3-805/1 | 3-805/1 |
2 JULI 2004
Dit wetsvoorstel neemt, met enkele louter legistieke aanpassingen, de tekst over van een voorstel dat tijdens de vorige zittingsperiode reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-1938/001).
1. De maandelijkse kostprijs die rusthuisbewoners voor hun verblijf moeten betalen, valt voor velen van hen zeer hoog uit in vergelijking met hun maandelijks pensioen. Door de terugkerende besparingen die de regering aan de rusthuizen oplegt, dreigt de druk op de bewonersprijs zelf nog fors toe te nemen.
De actuele dagprijs in Vlaanderen bedraagt gemiddeld 34,46 euro (1 390 frank), in Wallonië 28,98 euro (1 169 frank) en in Brussel 34,01 euro (1 372 frank). In heel wat gevallen komen er nog allerlei supplementen bij : dokters- en medicatiekosten, kapper, verzorgingsproducten, ...
Het is dus noodzakelijk dat in de toekomst de rusthuizen kunnen rekenen op de nodige tussenkomsten vanwege de ziekteverzekering in de zorgkosten. Zoniet dreigen er steeds meer onbemiddelde rusthuisbewoners een beroep te doen op het OCMW. De onderhoudsverplichting mag trouwens nooit het gevolg zijn van het feit dat de overheid niet de nodige middelen ter beschikking stelt.
De invoering van de Zorgverzekering zal ongetwijfeld een belangrijke bijdrage betekenen in de betaalbaarheid van de dagprijzen, doch deze tegemoetkoming moet meteen gerelativeerd worden omdat ze enkel van toepassing is op de Vlaamse rusthuisbewoners met een zeer grote zorgbehoevendheid.
2. De pensioenen zijn gerelateerd aan de vroegere inkomsten tijdens de actieve loopbaan. Wie tijdens zijn beroepsloopbaan goed verdiende, kan nadien op een vrij goed pensioen aanspraak maken. Wie minder goed heeft verdiend of slechts een vervangingsinkomen genoot, zal het met een bescheiden pensioen moeten stellen. Het is vooral deze groep mensen die ernstig in de problemen kan komen bij een rusthuisopname. Wie een laag pensioen krijgt en bovendien onbemiddeld is, moet in veel gevallen een beroep doen op het OCMW. De zwaarst zorgbehoevenden zullen een tegemoetkoming « Hulp aan bejaarden » kunnen ontvangen.
Om de risico's op onderhoudsplicht zoveel mogelijk te vermijden, lijkt het ons derhalve meer dan noodzakelijk dat vooral de laagste pensioenen aangepast worden en dat prioritair alle bescheiden pensioenen welvaartsvast worden gemaakt.
3. Bovendien dringt de noodzaak zich op om een éénvormige wettelijke regeling vast te leggen in verband met het zogenaamde « zakgeld » voor rusthuisbewoners. Dit is een gedeelte van het pensioen waarover de betrokkenen gegarandeerd zelf moet kunnen beschikken en dat dus niet mag gebruikt worden om de rusthuiskosten te betalen. Dit bedrag van vrij te besteden inkomen voor persoonlijke doeleinden moet opgetrokken worden om het aan de welvaartsevolutie aan te passen.
4. Het is voor ons duidelijk dat het debat over de wenselijkheid van het behoud van de onderhoudsplicht moet gevoerd worden rekening houdende met de bovenvermelde uitgangspunten.
Toch blijven we ook van mening dat de gemeenschap niet zonder meer alle kosten op zich kan nemen van de rusthuisbewoners die niet in staat zijn hun verblijf te bekostigen. Het blijft verdedigbaar en waardevol om ook een beroep te doen op de familiale solidariteit.
Deze familiale solidariteit ontstaat in vele gevallen trouwens op een spontane manier, zonder dat het OCMW daarvoor aangesproken wordt. Heel wat kinderen komen nu vrijwillig tussen in de kosten van hun ouders in een rusthuis. Pas wanneer men ook binnen de familie niet in de mogelijkheid verkeert de zorgkosten zelf te bekostigen, komt de overheid tussen.
Het behoud van de wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en kinderen is een principiële keuze. Met dit wetsvoorstel beklemtonen wij de waarde van deze keuze en dus van de familiale solidariteit. Kinderen hebben een verantwoordelijkheid (waaronder een financiële) ten aanzien van hun ouders, nadat eerder ouders hun verantwoordelijkheid hebben genomen ten aanzien van hun kinderen. Ouders en kinderen hebben ten aanzien van elkaar een zorgplicht. In bredere zin kunnen we spreken van een intergenerationele solidariteit, waarbij de ene generatie solidair is met de andere generatie.
