3-862/1

3-862/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

12 OKTOBER 2004


Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 29bis in de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, met betrekking tot de opsporing van gestolen goederen

(Ingediend door de heer Ludwig Vandenhove)


TOELICHTING


Diefstal is een van de meest voorkomende criminele feiten. Het is ook een misdrijf dat, in welke vorm ook, de mensen daadwerkelijk raakt.

De jongste jaren is veel aandacht besteed aan de meer spectaculaire vormen van diefstal zoals home of carjacking. Zonder daar afbreuk aan te willen doen, willen wij toch ook aandacht hebben voor de, om het zo te zeggen, doordeweekse diefstallen of de diefstallen die specifieke beroepsgroepen treffen.

De belangrijkste verzuchting van mensen die getroffen worden door een diefstal, is dat de gestolen voorwerpen teruggevonden worden, allicht nog meer dan dat de dader opgepakt en bestraft zou worden. We moeten echter vaststellen dat het met het terugvinden van gestolen voorwerpen erg pover gesteld is, uiteraard tot frustratie van de slachtoffers.

Die frustratie wordt vandaag de dag daarenboven in de hand gewerkt wordt door de al dan niet terecht ingeroepen machteloosheid van de politiediensten. Wie aangifte doet van de diefstal van een fiets, portefeuille, ... krijgt helaas veelal de boodschap mee dat dat voorwerp (of de inhoud ervan) wellicht nooit meer teruggevonden zal worden. Niet meteen de meest vertrouwenswekkende boodschap ... Uit onderzoek blijkt dan ook dat veel mensen zich nu reeds zelfs de moeite niet meer getroosten om dergelijke diefstallen te rapporteren.

Ook voor bepaalde doelgroepen zoals juweliers vormen diefstallen in welke vorm ook een verschrikkelijke kwaal. Ze zijn niet alleen hun bron van inkomsten kwijt, maar worden daarenboven geconfronteerd met onbetaalbare verzekeringspolissen. Op termijn dreigt het criminele gedrag bijgevolg tot een soort beroepsroof te leiden.

Het defaitisme met betrekking tot het terugvinden van gestolen voorwerpen moet naar mijn mening dan ook dringend gestopt worden. In het volle besef dat daartoe vandaag de dag geen wondermiddel bestaat, moet onze aandacht toch uitgaan naar moderne technologieėn die de opsporing van gestolen voorwerpen mogelijk maken of vergemakkelijken.

We denken bijvoorbeeld aan een aantal technieken afgeleid van het zogeheten GPS-systeem, dat het volgen of localiseren van voorwerpen mogelijk maakt. Mogelijkerwijze bestaan vandaag geen perfect werkende systemen, maar in de toekomst zullen die er ongetwijfeld komen. Is het bijvoorbeeld niet denkbaar dat een fiets, een portefeuille, een juweel, ... voorzien wordt van een chip, die het mogelijk maakt het voorwerp te traceren, waar het zich ook bevindt, via een specifiek computersysteem of computerprogramma.

Hoewel ik terzake een volkomen leek ben, vang ik toch geregeld signalen op van mensen en beroepsgroepen die ofwel beweren dat dergelijke systemen bestaan, ofwel experimenteren met dergelijke toepassingen. Als dat zo is, moeten wij er alleszins voor zorgen dat de politiediensten over die technieken kunnen beschikken en ze kunnen gebruiken. Tevens moeten wij eventuele ongerijmdheden vermijden. Het klassieke voorbeeld is de gestolen wagen waarin een gsm ligt. Hoewel die gsm met behulp van de telecommunicatiediensten kan worden opgespoord, mag de politie daar niet in alle gevallen onmiddellijk toe overgaan, maar is eerst de toestemming van een onderzoeksrechter (met bijgevolg kostbaar tijdverlies) noodzakelijk. In de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft mevrouw Hilde Claes trouwens een wetsvoorstel neergelegd om die ongerijmdheid ­ zeker in de ogen van het slachtoffer die een dergelijke regelgeving niet begrijpt, laat staan apprecieert ­ weg te werken (wetsvoorstel tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, stuk nr. 51-531).

Teneinde de politiediensten in staat te stellen de bestaande, al dan niet experimentele systemen inzake het volgen en opsporen van voorwerpen te gebruiken, is naar onze mening een aanvulling van het wetgevend arsenaal noodzakelijk. Daartoe hebben wij voor een aanvulling van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt gekozen, zonder ons evenwel op die keuze vast te pinnen. De precieze implementatie van de voorgestelde tekst is net zoals de plaats of de formulering ervan vatbaar voor verbetering.

Alleszins lijkt het ons noodzakelijk dat de politiediensten over de geschikte middelen om gestolen voorwerpen op te sporen beschikken of er een beroep op kunnen doen. Uiteraard dienen ze daarbij rekening te houden met de specifieke wettelijke beperkingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de huiszoeking.

Ludwig VANDENHOVE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt een artikel 29bis ingevoegd, luidende :

« Art. 29bis. ­ Onverminderd andere wettelijke bepalingen, mogen de politiediensten, met het oog op de opsporing van gestolen voorwerpen, alle technieken of systemen toepassen die het volgen of traceren van een voorwerp mogelijk maken. In voorkomend geval kunnen zij daartoe op elk moment de medewerking vorderen van particulieren, bedrijven, beroepsgroepen en publiekrechtelijke of privaatrechtelijke gemeenschapsvoorzieningen. »

16 september 2004.

Ludwig VANDENHOVE.