit vlak naar een doorgedreven Europese samenwerking. Zo is het stichtend lid van het ESI-Netwerk dat is opgericht om aan KMOs en spin-offs een makkelijkere toegang te geven tot de Europese en mondiale markten.

Verder werd door Wallonie Espace met geldelijke steun van de Europese Commissie « Navobs » opgericht. Dit consortium moet de KMOs aansporen nieuwe toepassingen uit te werken waarbij de ruimtevaartinfrastructuur die thans door ESA en de Europese Commissie wordt ontwikkeld (Galileo, GMES, enz.) ten volle wordt ingeschakeld. 19 Europese KMOs, waaronder 3 Waalse, zitten in dit Europees consortium.

d) De heer Remo Pellichero, Voorzitter van Bruspace

­ De vereniging BRUSPACE

De vereniging BRUSPACE werd opgericht in 2004 en groepeert de ondernemingen en de onderzoeks- en onderwijsinstellingen in het Brusselse Gewest met activiteiten in de ruimtevaartsector. Vanaf de oprichting groepeert men 16 actoren uit het Gewest, goed voor meer dan 600 hoogtechnologische banen.

De doelstelling van BRUSPACE is het promoten van en meer bekendheid te geven aan de ruimtevaartactiviteiten van de ondernemingen, de onderzoeks- en onderwijsinstellingen van het Brussels Gewest in samenwerking met ESA, de Europese Commissie en de andere verenigingen inzake ruimtevaart. Tevens wil men de relatie met de overheid in beide richtingen in alle transparantie stimuleren, meer bepaald de relatie met de federale overheidsdienst voor de programmering van het wetenschappelijk beleid, in samenwerking met de andere gewesten.

De ontwikkeling van de ruimtevaarttechnologieën draagt in hoge mate bij tot de ontwikkeling van een gewest, heeft rechtstreekse en zijdelingse economische spin-offs en is een katalysator voor de belangstelling van jongeren voor wetenschap en techniek.

Of het nu gaat om draagraketten of ruimtevaartuitrusting, informatie of telecommunicatie, « hypersonic flows » of de natuurwetenschappen, teledetectie of de Zon-Aarde relatie, de plasmafysica, de studie van de microzwaartekracht of de biowetenschappen, het Brussels Gewest heeft internationaal erkende en gewaardeerde mogelijkheden en know-how inzake ruimtevaart.

In de context van het Europees ruimtevaartbeleid dat is vastgelegd in het witboek en gezien de synergie tussen het Europees Ruimtevaartagentschap en de Europese Commissie, zal de nichestrategie nog belangrijker worden.

Het is die weg die onze ondernemingen en instellingen zijn ingeslagen, door zich in de reeds vermelde domeinen te specialiseren.

Zoals in de andere landen, zal de steun van de overheid noodzakelijk blijven om het vormen en ontwikkelen van niches van Europees formaat voort te zetten.

Reeds vele jaren is er een coherent en efficiënt Belgisch wetenschapsbeleid, waardoor er een weefsel van know-how tot stand is gekomen in Brussel en in de andere gewesten. Dat succes heeft veel te maken met de toepassing van het beginsel van de « juste retour », want zo kreeg men toegang tot de kleine en grote programma's van het ESA.

In het raam van de synergieën met de Europese Commissie kunnen andere visies opduiken. De keuzes die zullen worden gemaakt, zullen de toekomst van de ruimtevaartactoren in heel wat landen bepalen.

Voor economische bloei en het scheppen van banen zijn de ontwikkeling van nieuwe markten en spin-offs, de technologietransfers naar andere sectoren dan de ruimtevaart en de ondersteuning met aangepaste financiële middelen nodig. Dat alles vergt een grotere zichtbaarheid.

De ruimtevaartsector moet communiceren met het brede publiek en de jongeren. Ruimtevaart kan de belangstelling van jongeren voor wetenschap en techniek bevorderen. BRUSPACE denkt aan initiatieven zoals het maken van « ruimtevaartcircuits » in het Brusselse Gewest voor jongeren, scholen en het brede publiek.

De netwerken van uitmuntendheid hebben een zeer belangrijke rol te spelen in Europa en de ontwikkeling van « centers of excellence » in het Brussels Gewest vormt een troef voor het geheel van de ruimtevaartsector. Ook voor de onderzoeksinstellingen en ondernemingen is dit een troef, door de samenwerking die kan worden ontwikkeld met de andere gewesten.