5. Een eventuele afschaffing van de terugvorderingplicht zal dit waardevol principe op de helling zetten. Een aantal kinderen die nu reeds spontaan en in alle stilte hun ouders ondersteunen, zullen gedemotiveerd worden en misschien hun steun staken waardoor de OCMW's genoodzaakt worden een tussenkomst te verlenen. Aldus zullen ook mensen die nochtans over voldoende middelen beschikken (en dus voorheen nooit bij het OCMW zouden aankloppen) daardoor mogelijks wel op het OCMW beroep doen.
Bovendien bestaat het gevaar dat bejaarden die een rusthuisopname overwegen, zich vooraf opzettelijk onvermogend maken. Nadat zij hun financiële middelen, roerende en onroerende goederen onder hun kinderen verdeeld hebben, kunnen zij een steunaanvraag indienen. Bij de kinderen kan toch niets meer teruggevorderd worden.
6. Ten slotte zijn er ook wettelijke bezwaren. De onderhoudsplicht is als algemeen principe ingeschreven in het Burgerlijk Wetboek en is net als het erfrecht gebaseerd op de familiale solidariteit. Beiden zijn aan elkaar gekoppeld en houden een zeker evenwicht in tussen rechten en plichten. Indien families hun verantwoordelijkheid doorschuiven naar de overheid, komt dit algemeen rechtsprincipe op de helling te staan. De mogelijke nadelen van een arbitraire afschaffing van de onderhoudsplicht lijken ons dus erg groot.
7. We pleiten principieel daarom voor het behoud van de onderhoudsplicht, mits volgende correcties aan het huidige systeem :
7.1. Een maximumbedrag
De invoering van een maximumbedrag inzake de onderhoudsbijdrage garandeert de betaalbaarheid door de onderhoudsplichtige. Een maximale bijdrage van 375 euro per maand per onderhoudsplichtige wordt vooropgesteld.
7.2. Een redelijke bijdrage
De gemeenschap moet waken over de billijkheid en haalbaarheid van de opgelegde solidariteit. Daarbij moet voldoende rekening gehouden worden met de kosten van de onderhoudsplichtige, zoals de opvoeding van zijn of haar kinderen. De solidariteit mag de eigen situatie van de onderhoudsplichtige niet hypothekeren. Het vrijgestelde basisbedrag dient daarom opgetrokken te worden tot 25 000 euro, verhoogd met 2 500 euro per persoon ten laste. Momenteel zijn de vrijgestelde bedragen bepaald op 14 162,35 euro verhoogd met 2 478 euro per persoon ten laste.
Van het netto belastbaar inkomen van de onderhoudsplichtige wordt dus een vrijgesteld basisbedrag afgetrokken van 25 000 euro verhoogd met 2 500 euro per persoon ten laste. Het is op dit saldo (= niet-vrijgestelde bedrag) dat het terugvorderingpercentage berekend wordt. Een voorbeeld van deze berekening vindt u in de tabel op de volgende pagina.
Veel spanningen tussen onderhoudsplichtige kinderen hebben te maken met het feit dat momenteel enkel het netto belastbaar inkomen in rekening gebracht wordt. Om dit te corrigeren, stellen we voor dat ook het bezit van belangrijke onroerende goederen zou in aanmerking kunnen genomen worden. Net als bij de toekenning van een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap zou ook de onderhoudsbijdrage gekoppeld moeten worden aan het kadastraal inkomen als indicator van iemands vermogenstoestand.
Indien het netto belastbaar inkomen onder het vrijgesteld barema blijft, wordt het kadastraal inkomen van de onderhoudsplichtige kinderen in rekening gebracht, met uitzondering van dat van de eigen woning.
Van de som van deze kadastrale inkomens, verminderd met dit van de eigen woning, wordt een vrijgesteld basisbedrag afgetrokken van 2 500 euro verhoogd met 250 euro per persoon ten laste. Het is op dit saldo (= niet-vrijgesteld bedrag) dat het terugvorderingspercentage berekend wordt.
In de berekeningstabel op de volgende pagina verspringen de schijven dan telkens per 125 euro in plaats van per 1 250 euro.
