3-254/1 | 3-254/1 |
18 MEI 2004
De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging besliste op 15 oktober 2003 het thema « De betrekkingen van België met Centraal-Afrika » grondig uit te diepen. Hiervoor werden de volgende rapporteurs aangewezen : mevrouw Sabine de Bethune, de heer Pierre Galand, de heer Patrick Hostekint en mevrouw Erika Thijs.
Het hoofdthema bevat uiteraard drie delen : de Democratische Republiek Congo, Rwanda en Burundi.
Voor het deel « DRC » werden mevrouw Sabine de Bethune en de heer Pierre Galand als rapporteur aangewezen.
In het kader van het deel « DRC » werden een twintigtal hoorzittingen georganiseerd waarbij Congolese politieke personaliteiten, Belgische deskundigen, de voorzitter van de Belgische Senaat, de ambassadeur van de DRC, hoogleraren, journalisten, Belgische NGO's en Congolese verenigingen werden gehoord.
Hierna volgt een overzicht van de hoorzittingen :
De heer Gaetan Kakudji, ondervoorzitter van de Senaat van de DRC : 22 oktober 2003.
De heer Olivier Kamitatu Etsu, voorzitter van de Nationale Assemblée van de DRC : 23 oktober 2003.
Dr. Wamu Oyatambwe, hoofd Opvoeding bij Acodev en vorser bij de Brussels Centre of African Studies (BCAS) van de VUB : 10 december 2003.
De heer Katalay Muleli Sangol, senator, voorzitter van de Union nationale des travailleurs du Congo (UNTC) : 11 december 2003.
Professor Filip Reyntjens, UA : 6 januari 2004.
De heer Armand De Decker, voorzitter van de Senaat : 6 januari 2004.
Vertegenwoordigers van Belgische NGO's : 6 januari 2004
mevrouw Montserrat Carreras, Externe betrekkingen, Amnesty International Belgium;
de heer Thierry Dethier, Projecten Centraal Afrika en Spoedhulp, Oxfam Solidariteit;
de heer Marc-Olivier Herman, dienst Politiek en Communicatie, Broederlijk Delen;
mevrouw Indra Van Gisbergen, coördinator Afrika, Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging 11.11.11;
de heer Arnaud Zacharie, directeur van de dienst Programma's en Onderzoek, National Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking.
Vertegenwoordigers van Congolese Verenigingen : 7 januari 2004
de heer Pambu Kita-Phambu van het Comité pour la reconstruction du Congo;
de heer Luc Mubikangiey van de Fédération des Congolais de Belgique;
mevrouw Louise Ngandu van de Union des femmes congolaises;
de heer Michel Alex Luzolo van het Centre d'initiatives économiques sociales et culturelles Elikya-Espoir en van de Fédération des associations africaines pour la recherche de l'emploi, des formations et d'éducation permanente;
de heer Assoumani Budagwa van Espérance Revivre au Congo;
Les Amis de Wetchi;
de heer Lwasi Lwabanji van SIMA KIVU;
de heer Eric Sangara van Carrefour interculturel;
de heer Ifeto Bombi, voorzitter van APAC (Association pour la paix en Afrique centrale);
mevrouw Mélanie Mwimba-Risasi Amba, Ambassadeur, directeur chef de service du ministère des Affaires étrangères et la Coopération internationale, Direction des études, planification et recherches de la République Démocratique du Congo.
Mevrouw Colette Braeckman, journaliste, « Le Soir » : 8 januari 2004.
De heer Guido Gryseels, directeur van het Afrikamuseum : 13 januari 2004.
M. Peter Verlinden, journalist VRT-nieuws, hoofd van de buitenlandse redactie : 13 januari 2004.
Z.Exc. M. Jean-Pierre Mutamba Tshampanja, ambassadeur van de DRC : 14 januari 2004.
De heer Justin Bomboko, gewezen minister van Buitenlandse Zaken van Congo : 27 januari 2004.
Mevrouw Marie-France Cros, journaliste, « La Libre Belgique » : 27 januari 2004.
De heer Guy Poppe, journalist (radionieuws VRT) : 27 januari 2004.
Vertegenwoordigers van de Vereniging van de Belgische Ondernemingen (VBO) : 3 februari 2004.
de heer Tony Vandeputte, gedelegeerd bestuurder,
de heer Baudouin Velge, directeur van het economisch departement,
Mevrouw Elisabeth Wandeler, adviseur bij het Europees en internationaal departement,
de heer Bernard de Gerlache de Gomery, voorzitter van de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw België-Luxemburg-Afrika-Caraïben-Pacific (CBL-ACP).
De heer A. Theodorakis, raadadviseur en de heer A. Christiansen, hoofd van de desk Centraal-Afrika, van het DG Ontwikkeling van de Europese Commissie : 5 februari 2004.
De heer Prosper Sendwe, auteur van » La loi fondamentale belge du 19 mai 1960 relatives aux structures du Congo Pour un Commonwealth entre le Congo, le Rwanda, le Burundi et la Belgique » (mei 2003) : 5 februari 2004.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken : 1 maart 2004.
De teksten van de hoorzittingen gaan bij het verslag.
De rapporteurs voor het deel DRC, mevrouw de Bethune en de heer Galand, stelden op basis van de hoorzittingen een ontwerp van aanbevelingen op. Hierover werd tijdens de vergaderingen van 23 maart, 20 en 27 april, 4 en 11 mei 2004 uitvoerig van gedachten gewisseld. De ontwerptekst van aanbevelingen werd dan ook uitvoerig geamendeerd door de heer Pierre Chevalier, mevrouw Sabine de Bethune, mevrouw Isabelle Durant, de heer François Roelants du Vivier en de heer Lionel Vandenberghe en verbeterd op 27 april en op 4 mei 2004.
Ten behoeve van de lezer van het voorliggend verslag werd in bijlage bij voorliggend verslag op basis van de landenfiche van DGOS een nota opgesteld dat de politieke en regionale context van de DRC sedert de jaren'90 (met een analyse van vredesakkoorden), de sociale en menselijke achtergronden, de economische en financiële situatie, de problematiek van de transitie en het Belgisch kader van de ontwikkelingshulp bevat.
Als een klein land als België het over het buitenland heeft, is de belangstelling niet zeer groot. Daarvoor wordt het maar al te vaak overstemd door de grote mogendheden.
Dat neemt echter niet weg dat België over voldoende troeven beschikt op het humane, historische, culturele en politieke vlak waarmee het zonder schroom zijn mening, waarden en belangen kan verkondigen. Ons land heeft dat evenwel niet steeds gedaan in het kader van zijn Afrikabeleid. Sedert korte tijd, zo ziet het ernaar uit, duiken er bij de Belgische diplomaten over dat onderwerp meer voluntaristische accenten op, na een tiental jaar van een buitenlands beleid dat als onverschillig beschouwd kan worden.
In grote trekken is duidelijk dat het probleem van de Democratische Republiek Congo (DRC) thans de grenzen van dat land overschrijdt. De instabiliteit die in die streek heerst, weegt zwaar door.
De toekomst van de DRC hangt bijgevolg af van de toekomst van de streek in haar geheel. Het zou illusoir zijn het probleem van de DRC afzonderlijk te willen aanpakken.
In dit verslag wordt beoogd om na de hoorzittingen en het werk van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van de Senaat, in de mate van het mogelijke, aanbevelingen op te stellen voor de Belgische regering opdat die zo goed mogelijk tegemoet komt aan de verwachtingen van de bevolking van de DRC, via de diplomatie, de ontwikkelingssamenwerking en de diverse politieke, economische, wetenschappelijke, maatschappelijke en culturele betrekkingen tussen België en de DRC en de regio van de Grote Meren.
In het algemeen bevelen we de Belgische regering aan in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid :
0.1. De Congolese deskundigheid en bevoegdheid prioritair te steunen. Die moet men ten nutte maken in plaats van alles te willen laten organiseren door buitenlandse deskundigen en waarnemers.
0.2. In haar verbintenissen zowel inzake bilaterale samenwerking als in het begeleiden van de keuze van de multilaterale operatoren steun te zoeken bij brede lagen van de bevolking. Dat is absoluut noodzakelijk om te slagen in de wederopbouw van dat geteisterde land.
0.3. De Belgisch-Congolese samenwerking duurzaam te maken zodat ze vrucht kan dragen.
0.4. De Belgische samenwerking in die streek regionaal aan te pakken zonder daarbij de specifieke kenmerken van de betrokken landen uit het oog te verliezen. Er moet altijd rekening worden gehouden met de instabiliteit in de regio.
0.5. De onderstaande aanbevelingen vormen een lijst van prioriteiten die uitgevoerd moeten worden door een hele reeks actoren en operatoren, met de steun van verschillende regeringen en/of Europese en internationale instanties.
Bovenop de eigenlijke samenwerking, komt het aan België toe die prioriteiten op de voorgrond te plaatsen en te verdelen.
1. Vrede en veiligheid :
1.1. Deze aanbeveling beklemtoont de absolute noodzaak hulp te bieden bij het herstel van de vrede in de Democratische Republiek Congo en in ruimere zin in heel Centraal-Afrika, in het bijzonder in de negen landen die aan de DRC grenzen. Daarom ook moet de internationale gemeenschap steun verlenen aan de organisatie voor het einde van het jaar van een internationale conferentie voor vrede en veiligheid in de regio, waarbij minstens al deze landen betrokken moeten worden. Elke poging tot wederopbouw van het land is tot mislukken gedoemd indien vrede en veiligheid niet gewaarborgd zijn.
1.1.1. We bevelen de Belgische regering ook aan de Congolese autoriteiten de kans te bieden de territoriale integriteit en de pacificatie van de DRC te verzekeren, en een evenwichtige politiek te voeren ten opzichte van de diverse aanwezige regionale actoren, om niet de indruk te wekken één der partijen te bevoordelen.
1.1.2. We vragen de regering de demilitarisering van de diverse milities voorop te stellen als een punt van essentieel belang, nog voor er vrije verkiezingen worden georganiseerd. Verkiezingen in een land dat noch militair noch administratief erg stabiel is, kunnen immers niet tot een volwaardige democratie leiden.
1.1.2.1. Het voortbestaan van haarden van onveiligheid in het oosten van het land, maakt het noodzakelijk dat er sterkere mechanismen voor het toezicht op het wapenembargo worden opgezet, dat door resolutie 1493 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in het oosten van het land is opgelegd waarvan het opvolgingsmechanisme is vastgelegd in resolutie 1533 van 12 maart 2004. We bevelen de regering aan elk initiatief in die richting, voluit te steunen.
Tevens bevelen we de Belgische regering aan :
1.1.2.2. De programma's voor demobilisatie en resocialisatie van kindsoldaten te steunen en het maatschappelijk middenveld daarbij te betrekken.
1.1.2.3. Voorrang te geven aan de begeleiding van die militairen (demobilisatie, begeleiding en integratie), opdat ze een nieuwe activiteit vinden en zich maatschappelijk en economisch nuttig kunnen maken in de samenleving, en bij de internationale instanties dat probleem aan te kaarten.
1.1.2.4. Druk uit te oefenen op alle partijen om geen kindsoldaten meer te rekruteren.
1.1.3. We verzoeken de regering erbij de VN op aan te dringen een onmiddellijk wapenembargo in te stellen ten aanzien van alle statelijke en niet-statelijke actoren die in weerwil van de internationale rechtsregels en de vredesakkoorden de Congolese territorialiteit niet respecteren. Tevens moeten zowel de federale regering als de gewestregeringen zich houden aan de EU-gedragscode voor wapenuitvoer teneinde geen (lichte) wapens of ander materieel te leveren aan landen in het gebied van de Grote Meren.
1.1.4. We vragen de Belgische regering ook het programma voor hereniging en herstructurering van het nationaal Congolees leger en van de Congolese politie te blijven steunen en er moet worden toegezien op de uitbreiding ervan, met medewerking van andere actoren zoals de Europese Unie. Daartoe moet worden gezorgd voor een aangepaste opleiding van de leger- en politieleiding. In het bijzonder moet de hoofdstad Kinshasa, die de zetel is van de democratische instellingen beveiligd en bewaakt worden door een goed opgeleide politie.
1.1.5. We verzoeken de regering om enerzijds de duurzaamheid van het samenwerkingsproject te verzekeren en anderzijds de veiligheid van de Belgische militairen en instructeurs te waarborgen door middel van een expliciete omkadering van de missie via duidelijke rules of engagement op het niveau van de EU en de VN.
1.1.6. De transitie die voortvloeit uit de Akkoorden van Sun City moet binnen de overeengekomen termijnen worden uitgevoerd. We vragen de Belgische regering de democratische transitie in die zin steunen.
1.1.7. Het probleem van de plundering van de natuurlijke rijkdommen van het land hangt nauw samen met proces van het herstel van de vrede in de regio. We mogen dat probleem niet negeren in naam van de verzoening. Daarom vragen wij de Belgische regering :
1.1.7.1. Aan te dringen op een spoedige en ernstige afhandeling door het Nationaal Contactpunt van de dossiers van de ondernemingen en personen die haar toegezonden werden door het expertenpanel van de VN.
Te ijveren voor de implementatie van de aanbevelingen van het VN-panel over Oost-Congo, in het bijzonder de oprichting van een monitoringsmechanisme voor de wapenhandel naar de regio. Via dit mechanisme moet ook de link tussen de wapenhandel en de exploitatie van diamant, goud en coltan onderzoeken.
Er internationaal op aan te dringen dat de regelingen van het Kimberley proces effectief worden toegepast.
Mee het voortouw te nemen bij het verfijnen en de concrete toepassing van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, om de bedrijven aan te zetten tot sociaal verantwoord ondernemen.
Te investeren in een volgehouden monitoring van de manier waarop grondstoffen in Congo worden ontgonnen.
1.1.7.2. Wat het cultuurpatrimonium betreft, moet België blijven samenwerken met de Congolese musea, onder meer om de na de onafhankelijkheid door België teruggegeven cultuurgoederen te recupereren en terug te geven, waarvan er zich thans een aanzienlijk aantal voorwerpen op de internationale kunstmarkt bevindt.
Er moeten meer middelen worden ingezet voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) te Tervuren.
1.1.8. We bevelen de regering aan erbij alle regeringen van de buurlanden van de DRC, en in het bijzonder bij de Rwandese regering, op aan te dringen een einde te maken aan de destabilisering in Oost-Congo door alle troepen daadwerkelijk terug te trekken.
1.1.9. We verzoeken de Belgische regering actief te pleiten voor de verbeterde en meer doeltreffende uitvoering van het mandaat van de MONUC in de regio.
2. Rechtsstaat en democratie
2.1. We vragen de Belgische regering met aandrang te streven naar de bestendiging van een Staat die zichzelf weer kan opbouwen. In die zin bevelen we de regering aan :
2.1.0. De bestendiging van de rechtsstaat en de democratie te ondersteunen, onder andere via de installatie van la Territoriale.
2.1.1. De installatie van een volledig overheidsapparaat te steunen. De samenwerkings-projecten moeten de Staat op alle niveaus sterker maken (op lokaal en regionaal vlak, bij de ministeries, ...). Er moet een team van Belgische ambtenaren ter beschikking worden gesteld van de verschillende Congolese administraties om de wederopbouw van het overheidsapparaat te ondersteunen. Tevens moet men Congolese ambtenaren in onze administraties kunnen opleiden.
2.1.2. De school voor overheidsadministratie (ENA) te steunen en van middelen te voorzien.
2.1.3. De herstructurering en de wederopbouw van de gedecentraliseerde overheidsadministratie te ondersteunen. De uitvoering ondersteunen van bijzondere programma's voor Kinshasa, Ituri, Noord- en Zuid-Kivu en Katanga.
2.2. We moeten de justitie en de rechtsstaat in de DRC bevorderen. Bij gebrek aan een geloofwaardig mechanisme om de wet te kunnen toepassen en de geschillen te regelen, dreigen geweld en illegaliteit de gangbare norm te worden. Bovendien was het houden van verkiezingen binnen een al te broze rechtsstaat niet bevorderlijk voor het verkrijgen van een duurzaam democratisch bestuur. We vragen de Belgische regering :
2.2.1. Er bij de Congolese autoriteiten op aan te dringen maatregelen te treffen om een einde te maken aan het klimaat van straffeloosheid en het publieke vertrouwen in de DRC te herstellen. We moeten niettemin goed beseffen dat het proces om voor de slachtoffers recht te doen geschieden jarenlang kan duren en dat het niet mag worden opgelegd ten koste van de dringender noodzaak om de rechtsstaat tot stand te brengen. De overgangsmechanismen die werden ingesteld ten behoeve van het rechtsapparaat moeten er niet alleen toe strekken de individuele verantwoordelijkheden voor de ernstige misdaden vast te stellen, maar ook rekening houden met de noodzaak om tot een nationale verzoening te komen.
2.2.2. De projecten te steunen die bedoeld zijn om de ordestrijdkrachten (de politie) en het gerecht te herstellen (opleiding van rechters, instellen van rechtbanken van koophandel, opleiding van orde- en bewakingsdiensten die in het raam van het penitentiair systeem werken, ...).
2.3. Verkiezingen blijven de prioriteit : de huidige overgangsregering is het resultaat van een minimumakkoord tussen de machten die in het land en aan de 9 grenzen aanwezig zijn (Akkoord van Sun City). Alleen een regering die uit verkiezingen is voortgekomen en die representatief is voor de hele Congolese samenleving, kan de opbouw van een democratische staat in de DRC tot een goed einde brengen. In die optiek vragen wij de Belgische regering :
2.3.1. De overgangsautoriteiten te helpen en er bij hen op aan te dringen dat elke autoriteit op haar bevoegdheidsgebied alle geplande hervormingen tot stand brengt.
2.3.2. Meer in het bijzonder de uitvoering te ondersteunen van de vier volgende punten, die essentieel blijven voor de organisatie van het verkiezingsproces :
2.3.2.1. de volkstelling vóór de verkiezingen, die gerealiseerd kan worden in samenwerking met de lokale autoriteiten en op basis van de vrijwillige inschrijving van de bevolking.
2.3.2.2. In overeenstemming met de akkoorden van Sun City, moet het debat over de Congolese nationaliteit vóór de verkiezingen worden beslecht. Dit is één van de grondslagen voor het welslagen van de huidige transitie.
2.3.2.3. De indeling in kiesgebieden moet worden voltooid.
2.3.2.4. De aanmaak van nieuwe registers van de burgerlijke stand. Die zijn belangrijk om verkiezingen te kunnen houden, maar vooral nadien om de Staat belastingen te laten innen en op die manier middelen te vinden om haar functie te kunnen vervullen.
2.3.3. Erop toe te zien dat de mogelijkheden van het maatschappelijk middenveld worden opgevoerd, met het oog op de voorbereiding van de verkiezingen. In die zin vragen we de Belgische regering een nationale volkscampagne ter informatie en ter mobilisatie van de burgers te ondersteunen en er de actoren bij te betrekken die niet institutioneel zijn en die los van het staatsapparaat staan, om tot een zelfstandige politieke bewustwording te komen. Die mobilisatie van de burgers kan een hefboomeffect krijgen op de organieke staf die de verkiezingen moet organiseren.
2.4. Bevordering van een democratische cultuur : de overgangsregering moet begaan zijn met het verankeren van de democratie in haar instellingen (bijvoorbeeld het herstel van de rechterlijke macht en van het gehele staatsapparaat), in de teksten (consolidatie van de fundamentele vrijheden) en, vooral in de mentaliteit, door gebruik te maken van alle maatschappelijke steunpunten (scholen, NGO's, politieke organisaties, enz.). Er moet dus een cultuur van de democratie en van de verdraagzaamheid worden ontwikkeld, vooral bij de jeugd en in het leger. Daarom vragen we de Belgische regering :
2.4.1. Druk uit te oefenen op de Congolese regering opdat de feiten die door het Internationaal Strafhof worden vervolgd, worden opgenomen in de wetgeving van de DRC.