In het licht van de ontwikkeling van de Europese defensie en van de Groep Ruimtevaart en Veiligheid, nemen de duale technologieën een steeds belangrijkere plaats in, met name op het gebied van de materialen, van de opto-elektronica, de componenten, de zonnepanelen, de software, de communicatie en de aandrijving.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft de ambitie een Europese hoofdstad van de kennis te worden. De ruimtevaartsector kan daar op significante wijze toe bijdragen.

BRUSPACE zal de know-how van de ruimtevaartsector en van zijn « centers of excellence » helpen valoriseren en het belang van de ontwikkelingen inzake ruimtevaart en van zijn spin-offs die tot de economische bloei van het Gewest bijdragen, bij het publiek helpen promoten.

Naar aanleiding van het 175-jarige bestaan van België wordt in Brussel, hoofdstad van België en van Europa, een congres over ruimtevaart gepland.

­ Het Europese draagrakettenprogramma

Het Europees lanceringsprogramma is een groot succes gebleken. Dit is vooral de verdienste van Ariane 4, één van de meest succesvolle draagraketten in de ruimtevaartgeschiedenis, waarin de Belgische industrie een grote rol heeft gespeeld.

Dit succes is des te opvallender, als men weet dat Ariane een raket is die op commerciële basis werd ontwikkeld. De grootste concurrenten uit de Verenigde Staten zijn steeds ontwikkeld door het Ministerie van Defensie, en konden terugvallen op een markt van overheidslanceringen, waartoe geen enkele andere raket toegang had.

Ter illustratie kan de evolutie van de lanceerprijzen worden aangehaald : een aantal jaren geleden kostte een lancering gemiddeld 220 miljoen US dollar. Thans is deze prijs quasi gehalveerd tot 115 miljoen US dollar. De Verenigde Staten betalen voor hun overheidslanceringen automatisch 300 miljoen US dollar.

Deze vorm van concurrentieverstoring werd door Europa ten dele opgevangen door het strategisch belang dat aan een onafhankelijke toegang tot de ruimte is gegeven. Dit heeft vervolgens geleid tot een verdere diversificatie van de lanceercapaciteit.

Ariane 5 is een grote raket die een lading van 10 ton (2 grote telecommunicatiesatellieten) in een geostationaire baan kan brengen. De lancering van twee satellieten tegelijk heeft bijgedragen tot een nieuwe verlaging van de prijzen.

Daarnaast is het Vega-programma opgestart voor de ontwikkeling van een raket met een nuttige lading van 1,5 ton.

Opgemerkt moet worden dat de Belgische industrie nauw betrokken is bij de ontwikkeling van beide raketten, niet in het minst dankzij de grote inspanningen van de Belgische overheid op Europees niveau.

e) De heer Paul Verhaert, voorzitter van Belgospace

­ Inleiding

Bij navraag bij de leden van Belgospace over hun visie en bezorgdheden, valt het op dat deze zeer verschillend van aard zijn, omdat de ruimtevaartindustrie zelf er nu eenmaal veel verschillende strategieën op na houdt.

Een aantal bedrijven gebruiken of initiëren ruimtevaartprojecten uitsluitend om aan onderzoek en ontwikkeling te doen voor eigen productontwikkeling (al of niet met een ruimtevaartfinaliteit).

Anderen wensen hun vaardigheden in te zetten bij de realisatie van de grote Europese of commerciële projecten, en onder hen moet dan weer onderscheid worden gemaakt tussen zij die door specialisatie in specifieke technologieën of disciplines hun diensten wensen aan te bieden aan de hoofdaannemers, en zij die als hoofdaannemer van kleinere systemen een onafhankelijker koers wensen te varen met eigen netwerken voor internationale samenwerking.

­ De Belgische ruimtevaartindustrie

Het is niet eenvoudig om een duidelijke lijn te zien in de industriële activiteiten op het vlak van ruimtevaart, want het aanbod op zich is erg divers. Zo zijn er van de tien belangrijkste Belgische industriële actoren die aanspraak maken op contracten van ESA (deze tien belangrijkste actoren nemen drie vierden van deze contracten voor hun rekening), geen twee die dezelfde industriële activiteit hebben.

Deze activiteiten zijn de uitrusting voor het grondsegment van telecommunicatie, vermogensdistributie, instrumenten voor microzwaartekracht, kleppen, structuren, testen, optische instrumenten, boordsoftware, micro-elektronica, en een systeemintegrator die onder andere kleine satellieten bouwt.