Taux de recouvrement sur le montant non exonéré Terugvorderings- percentage op het niet- vrijgesteld bedrag |
Pension alimentaire à payer par tranche (EUR) Te betalen onder- houdsbijdrage per schijf (EUR) |
Pension alimentaire cumulée par an (EUR) Gecumuleerde onder- houdsbijdrage per jaar (EUR) |
|
Sur la première tranche de 1 250 euros. Op de 1e schijf van 1 250 euro | 10 % | 125,00 | 125,00 |
Sur la deuxième tranche de 1 250 euros. Op de 2e schijf van 1 250 euro | 12,5 % | 156,25 | 281,25 |
Sur la troisième tranche de 125 euros. Op de 3e schijf van 125 euro | 15 % | 187,50 | 468,75 |
Sur la quatrième tranche de 125 euros. Op de 4e schijf van 125 euro | 17,5 % | 218,75 | 687,50 |
Sur la cinquième tranche de 125 euros. Op de 5e schijf van 125 euro | 20 % | 250,00 | 930,00 |
Sur la sixième tranche de 125 euros. Op de 6e schijf van 125 euro | 22,5 % | 281,25 | 1 218,75 |
Sur la septième tranche de 125 euros. Op de 7e schijf van 125 euro | 25 % | 312,50 | 1 531,25 |
Sur la huitième tranche de 125 euros. Op de 8e schijf van 125 euro | 27,5 % | 343,75 | 1 875,00 |
Sur la neuvième tranche de 125 euros. Op de 9e schijf van 125 euro | 30 % | 375,00 | 2 250,00 |
Sur la dixième tranche de 125 euros. Op de 10e schijf van 125 euro | 32,5 % | 406,25 | 2 656,25 |
Sur la onzième tranche de 125 euros. Op de 11e schijf van 125 euro | 35 % | 437,50 | 3 093,75 |
Sur le solde. Op het saldo | 37,5 % |
7.3. Een uniforme regeling
De wetgever heeft de onderhoudsplicht in hoofde van de kinderen slechts zeer rudimentair geregeld. Het bedrag van de onderhoudsbijdrage wordt momenteel door het betrokken OCMW zelf vastgesteld. Dit kan leiden tot zeer uiteenlopende bijdragen in vergelijkbare situaties. Uniformiteit en gelijkschakeling van de onderhoudsbijdrage voor eenieder ongeacht in welke gemeente men woont dringt zich in het kader van de rechtszekerheid van de onderhoudsplichtige op. Voorgesteld wordt om overal uniforme terugvorderingschalen te hanteren.
Mia DE SCHAMPHELAERE. Sabine de BETHUNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 12bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 tot uitvoering van artikel 13, tweede lid, 1º, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en artikel 100bis, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 april 1987, wordt aangevuld als volgt :
« 4º het verhaal op de onderhoudsplichtige wordt beperkt tot een bedrag van maximaal 375 euro per maand per onderhoudsplichtige. »
Art. 3
In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 12ter ingevoegd, luidende :
« Art. 12ter. Het bedrag bepaald in artikel 12bis, eerste lid, 4º, is gekoppeld aan de spilindex 125,00 (rang 51) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Dat bedrag wordt opnieuw berekend op 1 januari van elk jaar door de coëfficiënt 1,02n erop toe te passen, die het verschil in rang aangeeft tussen de in het eerste lid vermelde spilindex en die welke op voornoemde datum is bereikt. »
Art. 4
Artikel 14, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1985 en 11 december 2001, wordt vervangen als volgt :
« § 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 kan geen verhaal worden uitgeoefend tegen de onderhoudsplichtige wiens belastbaar inkomen van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin over de uitoefening wordt beslist, niet hoger is dan 25 000 euro, verhoogd met 2 500 euro per persoon ten laste, voor wat het verhaal van de kosten voor opname en huisvesting betreft, alsook voor wat de kosten van het bestaansminimum of de maatschappelijke dienstverlening betreft.
Het verhaal is beperkt tot het bedrag dat het in het eerste lid vermelde belastbaar inkomen te boven gaat.
Indien het belastbaar inkomen het vrijgesteld bedrag zoals bedoeld in het eerste lid niet overschrijdt, wordt de som gemaakt van alle kadastrale inkomens, verminderd met dat van de door onderhoudsplichtige betrokken eigen woning. Er kan in dit geval geen verhaal worden uitgeoefend indien bedoelde som van de kadastrale inkomens het volgende bedrag niet overschrijdt : 2 500 euro, verhoogd met 250 euro per persoon ten laste. »
Art. 5
In artikel 16 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« Bij het bepalen van de tussenkomst van de onderhoudsplichtige is het openbaar centrum van maatschappelijk welzijn gebonden aan een uniforme schaal die de minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, vaststelt. »;
B) het tweede lid wordt opgeheven.
1 juli 2004.
Mia DE SCHAMPHELAERE. Sabine de BETHUNE. |