2.4.2. De vijf instellingen ter ondersteuning van de democratie en alle institutionele alsook informele initiatieven ter versterking van het Congolees maatschappelijk middenveld bij te staan, door onder andere de commissie Justice et Vérité te ondersteunen, maar ook de programma's voor burgervorming, door de pers te helpen en door druk uit te oefenen op de autoriteiten om de verdedigers van de mensenrechten in het veld beter te beschermen. Die structuren moeten worden beschermd. Ze voeden de kritische geest en maken de burgers bewust; ze zijn een ware rijkdom voor het land.
2.4.3. Een bijzondere opleiding over de mensenrechten en het internationaal humanitair recht aan te moedigen voor alle leden van het nieuwe nationale leger en voor de politie van Congo.
2.4.4. Haar hulp aan de vakbondsvorming in de DRC financieel voort te zetten via het Conflictpreventiefonds. In de toekomst zou die opleiding geleidelijk overgenomen moeten worden door de netten en de vakbondsorganisaties, op basis van een formule van cofinanciering tussen het DGOS en de vakbonden.
2.4.5. Het maatschappelijk middenveld moreel en financieel te ondersteunen, via bestaande NGO's en Congolese verenigingen die hebben aangetoond dat ze werkelijk een positieve invloed hebben op de politieke ontwikkelingen in de DRC. Ook vragen we de regering alle initiatieven aan te moedigen die ertoe strekken het democratisch proces in de DRC te ondersteunen.
2.5. De strijd tegen de straffeloosheid te voeren door :
2.5.1. de nodige ondersteuning te verlenen vanuit België voor de vertaling van de door Congo geratificeerde statuten van het Internationaal gerechtshof in de nationale wetgeving;
2.5.2. diplomatiek overleg bij de VN opdat deze een spoedig onderzoek zou verrichten naar de rol van Rwanda, Oeganda en de Hutu-milities in de bestendiging van het conflict en naar de misdaden tegen de menselijkheid;
2.5.3. de opbouw van de nationale rechtssystemen, wat een aanzienlijke investering in de infrastructuur, de organisatie van de rechtssystemen, de opleiding en de technische bijstand impliceert;
2.5.4. de nodige inspanningen om eindelijk te komen tot een duurzame verzoening tussen de verschillende groepen.
2.6. We vragen druk uit te oefenen om een einde te maken aan het seksueel geweld op vrouwen en meisjes dat als oorlogswapen wordt gehanteerd. Het wijdvertakt gebruik van seksueel geweld dat soldaten, rebellen en militieleden van verschillende strijdende partijen op vrouwen en kinderen plegen moet worden veroordeeld en bestraft.
Er moet werk worden gemaakt van de bescherming, verzorging en begeleiding van de slachtoffers. De straffeloosheid moet worden stopgezet. Er moet daarom financiële, technisch en politieke steun komen voor gerechtelijke instrumenten voor onderzoek, vervolging, opsluiting en begeleiding van daders.
Er dient uitvoering gegeven worden aan resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen en vrede, en er dienen hiervoor voldoende budgettaire middelen te worden vrijgemaakt.
3. Sociale welstand en ontwikkeling
3.1. Wij vragen dat de Belgische regering de voorrang geeft aan de menselijke ontwikkeling, dus een ontwikkeling gericht op de mens en de bevrediging van de prioritaire behoeften op het vlak van voedselveiligheid, gezondheid, onderwijs en vorming, waarbij de nadruk moet worden gelegd op de zwakste of de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (slachtoffers, vrouwen, jeugd, boeren). Die prioriteit is er een op lange termijn, en moet becijferd kunnen worden. In dat opzicht vragen wij de Belgische regering eveneens er bij de Congolese overheid op aan te dringen de menselijke ontwikkeling als prioriteit te beschouwen :
3.1.1. Voeding en autonomie inzake voeding zijn grondrechten. Wij vragen de Belgische regering aan de DRC terzake actief steun te verlenen, met voorrang voor de ontsluiting van regio's en dorpen, voor de distributie van agrarische productiemiddelen en voor het onderhoud van wegen en waterwegen. Wij vragen de Belgische regering daarom :
3.1.1.0. De prioriteiten op het vlak van voedselveiligheid te ondersteunen, zoals uitgetekend op de ronde tafel voor voedselveiligheid die plaatsvond in Kinshasa in maart 2004.
3.1.1.1. Ondersteuning te verlenen aan opleidingen voor duurzame landbouw, met bijzondere aandacht voor ecologie bij veeteelt en bodembewerking.
3.1.1.2. De diversificatie van productie aan te moedigen en een meer evenwichtig landbouwbeleid te steunen
3.1.2. Basisgezondheidszorg is eveneens een grondrecht.
Wij vragen de Belgische regering dan ook voorrang te geven aan basisgezondheidszorg, zowel inzake preventie, curatieve zorg en nazorg als inzake informatie en maatregelen ter bevordering van de gezondheid.
We verzoeken de Belgische regering steun te verlenen aan de primaire gezondheidszorg door toepassing van de strategie van de gezondheidszones voor primaire gezondheid, zowel in de steden als op het platteland. In elke gezondheidszone is het de taak van de verantwoordelijke arts om een strategisch actieplan voor te stellen.
Wij bevelen de Belgische regering eveneens aan rekening te houden met de volgende rondetafel, waaraan alle in Congo werkzame Belgische gezondheidswerkers zullen deelnemen en die de spoedeisende doelstellingen kan vaststellen :
3.1.2.1. Vrouwen en kinderen in de getroffen gebieden voorrang te geven inzake gezondheidszorg.
3.1.2.2. Erop toe te zien dat de NGO's in de toekomst de openbare dispensaria en ziekenhuizen die zij leidden omdat de Staat het niet deed, opnieuw overdragen aan de Congolese Staat. Erop toe te zien dat financiële middelen ter beschikking staan om die overdracht mogelijk te maken.
3.1.2.3. Steun te verlenen aan een permanente en duurzame opleiding van het medisch personeel om de wederopbouw van die diensten te steunen. De uitwisseling van knowhow moet eveneens worden aangemoedigd, door onze ziekenfondsen en NGO's er nauw bij te betrekken.
3.1.2.4. Haar steun bij voorrang geven aan het herstel van de medische zones die het ergst getroffen zijn door de conflicten.
3.1.2.5. Haar steun ook te verlenen aan initiatieven die worden voorgesteld en uitgevoerd door de basis van het Congolese maatschappij zelf, daartoe de informele sector te bevoordelen en de microprojecten niet uit het oog te verliezen.
3.1.2.6. Steun te verlenen aan programma's voor de uitroeiing van de slaapziekte, tuberculose, bilharziasis en aan de strijd tegen aids en malaria.
3.1.2.7. Toe te zien op de verbetering van de toegang tot de diensten voor preventie en behandeling.
3.1.2.8. Erop toe te zien dat de nodige middelen ter beschikking worden gesteld voor de distributie van geneesmiddelen.
3.1.2.9. Bij de bestrijding van aids de farmaceutische industrie aan te sporen om tegen een redelijke prijs geneesmiddelen ter beschikking te stellen.
3.1.2.10. Het medisch schooltoezicht opnieuw te organiseren
3.1.3. De scholingsgraad in de DRC is laag; daarom vragen wij de Belgische regering zich op het vlak van onderwijs en vorming te blijven toespitsen op steun voor scholingsprogramma's. Daartoe moet België overleggen met de verschillende partners (plaatselijke overheden, schenkers en actoren). Wij bevelen de Belgische regering aan :
3.1.3.1. De plaatselijke human resources te versterken en het op dat vlak erg actieve Congolese verenigingsleven te steunen.
3.1.3.2. Er eveneens op toe te zien dat de nodige infrastructuur en financiële middelen ter beschikking zijn.
3.1.3.3. Didactisch materiaal, in het bijzonder schoolboeken te voorzien.
3.1.4. Onderwijs en vorming zijn de sleutels tot reïntegratie van de kindsoldaten, zodat zij later met hun verworven kennis kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van hun land. Onderwijs en opleiding moeten een prioriteit zijn, wij vragen de Belgische regering dan ook bijzondere aandacht te besteden aan het lager onderwijs en aan de beroeps- en technische opleiding.
3.1.5. Wij vragen de Belgische regering er mee voor te zorgen dat intellectuelen in de DRC hun kennis ten dienste van hun land kunnen stellen, onder andere door het bevorderen van uitwisselingen door personen die heen en weer reizen, wat een waardige ontvangst en een samenwerking impliceert met de Dienst Vreemdelingenzaken in België. Wij bevelen eveneens de Belgische regering aan :
3.1.5.1. Meer middelen vrij te maken om de werking van de openbare en vrije instellingen in Centraal-Afrika te verbeteren (hoger onderwijs, musea, enz.).
3.1.5.2. Steun te blijven verlenen aan de opleiding van docenten voor wetenschappelijke en technologische vakken op het niveau van het hoger onderwijs.
3.1.5.3. Steun te verlenen aan het opnieuw opstarten van de laboratoria in scholen en universiteiten, de bibliotheken, de centra voor agronomisch en wetenschappelijk onderzoek, die in Congo « centres d'excellences » worden genoemd.
3.1.6. De infrastructuur
Wij vragen de Belgische regering met aandrang :
3.1.6.1. Steun te verlenen aan investeringen in basisinfrastructuur, met bijzondere aandacht voor de plattelandsinfrastructuur.
3.1.6.2. Steun toe te zeggen aan het opnieuw bruikbaar maken van de Congostroom en het opnieuw starten van de waterkrachtcentrales Inga, Ruzizi I, Zongo en Nsanga, die verouderd en gevaarlijk zijn.
3.1.6.3. Steun te verlenen aan de SNEL voor de stroomverdeling aan de bevolking in sommige centra of steden door de levering van elektriciteitscabines en voor de inning van facturen voor de stroomlevering.
3.1.6.4. De drinkwaterinfrastructuur in de steden van het land te herstellen.
3.1.6.5. Te investeren in infrastructuur voor afwatering van gebruikt water, een bron van endemische ziekten in de DRC.
3.1.6.6. Steun te verlenen aan landelijke hydraulische projecten onder andere via het bouwen van waterputten met filter.
3.1.6.7. Bijstand te verlenen voor het herstellen van de voornaamste transportwegen voor landbouwproducten naar de stedelijke centra.
3.1.6.8. De grote nationale wegen te herstellen.
3.1.6.9. De spoorwegen en de haven- en luchthaveninfrastructuur te herstellen en te moderniseren.
3.1.6.10. Voorrang te geven aan het opnieuw in werking stellen van de openbare telecommunicatie- en postdienst.
3.1.6.11. De sportinfrastruur te herstellen en uit te breiden zodat er voor jongeren een sportbeleid kan opgezet worden.
3.1.7. Het milieu
3.1.7.1. Wij vragen de Belgische regering sensibiliseringsprogramma's te steunen en te bevorderen van de biodiversiteit in het Congolees bekken voor de toekomst veilig te stellen. Dat bekken is net zo belangrijk als het Amazonegebied voor Latijns-Amerika en de rest van de wereld.
3.1.7.2. Voor het behoud van de ongereptheid van de natuur, de duurzame ontwikkeling en het rationeel beheer van natuurlijke rijkdommen in de DRC, of zelfs in heel Centraal-Afrika, vragen wij we de Belgische regering om :
3.1.7.2.1. Steun te verlenen aan het herstel van de vernielde ecosystemen, het beheer van de Congostroom en zijn bekkens en aan de bescherming van de kwetsbare ecosystemen (bergen) die een habitat voor flora en fauna vormen in de DRC en van de subregio.
3.1.7.2.2. Steun te verlenen aan de versterking van de nationale capaciteit voor de planificatie van natuurlijke rijkdommen en milieurijkdommen in de DRC.
3.1.7.2.3. Steun te verlenen aan de plaatselijke gemeenschappen om hen actief te laten deelnemen aan het duurzaam beheer van de rijkdommen om hun levensstandaard te helpen verhogen.
3.1.7.2.4. Het duurzaam beheer van de woudecosystemen te bevorderen, steun te verlenen aan de oprichting van een Regionale School voor bosbouw, zodat specialisten kunnen worden opgeleid in het domein van het rationeel beheer van de woudrijkdommen.
3.1.7.3. De gevolgen van ongezond water zijn rampzalig voor de bevolking en in het bijzonder voor de kinderen. Wij bevelen de Belgische regering aan een aanzienlijke bijdrage te leveren tot de verbetering van de waterproblematiek, meer bepaald in een partnerschap met de plaatselijke NGO's. Meer in het algemeen bevelen wij aan toe te zien op het herstel van een gezond leefmilieu om endemische ziekten te bestrijden.
3.1.8. Inkomsten en sparen
Wij vragen de Belgische regering :
3.1.8.1. Steun te verlenen aan kleine plaatselijke banken om de toegang tot het krediet te vergemakkelijken voor kleine plaatselijke economische actoren teneinde zo het nationaal bankstelsel nieuw leven in te blazen.
3.1.8.2. Steun toe te zeggen aan het heropstarten van een volwaardige bank voor landbouwkrediet vanuit Kivu en vanuit de ervaring van de boerenorganisaties.
3.1.8.3. De heropleving van spaar- en kredietcoöperatieven te bevorderen, evenals de ziekenfondsen.
3.1.8.4. De ontwikkeling te steunen van het plaatselijke ondernemerschap dat in staat is producten te leveren voor de nationale en internationale markt, onder meer door alle initiatieven te steunen die via opleiding de productiviteit van de kaderleden verhogen.
3.1.8.5. De terugkeer van kapitaal naar de DRC te bevorderen door de regering van de RDC aan te moedigen om maatregelen te treffen die de terugkeer van Congolees kapitaal bevorderen, en de bezitters ervan aan te zetten om het opnieuw te investeren in de plaatselijke economie. Zo zouden Congolese fondsen die in het buitenland gedeponeerd zijn, in de economie geïnvesteerd kunnen worden.
3.1.8.6. De terugkeer van investeerders naar de DRC te steunen en toe te zien op het herstel van een vertrouwensklimaat dat gunstig is voor investeringen.
Immers, men moet niet alleen de terugkeer van de investeerders aanmoedigen maar ook diegenen die er altijd gebleven zijn.
3.1.8.7. Erop toe te zien dat de steun van de Belgische regering aan ondernemingen die actief zijn in de DRC, een maatschappelijk en ecologisch verantwoord ondernemerschap bevordert.
3.1.8.8. Erop toe te zien dat een economisch partnerschap met de DRC wordt ontwikkeld dat billijk en wederzijds verrijkend is, gebaseerd op inspanningen om de noden van het land te lenigen.
3.1.8.9. Belgische bedrijven die actief zijn in de DRC te vragen op transparante en verantwoorde wijze te werk te gaan.
4. Overheidsfinanciën en schuldvermindering
4.1. Zonder een oplossing hiervoor zullen alle economische inspanningen van het land bijna uitsluitend dienen voor de terugbetaling van de buitenlandse schuld. Een groot deel van de buitenlandse schuld van Congo kan niet worden terugbetaald omdat de Congolese bevolking er geen enkel voordeel bij gehad heeft en het geld alleen is aangewend ten voordele van medestanders van het Mobutu-regime. Deze fondsen en een aantal « onrechtmatig verworven » goederen moeten door de Congolese Staat gerecupereerd worden. Wij vestigen de aandacht op de inspanningen die reeds geleverd zijn door België en vragen aan de regering om haar inspanningen voort te zetten en binnen de internationale financiële instellingen hiervoor te ijveren. Wij vragen de Belgische regering :
4.1.1. Eenzijdig af te zien van haar eigen schuldvorderingen aan de DRC en het geld dat zij van plan is aan de Bretton Woods-instellingen te schenken, te gebruiken ten voordele van de Congolese bevolking en zich te verbinden tot een schuldkwijtschelding van de lening van Staat tot Staat.
4.1.2. Binnen haar eigen banksector onderzoeken te vergemakkelijken om het Congolese volk het geld terug te geven dat onrechtmatig werd verworven en werd belegd bij Belgisch banken.
4.1.3. Samen met de grote internationale geldschieters te zorgen voor het beheer van de douane, zodat de trafiek in de Congolese havens en aan de grenzen kan worden beëindigd.
4.1.4. Steun te verlenen aan de identificatie van de verschillende inkomensbronnen van de Staat, onder meer door een strikt beleid toe te passen voor de betaling van door de Staat geleverde diensten, zodat democratische controle over de openbare financiën mogelijk wordt. Dat geldt ook voor de politieke gezaghebbers.
4.1.5. De inkomensbronnen voor de Staatsproductie te identificeren, een Rijkscomptabiliteit op te stellen en te zorgen voor een instrument voor de controle van de rekeningen.
4.1.6. Erop aan te sturen dat het Congolese Rekenhof ten volle zou kunnen functioneren. Indien nodig, ook de capaciteit van het Rekenhof versterken.
5. De andere spelers in de ontwikkelingssamenwerking
Wij vragen de Belgische regering :
5.1. Steun te blijven verlenen aan de andere Belgische spelers inzake samenwerking : de Gemeenschappen en Gewesten, de NGO's, de universiteiten, VVOB en APEFE en andere opleidingsinstellingen, wetenschappelijke instellingen zoals het instituut voor tropische geneeskunde, onthaalinstellingen voor stagiaires en beursstudenten, gemeentelijke samenwerking, vakbondssamenwerking, ondersteuningsprogramma's voor plaatselijke organisaties voor samenwerking met migranten en migrantenorganisaties, ...
5.2. Rekening houdend met de nieuwe weg die de Belgische regering is ingeslagen betreffende de decentralisatie van een deel van de Belgische samenwerking, met bijzondere aandacht na te gaan of alle overdrachten van bevoegdheden naar de gemeenschappen en gewesten verlopen met inachtneming van de samenhang van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking waarvoor een continu engagement van België vereist is.
5.3. Om, met betrekking tot de autonomie van de indirecte spelers en de uitvoering van hun bestaande programma's, een betere samenwerking en complementariteit te bewerkstelligen met de twee andere pijlers van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, namelijk de bilaterale en multilaterale samenwerking.
5.4. De rol van de NGO's ten volle te erkennen en te ondersteunen, onder andere :
5.4.1. de expertise van de NGO's moet ingezet worden in het kader van de ondersteuning van de reconstructie van de DRC.
5.4.2. De projecten en programma's erkend door DGOS inzake structurele samenwerking, zouden gedurende een welbepaalde periode dienen te genieten van 100 % openbare financiering via aanvullende kredieten.
5.5. De deelname te bevorderen van de indirecte spelers wier ideeën en voorstellen ook doorslaggevend kunnen zijn in het Belgische beleid inzake ontwikkelingssamenwerking aan politieke dialogen, gemengde commissies en andere overlegvergaderingen.
5.6. Ten aanzien van het teloorgaan van de deskundigheid inzake Afrika in België, taken van coördinatie te begunstigen die de universiteiten, onderzoeks- en bevoegdheidscentra zouden hergroeperen met het oog op de ontwikkeling van het partnership en de groei van Belgische en Congolese expertises. Het museum van Tervuren kan een sleutelrol in deze coördinatie spelen.
5.7. Te zorgen voor de financiering en begeleiding, in overleg met de deelstaten, van de gemeentelijke convenanten en de stedenassociaties met lokale besturen in Congo, opgezet door Belgische lokale besturen via een programma van gedecentraliseerde samenwerking. Tegelijkertijd is er dringend nood aan een wettelijk kader dat het voor de gemeenten en de steden mogelijk maakt een meerjarenplanning te verwezenlijken.