Deze ogenschijnlijke chaos is eigenlijk het gevolg van een logica die zegt dat er enkel plaats is in deze sector voor die bedrijven die een duidelijke focus hebben, met een sterke specialisatie die hen toelaat om op het hoogste niveau te kunnen mededingen.

Zeggen dat deze activiteit enkel is weggelegd voor grotere bedrijven wordt door de feiten tegengesproken. In de laatste jaren hebben niet minder dan negen Belgische universitaire spin-offs hun intrede gedaan op de ruimtevaartmarkt.

De ruimtevaartactiviteiten in Vlaanderen zijn over het algemeen jonger dan deze in Wallonië en Brussel. Het mag daarom niet verbazen dat ze zich minder hebben ingebed in de oude traditionele Europese ruimtevaartprogramma's zoals het draagrakettenprogramma, en dat ze vaak een andere richting hebben genomen naar afgeleide producten en toepassingen toe. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat ze over het algemeen behoorlijk complementair zijn, hetgeen een voordeel is, maar het geeft ook aanleiding tot andere noden, andere interesses in de initiatieven van het Europees ruimtevaartagentschap ESA, en tot een andere positionering ten aanzien van de politieke agenda van de Europese Commissie.

Specialisatie en positionering op een Europese of globale markt is per definitie een werk van lange adem.

Er bestaat een goede samenwerking tussen de POD Wetenschapsbeleid en de industrie waarbij strategieën kunnen worden ontwikkeld die enerzijds aansluiten bij de belangen van de industrie, en anderzijds goed passen in de internationale evolutie, zodat als eindresultaat vaardigheden en producten kunnen worden ontwikkeld die de Belgische bedrijven op de kaart hebben gezet met een internationaal erkende en gewaardeerde nichecompetentie.

Continuïteit in deze overheidspolitiek is dus een belangrijke troef. Het volstaat in de ruimtevaart immers niet om een product te ontwikkelen. Het vraagt lang volgehouden inspanningen vooraleer voor zulk een product de nodige credibiliteit is opgebouwd. Bovendien leidt discontinuïteit tot grote schommelingen in de werklast wat verleden jaar in gans Europa tot een dramatische afname van arbeidsplaatsen heeft geleid.

Het moet gezegd dat de Belgische delegatie een reputatie heeft in het Europees agentschap om rechtlijnig haar koers te varen, en in vele landen wordt met een zekere naijver gekeken naar de goede verstandhouding tussen industrie en overheid die zijn vruchten afwerpt.

­ Problemen voor de Belgische ruimtevaartindustrie

De problemen die zowat al de Belgische bedrijven ondervonden hebben, in het bijzonder vorig jaar, liggen dus duidelijk niet op dit terrein. Het lijkt wel of ESA de laatste jaren zelf de greep heeft verloren op de elementen die deze continuïteit moeten opleveren.

Vooreerst is er de robuustheid van de programma's zelf. De grote samenwerkingsschema's tussen de grote ruimtevaartorganisaties in de wereld (ESA, NASA, ROSAVIAKOSMOS, enz.) hebben een afhankelijkheid met zich gebracht die niet altijd even productief is. Het volstaat dat de President van de Verenigde staten een toespraak houdt omtrent zijn visie van zaken, om een groot deel van de Europese programma's volledig stil te laten vallen of uit te stellen nog voor ze zijn opgestart. In beide gevallen wordt de continuïteit van de industriële activiteit zo abrupt aangetast dat deze moeilijk te absorberen is.

De heroriëntering van de grote programma's heeft ook gevolgen voor de kleinere programma's, zelfs op deze die niet met elkaar in verbinding staan. Zij hebben binnen ESA veel « human resources » opgeslorpt waardoor de opstart van kleinere programma's grote vertraging heeft opgelopen.

Dit is geen pleidooi om de grote samenwerkingsverbanden op te zeggen. Integendeel, er zit nog veel gewin voor Europa in een veel intensievere samenwerking met bijvoorbeeld Rusland. Dit is eerder een pleidooi om bij het opzetten van een programma verschillende terugvalopties te voorzien, zodat bij veranderingen in de internationale politiek, het programma niet in gevaar wordt gebracht of op zijn minst snel kan worden geheroriënteerd. De overheid zou daarom moeten aandringen bij het Europees Ruimtevaartagentschap om de robuustheid van de programma's te vergroten alvorens erop in te tekenen.