5.8. Een actief beleid te voeren om Belgische bedrijven te ondersteunen die in de DRC wensen te investeren.
Tegelijkertijd is het aangewezen een ethisch kader voor de Belgische bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden uit te tekenen door middel van :
5.8.1. een duidelijk en transparant wettelijk kader zodat geen nieuwe vormen van gebonden hulp ontstaan;
5.8.2. rapporteringsmechanismen zodat een controle op de naleving ervan mogelijk is;
5.8.3. de koppeling van de kredietverlening van de Nationale Delcrederedienst aan bedrijven aan het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
6. Toepassing, follow-up en evaluatie
We vragen de Belgische regering :
6.1. een politieke dialoog te ontwikkelen die op alle niveaus op het beginsel van de « mutual accountability » steunt. De samenwerkingsverbintenissen moeten in een kader van echt partnerschap worden gesloten. Enerzijds is het normaal dat de partij die de technische bijstand en de financiële hulp krijgt de toepassingsvoorwaarden vervult en anderzijds dat de Congolese partij van België mag verwachten dat het zijn verbintenissen op een correcte wijze en binnen de gestelde termijnen nakomt.
6.2. De ontwikkelingssamenwerking met Congo moet afhankelijk gemaakt worden van een aantal criteria, met name good governance, respect voor de mensenrechten, heropbouw en verzoening, bevorderen van de menselijke en territoriale integriteit, respect voor de democratische beginselen en de uitbouw van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat.
6.3. Om in overleg met de belangrijkste bilaterale en multilaterale donoren en met Congo een meerjarenplanning op te maken met betrekking tot de te bereiken doelstellingen zoals vastgelegd in de criteria.
6.4. Om samen met de donoren en in overleg met Congo een zesmaandelijkse evaluatie van de bereikte doelstellingen te voorzien. Aan deze evaluatie kan een vermindering van de ontwikkelingshulp worden verbonden, naargelang de doelstellingen al dan niet zijn bereikt.
6.5. Om de goede uitvoering van die beleidsvormen van ontwikkelingssamenwerking te waarborgen, bevelen wij de Belgische regering aan :
6.5.1. Te overleggen met de DRC om projecten te ontwikkelen die aangepast zijn aan de toestand in Congo (net als bij de samenstelling van het leger, in overleg met en op verzoek van de DRC). Die nieuwe aanpak van de samenwerking moet worden verdedigd bij de I.F.I. en de EU.
6.5.2. De mechanismen voor het vrijmaken van fondsen te versoepelen. Zelfs wanneer zij gedecentraliseerd zijn naar Kinshasa, blijven de Belgische fondsen moeilijk toegankelijk. Zo'n mechanisme vergt een goed beheer van de samenwerkingsactiviteiten.
6.5.3. Erop toe te zien dat de prioriteiten van haar samenwerking worden vastgelegd na een correcte evaluatie van de kosten van de projecten en programma's en nadat duidelijk is bepaald « wie zal betalen ».
6.5.4. Een indicatief programma uit te werken, met een structuur in de tijd en met nauwkeurige termijnen. Tevens moet het complementair zijn en overlegd worden met de andere nationale en internationale vormen van samenwerking in afwachting dat de toestand in Congo stabiel wordt. Vervolgens kan het worden vervangen door een gemengde commissie.
6.5.5. Om de follow-up, controle en aanpassing van de uitvoering van deze aanbevelingen te waarborgen, een vaste begeleidingscommissie voor de follow-up in te stellen die Congolese en Belgische parlementsleden alsook actoren uit het Congolese en Belgische maatschappelijk middenveld groepeert.
6.6. De DRC is het land met Belgische aanwezigheid dat de grootste APO-inbreng geniet inzake bi- en multilaterale samenwerking. Om de follow-up van die beleidsvormen te verzekeren vragen wij de Belgische regering :
6.6.1. Een regelmatige dialoog in stand houden met alle administratieve leidinggevenden van die samenwerking om de follow-up ervan te verzekeren.
6.6.2. Een aangepast follow-up-mechanisme uit te werken, dat moet worden ingesteld met een belangrijke inbreng van het maatschappelijk middenveld, het parlement en de lokale autoriteiten, om te voorkomen dat de financiële middelen worden aangewend voor andere doelstellingen dan wat is vooropgesteld.
6.7. Er moeten maatregelen worden genomen inzake evaluatie, maar ze mogen geen doel op zich worden. Al teveel strakheid ondermijnt het enthousiasme van de initiatiefnemers en de partners en kan de managers ontmoedigen, wat geen betere kwaliteit van het ontwikkelingswerk garandeert. We vragen de Belgische regering te zorgen voor een betere evaluatie van de samenwerkingsprojecten in alle fasen ervan (ontwerp, uitvoering, follow-up).
7. Samenwerking met het maatschappelijk middenveld
7.1. De bevolking van de DRC heeft een indrukwekkende capaciteit om zelf zaken te organiseren : we vragen de Belgische regering erop toe te zien dat de westerse NGO's met de plaatselijke organisaties die de zaken altijd zelf ter plaatse hebben geregeld, in volwaardig partnerschap samenwerken. Daarom bevelen we de Belgische regering aan :
7.1.1. De NGO's aan te moedigen en te vormen, opdat zij met de Congolese basisorganisaties kunnen samenwerken en hun bekwaamheden versterken.
7.1.2. De rol van het maatschappelijk middenveld bij de uitwerking van alle ontwikkelingsplannen te erkennen en te ondersteunen.
7.1.3. Een beroep te doen op plaatselijke sociale en economische tussenpersonen.
7.1.4. Steun te verlenen aan het Congolese verenigingsleven zodat onze samenwerking beter beantwoordt aan de noden van de plaatselijke bevolking.
7.1.5. Haar ontwikkelingssamenwerking te heroriënteren : het partnerschap dat door de NGO's werd geïnitieerd moet voortgezet worden en moet het oude model van samenwerking in de komende jaren vervangen.
7.1.6. het uiteindelijke doel met name de bevolking ten goede komen, nooit uit het oog te verliezen;
7.1.7. uitdrukkelijk te pleiten voor een evenwichtige samenwerking, die naast de bilaterale samenwerking ook veel ruimte en steun geeft aan de samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de DRC.
7.2. We vragen de Belgische regering in het kader van de samenwerking met de DRC, bijzondere aandacht te besteden aan de microkredieten.
7.3. Niet alle projecten kunnen vanuit Kinshasa of Lubumbashi geleid worden. We bevelen de Belgische regering aan in een land als de DRC de decentralisering van de samenwerking te ondersteunen zodat zij dicht bij de mensen staat. Leiding en toezicht is op dat punt noodzakelijk om de versnippering en de ondoeltreffendheid te voorkomen waartoe een veelheid van Belgische partners kan leiden.
8. Het Belgisch buitenlandbeleid en de internationale partners
8.1. Het huidige vredesakkoord bestaat dank zij de internationale druk. Dat akkoord kan alleen tot verkiezingen leiden indien die druk aanhoudt. We vragen de Belgische regering er zich voor in te zetten dat die internationale coherentie standhoudt.
8.2. We bevelen de Belgische regering aan er bij de internationale gemeenschap op aan te dringen om de schuld kwijt te schelden omdat die de ontwikkeling van de DRC afremt.
8.3. België alleen kan de wederopbouw van de DRC niet aan : we vragen de Belgische regering om daarvoor Europese en internationale hulp te vragen.
8.4. We bevelen de Belgische regering aan een betere coördinatie te bevorderen tussen de geldschieters, ook op het Europese niveau en om er in het bijzonder bij de Europese Investeringsbank op aan te dringen dat zij zich opnieuw engageert in de DRC zoals uitdrukkelijk gewenst door de Europese Raad.
8.5. We vragen de Belgische regering internationale steun te vragen voor de DRC om de verkiezingen te organiseren.
8.6. Ook de terugkeer van privé-investeerders naar de DRC moet voorgaan. We bevelen de Belgische regering aan bij de andere partners op te treden om het vertrouwen in de DRC te herstellen en zo de initiatieven van privé-investeerders te bevorderen.
8.7. De wetenschappelijke documentatie over de natuurlijke rijkdommen is een Congolees gemeenschappelijk goed. Transnationale organisaties mogen die kennis niet plunderen voor privé-doeleinden omdat die een onafhankelijke nationale ontwikkeling van de DRC zouden schaden. Wij vragen de Belgische regering erop toe te zien dat de aanwending van die wetenschappelijke informatie, die zich in hoofdzaak in België bevindt, uitgaat van de eerbied voor de soevereiniteit van de DRC wat betreft dat onderzoek en die natuurlijke rijkdommen. Daartoe moet de Belgische regering in die zin optreden bij de bevoegde internationale instanties, meer bepaald de UNESCO.
8.8. Om de reorganisatie van de Congolese strijdkrachten mogelijk te maken, bevelen we de Belgische regering aan haar steun toe te zeggen aan initiatieven met het oog op de rehabilitatie van de militaire kampen die bestaan dankzij de steun van de Wereldbank en andere banken voor wederopbouw.
8.9. We vragen de Belgische regering steun toe te zeggen aan een kredietregeling om de Congolese KMO's nieuw leven in te blazen in het kader van een driepartijenakkoord Belgische regering Europese Unie/Wereldbank Congolese regering, teneinde de in Kinshasa geplunderde bedrijven opnieuw op gang te brengen en de werkgelegenheid in de steden aan te zwengelen.
De aanbevelingen werden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het verslag werd goedgekeurd met 8 stemmen bij 1 onthouding.
De rapporteurs, | De voorzitster, |
Sabine de BETHUNE.
Pierre GALAND. |
Anne-Marie LIZIN. |
1. De heer Gaetan Kakudji, ondervoorzitter van de Senaat van de DRC
1.1. Uiteenzetting van de heer Gaetan Kakudji
De heer Kakudji dankt de commissie omdat hij de kans krijgt voor de Belgische Senaat te spreken. Het is zijn tweede uitnodiging en spreker onderstreept dat hij de eerste heeft gekregen toen hij rebel was.
Spreker verklaart dat het experiment dat momenteel in de DRC loopt vooral tot doel heeft het land uit de chaos te halen waarin het zich nu vier jaar bevindt.
Bij de onafhankelijkheid in 1960 werd er een Senaat geïnstalleerd, maar het tweekamerstelsel werd snel afgeschaft.
De huidige terugkeer naar het tweekamerstelsel is één van de resultaten van de consensus die in Zuid-Afrika met de hulp van de internationale gemeenschap bereikt werd en waarin België een heel belangrijke rol heeft gespeeld via zijn minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel, die er zich sterk voor heeft ingezet.
De Senaat werd twee maanden geleden geïnstalleerd. In september 2003 werd een buitengewone zitting bijeengeroepen, om de instellingen op te richten. De installatie is natuurlijk nog lang niet afgewerkt en spreker herinnert eraan dat de internationale gemeenschap en België in het bijzonder beloofd hebben de DRC te helpen bij de installatie van de nieuwe instellingen.
Het doel van het Parlement is de democratie te installeren. De verkiezingen moeten het mogelijk maken dat de betrekkingen tussen de vroegere gewapende tegenstanders vreedzaam worden georganiseerd (1). Het is een experiment zonder voorgaande. De winnaars van de verkiezingen zullen kunnen regeren en de verliezers zullen tot de oppositie behoren.
De nieuwe structuren zijn ongewoon. Spreker geeft als voorbeeld het leger : het zal worden samengesteld uit de bestanddelen van de verschillende legers. Hij hoopt dat het zal lukken, want vandaag is het sleutelwoord in Congo veiligheid, dat wil zeggen de beveiliging van het grondgebied en van de goederen van de personen.
De DRC vraagt de hulp van de internationale gemeenschap. België, dat vriendschapsbanden heeft met bepaalde landen die Congo aanvallen, kan een rol spelen en ze ertoe aanzetten zich werkelijk terug te trekken.
Congo heeft er geen behoefte aan zijn grondgebied uit te breiden, in tegenstelling met sommige andere kleine landen in de regio.
De problemen van de oorlog hangen nauw samen met de sociaal-economische problemen. De regio van de Grote Meren lijdt onder overbevolking en armoede. De natuurlijke rijkdommen moeten worden gebruikt om de noden te lenigen.
Europa, dat Hitler met geweld wilde verenigen iets waar Jean Monnet in slaagde langs economische weg is een model voor Afrika.
1.2. Gedachtewisseling
De voorzitter vraagt of de parlementsgebouwen al in gebruik zijn genomen.
De heer Kakudji antwoordt dat dit zo is voor de zaal van de plenaire vergaderingen en hij hoopt dat de andere kantoren komende maand af zullen zijn. De parlementsleden en de ambtenaren werken in moeilijke omstandigheden. De internationale gemeenschap en België in het bijzonder hebben financiële hulp beloofd.
De heer Hostekint stelt dat België als oud-kolonisator ten opzichte van zijn oud-kolonies Congo, Rwanda en Burundi een historische en morele verantwoordelijkheid heeft. Het verheugt spreker dat de regering-Verhofstadt Centraal-Afrika en zijn oud-kolonies in het bijzonder als topprioriteit van het buitenlands- en ontwikkelingsbeleid heeft uitgekozen. Het recente bezoek van ministers Michel en Verwilghen aan de regio ging gepaard met belangrijke toezeggingen inzake ontwikkelingssamenwerking.
Vandaag doorloopt de RDC een moeilijke transitieperiode, met de installatie van de overgangsregering met bijzonder heterogene samenstelling (36 ministers, 500 senatoren, 120 kamerleden, een premier en vier vice-premiers, waaronder twee rebellenleiders). De hoofdopdracht van de overgangsregering bestaat erin om met de steun van de internationale gemeenschap de verkiezingen van 2005 voor te bereiden en aldus bij te dragen tot het democratiseringsproces in Congo. Spreker vraagt hoe de heer Kakudji de situatie in de RDC inschat gezien de moeilijke situatie, de moorden, de plunderingen, de oorlog in Oost-Congo. Hoe zal men erin slagen in die omstandigheden de verkiezingen te organiseren ? Wat verwachten de Congolezen van de Belgen ? Is hierin ook militaire steun begrepen ?
Spreker verwijst naar het Rwanda-drama en de aanbevelingen van de Rwanda-commissie, die de Belgische militaire inmenging in de oud-kolonies zoveel mogelijk wilden verminderen. Tenslotte vraagt spreker de mening van de heer Kakudji over het voorstel van minister Michel betreffende de Regionale Conferentie die de regio stabiliteit moet brengen.
De heer Roelants du Vivier vraagt eveneens welke rol België kan spelen. Minister Michel van Buitenlandse Zaken is werkelijk met een gevoel van optimisme uit de regio teruggekomen. Volgens hem staan we aan de vooravond van de wederopbouw van de Congolese staat. Het gevolg is dat in België alles in het werk wordt gesteld om hulp te bieden niet alleen op het niveau van de centrale staat, maar ook op het niveau van de lokale gemeenschappen. Spreker vermeldt het initiatief van de stad Luik, die de stad Lubumbashi helpt bij de wederopbouw van zijn burgerlijke stand. Met welke prioriteiten moet België volgens de heer Kakudji begaan zijn ?
Spreker wenst ook te weten wat de heer Kakudji denkt over de rol die Zuid-Afrika moet spelen, een regionale mogendheid die sinds enige tijd heel erg aanwezig is. Moet het de rol die het gespeeld heeft blijven spelen, of moet het zijn activiteiten verminderen ?
Wat denkt hij ten slotte over het idee van een gemeenschappelijke markt van de Grote Meren, naar het voorbeeld van de Europese Gemeenschap, die het vrij verkeer van goederen en personen in de regio mogelijk moet maken ? Moet dat idee verdedigd worden ?
De heer Lionel Vandenberghe wijst erop dat er heel wat niet-gouvernementele organisaties actief zijn in Congo, die de jongste jaren een heel belangrijke rol bij de plaatselijke bevolking hebben gespeeld. Zo heeft een NGO in de streek van Kikwit heldendaden verricht tegenover de rebellerende troepen. Hoe zien de nieuwe machthebbers de toekomstige rol van deze NGO's ?
Mevrouw de Bethune herinnert aan de werkzaamheden van de onderzoekscommissie Grote Meren die tijdens de vorige legislatuur de plunderingen van de natuurlijke rijkdommen in de regio heeft onderzocht. Welke opvolging wordt daaraan gegeven door het Congolese Parlement ? Spreekster weet dat er vorig jaar sprake was van een nieuwe mijncode. Hoe ziet de heer Kakudji de totstandkoming van een nieuwe wetgeving ten aanzien van multinationale ondernemingen die actief zijn in de grondstoffenhandel ? Welke zijn de ambities op dit vlak ?
Hoe ziet de heer Kakudji de verhoudingen met Rwanda en de recente resoluties van de Verenigde Naties terzake ? Tenslotte vraagt spreekster of hij concrete aanbevelingen heeft inzake de interparlementaire samenwerking tussen België en Congo, meer bepaald tussen de Belgische en de Congolese Senaat.
Mevrouw Thijs wenst te vernemen hoe het gesteld is met de interne veiligheid in Congo. Tijdens een parlementaire missie in 2003 kon ze vaststellen dat er in Kinshasa een aanwezigheid was van de MONUC. Zou dit mandaat versterkt moeten worden ? Op welke manieren kan de veiligheid beter gegarandeerd worden ? Hoe kan België daar toe bijdragen ?
De voorzitter verklaart dat het verslag een aantal nauwkeurige aanbevelingen aan de regering zal bevatten. Uiteraard wil de Senaat het Parlement in zijn functie bijstaan en de samenwerking uitbreiden, maar het cruciale probleem van de grotere militaire samenwerking kan eveneens aangekaart worden. Het feit dat het moeilijk is een militaire aanwezigheid te ondergaan die niet altijd aangepast is aan de toestand is eveneens een mogelijk gegeven.
De heer Galand komt terug op de vraag over de MONUC. Het mandaat ervan werd uitgebreid; de taak van de Franse soldaten in Bunia zit erop en er bevinden zich nog steeds 12 000 Interahamwe op Congolees grondgebied. Ze zijn een blijvend argument voor Rwanda om het oorlogsgedruis, dat er nog steeds te horen is, te verantwoorden. Waarom slaagt de MONUC er niet in de mensen te begeleiden, ze te ontwapenen en ze naar huis te doen terugkeren ? Zonder die terugkeer kan er geen vrede komen.
Dezelfde spreker heeft kunnen vaststellen dat Gécamines failliet is, behalve het gedeelte dat gered werd door de Forrestgroep. De onderneming wordt geprivatiseerd en haar personeel kreeg een bescheiden vergoeding. Belgische personeelsleden hebben zich uitgesloofd om ervoor te zorgen dat de pompen bleven draaien en de mijngangen niet onderliepen. Die mensen worden echter niet meer betaald en klagen hierover bitter. Om te voorkomen dat ze naar België terugkeren en zich inschrijven als werkloze, moet de uitbetaling van de vergoedingen worden versneld, opdat ze hun onmisbare diensten blijven verlenen.
Tot slot wijst spreker op het uitzonderlijke gewicht dat de sekten in de Congolese samenleving stilaan verkrijgen en dat niet alleen in de hoofdstad, maar ook in het binnenland.
De heer Kakudji beklemtoont dat het veiligheidsprobleem de steutel is voor alle problemen. Eerst moet het grondgebied worden beveiligd pas dan kunnen de bevolking en de investeerders opnieuw vertrouwen krijgen. De potentiële mogelijkheden van het land moeten in rijkdom worden omgezet. Geen enkele investeerder komt naar Congo om er te sterven.
De heer Kadudji legt uit dat de nieuwe regeringsstructuur, die vrij complex is, een suggestie was van de vroegere Congolese regering. De strijdende partijen waren de mening toegedaan dat ze vóór de verkiezingen deel moesten uitmaken van de regering. In zekere zin is de overheidssector een belangrijke werkgever geworden, want het is één van de weinige sectoren die nog functioneren.
De Congolese Senaat is vragende partij om de relaties met de Belgische Senaat nog te verbeteren, zowel door administratieve bijstand als door de uitwisseling van ambtenaren. De heer Kakudji geeft het voorbeeld van het protocol, dat heel belangrijk is.
Wat de betrekkingen met Rwanda betreft, verklaart de heer Kakudji dat vrede de enige oplossing is. Hij is er voorstander van dat Belgische politici in Washington gaan lobbyen. De nauwe banden tussen Rwanda en de Verenigde Staten zijn geen geheim. De internationale gemeenschap moet de landen die Congo aanvallen tot rede kunnen brengen en tot een definitieve terugtrekking kunnen bewegen.
Het idee van een gemeenschappelijke markt van de Grote Meren is een heel bemoedigend project. De heer Kakudji beklemtoont dat er banen moeten komen, opdat men de wapens, de kalasjnikovs, neerlegt en men ophoudt met plunderen. Tegelijk waarschuwt hij voor een supranationale structuur zonder echte basis.
De vraag om Belgische militaire hulp moet in een VN-context worden gezien. De VN zijn in Congo aanwezig (MONUC). De militaire samenwerking moet er komen op het gebied van de opleiding, met name van de officieren.
Het is de persoonlijke mening van de heer Kakudji dat de grote meerderheid van de bevolking de aanwezigheid van de Belgen verkiest boven die van Zuid-Afrika, omdat dat laatste land de agressors gesteund heeft.
De NGO's spelen een zeer belangrijke rol. Hun acties moeten worden uitgebreid met bilaterale hulp.
De middelen van de MONUC moeten worden uitgebreid. De MONUC moet in staat zijn de vrede af te dwingen en moet zich terugtrekken na het beëndigen van de vijandelijkheden en nadat de Congolese instellingen de macht hebben overgenomen.
De heer Kakudji verklaart over de aanwezigheid van de Interahamwe dat de internationale gemeenschap de heer Kagame, de president van Rwanda, onder druk moet zetten opdat hij de betrokkenen amnestie geeft. Angst belet hen naar hun land terug te keren. De veiligheid van hen die terugkeren moet gegarandeerd worden zonder verzoening te verwarren met straffeloosheid.
De heer Galand verklaart dat ook de VN onder druk moeten worden gezet, opdat de MONUC degenen die willen terugkeren de mogelijkheid biedt dat ook te doen.
De voorzitter haalt het probleem aan van de identiteit die de groepen van Tutsi-afkomst rond Goma moeten krijgen : krijgen ze recht op de Congolese nationaliteit ?
De heer Kakudji antwoordt dat volgens hem al wie op het Congolese grondgebied verblijft en de Congolese wetgeving in acht neemt, de nationaliteit kan krijgen. Het is een probleem dat bij de volgende gewone zitting van het Parlement zal worden onderzocht. Spreker herhaalt dat de sociaal-economische problemen aan de basis van alles liggen. Europa heeft zijn conflicten opgelost door de Europese Unie, de gemeenschappelijke markt, op te richten. De economische mogelijkheden van het land zijn zo groot, dat de Congolese arbeidskrachten niet zullen volstaan.
De vraag over Gécamines zou aan de regeringsleden moeten worden gesteld.
Wat de sekten betreft, geeft de heer Kakudji toe dat de religiositeit het land op ongelooflijke wijze in haar greep heeft. De sekteleiders maken fortuin. Sommigen zeggen dat men ze beter kan laten begaan, gelet op de diepe ellende waarin de bevolking verkeert en het verdovend effect van het verschijnsel.
De voozitter voegt eraan toe dat de senatoren tijdens een missie naar Kinshasa hebben kunnen vaststellen dat de sektes kunnen worden gebruikt als distributiekanaal voor visa.
De heer Kakudji verklaart over de plunderingen dat de internationale gemeenschap de Congolezen als verantwoordelijke mensen moet beschouwen. De KASSEM-onderzoekscommissie, die op verzoek van de Congolese regering werd ingesteld, heeft een rapport gepubliceerd over het plunderen van de grondstoffen van de Democratische Republiek Congo. Op verzoek van de Congolese president zal het internationale strafhof binnenkort zijn werkzaamheden aanvatten. De schuldigen moeten worden berecht.
2. De heer Olivier Kamitatu Etsu, voorzitter van de Assemblée nationale van de DRC
2.1. Uiteenzetting van de heer Olivier Kamitatu Etsu
De heer Kamitatu legt uit dat de leiders van de DRC na vijf jaar conflict besloten hebben de handen ineen te slaan voor een overgangsperiode die nog vierentwintig maanden zal duren en die tenslotte zal afgesloten worden door vrije, democratische en transparante verkiezingen. Dit is een zeer korte periode om de staat te versterken en zelfs opnieuw op te bouwen. Gedurende de vijf jaar van oorlogvoering was het grondgebied feitelijk opgedeeld in drie grote gebieden, wat betekent dat er drie overheidsadministraties waren en drie legers die los van elkaar optraden, en in een aantal afzonderlijk geleide kleinere gebieden.
In het alomvattende politieke akkoord dat op 17 december 2002 in Pretoria is ondertekend, is beslist om het grondgebied te herenigen. Het compromis is gesloten op basis van verschillende principes : ten eerste, de wil om de oorlog voorgoed te beëindigen; ten tweede, de inzet van allen voor het proces dat tot de verkiezing moet leiden; ten derde, de toepassing van de consensustechniek voor het uitbouwen van de verschillende overgangsfasen.
De overgangsgrondwet heeft een ingewikkelde institutionele constructie ingevoerd. De president van de republiek wordt omringd door vier vice-presidenten, en eenenzestig ministers en vice-ministers. Deze zijn aangewezen door de leden van de inter-Congolese dialoog (dialogue inter-congolais of DIC), waarin de vroegere strijdende partijen vertegenwoordigd zijn.
De Assemblée nationale is samengesteld uit vijfhonderd leden, die ook zijn aangewezen door de respectieve deelgebieden.
Vijf belangrijke gebieden wijzen elk vierennegentig afgevaardigden aan. De regering van de DRC, anders gezegd de politieke familie van ex-president Joseph Kabila, de Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD) en de Mouvement de Libération du Congo waren vroeger de drie strijdende partijen. Hierbij komt nog het middenveld dat in het hele land op vrije basis vertegenwoordigers heeft gekozen die in de Assemblée nationale zitting nemen (les Forces vives), en de politieke oppositie, een meervoudig samengestelde politieke groep die zesentwintig politieke partijen verenigt. De overige afgevaardigden zijn aangewezen door kleinere groepen die de controle hadden over gebieden die voornamelijk in het oosten van Congo gelegen zijn : de Mayi Mayi, de Rassemblement Congolais pour la Démocratie-National (RCD national) en de Rassemblement Congolais pour la Démocratie-National (RCD national) en de Rassemblement Congolais pour la Démocratie-Mouvement Libération (RCD-ML).
De politieke configuratie maakt het dus onmogelijk om over een automatische meerderheid te beschikken in de assemblee. Dit betekent dat alleen dialoog tot een consensus kan leiden over de grote kwesties die tijdens de overgangsfase geregeld moeten worden.
De Senaat telt 120 leden, die ook gekozen zijn door de groepen en gebieden die vertegenwoordigd zijn in de DIC.
Nu moeten nog de instellingen opgericht worden die de demoratie ondersteunen. Één van de belangrijkste instellingen is de onafhankelijke verkiezingscommissie, die de organisator is van de verkiezingen krachtens de grondwet. De andere instellingen zijn het observatorium voor de mensenrechten, de waarheids- en verzoeningscommissie, de hoge raad voor de media en de commissie voor de corruptiebestrijding. Deze vijf burgerinstellingen worden voorgezeten door mensen uit het maatschappelijk middenveld. Elke groep en elk deelgebied is wel vertegenwoordigd in die instellingen.
De Grondwet voorziet in een termijn van vierentwintig maanden om het gezag van de staat in de hele republiek te herstellen. Essentieel hiervoor is dat de DRC opnieuw wordt voorzien van een leger. Na vijf jaar conflict moeten er dringend 200 tot 250 000 jonge mensen die voor één van de partijen gevochten hebben, gedemobiliseerd worden. De regering moet vooraf beslissen over de omvang, de samenstelling en de taken van het nieuwe Congolese leger.
Deze prioriteit kan vreemd lijken maar het is absoluut noodzakelijk om eerst en vooral de veiligheid en de stabiliteit in het land te garanderen.
Er moet ook een nieuwe politiemacht komen. De veiligheid kan alleen gewaarborgd worden door een echte geïntegreerde politie.
In het land moeten er nieuwe gewestelijke gouverneurs worden aangesteld die niet meer afhangen van de groepen die de gebieden controleerden, maar rechtstreeks ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zij moeten niet alleen de gebieden besturen, maar ook, samen met de andere instellingen, het verkiezingsproces voorbereiden.
Ten slotte moeten de inkomsten van de fiscus en de douane vooral in het oosten van het land weer naar de centrale regering worden doorgesluisd. Het is bekend dat de extremisten in het oosten van het land niet meer om politieke doeleinden strijden. Zij bevorderen de smokkel van edelstenen uit Ituri in ruil voor wapens die illegaal uit de aangrenzende landen worden ingevoerd.
Door het gezag van de staat te herstellen wordt een krachtig signaal gegeven aan de buurlanden Oeganda, Rwanda en Burundi : de Congolese leiders zijn niet meer bereid om hun land een toevluchtsoord te laten zijn voor rebellen uit verschillende streken, die de buurlanden aanvallen en destabiliseren. De soevereiniteit van Congo zal hersteld worden over het hele grondgebied, met inbegrip van de oostelijke grenzen. Maar Congo verwacht van zijn buurlanden een gelijkaardig signaal. Er zijn momenteel 350 000 Congolese vluchtelingen in Tanzania. Congo gaat er alles aan doen opdat ze kunnen terugkeren, maar zal zich ook inzetten voor de terugkeer van de buitenlandse vluchtelingen die zich in de DRC bevinden.
De Grote Meren-conferentie zal geen onmiddellijke oplossing opleveren, maar zal de mogelijkheid scheppen om een dialoog te starten met de buurlanden. De enige duurzame oplossing voor de crisis in het oosten is het gezamenlijk vastleggen van een project voor economische integratie.
Het scenario is somber, de termijnen zijn kort, maar alle politieke fracties delen de vaste wil om deze taak te volbrengen. Er dienen nu wetten te komen die het mogelijk maken verkiezingen te houden : over de nationaliteit, over de decentralisering, ... Andere wetten moeten het gerechtelijk apparaat weer overeind helpen, zodat de extremisten streng gestraft kunnen worden. Dit houdt ook het bouwen van gevangenissen in.
De bevolking heeft nog twijfels bij de oprechtheid van de politici. Daarom dienen transparantie en corruptiebestrijding voorrang te krijgen in de twee assemblees. Het was niet meer de gewoonte dat de ministers zich voor de parlementsleden moesten verantwoorden. Het principe waarbij de uitvoerende macht wordt gecontroleerd door de wetgevende macht moet opnieuw worden toegepast.
De besluiten van de DIC omvatten onder meer de herziening van de overeenkomsten die tijdens de twee oorlogen zijn ondertekend.
Ten slotte moet ook het ontwerp van grondwet van de 4e Republiek Congo worden goedgekeurd.
Momenteel heerst er een brede consensus over de hulp die de Congolezen moeten krijgen om hun verzoening tot stand te brengen en vooruitgang te boeken. Dit blijkt op internationaal vlak uit de grote financiële steun die bedoeld is voor renovatie van de infrastructuur. De DRC moet zichzelf een zeer strenge discipline inzake begroting opleggen en mag niet uit het oog verliezen dat de hereniging uiteindelijk moet uitmonden in de verbetering van het dagelijkse leven van de bevolking.
Zonder de voortdurende inzet van België zou de DRC waarschijnlijk nog niet zo ver staan. Deze inspanning moet worden voortgezet, om eindelijk uitzicht te hebben op duurzame stabiliteit en vrede in Congo en in het hele gebied.
2.2. Gedachtewisseling
De heer Hostekint merkt op dat spreker het had over de gevolgen van vijf jaar conflicten, maar de moeilijkheden in Congo zijn al veel langer aan de gang, men zou zelfs kunnen zeggen sinds de onafhankelijkheid van het land. In principe moeten de vrije verkiezingen plaatsvinden in 2005, maar het commissielid vraagt zich af of het bewind de voorziene datum wel zal kunnen aanhouden.
Na de vorming van Verhofstadt II is de houding van België tegenover Congo veranderd. Minister van Buitenlandse Zaken Michel en minister van Ontwikkelingssamenwerking Verwilghen zijn naar Congo, Burundi, Rwanda en Oeganda geweest en zijn daar belangrijke verbintenissen aangegaan. Inzake ontwikkelingssamenwerking is dat zeer verheugend. Maar wat verwacht de DRC op de andere vlakken ? In het Belgische Parlement en bij de publieke opinie is al veel te doen geweest over de vraag of België een bijdrage kan leveren op militair vlak of inzake veiligheid in Congo.
De heer Kamitatu verklaart dat Congo op een keerpunt in zijn geschiedenis staat. Er is een eind gemaakt aan een conflict dat rechtstreeks of onrechtstreeks tot 3 miljoen doden, een heleboel ontheemden en de moord op een Staatshoofd heeft geleid. Dat veiligheid boven aan het prioriteitenlijstje staat is omdat er absoluut moet worden terggegrepen naar de gezonde basis van een rechtstaat.
België heeft zijn eigen tragedies gekend bij zijn ingrijpen in Rwanda, maar het optreden van België in Centraal-Afrika mag niet vanuit dat oogpunt worden bekeken.
België kan de DRC helpen bij de opleiding van officieren, bij de heropbouw van een leger met officieren die het leger van een moderne Staat waardig zijn. Deze opleiding kan worden gegeven in België of in Congo door Belgische instructeurs.
De militaire genie kan dienen om 250 000 soldaten te demobiliseren en een andere toekomst te geven. Ook daar kan België zijn ervaring uitdragen.
De reorganisatie van de Congolese politie kan geïnspireerd worden op de politiehervorming in België.
Om zijn rechtssysteem opnieuw op te bouwen heeft Congo partners nodig die de situatie goed begrijpen. In Ituri zijn er magistraten, strafhoven noch gevangenissen.
Congo heeft ook steun nodig om zijn administratie te versterken. De jongste twaalf jaren heeft de DRC geen structurele samenwerking meer gekend. Zij moet dus heel wat achterstand inlopen.
Congo verwacht een partnerschap om de belangrijkste functies opnieuw op te bouwen : verdediging, justitie en administratie. Het garanderen van de rechtstaat moet privé-investeerders naar Congo halen en een drastisch einde maken aan een conflict dat teert op extreme armoede.
Volgens mevrouw Lizin maakt de steun van België aan het Congolese Parlement een specifiek deel uit van het werk. De ministers zijn op dezelfde manier verkozen als de parlementsleden, alleen worden zij nadien nog door de partij uitgekozen. Congo kon niet zomaar beginnen met verkiezingen, het had eerst een overgangsperiode nodig. Het bevindt zich nu in een gunstige positie om de volgende stap te zetten.
Het herstel van de burgerlijke stand is nog niet vaak aan bod gekomen. Een rechtsstaat wordt gekenmerkt door de identificatie van haar burgers. Tot nog toe had de DRC echter slechts een vage notie van de burgerlijke stand : moeite om de Congolese afkomst te achterhalen, aankoop van identiteitspapieren in alle maten en soorten, ... Moet het organiseren van verkiezingen niet gepaard gaan met een algemene « registratie-actie » van de Congolese bevolking ? Kan België daarbij helpen ?
De heer Roelants du Vivier voegt eraan toe dat 89 Franstalige en 20 Vlaamse gemeenten hebben deelgenomen aan samenwerkingsprogramma's met de lokale overheden (bijvoorbeeld Luik en Lubumbashi), gefinancierd door de federale dienst buitenlandse zaken. In verhouding tot de kleine investering zijn de resultaten aanzienlijk. Moet aan de lokale overheden niet worden gevraagd vooral werk te maken van de heropbouw van de burgerlijke stand ?
De heer Kamitatu legt uit dat er sedert 1984 geen volkstelling meer geweest is in de DRC. De laatste nationale identiteitskaart is uitgereikt in 1986. Demografische schattingen ramen het aantal Congolezen vandaag op 55 miljoen. Dat is echter een schatting, die in het licht van het conflict, de pandemieën, aids, volksverhuizingen, ... niet erg precies kan zijn.
De voorbereiding van de verkiezingen is niet eenvoudig. Conflicten moeten worden vermeden tijdens de voorbereiding van de nationaliteitswet. De kiezers moeten echter wel geïdentificeerd worden. Een wetenschappeljke volkstelling waarna iedere Congolees een biometrische kaart zou krijgen, is de ideale maar erg dure oplossing. Voor een administratieve telling is natuurlijk eerst een administratie nodig. Een kiestelling kan sneller worden gehouden. De mogelijkheid bestaat ook om te werken met vrijwillige inschrijving voor een grondwettelijk referendum. De kiescommissie zal de prioriteiten bepalen.
Projecten als Luik-Lubumbashi zijn belangrijk. De heer Kamitatu weet dat er op dat vlak nog veel werk is en steunt deze initiatieven ten volle.
3. De heer Wamu Oyatambwe, manager bij Acodev en vorser aan het Brussels Centre of African Studies (BCAS) van de VUB
3.1. Uiteenzetting van de heer Wamu Oyatambwe
Omdat de sociaal-economische toestand in Congo catastrofaal is, is het moeilijk te zeggen waaraan prioriteit moet worden verleend, gezien de noodsituatie en het feit dat alles er prioritair lijkt. Het beleid moet zich bij de hulpverlening aan Congo niettemin door twee belangrijke beginselen laten leiden :
1. Alle hulp moet gericht zijn op de verbetering van de levensomstandigheden of tegemoetkomen aan de verzuchtingen van de bevolking (men mag zich dus niet uitsluitend laten leiden door economische of politieke belangen !);
2. Aangezien de staat het centrum of de basis vormt voor elke vorm van ontwikkeling, moet men ook al wat er enigszins toe bijdraagt dat de Congolese Staat wordt heropgebouwd, eveneens steunen.
In het verleden gaf het hulpbeleid van veel buitenlandse geldschieters en partners van Zaïre voorrang aan de economische of strategische belangen, alsook aan de goede relatie met het Moboetoe-regime. Zodoende trok niemand zich iets aan van de levensomstandigheden en de verzuchtingen van de bevolking, noch van de geleidelijke verbrokkeling van de staatsstructuren. Vandaag zit men met de gebroken potten. Men mag dergelijke foutieve aanpak niet meer herhalen.