Een tweede element wat de continuïteit aantast, en waarin onderkend moet worden dat ESA de controle niet heeft over de evenementen, is natuurlijk de consolidatie van de grote hoofdaannemers (Er zijn er sinds kort nog maar twee). Één en ander heeft tot gevolg dat het proces van onderaanneming minder kan worden gestuurd, en het is een fabeltje dat dit altijd in het voordeel van de belastingbetaler zou zijn. Ook hierin is de klok niet terug te draaien en moet er niet noodzakelijkerwijs heil gezocht worden in nog meer regeltjes en beschermende maatregelen. Meer geloof moet worden gehecht aan het zuigend effect van programma's die bereikbaar zijn voor kleinere systeemintegratoren. Waarschijnlijk kunnen zij deze projecten kosteffectiever aanbieden dan de intussen buitenproportioneel groot geworden hoofdaannemers. Door het formaat van deze projecten ergens middenin te leggen tussen de hele grote en de hele kleine, zou een opportuniteit kunnen ontstaan voor clustering van de kleinere integratoren om zo een nieuwe dynamiek op de markt te laten ontstaan.

Een derde risico voor stagnatie en de daaruit vloeiende discontinuïteit, zit in de onderdelenmarkt die volledig wordt beheerst door de Verenigde Staten. Regelmatig is in teksten van de Europese Commissie sprake van een streven naar wat « Equal Footing » voor de Europese industrie wordt genoemd. Om dat te bereiken zullen niet alleen veel meer middelen moeten worden uitgetrokken (een « Equal Footing » zonder « Equal Budgets » is niet realistisch). Men moet onder ogen durven zien dat zelfs de stoutste budgetvoorstellen die in het Europees actieplan werden opgenomen voor het Europees ruimtevaartbeleid, slechts een fractie zijn van de Amerikaanse uitgaven. Er zal ook speciale aandacht moeten gaan naar het ontwerp en de aanmaak van kritische componenten.

Er bestaat in Europa ook geen mechanisme vergelijkbaar aan dat in de Verenigde Staten, waar bedrijven kunnen mededingen in bestellingen van materiaal en ontwikkelingen voor het « Department of Defense ».

Het is in dit opzicht niet onbelangrijk dat in de Europese Commissie nu voor het eerst een weliswaar beperkt budget werd voorzien voor de ontwikkeling voor veiligheidsdoeleinden. Er wordt met spanning uitgekeken naar de resultaten van de eerste reeks projecten. Hopelijk zal de regelgeving rond het nieuwe programma niet van die aard zijn dat het uiteindelijk even ontoegankelijk wordt als het zesde kaderprogramma op Europees niveau.

Een laatste kanttekening betreft de evolutie in het ondernemerschap op de ruimtevaartmarkt, en de evolutie van de deelname aan de grote Europese programma's.

Dit stelt niet alleen nieuwe eisen aan de Belgische delegatie bij ESA, om een visie te ontwikkelen in samenwerking met de industrie en om de juiste keuzes te maken in het zoeken naar de juiste hefboom voor nieuwe projecten. Ook ESA zal zich moeten aanpassen aan de rol van « facilitator » voor de ontwikkeling van nieuwe producten.

De industrie vraagt uitdrukkelijk om zelf de inhoud van de projecten uit te schrijven om ze dan volledig op basis van de marktmechanismen te definiëren. Ook vraagt ze snelle beslissingsprocedures omdat de markt nu eenmaal niet wacht. Ook al is bijvoorbeeld een programma als ARTES speciaal geschreven voor dit doel, toch blijft het kennelijk moeilijk verenigbaar met de regelcultuur van ESA.

Vooral in het geval van productontwikkeling, is de beslissingsnelheid uitermate belangrijk. Een businessplan van een nieuw product moet opnieuw worden opgesteld als er een jaar voorbij is gegaan, en een beslissing mag dus zeker geen jaar op zich laten wachten. Ook hier geldt trouwens dat het zinloos is om geld te pompen in technologische ontwikkelingen als er geen toegevoegde waarde kan worden gegenereerd.

­ Conclusie

Namens Belgospace wenst de heer Verhaert ten slotte deze werkgroep te danken voor de organisatie van deze hoorzitting. Het is buitengewoon belangrijk dat er een forum is waar alle actoren uit de sector kunnen worden gehoord, en alle politieke, wetenschappelijke en industriële vertegenwoordigers aanwezig zijn die het verschil kunnen maken voor de toekomst.