Rekening houdend met de verzuchtingen van het volk en met de specifieke context van de Belgisch-Congolese relaties kunnen een aantal krachtlijnen en belangrijke aanbevelingen worden geformuleerd die men aldus kan samenvatten :
a) Beginselen en richtsnoeren :
1. De overgang naar de democratie ondersteunen, zodat hij leidt tot een verkiezingscyclus zoals bepaald in de verschillende akkoorden. De bevolking kijkt uit naar die verkiezingen en haar ontgoochelen zou een ramp zijn. De opgerichte instellingen moeten dus worden bijgestaan en de initiatieven om de betrokkenheid van de burgers te vergroten en hen burgerzin bij te brengen met het oog op een succesvolle overgang moeten worden ondersteund;
2. Zoveel mogelijk bijdragen tot de wederopbouw van de Congolese Staat, de conditio sine qua non voor democratisering en ontwikkeling; de Staat is reeds jaren in verval; men mag niet verwachten dat een land zich zal ontwikkelen indien die ontwikkeling niet wordt gedragen of gestuurd door een lokaal staatsapparaat;
3. Geen negatieve of dubbelzinnige signalen geven aan de leidinggevenden of aan de bevolking; de standpunten van België beïnvloeden nog steeds heel sterk de ontwikkeling van de toestand ter plaatse en daarom is een dubbelzinnig discours uit den boze;
4. Pleitbezorger zijn en druk uitoefenen : druk blijven uitoefenen op de buurlanden en op alle krachten die de stabiliteit in Congo bedreigen en tegelijk bij alle geldschieters ervoor pleiten dat ze allen de politieke stabilisering en de wederopbouw van het land steunen.
b) Operationeel
België kan in de DRC niet alles doen. Er zijn echter zaken die het bilateraal kan aanpakken en andere die het langs multilaterale weg kan stimuleren. We geven enkele concrete voorbeelden :
1. Bilateraal kan België zijn steun aan sectoren waarin het werkelijk deskundig is, zoals gezondheid en onderwijs, voortzetten en zelfs opvoeren. Vrij snel moet men daar echter de hulp bij de hervorming of de modernisering van de overheidsadministratie aan toevoegen. Waarom zouden we nu al niet de informatisering van de overheidsdiensten aanvatten ? Dat zou een enorme hulp zijn bij de overgang naar de democratie en de consolidering van de Staat.
2. Multilateraal blijft België (ondanks alles) de belangrijkste woordvoerder of verdediger van de DRC in vele multilaterale instellingen. Van die positie moet meer gebruik worden gemaakt om de anderen ertoe aan te zetten te handelen en iets te ondernemen in Congo, dat veronderstelt evenwel dat België zelf meer blijk geeft van voluntarisme en inzet, en soms bereid moet zijn multilaterale interventies op wat voor gebied ook (militair, economisch, politiek, ...) te sturen of op te starten met alle risico's vandien, ook al is het met beperkte middelen. Wie het voorbeeld geeft kan anderen gemakkelijker overtuigen.
3. De wederopbouw van de infrastructuur is een werk van lange adem dat bovendien heel duur is en dat België niet alleen aankan. Zijn hierboven beschreven inzet kan echter bijdragen tot een actief optreden van andere spelers. Het is tevens een gebied waarop de Congolese Staat voor zijn verantwoordelijkheid moet worden gesteld, want uiteindelijk hangt van die Staat het beleid voor de wederopbouw van de infrastructuur af.
4. De nieuwe start van de militaire samenwerking lijkt eveneens aan die bezorgdheid tegemoet te komen; Congo moet politiek stabiel worden, de essentiële functies van de Staat moeten worden hersteld en het probleem van het leger is daarbij van doorslaggevend belang. In de huidige stand van zaken hebben we echter geen leger dat die naam waardig is; het moet worden opgericht, opgeleid en het moet verantwoordelijkheid krijgen. Zelfs het welslagen van de demobilisatieprogramma's hangt af van de voorafgaande (of gelijktijdige) versterking van een nationaal leger. Er kan vanzelfsprekend geen sprake van zijn dat Belgische soldaten het grondgebied of de veiligheid in de DRC gaan verdedigen. Ze kunnen de DRC wel helpen met opleiding en technische begeleiding op dat gebied. De taak is enorm en België kan dat niet alleen aan. België mag echter ook niet wachten tot de anderen in actie komen; precies zijn voorbeeld kan immers bijdragen tot meer belangstelling vanwege de andere westerse of multilaterale partners.
In geen enkele aanbeveling heeft spreker verwezen naar de eventuele financiering van de overvloedig bemande instellingen die werden opgericht om de overgang te begeleiden. Ze zijn niet representatief voor het volk en enkel het resultaat van het « verdelen van de koek » tussen spelers (vooral moboetisten en krijgsheren) wier machtshonger het land precies ten gronde heeft gericht en die slechts een feitelijke legitimiteit hebben. Toch zijn en blijven die spelers gesprekspartners waar men niet omheen kan en waarmee rekening moet worden gehouden. Tegenover hen moet men echter vooral standvastig zijn en druk uitoefenen opdat er algemene en transparante verkiezingen komen (ook al kan men in de huidige toestand geen perfecte verkiezingen verwachten), met als aanbeveling : « organiseer snel verkiezingen, zodat we u, dankzij de legitimiteit die u op die manier verwerft, daarna kunnen steunen ».
Spreker denkt niet dat het nuttig is het regime of de bestaande politieke instellingen inmiddels te willen helpen, tenzij op voorwaarde dat de overgang naar de democratie vordert, of in het raam van samenwerking die nodig is voor de verwezenlijking van welbepaalde programma's.
Men moet daarentegen alles ondersteunen wat ertoe bijdraagt het leed van de bevolking te verzachten (ze heeft immers al te veel geleden en blijft het belangrijkste slachtoffer van de fouten in het verleden) en daarenboven moet men alles ondersteunen wat bijdraagt tot de versterking van de Staat, dat wil zeggen van de structuren die, los van een regerings- of regime wisseling, operationeel en efficiënt moeten blijven zoals de overheidsadministratie, het leger, enz.
3.2. Gedachtewisseling
Mevrouw de Bethune wenst meer te weten over de bevoegdheden van de heer Oyatambwe en zijn opdrachten.
Mevrouw Durant wenst te weten hoe de heer Oyatambwe de demilitarisering ziet, niet alleen van de kindsoldaten, maar ook in het raam van de beëindiging van de oorlog, van allen die veel wapens hebben en schade kunnen berokkenen wanneer zij in de natuur verdwijnen. Kan de deskundige zijn mening geven over de Mozambikaanse ervaring, waarvan de resultaten inzake demobilisatie en « wederopvoeding » van alle personen, kinderen inbegrepen, die voor de oorlog gerekruteerd werden, zeer interessant waren. Blijkbaar maken in Congo slechts 5 tot 10 % van de gewapende personen momenteel deel uit van het nationale leger. Ongeveer 90 % van de gewapende personen zullen dus zonder inkomen vallen. Wat voor hulp kan België voor dit probleem bieden ? Kan België bijvoorbeeld helpen om de Europese Raad overstag te doen gaan zodat er een gemeenschappelijke houding en gemeenschappelijke middelen komen of zodat die middelen eventueel aan gespecialiseerde NGO's overgedragen worden en zo dat in elk geval wordt toegestaan dat er actie wordt ondernomen en middelen worden vrijgemaakt voor de demobilisatie van de duizenden jonge mannen en adolescenten zonder inkomen, die zich dus in een zeer moeilijke situatie bevinden ?
De heer Lionel Vandenberghe heeft in Congo ervaren hoe de Belgen met heel veel sympathie worden benaderd door de plaatselijke bevolking. Anderzijds heeft hij de enorme teloorgang van de infrastructuurwerken gezien. België is heel trots op haar verleden maar is tenslotte maar een klein land en wat in het verleden is gebeurd is niet altijd zo positief. Is België wel in staat om mee te werken aan de heropbouw van de infrastructuurwerken ?
Is het niet beter dat België op een meer kleinschalige manier werkt en in domeinen waar Belgen erg competent in zijn, bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidspreventie, ... Moeten die grote infrastructuurwerken niet eerder gerealiseerd worden in een groter verband, tenminste in Europees verband ? Spreker pleit voor een meer coherent Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
De heer Hostekint vestigt de aandacht op het feit dat de bevolking van meerdere Afrikaanse landen grote verwachtingen heeft, ondanks hetgeen is gebeurd in het verleden, bijvoorbeeld het koloniaal verleden : de plundering van grondstoffen, de uitbuiting van de bevolking, de steun aan het corrupte regime van Mobutu gedurende decennia. Ons land heeft de historische plicht om Congo in de mate van het mogelijke te helpen. Centraal-Afrika en vooral de vroegere koloniën zijn een absolute prioriteit van de regering. Dit is één van de reden waarom de commissie die hoorzittingen organiseert. Het heeft geen zin dat België geld investeert in grote infrastructuurprojecten, die in een Europees kader moeten worden georganiseerd. Ons land moet zich focussen op die domeinen waarin het expertise heeft : gezondheidszorg, onderwijs, steun aan de transitieregering, organisatie van verkiezingen.
België wil zich ook op militair vlak engageren en een aantal militairen naar Congo sturen voor de opleiding van Congolese eenheden. De heer Hostekint is het daarmee niet eens. Bij een eventuele escalatie van de situatie in Congo, dient wel overwogen te worden of België geen gevechtseenheden dient te sturen. Heeft de Congolese bevolking verwachtingen ten aanzien van ons land wat militaire bijstand betreft ?
Mevrouw Lizin stelt voor een paar belangrijke aanbevelingen afzonderlijk te bespreken. Sommige betreffen de manier waarop België met de regering van de DRC moet samenwerken en andere gaan over de samenwerking met de NGO's. Is het bijvoorbeeld beter om samen te werken met het middenveld, of met de regering ? Zouden de NGO's een nieuw onderwijsprogramma kunnen introduceren in heel Congo ? Hoort België ook niet te helpen bij de herstructurering van fundamentele zaken zoals de burgerlijke stand, het gerechtelijk apparaat, enz.
De heer Wamu Oyatambwe verduidelijkt, voor mevrouw de Bethune, dat hij een basisopleiding heeft in de filosofie. Daarna heeft hij zich gespecialiseerd in de ontwikkelingsstudies en in de politieke wetenschappen, meer bepaald aan de universiteit van Antwerpen. Daarnaast haalde hij een master degree in de politieke wetenschappen en een specialisatie in federalistische studies in Freiburg, en een doctoraat in de politieke wetenschappen aan de VUB. Momenteel werkt hij voltijds bij Acodev, dat gespecialiseerd is in onderwijs en ontwikkeling, maar is hij ook verbonden aan een gezamenlijk onderzoekscentrum van de VUB en de ULB. Dit centrum is opgericht door, onder andere, Pierre de Maret, rector van de ULB, teneinde het Afrikaanse onderzoek te vergemakkelijken en een synergie tussen de twee universiteiten te creëren. De heer Oyatambwe heeft dankzij dit centrum nauwe banden kunnen onderhouden met een aantal universiteiten in Congo, wat uitwisselingen betreft. Hij heeft in dit verband ook een aantal werken geschreven. Zijn onderzoek betreft de democratiseringsprocessen in Afrika en de vooruitzichten inzake ontwikkeling.
Wat de nu aan de gang zijnde processen betreft, denkt de heer Oyatambwe dat de grote demilitarisering een fundamentele rol speelt. Het gaat immers om een onstabiele en fragiele situatie, waarin voortdurend de verleiding bestaat om geweld te gebruiken, zowel op grotere maatschappelijke schaal als in de onmiddellijke leefomgeving. In een dergelijke context is iemand die een wapen bezit een ware bedreiging, zowel voor het algemene evenwicht als voor de veiligheid van de personen om hem heen.
De ervaring in Mozambique, een primeur voor Afrika, is interessant, ook al vindt ze plaats in een duidelijke en gestabiliseerde politieke context terwijl er in Congo juist nog veel onduidelijkheid en onzekerheid heerst. De soldaat die bijvoorbeeld zijn wapen gaat inleveren, die gedemobiliseerd wordt, zal in ruil hiervoor een aantal garanties willen inzake zijn verdere leven. Wat zou er anders kunnen gebeuren ? Degene die twee wapens heeft, zal er een inleveren en het andere in reserve houden om er in geval van nood gebruik van te kunnen maken. Het gaat hier om een zeer complex probleem en de heer Oyatambwe denkt dat het niet goed wordt aangepakt, dat er op een te geïsoleerde manier wordt tewerk gegaan. Midden in Kinshasa bijvoorbeeld, moeten gezinnen van militairen een schoolgebouw verlaten waar vroeger medische opleidingen in werden gegeven en dat zij nu betrekken, omdat het onbewoonbaar is geworden. In dat gebouw kan van alles gebeuren. Vooraleer die gezinnen van soldaten die zelfs niet meer in het leger geregistreerd staan worden weggestuurd, moet men andere huizen voor ze vinden. De militaire kampen zijn momenteel ware kruitvaten waarvan niemand de ware omvang kent, of het nu om het aantal bewoners gaat of het aantal soldaten. Het regime van Laurent-Désiré Kabila heeft oud-Mobutu-aanhangers gerekruteerd. Ook de rebellenlegers hebben soldaten ingelijfd. Wanneer men het nu heeft over gewapende bendes of over demobilisatie, is het niet gemakkelijk een schatting te maken van het aantal gewapende groepen of personen die tot de Congolese bevolking behoren. Officieel zou 10 % van de gewapende bevolking deel uitmaken van het nationale leger, maar die cijfers stemmen niet overeen met de realiteit omdat er geen rekening wordt gehouden met gedwongen inlijving, overhaaste rekrutering, enz., vooral toen de oorlog is losgebroken. Om doeltreffend te zijn moet het administratieve systeem verbeterd worden. Mensen dienen geïdentificeerd te worden, statistieken moeten worden opgesteld, er moet een register komen om tot demobilisatie te kunnen overgaan.
Wat de wederopbouw van de infrastructuur betreft, is het duidelijk dat het niet België alleen noch trouwens de internationale gemeenschap zal zijn die dit kan bolwerken. Men moet eerst werken aan de versterking van een Staat die dit tot stand kan brengen. Zelfs indien België enorm veel bijdraagt op het vlak van de gezondheidszorg, het onderwijs, enz., moet de Congolese Staat de touwtjes toch echt in handen nemen. Stel dat de internationale gemeenschap, met inbegrip van België, erin slaagt om 10 miljard euro bijeen te brengen voor de wederopbouw van Congo, dan is die som nog te klein in verhouding tot de omvang en de noden van de bevolking. De Staat is gedurende meerdere jaren inactief geweest en is zelfs bijna verdwenen. De wederopbouw van de Staat kan via informele kanalen gebeuren, via het middenveld en de NGO's, vermits de staat waarin de staatsstructuren verkeren zo slecht is dat men er niet kan op steunen.
Een ander probleem heeft te maken met de administratie, die op meerdere niveaus ontbreekt : burgerlijke stand, gezondheidszorg, defensie, ... De kwestie van de toegang tot de nationaliteit zou opgelost moeten worden, maar aangezien iedereen zomaar een identiteitskaart kan kopen kan men niet nagaan wie echt Congolees is. België beschikt over een zekere expertise terzake, waar in de komende jaren gebruik van gemaakt kan worden.
De overheidsdiensten dienen geïnformatiseerd te worden. Er is echter niet overal elektriciteit. Een misdadiger die in Kinshasa iemand heeft vermoord, kan momenteel in Matadi een andere identiteitskaart kopen en ergens anders gaan wonen.
Sommige voorbeelden zijn wel het navolgen waard. In het kader van de katholieke kerk bijvoorbeeld, zijn er kerkelijke leefgemeenschappen opgericht. De kerk dient het hoofd te bieden aan een soort concurrentie, sinds er overal in het land talrijke religieuze bewegingen zijn ontstaan. Het systeem van de leefgemeenschappen maakt het mogelijk een administratie bij te houden en de buurt door de kerk te laten « besturen ». De mensen kennen elkaar en organiseren samen de dingen.
Wat het militair engagement van België betreft, is het optreden te emotioneel en onhandig geweest. Men heeft het nu over 3 miljoen doden in Congo. In Rwanda heeft het terugtrekken van de Belgische troepen de gevolgen gehad die bekend zijn. Spreker vindt dat België zich moet schamen, bijvoorbeeld over het feit dat Frankrijk de operaties in Ituri heeft moeten leiden terwijl de zaak dringend was.
Bij de pacificatie in Sierra Leone is Groot-Brittannië tussenbeide gekomen met een mandaat van de Verenigde Naties en heeft het troepen gestuurd, wat tot meer duidelijkheid geleid heeft.
Erkent men dat België een morele of historische verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van zijn vroegere kolonies, of van landen die op België blijven rekenen, dan moet er soms militair worden opgetreden, afhankelijk van het geval. Volgens spreker is de beslissing om geen troepen meer naar de vroegere kolonies te sturen, een vergissing. Er zijn in Rwanda ontwikkelingswerkers gedood. Moet men daarom dan geen ontwikkelingswerkers meer naar de vroegere kolonies sturen ?
Hoe kan men de Staat wederopbouwen en de stabiliteit in de regio herstellen, met het leger zoals het er nu uitziet ? Indien men wil demobiliseren, moet er tegelijkertijd een leger worden opgebouwd dat die naam waardig is.
Een inwijding in burgerzin die noodzakelijk is op het vlak van de centrale regering, is op het niveau van de verenigingen al aan de gang. De Nationale Raad van de NGO's in Congo bijvoorbeeld, heeft reeds burgernetwerken georganiseerd in het hele land. Tijdens de periode onder Mobutu was er geen inwijding in burgerzin maar een inwijding in het « Mobutisme », er waren ideologische lessen over het Mobutisme. Men moet de bevolking warm maken voor wat er nu op het spel staat.
De taak is enorm. Plaatselijke initiatieven moeten gesteund worden en de centrale regering dient voortdurend aangemoedigd te worden, opdat zij zich bewust wordt van haar verantwoordelijkheden.
De politieke leiders zijn tegenwoordig meer begaan met hun politieke stellingname dan met het wederopbouwen van een Staat ten dienste van de natie.
4. De heer Katalay Muleli Sangol, senator, voorzitter van de Union nationale des travailleurs du Congo (UNTC)
4.1. Uiteenzetting van de heer Katalay Muleli Sangol
De Congolese bevolking leeft in zeer grote onveiligheid. Dat probleem moet prioritair worden opgelost, opdat er voor de kandidaat-investeerders een klimaat van vertrouwen ontstaat.
De Union nationale des travailleurs du Congo (UNTC) vraagt de Belgische regering financiële hulp om de Congolese werknemers de mogelijkheid te geven speciale opleidingen over de rechten van de mens en beroepsopleidingen te volgen.
4.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Lizin verklaart dat de verdediging van de vakbondsrechten zal worden vermeld in de aanbevelingen van de Senaat in verband met Congo.
De heer Hostekint vraagt met welke Belgische partners de spreker wil samenwerken betreffende de verdediging van de syndicale rechten van de Congolese arbeiders.
De heer Katalay Muleli Sangol antwoordt dat het om het ABVV gaat.
De heer Hostekint vraagt hoeveel subsidies de organisatie van de heer Katalay Muleli Sangol ontvangen heeft van de Belgische regering en hoeveel hij in de toekomst nog nodig zal hebben.
De heer Katalay Muleli Sangol antwoordt dat er een eerste stap werd gezet in het raam van de preventieve diplomatie. Alle vakbondsleiders, van alle politieke strekkingen, werden in februari 2003 samengebracht om tegenover de drie Belgische vakbonden hun specifieke behoeften te formuleren met het oog op het herstellen van de door de oorlog aangetaste structuren. Er werd in de DRC op interregionaal niveau een intersyndicale opgericht die de politieke verschillen overstijgt. Die organisatie bestaat uit de zeven representatiefste vakbonden van Congo.
Dankzij een eerste bijdrage van de Belgische vakbonden kon de reis van de vakbondsleiders van Rwanda, Burundi en Congo naar België worden gefinancierd.
Spreker verklaart dat de Belgische vakbonden momenteel nadenken over het verzoek van alle Burundese, Congolese en Rwandese vakbonden.
Mevrouw Lizin vraagt of de Congolese vakbonden per etnie georganiseerd zijn.
De heer Katalay Muleli Sangol antwoordt dat de vakbonden zich nationaal organiseren vanuit de bedrijven.
5. De heer Filip Reyntjens, hoogleraar, UA
5.1. Uiteenzetting van de heer Filip Reyntjens
De heer Reyntjens waarschuwt meteen dat hij, ondanks het feit dat hij dagelijks bezig is met de problemen van Centraal-Afrika, niet zal beweren meer dan 5 % te kennen van de werkelijkheid in het veld. Heel wat Congolezen en Burundezen weten er zelf niet meer over.
Hij zal zich in zijn uiteenzetting beperken tot enkele essentiële punten met betrekking tot de manier waarop de relatie tussen België en Centraal-Afrika is opgevat.
Op geopolitiek gebied wordt Centraal-Afrika gekenmerkt door « schuivende allianties » : alle nationale, regionale, lokale spelers, ongeacht of ze een staat vertegenwoordigen of niet, volgen de logica die zegt « De vijand van mijn vijand is mijn vriend ». Dat lijdt tot conjucturele, schuivende allianties, waarvan we de jongste jaren enkele spectaculaire voorbeelden hebben gezien. Zo zijn de landen die tijdens de eerste Congolese oorlog bondgenoten waren in de anti-Mobutu-coalitie (enerzijds Rwanda en Oeganda en anderzijds Angola), tijdens de tweede oorlog, die in augustus 1998 begon, vijanden geworden. Ook Rwanda en Burundi, die in de eerste oorlog en bij het begin van de tweede bondgenoten waren, hebben vervolgens herhaaldelijk de wapens tegen elkaar opgenomen op Congolees grondgebied. Ook de ontwikkeling van de relatie tussen het Rwandese regime en de banyamulenge in Congo is opvallend : er is nu een vrij duidelijke breuk tussen hen en het regime in Kigali.
Het politieke en militaire landschap is zeer versnipperd. Het gaat niet eenvoudig om een rebellenbeweging die het regeringsleger bestrijdt, maar om tientallen kleine en grote spelers. In het oosten van Congo bijvoorbeeld telt men in het veld vijftien of zestien politieke spelers, die de grens oversteken, oorlog voeren of zich te buiten gaan aan plunderingen buiten hun grondgebied. Het zijn dus heel complexe toestanden die moeilijk te voorspellen zijn : men weet niet hoe het militaire en politieke landschap er over zes maanden zal uitzien.
Tweede element waarmee men rekening moet houden : zelfs wanneer er een akkoord ondertekend wordt, duurt het onderhandelingsproces voort. Het akkoord van Arusha dat in augustus 2000 door Burundi ondertekend werd, illustreert dit : pas drieëneenhalf jaar na het sluiten ervan heeft het FNL (Forces nationales de Libération), aangekondigd dat het bereid was met de Burundese president te praten. Dat verschijnsel ziet men trouwens ook elders in Afrika en zelfs in de wereld, maar niet in de Europese traditie. De uitvoering van het akkoord is op zich een doorlopend onderhandelingsproces. Op die manier wordt het akkoord voortdurend aangepast.
Het derde verschijnsel is dat van de « ontspoorders » van het vredesproces. Het zijn politieke spelers voor wie de optie van de wapens steeds open blijft indien de onderhandelingen een wending nemen die volgens hen indruist tegen een vitaal belang. Men vindt ze zowel in het land als erbuiten.
Het vierde gegeven is het relatieve uitblijven van coördinatie tussen bilaterale en multilaterale partners. Er is geen Europees beleid voor Centraal-Afrika omdat de standpunten van de leden zeer verschillend zijn. Frankrijk bijvoorbeeld heeft een standpunt dat radicaal verschilt van dat van de « nieuwe vrienden van Rwanda », Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Via de bevoorrechte relaties die ze sinds 1994 met Rwanda tot stand hebben gebracht, hebben ze het nieuwe regime en vervolgens Laurent Désiré Kabila op het ogenblik van zijn mars naar de macht vrij onomwonden gesteund.
Ten vijfde is het beleid van de internationale gemeenschap incoherent. Het steunt het politieke overgangsproces in Congo en tegelijk het Rwandese regime in Kigali. Terwijl in het niet gepubliceerde deel van het eindrapport van het panel van de Verenigde Naties over de illegale exploitatie van de grondstoffen van Congo duidelijk blijkt dat Rwanda tot de « ontspoorders » van het vredesproces in Congo behoort, door de rebellenbewegingen te blijven bewapenen, zelfs in de vorm van steun aan een nieuwe opstand in Kasai. Rwanda heeft ook in Ituri een rol gespeeld.
Hoe de ontwikkelingssamenwerking opvatten ? Op militair gebied heeft de « Rwanda-commissie » van de Senaat aanbevolen geen soldaten voor vredeshandhaving naar gewezen kolonies te sturen. Die aanbeveling is begrijpelijk, maar beperkt de actiemiddelen van de Belgische diplomatie in hoge mate. Momenteel is er slechts sprake van logistieke ondersteuning en van bijstand bij de opleiding van officieren, maar men zal de mogelijkheid moeten overwegen om Belgische soldaten in te zetten in vredeshandhavingsoperaties.
De samenwerking met Congo moet voor alles op de wederopbouw van de Congolese staat gericht zijn. De ineenstorting van de staat kost mensenlevens, niet alleen wegens de oorlog, maar wegens het ontbreken van sociale, gezondheids- en medische voorzieningen. De wederopbouw van de staat gaat gepaard met de installatie van een nationaal leger. In die context lijkt de noodzaak van militaire samenwerking tussen België en Congo voor de hand te liggen.
De wederopbouw van de Congolese staat wordt een titanenwerk, want er is niets meer. De geldschieters zullen een coördinatie-inspanning moeten leveren.
Wat is ten slotte de toestand van de buurlanden ? Burundi en Rwanda hebben nationale politieke problemen zoals Congo. Zeven van de negen buurlanden van Congo kampen met acute of plaatselijke politieke onstabiliteit. Die nationale problemen veroorzaken onstabiliteit in de hele regio.
België kan in Burundi niet veel meer doen dan het vandaag al doet, namelijk in de mate van het mogelijke het vredesproces ondersteunen. De recente aankondiging door de belangrijkste vleugel van de rebellenbeweging FNL, die zich bereid verklaart de president te ontmoeten, kan een belangrijke doorbraak zijn.
Er moet zo snel mogelijk structurele hulp worden geboden voor de wederopbouw van Burundi. Het gaat niet zozeer om de wederopbouw van de Staat zoals in Congo, maar om hulp op alle gebied : onderwijs, justitie, beheer van de economie, gezondheid, ...
In Rwanda is de toestand heel complex. Het huidige regime maakt misbruik van de verwijzing naar de genocide van tien jaar geleden om ervoor te zorgen dat het straffeloos oorlogsmisdaden kan begaan. Er moet met de Rwandese regering worden onderhandeld over een « road map ». Men moet accepteren dat Rwanda niet klaar is voor een pluralistische democratie en proberen met de Rwandese regering, het maatschappelijk middenveld en een consortium van bilaterale en multilaterale partners van Rwanda te onderhandelen over een actieplan voor de komende jaren.
5.2. Gedachtewisseling
Zie de gedachtewisseling na de uiteenzetting van de heer A. De Decker, voorzitter van de Senaat.
6. De heer Armand De Decker, voorzitter van de Senaat
6.1. Uiteenzetting van Armand De Decker
De heer A. De Decker was uitgenodigd om naar de Republiek Congo te komen naar aanleiding van de installatie van de Kamers van het overgangsregime, maar hij vond het beter er later heen te gaan, in het raam van de bilaterale betrekkingen die ons land met Congo onderhoudt. Hij ging er dus in december 2003 heen op uitnodiging van de voorzitter van de Congolese Senaat, in het gezelschap van de heer Happart. De heren Timmermans en Wille, die aanvankelijk ook zouden meereizen, konden uiteindelijk om persoonlijke redenen niet aan de reis deelnemen.
De delegatie heeft president Kabila ontmoet, maar niet de vice-eerste minister, omdat er op die dag Ministerraad was. Naast de voorzitter van de Senaat, heeft de delegatie ook kunnen spreker met de voorzitter van de Assemblée nationale, met de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Gezondheid, de gouverneur van de Centrale Bank, de gouverneur van de stadsprovincie Kinshasa, de persoonlijke vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN en hoofd van de Monuc ter plaatse en ten slotte ook met de ambassadeurs van Italië en Frankrijk alsook met de permanente vertegenwoordiger van de Europese Unie. De laatste drie maken deel uit van het comité dat de overgang begeleidt. De voorzitters van de vijf instellingen die de democratie moeten ondersteunen (verkiezingscommissie, hoge autoriteit van de media, waarheids- en verzoeningscommissie, nationaal observatorium voor de mensenrechten, commissie voor ethiek en bestrijding van corruptie) waren al aangewezen, maar de instellingen zelf moesten nog worden opgericht. De wetten betreffende de eerste twee moesten in principe voor het einde van het jaar worden aangenomen. De heer De Decker heeft erop aangedrongen dat men dat ook voor het observatorium van de mensenrechten zou doen.
De Belgische delegatie heeft in de Senaat ook de drie ondervoorzitters en de drie verslaggevers, de voorzitters van de politieke fracties in het Parlement, van de provinciale fracties en de voorzitters van de parlementaire commissies ontmoet.
Ze heeft contact gehad met de stafchef van het leger, de procureur-generaal en de eerste voorzitter van het Cour suprême, de Belgische officieren van de Monuc en van de militaire samenwerking, de leden van de Belgische Kamer van Koophandel. De heer De Decker heeft ten slotte de gelegenheid gehad het centrale ziekenhuis van Kinshasa te bezoeken.
De bedoeling van de missie was zich ervan te vergewissen hoe de zaken evolueren, hoe ver het staat met de voorbereiding van de verkiezingen en met de politieke wil om tot vrije verkiezingen te komen, nader te onderzoeken wat de specifieke rol van de Senaat is en na te gaan hoe de Belgische Senaat de Congolese Senaat kan helpen.
Waarom die bijzondere belangstelling voor de Senaat ?
Onder Mobutu was er een parlementair eenkamerstelsel, aangezien er toen een eenheidspartij was. In het raam van de overgang naar de democratie hebben de drie landen, Congo, Rwanda en Burundi, beslist ook een Senaat in te voeren. In elk van die landen wordt de Senaat anders samengesteld dan de Kamer, waarbij de klemtoon ligt op de vertegenwoordiging van onder meer de regio's, de provincies, de etnieën en de gewoonterechten. In de huidige overgangsfase verenigen de instellingen de vroegere tegenstanders die vijf jaar lang met elkaar oorlog hebben gevoerd. Wanneer de Grondwet zal zijn aangenomen, zal men er ongetwijfeld sporen van de overgangsperiode in vinden. Men zal waarschijnlijk een president behouden, met daarnaast verscheidene vice-presidenten. De assemblees zullen uit een groot aantal politieke partijen bestaan. In een dergelijke structuur zal een tweede assemblee met een specifieke vertegenwoordiging van de provincies, met sterke regionale persoonlijkheden, een heel belangrijke rol spelen.
In de overgangsgrondwet heeft de Senaat twee specifieke taken : de beslechting van geschillen in de overgangsperiode en het opstellen van het voorontwerp van Grondwet dat naar de nationale assemblee zal worden gezonden voor er een referendum over wordt gehouden. In de Senaat zal dus begonnen worden met het uittekenen van de toekomstige Congolese republiek. Daarom heeft speciaal die instelling behoefte aan bijstand, steun, advies.
Het Congolese Parlement staat op korte termijn voor belangrijke uitdagingen. Er moet een kieswet worden opgesteld, er moeten wetten worden aangenomen die de instellingen ter ondersteuning van de democratie oprichten, er moet een wet betreffende de Congolese nationaliteit worden gemaakt, de strijdkrachten en de veiligheid moeten worden gereorganiseerd, en ten slotte moet men de Grondwet voorbereiden.
Na al die ontmoetingen met diverse prominenten uit alle mogelijke kringen is gebleken dat de prioriteit voor Congo ontegensprekelijk de integriteit van het grondgebied, de pacificatie en de veiligheid is. Volgens de heer De Decker betekent dat dat prioriteit moet worden gegeven aan de militaire samenwerking met Congo.
Van de driehonderdduizend mannen onder de wapens, moet men tot een leger komen dat voor de Congolese regering honderdduizend soldaten moet tellen.
De Belgische regering heeft beslist op militair gebied samen te werken. Er werden vijf Belgische officieren uitgezonden om een eerste brigade van 2 500 man op te leiden, die in Kisangani zal worden gelegerd. Omdat voor die opleiding 120 tot 150 medewerkers nodig zijn, heeft België een beroep gedaan op de internationale samenwerking. Elke brigade zal worden samengesteld uit tegengestelde partijen, die elkaar de jongste jaren bestreden hebben.
Als lid van de drie commissies die zich met de gebeurtenissen van Rwanda hebben beziggehouden, meende de heer De Decker al dat de aanbeveling om geen troepen meer te sturen naar de gewezen kolonies op lange termijn niet houdbaar zou zijn. Een andere conclusie, die hem rationeler lijkt, was de aanbeveling geen troepen te sturen met een humanitaire of vredesopdracht indien men naar hetzelfde land militaire ontwikkelingswerkers stuurde. Men moet immers kiezen. In de zaak Rwanda is men erachter gekomen dat de militaire ontwikkelingswerkers een andere analyse maakten dan de chef-staf van de VN-strijdkrachten ter plaatse.
Het zou dus nuttig zijn dat de Senaat de conclusies van de Rwanda-commissies opnieuw bekijkt om de aanbevelingen die in een zeer emotionele context tot stand zijn gekomen, maar met misschien te weinig aandacht voor de gevolgen op lange termijn, eventueel opnieuw te formuleren. Men moet er zich bewust van zijn dat indien België zijn goede wil voor Congo niet toont, er weinig reactie dreigt te komen van de internationale gemeenschap.
Spreker onderstreept de essentiële rol van Monuc, waarvan het budget overeenstemt met 70 % van de jaarlijkse begroting van Congo. Ze speelt reeds een werkelijk stabiliserende rol, met name in het oosten van het land. Nu het conflict in Oost-Congo tot rust is gekomen, waren de Burundese politieke krachten verplicht deel te nemen aan een politiek debat omdat ze aanvoelden dat er geen toekomst was voor een open conflict. Monuc telt nochtans slechts 11 000 man voor een grondgebied dat zo groot is als dat van de Europese Unie.
De Staat moet nog worden hersteld in zijn regale functies, dat wil zeggen justitie, politie en administratie, de overgang doen slagen en de bevolking een reële verandering bieden. Het gezondheidsbeleid van Congo moet enorm veel hulp krijgen. Men moet aan de burgerlijke stand werken. De stad Luik werkt aan de burgerlijke stand van Lubumbashi en de stad Brussel aan die van Kinshasa. Op dezelfde manier kan men samenwerking overwegen tussen Belgische en Congolese ziekenhuizen.
Om de economische ontwikkeling aan te moedigen, dient men de rechtszekerheid voor de investeerders te verbeteren. Er werden rechtbanken van koophandel opgericht, maar gezien het zeer lage loon van de rechters, zou het nuttig zijn ook een beroep te doen op het arbitragesysteem om de buitenlandse investeerders gerust te stellen.
Tot besluit geeft de heer De Decker enkele indrukken weer. Hij zegt getroffen te zijn door de gemoedsrust van president Kabila, staatshoofd met 29 jaar, en geconfronteerd met de gigantische taak te zorgen voor de toekomst van Congo. Kabila herhaalt dat het belangrijkste de voorafgaande overgangsfase is, alsook de installatie, na vrije verkiezingen, van nieuwe instellingen en van een nieuwe president is, ongeacht wie. Hij meent dat die verkiezingen plaats moeten vinden binnen de termijn die is bepaald door de akkoorden van Pretoria, dat wil zeggen vóór het einde van 2005, met eventueel ook lokale verkiezingen. Die zijn heel belangrijk voor de bevolking, voor wie de parlements- en presidentsverkiezingen te abstract zijn.
Bij alle ministers en parlementsleden kon men de zeer vastberaden wil waarnemen om het overgangsproces te doen vorderen. Sommigen hebben zich door de oorlog verrijkt, hebben er macht door verworven en zijn er actief door geworden. Nochtans hebben ze zich vandaag allemaal het idee eigen gemaakt dat ze meer belang hebben bij vrede dan bij oorlog. Indien de termijnen die in Pretoria zijn vastgelegd niet in acht worden genomen, dreigt de internationale gemeenschap hen te laten vallen en zal alles opnieuw voor jaren stilvallen.
Wat de nationaliteitswet betreft, neemt men bij bepaalde politici een grote openheid waar. Iedereen die sinds enige tijd in het land woont, zou worden beschouwd als Congolees, ongeacht zijn herkomst. Wat de instellingen betreft, is het duidelijk dat over een land van die omvang slechts met een zeer gedecentraliseerd systeem kan worden geregeerd. Sommigen denken zelfs aan een federaal systeem.
Men voelt bij allen duidelijk de erkentelijkheid ten opzichte van België. Ons land alleen kan echter de ontwikkeling van dat land niet aan. De hulp van de Europese Unie is noodzakelijk, maar de Unie zal alleen optreden indien België het initiatief neemt en verklaart de vaste politieke wil te hebben Congo te steunen.
6.2. Gedachtewisseling na de uiteenzettingen van de heer Filip Reyntjens en de heer Armand De Decker
De heer Lionel Vandenberghe verklaart over de zaak van de militaire bijstand gekant te zijn tegen de standpunten van beide sprekers. Hij meent echter een meningsverschil tussen beiden te ontwaren. De heer Reyntjens geeft voorrang aan de wederopbouw van de Staat, onder andere door het herstel van de veiligheid, terwijl de heer A. De Decker het militaire probleem helemaal op de voorgrond plaatst. Spreker geeft toe dat hij zich bijna liet overtuigen, maar herinnert eraan dat de ervaring met Belgische militairen in het buitenland in een ver of nabij verleden niet erg positief is. Laten we aanvaarden dat de Congolese Staat moet worden heropgebouwd, bijvoorbeeld door van de diverse rebellengroepen een regulier leger te maken, maar waarom zou dat onze taak zijn ? België heeft veel betere deskundigen op andere gebieden, als daar zijn : onderwijs, gezondheidszorg ... Laat die militaire aspecten aan anderen, in een internationale context.
Mevrouw Thijs sluit zich daarbij aan. België kan bij de wederopbouw van de Congolese Staat helpen, maar mag niet alleen handelen. Het is een complex land. Dergelijke operatie mag slechts samen met verscheidene andere landen worden gevoerd, ook al is het niet de hele Europese Unie. Nemen we het voorbeeld van de burgerlijke stand. Indien er verschillende projecten zijn, zullen er evenveel systemen van burgerlijke stand zijn als donerende landen. Er moet gecoördineerd aan worden gewerkt, op een doelmatige basis, waarbij het beste van onze eigen ervaring inzake administratie in aanmerking komt. Men moet voldoende en moderne middelen hebben. Dat is wat anders dan al onze oude computers naar Kinshasa sturen.
Het lid heeft de indruk dat er sinds haar reis naar Kinshasa anderhalf jaar geleden, weinig vooruitgang is geboekt. Ze vraagt zich af wanneer men ginds de eerste bakens zal uitzetten, wanneer men eindelijk een actieplan gaat uitwerken en wie dat moet doen.