III. BESPREKING

­ Werkgroep « Ruimtevaart »

Mevrouw Dominique Tilmans, volksvertegenwoordiger, benadrukt het belang van een forum als dat van de Werkgroep « Ruimtevaart ». Het is de gelegenheid bij uitstek om alle instanties actief in de ruimtevaartsector rond de tafel te brengen op neutraal terrein om van gedachten te wisselen.

­ Coördinatie van de Belgische ruimtevaartsector

Mevrouw Dominique Tilmans, volksvertegenwoordiger, stelt dat er herhaaldelijk benadrukt is dat de drie regio's in België op het vlak van ruimtevaart perfect complementair zijn aan elkaar. Vraag is natuurlijk hoe het dan zit met coördinatie. Inzake vorming bijvoorbeeld ziet men dat middelen verloren gaan omdat de gemeenschappen in België hun politiek onvoldoende op elkaar afstemmen. Nochtans zijn er middelen voorhanden die een coördinatie op dit vlak perfect kunnen organiseren, denken we maar aan het « Euro Space Center » in Redu.

Is er in België niet meer nood aan de ontwikkeling van een echte strategie op federaal niveau dat door de regio's kan worden uitgevoerd, met behoud van de eigen accenten ?

De heer Paul Verhaert, Belgospace, volgt de redenering van mevrouw Tilmans, maar benadrukt dat een ver doorgedreven coördinatie de dynamiek die thans bestaat in de regio's niet mag ondermijnen. Er moet steeds worden gewerkt aan een delicaat evenwicht tussen de voordelen van een Belgische coördinatie en de ongelooflijke dynamiek die uitgaat van de regio's als gevolg van de autonomie inzake industriële politiek.

De heer Noël Parmentier, VRI, volgt de redenering van de heer Verhaert. De toegevoegde waarde van een verdere coördinatie ligt in die structurele problemen die gelden voor alle regio's in gans Europa. Daar kan België zijn coördinerende rol ten volle benutten.

De heer Philippe Mettens, voorzitter van het Federaal Wetenschapsbeleid, benadrukt dat ruimtevaart een federale materie is. Er is natuurlijk een zeer duidelijke structuur aanwezig die een goede samenwerking in overleg met de verschillende actoren op het terrein mogelijk maakt. Iedereen is het er echter over eens dat deze coördinatie zoals die thans bestaat, goed werkt.

De heer Remo Pellichero, Bruspace, vermeldt dat de coördinatie thans verloopt via de federale politiek en via Belgospace. Deze manier van werken verloopt prima.

Verder moet worden aangestipt dat de meeste Europese landen naast de deelname aan de Europese programma's ook zeer veel geld besteden aan nationale ruimtevaartprogramma's. België heeft dit niet, hetgeen soms een nadeel is omdat men geen hefboom heeft op nationaal niveau om het één en ander te promoten of te ondersteunen.

De heer Michel Gillard, Wallonie Espace, volgt de lijn van de vorige sprekers. De complexiteit in dit dossier ligt natuurlijk in het feit dat ruimtevaart in België een federale bevoegdheid is, terwijl industriële politiek een regionale materie is. Men mag echter nooit uit het oog verliezen dat op Europees niveau enkel rekening wordt gehouden met het Belgische gewicht en de Belgische input. Coördinatie is dan ook onontbeerlijk.

­ Industriële consolidatie op Europees niveau

Mevrouw Dominique Tilmans, volksvertegenwoordiger, bevestigt dat de huidige concentratie op ruimtevaartgebied van industriële capaciteit in twee grote Europese groepen, een probleem kan vormen voor de kleine KMOs die ons land rijk is en die moeten opboksen tegen dit overwicht. De Belgische overheden moeten hier actief de belangen van de Belgische industrie blijven beschermen.

­ Belgische deelname in Helios

Mevrouw Dominique Tilmans, volksvertegenwoordiger, hecht belang aan de interactie tussen een voorgesteld programma en de input die Belgische bedrijven aan dit programma moeten kunnen geven. De Belgische participatie in Helios is geen goed voorbeeld. Men heeft hier slechts geopteerd voor de aankoop van beelden van de Helios-satelliet, zonder dat men mee heeft kunnen werken aan de ontwikkeling van het systeem.

De heer Remo Pellichero, Bruspace, bestempelt het verloop van dit dossier als dramatisch. Men moet ten allen tijde vermijden dat men geld investeert in een afgewerkt produkt, zonder dat men een return voor de eigen industrie of wetenschap kan bekomen.

De voorzitter-rapporteur,

François ROELANTS du VIVIER.