Gedurende een jaar heeft de AWEPA heel wat parlementsleden uit Congo, Rwanda en Burundi ontvangen om hen kennis te laten maken met de werking van de Belgische parlementaire instellingen. Het lid roept haar parlementaire collega's op om zich ertoe te verbinden in het raam van de AWEPA de opleiding van de Congolese parlementsleden ter plaatse voort te zetten.
De heer Galand vindt dat beide uiteenzettingen blijk geven van een aanpak « van boven af ». Hij meent dat het essentiële probleem de ervaringen van de mensen zijn, hun wanhoop in een permanent gedestabiliseerde toestand. Het land is in beweging, men bevindt zich in een toestand met een hoog risico en daarom moeten we het probleem van de veiligheid aanpakken. Nochtans lijkt het idee dat men op korte termijn een nieuw leger kan vormen, dat in staat is alle taken inzake territoriale veiligheid te vervullen, hem enigszins utopisch. Kan men niet beter de Monuc-troepen versterken, zodat men de veiligheid in het binnenland en aan de grenzen kan verzekeren ?
Het lid pleit voor het organiseren van een regionale conferentie over de veiligheidsproblemen in Midden-Afrika.
Wat de ontwikkelingssamenwerking betreft, zijn de verbroederingen een goede oplossing, op voorwaarde dat de operaties goed gecoördineerd worden. Maar op het niveau van de Europese Unie is er te weinig coördinatie. Ze beschikt over enorme middelen in Congo, omdat de akkoorden van Lomé niet van toepassing zijn maar ze blijft een passieve rol spelen, in het kielzog van het plan van de Wereldbank. België kan tussenbeide komen om ervoor te zorgen dat de verbintenissen van Europa in de samenwerking met Congo gecoördineerd worden en op de essentiële behoeften van de bevolking worden afgestemd.
De heer Reyntjens voegt nog enkele gegevens toe aan de uiteenzetting van de heer De Decker. Het regime dat geïnstalleerd werd, met vier vice-presidenten en een groot aantal ministers en parlementsleden kan « overbevolkt » lijken, maar de bedoeling ervan is er zoveel mogelijk mensen bij te betrekken. Men probeert een evenwicht te bereiken tussen de doelstelling van stabiliteit tijdens de overgangsperiode en de noodzakelijke strijd tegen de straffeloosheid. Duidelijk is immers dat het collectieve presidentschap in Congo moet worden beschouwd als een misdadigersbende ! Slechts een van hen komt waarschijnlijk niet in aanmerking voor vervolging wegens misdaden tegen de menselijkheid. Anderzijds weten ze dat ze alleen ongestraft blijven op voorwaarde dat ze hun goede wil tonen : indien ze het vredesproces in gevaar brengen, zullen ze worden vervolgd.
Wie denkt dat de hele politieke klasse belang heeft bij vrede, geeft misschien blijk van overmatig optimisme. Waakzaamheid blijft geboden, want alle actoren maken eigenlijk een kosten-baten-analyse. Vaak is het resultaat dat oorlog en het ontbreken van een Staat meer opbrengen dan vrede en wederopbouw. Het is juist dat de internationale gemeenschap aan Congo herhaalt dat ze het een laatste kans biedt. Maar in principe belandt de internationale hulp niet in de portefeuille van de politici. De begunstigden van de structurele wederopbouw zijn niet degenen die voordeel hadden bij de plunderingen.
Om op de vraag van de heer Vandenberghe te antwoorden, verklaart spreker dat het verschil tussen zijn standpunt en dat van de heer De Decker niet zo groot is. Een Staat is een territoriaal geheel, een bevolking en een overheid die over dat geheel regeert. De opbouw van een regulier leger vormt één van de aspecten van de wederopbouw van de Staat. Dat betekent daarom nog niet dat dat leger op campagne moet zijn.
Zoals door mevrouw Thijs gezegd, moet de hulp aan Congo van een consortium komen. Voorlopig worden er enkele activiteiten gecoördineerd onder leiden van de UNDP in Kanshasa, en de interventies van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds door Cebeco, maar is er geen kartel van vrienden van Congo. Het is van essentieel belang dat de internationale hulp aan Congo wordt gecoördineerd, minstens op het niveau van de ambassadeurs.
De senator heeft het voorbeeld gegeven van de burgerlijke stand, waar naargelang van de donor verschillende systemen dreigen te ontstaan. Er bestaat een Congolese wet betreffende de burgerlijke stand, er kan er dus slechts een zijn en het is aan de Congolezen om dat proces te controleren. Er is geen sprake van dat wij hen afgedankte computers zenden. Registers volstaan. Er is in Congo geen burgerlijke stand meer, omdat er geen registers zijn, geen gechriften.
De heer Reyntjens wil wat AWEPA doet niet op losse schroeven zetten, maar betreurt de afwezigheid van « project cycle management » bij die organisatie en vindt haar werking weinig doorzichtig. Men heeft het gehad over de enorme gevolgen van een interventie van buitenaf zoals die van Monuc. De begroting over 2001 van AWEPA voor Burundi was groter dan die van het Burundese parlement. Dat heeft een zeer zware weerslag op de interne processen.
Zoals de heer Galand verklaarde is de toestand van de bevolking rampzalig, maar we weten nagenoeg niets over hoe ze dagelijks functioneert. Het is duidelijk dat ze bezield wordt door een dynamiek van samenwerking, vindingrijkheid, conflicten, grensoverschrijdende bewegingen, enz. De soevereine nationale conferentie heeft voor een federaal systeem gekozen, maar de Congolese politici onderschatten de moeilijkheden ervan.
De veiligheid van het grondgebied hangt ten slotte niet alleen af van de aanwezigheid van een leger. Ze heeft te maken met de aanwezigheid van een onderwijssysteem, van een gezondheids- en medisch systeem. De relatie met de buurlanden is eveneens van cruciaal belang voor de integriteit van het grondgebied.
De Internationale Conferentie betreffende de vrede, de veiligheid, de ontwikkeling en de democratie in de regio van de Grote Meren wordt voorbereid. De eerste top van de staatshoofden van de zes landen van de regio en van een aantal buurlanden van Congo die niet tot de regio van de Grote Meren behoren, moet vóór het einde van het jaar plaatsvinden.
De heer A. De Decker wijst erop dat ook in zijn optiek de oprichting van een regulier leger een vereiste is om de Staat opnieuw op te bouwen. Hij meent dat de onstabiliteit in het oosten van Congo grotendeels ontstaan is uit het vertrek van de Belgische ontwikkelingswerkers. Dat vertrek heeft een dergelijke leegte in de organisatie van de Staat en van de basisdienstverlening aan de bevolking veroorzaakt, dat het de belangstelling van de buren voor Congo's rijkdom heeft geprikkeld. De problemen van Congo, Rwanda en Burundi moeten gelijktijdig worden opgelost. Velen, met name belangrijke vreemde mogendheden, hebben echter om allerlei redenen van historische en geografische aard gepoogd Rwanda en Burundi van Congo af te scheiden.
Zonder regulier leger dreigt men nieuwe massamoorden te krijgen. België moet een militaire inspanning leveren, want vele landen menen dat België die regio het best kent. Het heeft een grote invloed op de internationale gemeenschap.
Het is duidelijk dat coördinatie noodzakelijk is, maar gezien het verval van het land, moet men de perfectie niet nastreven.
De NGO's verrichten in Congo prachtig werk met hun miniprojecten van maatschappelijke stadsontwikkeling. De Belgische samenwerking is er aanwezig. Nu moet er evenwel worden overgeschakeld naar een andere schaal, die van de wederopbouw van de Staat.
De heer De Decker heeft een voorontwerp van samenwerkingsakkoord tussen de Belgische Senaat en de Congolese Senaat ondertekend, om tussen beide landen uitwisselingen van ambtenaren te organiseren, eventueel juristen naar Congo te sturen om te helpen het ontwerp van Grondwet tot stand te brengen. Er zullen parlementsleden op bezoek komen en president Kabila zelf brengt België in februari een officieel bezoek.
Bepaalde projecten in dat uitgestrekte land lijken voorbeelden van efficiëntie. Zo hebben de universiteiten geen boeken, maar hebben de Franse Gemeenschap en het Agence internationale de la Francophonie in Kinshasa een moderne en goed uitgeruste interuniversitaire bibliotheek gebouwd. Er moeten meer van die projecten komen.
Tot slot moet men niet denken dat alleen België politieke en diplomatieke inspanningen levert. Nederland zal de Conferentie van de Grote Meren financieren ten belope van 120 miljoen euro, dat is 80 % van de kostprijs ervan.
7. Mevrouw Colette Braeckman, journaliste, « Le Soir »
7.1. Uiteenzetting door mevrouw Colette Braeckman
Volgens mevrouw Braeckman is de oorlog in de DRC, in tegenstelling tot wat beweerd wordt, nog niet afgelopen. Sommigen hopen zelfs dat de oorlog opnieuw losbarst. Bovendien hebben maffieuze benden, die geprofiteerd hebben van vijf jaar oorlog in het land, hun politieke netwerken en hun slagkracht nog niet verloren. Die netwerken hebben banden met bepaalde buitenlandse hoofdsteden, internationale financiële lobby's en met bepaalde figuren in de Congolese regering. Er worden nog steeds massa's wapens in de regio binnengesmokkeld. De opbrengsten van die maffieuze handeltjes komen niet de burger ten goede, maar worden gebruikt om privé-belangen te behartigen.
Spreekster meent dat die situatie vooral in Kivu en in de Ituri valt waar te nemen. Die streken blijven geteisterd door maffieuze netwerken die nooit door de internationale gemeenschap tot de orde worden geroepen. België wil 150 militaire deskundigen (docenten) naar Kisangani en de Ituri sturen. Het moet dus oog hebben voor die situatie. De personen die die Belgische deskundigen moeten opleiden, zijn geen student-militairen of beroepssoldaten (zij behoren niet tot een staand leger) maar worden « geleverd » door de rebellen.
Meer dan waarschijnlijk zijn sommigen van hen schuldig bevonden aan oorlogsmisdaden, verkrachtingen, slachtingen en zelfs kannibalisme. Sommigen dreigen hun Congolese nationaliteit te verliezen. De Belgische docenten kennen noch hun voorgeschiedenis noch hun geheime bedoelingen. Men moet rekening houden met die omstandigheden, die verband houden met de tragische gebeurtenissen in Rwanda tien jaar geleden.
Het buitenland blijft proberen de natuurlijke rijkdommen van de DRC te exploiteren.
In het niet-gepubliceerde deel van het deskundigenverslag van de VN over het plunderen van de natuurlijke rijkdommen staat over Oeganda vermeld dat de bestaande handelsnetwerken wel degelijk willen blijven opereren.
Volgens dat VN-verslag is de situatie in Rwanda op dat punt vergelijkbaar. Rwanda is voorstander van een ruimer project, dat blijk geeft van het grensoverschrijdende mensbeeld van het land.
Het project van economische, commerciële en zelfs politieke uitstraling naar het oosten van Kongo heeft een nationale weerklank en verenigt Hutus en Tutsis. Zo wordt het mogelijk om de etnische tegenstellingen te overstijgen en om de natie terug op te bouwen.
Spreekster stelt voor dat de westerse landen (het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België, de Verenigde Staten en Canada) een besloten vergadering houden nog vóór een internationale conferentie over de Grote Meren plaatsvindt. Zo kan een standpunt worden ingenomen met betrekking tot de uitstralings- en zelfs uitbreidingsprojecten van Rwanda, de ontwikkelingen in Kongo en, meer in het algemeen, over de voorwaarden die gelden voor alle landen van de regio.
De oorlog in de regio blijft duren. Ook de economische afpersing gaat onverminderd door. Alle gewapende groepen plegen misdrijven tegen de burgerbevolking en gaan zich te buiten aan systematische verkrachtingen. Dat heeft kwalijke gevolgen voor de volksgezondheid met name door de verspreiding van aids en door seksuele verminkingen. Op langere termijn kan een demografisch probleem rijzen. Misschien is het een strategie die erop gericht is de huidige bevolking van Oost-Congo uit te roeien (opzij te schuiven) teneinde haar op lange termijn te vervangen door andere, dichtere bevolkingsgroepen.
Spreekster is getroffen door de discrepantie tussen de officiële uitspraken van de NGO's en de VN enerzijds en de tragische situatie te velde anderzijds. De hulp aan de slachtoffers is in feite heel beperkt en zelfs onbestaande.
Het herstel van de Belgische en internationale ontwikkelingssamenwerking lijkt haar noodzakelijk. De infrastructuur van die landen ligt in puin, maar de plaatselijke bevolking neemt initiatieven en financiert die ook. Spreekster geeft het voorbeeld van de talrijke konijnenkwekerijen die het onder andere financieel mogelijk maken om de kinderen naar school te sturen.
Mevrouw Braeckman meent dat de efficiëntie van het middenveld in de DRC erkend moet worden. De burgers hebben een politieke en maatschappelijke knowhow die teruggaat tot het Mobutu-tijdperk. Zij kunnen toezien op het goede verloop van de verkiezingen omdat ze de herkomst en de familiebanden van de plaatselijke kandidaten kennen.
Daarom moet de ontwikkelingssamenwerking plaats hebben in nauwe samenwerking met het middenveld en zich niet beperken tot de versterking van de officiële administratieve structuren.
De plaatselijke, Congolese pers, heeft de bevolking in beweging gebracht en heeft deelgenomen aan het verzet door via internet informatie te verspreiden over de slachtingen en de afpersingen.
De internationale pers daarentegen toonde zich bijzonder weinig gemotiveerd en belangstellend. De Afrikaanse tragedies hebben zich buiten gezichtsveld van de camera's afgespeeld. Spreekster wijst op een paradox : de Belgische journalisten beklagen zich erover dat zij te weinig middelen hebben om onderzoek te doen in Afrika maar in feite voeren nu de NGO's de taken van de journalisten uit.
Tijdens de presidentsverkiezingen in Rwanda hebben de meeste mensen gestemd voor de zekerheid, dat wil zeggen voor Paul Kagamé.
De internationale gemeenschap moet een standpunt bepalen over dat project, teneinde de heropbouw van respectievelijk Rwanda en Congo harmonieus te doen verlopen.
Net als in de DRC, wordt in Burundi de straffeloosheid bevorderd en blijven criminelen aan de macht.
Spreekster betreurt dat het etnische aspect enerzijds terzijde wordt gelaten in Rwanda en anderzijds wel als criterium wordt aanvaard in het vredesproject voor Burundi. In dat laatste land wordt de macht immers volgens etnische criteria verdeeld.
In de DRC ondergraaft de principiële straffeloosheid van daders van oorlogsmisdaden en economische misdaden het werk van de regering van nationale verzoening. De regering wacht op de uitspraak van het Internationaal Strafhof. Sommigen menen dat de voormalige rebellen gestraft zullen worden terwijl anderen hopen dat de huidige machthebbers veroordeeld worden.
Welk standpunt neemt België aan inzake ontwikkelingssamenwerking, gelet op het feit dat uitbarstingen van geweld niet uitgesloten zijn ? Zal ons land druk uitoefenen op personen of groepen ?
7.2. Gedachtewisseling
De voorzitster meent dat de DRC nog altijd in een oorlogstoestand verkeert.
De heer Galand vraagt of de maffieuse benden, waarover mevrouw Braeckman het had in haar inleidende uiteenzetting, op een of andere manier worden gecontroleerd door de plaatselijke en/of buitenlandse autoriteiten. Als deze benden de regio blijven teisteren, vreest spreker voor de stabiliteit ervan.
Rwanda is altijd verbonden geweest aan een expansiezone in Oost-Congo.
De jonge Rwandezen volgden liever les aan de lycea in Kivu omdat in Rwanda alleen christelijk onderwijs voorhanden was. Dit economisch achterland van Rwanda bestaat dus al heel lang. De Rwandese regering tracht de economische expansie te rechtvaardigen door te verwijzen naar de « post-Berlijn »-akkoorden die zijn gesloten tussen België, Duitsland en Engeland. Rwanda heeft toen een deel verloren van het grondgebied dat het op basis van de akkoorden van Berlijn had gekregen.
De intergouvernementele conferentie moet ervoor zorgen dat Rwanda een economische rol in de regio kan spelen, net zoals het dat gedaan heeft via zijn diaspora.
België moet een belangrijke rol spelen in de Europese Unie inzake het uitwerken van plannen voor grote infrastructuurwerken in Rwanda om het land te ontsluiten.
Ontwikkelingshulp, al dan niet op regeringsniveau, moet aansluiten bij de structuren van de Congolese burgermaatschappij. De Congolese bevolking wil een observatorium oprichten om toe te zien op de toekenning van de hulp, of zelfs om die hulp mede te beheren. Spreker meent dat België dat streven zou kunnen aanmoedigen.
Mevrouw Braeckman antwoordt dat de opeenvolgende VN-verslagen veel informatie verschaft hebben over maffiose netwerken. De parlementaire onderzoekscommissie over de Grote Meren van de Senaat heeft die kwestie ook onderzocht tijdens de vorige zittingsperiode. Desondanks gaat de illegale diamanthandel ongestraft door. Spreekster meent dan ook dat een politieonderzoek in België en in de streek van de Grote Meren aangewezen is. Mensen die daar rechtstreeks of zijdelings bij betrokken zijn zouden dan vervolgd kunnen worden.
Spreekster haalt het voorbeeld aan van de « Congo Holding Development Company » in Kivu. Die staat vermeld in het gecensureerde deel van het laatste VN-verslag. Het bedrijf verkoopt in Kivu grondstoffen, onder andere goud. RDC-Goma, een Belg en misschien nog anderen hebben er belangen in, en bovendien heeft het connecties met Rwanda en verder.
De politieke en economische herstructurering van Rwanda lijkt haar de goede richting uit te gaan, op voorwaarde dat zij zorgvuldig omkaderd wordt door « bevriende » landen in de regio. Vroeger bestond er de « Conférence économique des pays des Grands Lacs » (CPG) die de economische samenwerking en het vrije verkeer van personen en goederen in de hele streek organiseerde. Dat bood een billijke grondslag voor de natuurlijke complementariteit tussen de dienstensector en de bestuurlijke infrastructuur van Rwanda enerzijds en de rijkdommen van Oost-Congo anderzijds.
Spreekster meldt dat de Congolese en Rwandeze verzekeringssectoren strijden om de macht in Goma. De RCD heeft zelfs de landing van vliegtuigen uit Kinshasa tegengehouden. In de DRC is die sector in handen van de overheid, terwijl hij in Rwanda in privé-handen is.
De internationale gemeenschap moet bakens uitzetten opdat de soevereiniteit van alle partijen gewaarborgd wordt, rekening houdend met de economische complementariteit van de betrokken landen.
De heer Cornil meldt dat hij op 28 september 2002 de uitvoering heeft kunnen bijwonen van de eerste fase van de akkoorden van Pretoria van juli 2002 tussen Rwanda en de DRC. De Rwandese president hechtte zeer veel belang aan dat akkoord, dat gesloten werd onder toezicht van de Zuid-Afrikaanse president.
In aanwezigheid van de stafchef van het Rwandese leger heeft hij ook de terugkeer bijgewoond van de Rwandese soldaten die veel te ver in Kivu waren binnengedrongen.
Hij wil weten wat mevrouw Braeckman momenteel vindt van de uitvoering van de akkoorden van Pretoria, waarvan de timing zeer nauwkeurig vaststaat.
Spreker wil weten of Rwanda reeds gesprekken heeft aangeknoopt met Tanzania in verband met zijn economische ontsluiting naar de zee en de toegang tot het spoorwegennet. Wat zijn de economische vooruitzichten voor het land ?
Ten slotte vraagt het lid mevrouw Braeckman of de zogenaamde « Gacaca »-rechtbanken, die het rechtssysteem in Rwanda moeten herstellen, behoorlijk werken.
Mevrouw Braeckman antwoordt dat de ontsluiting van Rwanda een kwestie van overleven is voor het land, en van evenwicht voor de regio. Dankzij de terugkeer van de diaspora beschikt Rwanda over de nodige human resources, die een bron van dynamisme zijn voor de heropbouw van het land en de regio. Ook de DRC beschikt over eenzelfde diaspora die bijgedragen heeft tot de heropbouw van het land. Spreekster wijst er bovendien op dat de financiële inbreng van de diaspora in beide landen veruit de officiële hulp overschrijdt.
Er zijn effectief troepen teruggehaald, maar dat er nadien ook opnieuw troepen zijn gestuurd. Spreekster meldt dat vele Congolezen die vóór 1994 in de FPR gestudeerd hebben en wier netwerk van relaties zich in Rwanda bevindt, deel uitmaken van de opgestelde Rwandese militairen. In het toekomstige Congolese leger zullen de rekruten een hiërarchische structuur behouden die met Rwanda verbonden blijft.
Die toestand zou het vredesproces kunnen ondermijnen doordat Rwandese agenten in Kinshasa ingezet worden. De kans is groot dat die realiteit de waarnemers en de MONUC-troepen ontgaat. De lokale bevolking ziet zoiets echter maar al te goed in. Er moeten politieke oplossingen gevonden worden om de bevolking gerust te stellen.
Mevrouw Braeckman antwoordt dat de « Gacacas » aan het licht zouden kunnen brengen dat duizenden personen betrokken waren bij de moordpartijen. De waarheid zou wel eens ondraaglijk kunnen blijken.
De voorzitster vraagt hoe de berechting van de oorlogsmisdaden in Rwanda voor de Internationale Strafrechtbank van Arusha verloopt.
Zij wil ook weten of er nog Rwandese troepen zijn op Tanzaniaans grondgebied die mogelijk een destabiliserende rol spelen. Wat is de aard van de gevolgen voor Bunia of andere zones wat Uganda betreft ?
De voorzitster vraagt of Rwanda bereidheid toont om de betrekkingen met Frankrijk minder gespannen te maken.
Mevrouw Braeckman antwoordt dat Tanzania lange tijd onderdak geboden heeft aan Hutu-milities die er veilig toevluchtsoord gevonden hebben en het grondgebied gebruikt hebben om Burundi te destabiliseren.
De rol van Uganda in de destabilisering van het oosten van Congo (in Ituri) blijft reëel, maar bestaat vooral in het aanmoedigen van commerciële netwerken. Burundi is minder uit op een militaire aanwezigheid en de noodzaak van een controle op de veiligheid is dan ook veel sterker in Rwanda.
De betrekkingen tussen Rwanda en Frankrijk zijn dankzij de francophonie minder gespannen geworden.
8. De heer Guido Gryseels, directeur van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika
8.1. Uiteenzetting van de heer Guido Gryseels
Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika heeft de rijkste verzameling ter wereld op gebied van etnologie, zoölogie, geologie en filmmateriaal van de regio.
Het museum is een unieke wetenschappelijke instelling omdat zowel de menswetenschappen als de natuurwetenschappen er zijn ondergebracht.
Het museum is ook een centrum voor kennisverspreiding met een groot aantal culturele en didactische activiteiten.
Het museum is verder ook een belangrijk opleidingscentrum op niveau van het hoger onderwijs en universiteit.
Het museum heeft nauwe banden met een aantal instellingen in Midden-Afrika. Zo wordt met de musea van Lubumbashi en Kinshasa samengewerkt op gebied van de bescherming van het cultuurpatrimonium wat betreft het maken van inventarissen en permanente tentoonstellingen.
De repatriëring van gegevens en know-how naar Midden-Afrika wordt eveneens door het museum verzorgd. Zo worden documenten die ter plaatse zijn verloren gegaan door het museum gekopieerd en teruggestuurd naar Midden-Afrika.
Er wordt ook aan dienstverlening gedaan ten behoeve van de landen van Midden-Afrika om geologische of biologische kaarten ter beschikking te stellen.
De wetenschappelijke samenwerking met Rwanda die na de genocide van 1994 werd stopgezet is sinds 2003 opnieuw van start gegaan.
De permanente tentoonstelling van het museum wordt op een andere leest geschoeid door de samenwerking met de Afrikaanse gemeenschap te versterken en aldus af te stappen van de meer kolonialistische stijl van vóór 1960.
Het museum zal nog dit jaar een grote tentoonstelling opzetten over het koloniaal verleden van ons land. De bijdragen van de verschillende bevolkingsgroepen worden samengebracht.
Verder komt er op vraag van de UNESCO een tentoonstelling over de rijkdommen van Congo op cultureel, geologisch en biologisch gebied. Vóór Brussel doet de tentoonstelling Parijs aan.
Er zijn veel intellectuelen weggetrokken uit Congo wegens de schrijnende werkomstandigheden.
Spreker wijst er op dat de expertise van België over Midden-Afrika stilaan verdwijnt. Het onderzoek over Midden-Afrika in de Belgische universiteiten zou dringend moeten gecoördineerd worden. Ook in het onderwijs zou er aan Midden-Afrika en haar geschiedenis meer aandacht moeten besteed worden. België kan nu immers nog rekenen op de goodwill van Midden-Afrika. Ons land wordt er nog als een belangrijke macht beschouwd. Het komt er op aan deze expertise niet te laten verloren gaan.
Het immaterieel erfgoed van Midden-Afrika zou moeten bewaard worden omdat in de eerste plaats de Afrikanen er zeer fier op zijn.
Het museum stelt in dit kader een woordenboek Kirwanda/Frans en Frans/Kirwanda samen, waar zo'n 50 jaar onderzoek aan zijn voorafgegaan wegens het ingewikkeld karakter van de Rwandese taal in vergelijking met Europese talen.
Ter plaatse is zo'n woordenboek belangrijk voor de alfabetisering.
Ook de biodiversiteit van Midden Afrika moet beschermd worden. Hiervoor is er jammer genoeg weinig interesse.
Er moet financiële steun worden verleend voor de instellingen die zeer slecht uitgerust zijn en waarvan het personeel zeer slecht betaald is. Zeker in Rwanda is de toestand zeer onrustwekkend. Frankrijk wil de Belgische ontwikkelingssamenwerking uit Rwanda weghalen, terwijl zij voor hun brochures teksten kopiëren die in Tervuren werden gemaakt.
De samenwerking met Burundi ligt voor het moment vrijwel stil.
Het museum werkt ook aan de digitalisering van de collecties zodat ze op het internet kunnen geraadpleegd worden.
8.2. Gedachtewisseling
De heer Galand vindt dat het museum van Tervuren bijdraagt tot de bescherming van het patrimonium van de mensheid. Hij herinnert eraan dat het museum gastheer was voor het evenement « Dessine-moi l'Afrique », waaraan 45 000 mensen hebben deelgenomen. In Afrika is een identieke manifestatie georganiseerd (« Dessine-moi la Belgique »), waarvoor door verenigingen papier en kleurpotloden zijn opgestuurd, zodat de kinderen tekeningen konden maken. Dit werd georganiseerd in samenwerking met de Matongé-wijk in Kinshasa, waar de 600 verzamelde tekeningen tentoongesteld zullen worden. Het duidelijk verlies aan Afrika-ervaring in België kan in verband worden gebracht met het feit dat de deskundigen al een dagje ouder worden, maar wijst er ook op dat deze deskundigen niet vervangen werden. Er worden momenteel, sedert de hervorming van de ontwikkelingssamenwerking, nog maar zeer weinig mensen naar Afrika gestuurd. Ontwikkelingssamenwerking door middel van het sturen van ontwikkelingswerkers duidt op een neokoloniale houding. Het aantal ontwikkelingswerkers is gedaald van 3 000 naar 950. De opvatting waarbij alleen ontwikkelingswerkers ter plaatse worden gestuurd, moet herzien worden. De samenwerking dient gestoeld te worden op een uitwisseling tussen de Afrikanen en de Belgische ontwikkelingswerkers.
België heeft de etnologische, geologische en culturele patrimonia van Midden-Afrika niet kunnen beschermen. De kennis van meer dan 150 jaar musea wordt thans geplunderd door transnationale ondernemingen die haar gebruiken voor winstgevende doeleinden. Nochtans is deze kennis eigendom van het Afrikaans volk. Hoe kan men dit patrimonium beschermen ? Spreker denkt dat er terzake internationale regels moeten komen. Hij drukt de wens uit dat er hierover door de Senaat een aanbeveling wordt gedaan aan de Belgische regering.
Het lid vraagt zich tevens af hoe men de kennis van de universiteiten kan samenvoegen om haar bruikbaar te maken voor de samenwerking.
De heer Gryseels antwoordt dat de kennis van de verschillende universiteiten en centra omtrent Midden-Afrika dringend moet gecoördineerd worden om als basis te kunnen dienen van het Belgische Afrikabeleid. Het centrum binnen het museum ontvangt hiervoor echter bijna geen financiële middelen meer.
De heer Gryseels wijst er verder op dat de jeugd in België meer en meer geïnteresseerd is in Midden-Afrika; dit is onder meer het gevolg van grootschalige campagnes zoals deze gevoerd in de krant « Le Soir ».
De coördinatie van de kennis zou moeten worden uitgewerkt. Er moeten gemotiveerde ontwikkelingshelpers komen die op basis van een gelijkwaardig partnerschap samenwerken met de Afrikanen. Deze laatsten hebben immers ook een grote expertise onder meer op het gebied van landbouw.
De toegang van de transnationale ondernemingen tot de kennis van het museum is onrustwekkend. In principe moet het museum als openbare instelling zijn archieven en bibliotheek voor het publiek open stellen. Men probeert echter vertrouwelijke militaire en geologische informatie zoveel mogelijk te beschermen als ondernemingen deze willen gebruiken om winsten te maken. Dit is echter niet gemakkelijk omdat zij onder allerlei voorwendsels toch aan deze inlichtingen trachten te komen.
De voorzitster stelt de heer Gryseels voor om hieromtrent een aanbeveling te formuleren voor de Belgische regering, zodat er meer middelen worden vrijgemaakt om het patrimonium te beschermen.
De heer Gryseels is van mening dat dit universeel patrimonium op lange termijn gezamenlijk zal moeten worden beheerd door de regeringen van Congo, Rwanda en België.
De voorzitster vraagt of de aanbevelingen van de conferentie tegen het racisme die gehouden is in Durban, van 31 augustus tot 7 september 2001 wat Afrika betreft uitvoerbaar zijn. Die aanbevelingen hadden te maken met de verantwoordelijkheid van de Staten ten opzichte van de volkeren die zij gekoloniseerd hebben.
De heer Gryseels antwoordt dat dit een zeer complexe aangelegenheid is. Voor de teruggave van de culturele goederen moet vanaf 1970 de ethische norm worden gerespecteerd. De oorsprong en de export van een stuk moeten geverifieerd worden. Dit vereist een vorming van de controleurs alsook een digitalisering van de stukken.
Er werd in het kader van de werkzaamheden van de parlementaire commissie-Lumumba een « Lumumba-fonds » door de Belgische regering opgericht voor de preventieve diplomatie in Midden-Afrika. Dit is volgens spreker een zeer goed initiatief.
9. De heer Peter Verlinden, journalist VRT-nieuws, hoofd van de buitenland redactie
9.1. Uiteenzetting
De heer Peter Verlinden benadrukt dat zijn uiteenzetting beperkt is tot een persoonlijke getuigenis.
Hij geeft een schets van de gebeurtenissen verspreid over de periodes 1996-1997, 1997-2001 en 2001 tot vandaag. Hij schetst veder ook de rol en de verantwoordelijkheid van ons land in Midden-Afrika.
1.1. Chronologisch overzicht
Periode 1996-1997
In deze periode begon de oorlog vanuit de Kivustreek en kwam er een einde aan het regime van Mobutu. Hierbij werd ook de relativiteit van de macht van een dictator duidelijk. Naar het einde van zijn bewind werden tekenen van politieke anarchie duidelijk. Etienne Tshisekedi, in het voorjaar van 1997 nog eerste minister onder Mobutu heeft trouwens een merkwaardig politiek parcours afgelegd. De zonen van Mobutu maakten hun entree op het politiek toneel in 1997 en zullen in de toekomst mogelijk nog een belangrijke rol spelen.
De macht van een rebellie moet ook gerelativeerd worden. De intrede van de rebellen van Kabila in Congo is enkel mogelijk geweest door de militaire steun van de buurlanden Oeganda en vooral van Rwanda.
In deze periode speelden zich ook humanitaire drama's af zoals de moord door Rwandezen op 200 000 of meer Rwandese vluchtelingen in Oost-Congo waarvoor de internationale gemeenschap blind is gebleven. Het bezoek van Emma Bonino aan het vluchtelingenkamp Tingi Tingi op 2 februari 1997 getuigt van dit gebrek aan inzicht in de reële situatie.
Periode 1997-2001
Tijdens het regime Kabila I gaan het economisch drama en het politiek wanbeleid gewoon voort. Spreker heeft onder meer reportages gemaakt over het persoonlijke drama van figuren zoals Kakudji en Yerodia.
In het Oosten breekt een nieuwe rebellie los, waarin Rwanda vanaf augustus 1998 opnieuw een rol wil spelen door Rwandezen op sleutelposten te plaatsen.
Spreker verwijst naar de rebellie van Jean-Pierre Bemba in het Noorden, waarover hij in het voorjaar van 1999 een reportage gemaakt heeft. Bemba had zeer sterke persoonlijke bindingen met België. Er was toen hoop op een nieuwe degelijke leider die zelf uit de regio afkomstig was. De rebellie was voor logistiek afhankelijk van Oeganda en kreeg wapens vanuit het vroegere Oostblok.
Spreker verwijst ook naar het opmerkelijke cascadesysteem voor de verkoop van goederen, waarbij de verkoper de steun van de militairen afkoopt, die op hun beurt weer andere tussenpersonen betalen.
Spreker maakte een aantal reportages over de ontreddering van de bevolking van Noord-West-Rwanda. Ook hier gebeuren humanitaire drama's, vooral in de Kivustreek en Noord-West-Rwanda. De oorlog krijgt meer en meer een grensoverschrijdend karakter.
Periode 2001 tot vandaag
Na de moord op Kabila I komt zijn zoon aan de macht, wat door Kinshasa niet betreurd werd, in tegenstelling tot wat door de media werd beweerd.
Er greep een ommekeer in de plaatsbepaling van de DRC op het internationaal schaakbord plaats. De Verenigde Staten vreesde dat Afrika een bakermat van terrorisme zou worden na de aanslagen op Amerikaanse ambassades in Dar-es-Salaam en Naïrobi. Zij stuurden Zuid-Afrika in de vuurlinie om te gaan bemiddelen.
De persoonlijke rol van Joseph Kabila II, die spreker als eerste geïnterviewd heeft in mei 2001, was ook belangrijk. Hij weet de juiste personen op de juiste politieke posten te plaatsen en heeft een gevoel voor timing voor het doorvoeren van hervormingen. Het komt er immers op aan het politiek evenwicht te behouden.
Het taboe van de humanitaire drama's verdwijnt, men weet nu dat het over drie miljoen doden gaat. Spreker verwijst naar zijn reportage in Bukavu in juli 2002, waarin vrouwen de moed opbrachten om te getuigen over de mishandelingen die zij hebben ondergaan.
De Kivustreek is economisch geannexeerd door Rwanda. De politieke patstelling raakt doorbroken. Toch rijzen heel wat vragen zoals : wie beslist bij de vredesakkoorden, worden ze gedragen door de onderhandelaars, wie heeft of beweert de macht te hebben, welk is de rol van de entourage van politieke figuren zoals Tshisekedi, Yerodia, Rwandese militaire leiders, etc. ?
1.2. Belgische rol in de DRC :
Koloniaal verleden
Belgisch Congo was naar de normen van toen een modelkolonie. Men heeft echter te laat beseft dat kolonialisme, eigen aan de toenmalige tijdsgeest, racisme inhoudt. De dekolonisatie was een drama zowel voor de Congolezen als voor de Belgen. De verantwoordelijkheid voor de implosie van Congo tussen 1960 en 1990 ligt bij de Congolese politieke leiding die gedoogd werd door de grootmachten die in de Koude Oorlog verwikkeld waren.
De Belgische politieke klasse gaf blijk van een gebrek aan moed. Er werd vooral veel Belgisch ontwikkelingsgeld verspild, zoals bijvoorbeeld de studie opgesteld door het kabinet van de heer Geens, staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking in 1991.
Recente geschiedenis (Belgische machteloosheid en bijgevolg desinteresse)
Er was grote opluchting dat vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel een hernieuwde belangstelling betoonde voor het Afrikaanse continent en voor Midden-Afrika. Men kan zich wel afvragen waarom.
Het huidig buitenlands beleid inzake Midden-Afrika is niet steeds, zelfs niet voor een journalist, goed te volgen. Het gaat voornamelijk om politieke tactiek en strategie, bijvoorbeeld met betrekking tot de houding tegenover Rwanda, tegenover Kabila I en II en de militaire engagementen.
De omvang (3 miljoen doden) van de humanitaire drama's werd te weinig onderkend. De verantwoordelijkheid van de Belgische media is terzake beperkt, vanwege de houding van de strijdende partijen die geen toegang tot het strijdtoneel verlenen.
Huidige verantwoordelijkheid
Het is belangrijk dat de Belgische maatschappij haar verantwoordelijkheid opneemt. Men mag terzake geen foute conclusies uit de Lumumba-commissie trekken. De wil om vandaag opnieuw verantwoordelijkheid voor Centraal-Afrika te dragen mag niet gebaseerd zijn op een schuldgevoel voor wat er in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in deze regio is gebeurd. Het huidig optreden dient zich in het kader van een noodzakelijke internationale solidariteit te situeren.
De rol van de politici dient vernieuwend te zijn door op te komen voor universele basisrechten zoals voeding, gezondheid, opvoeding en veiligheid, en niet voor de oude en nieuwe elites. Ook de NGO's zouden dezelfde prioriteiten moeten hebben. Terloops dient gezegd dat de NGO's niet altijd een juiste weergave geven van de noden van de bevolking.
De heer Verlinden is van mening dat men zich niet mag blindstaren op de niet-verkozen vertegenwoordigers en op Kinshasa, dat tenslotte slechts 10 % van de DRC vertegenwoordigt. Kinshasa is nu uitgegroeid tot een zekere microkosmos van heel Congo. Het is min of meer opgedeeld in wijken die de verschillende delen van de DRC vertegenwoordigen. Het is vooral van groot belang te weten wat zich in het binnenland afspeelt.
De journalist waarschuwt voor Westerse modellen van vertegenwoordiging. Men moet voortdurend rekening houden met de wensen en noden van de Congolese bevolking.
Onze partijpolitieke modellen zijn wellicht niet de meest aangewezen instrumenten om in landen zoals de DRC en zeker in Rwanda toe te passen. Spreker pleit niet voor verlicht despotisme, maar voor modellen van participatie die wellicht verschillend zijn van die bij ons maar die uit bepaalde microkosmossen, die men eerder in het Congolese binnenland kan vinden, kunnen groeien.
Belgen en buitenlanders die zich momenteel nog steeds in Congo bevinden zijn wegens hun kennis van het terrein vaak van groot belang als tussenpersonen.
Het is van belang tijd te maken voor het inwinnen van informatie, voor terreinbezoek ook in moeilijke omstandigheden, en dit vooral in het binnenland.
9.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Durant vestigt de aandacht op het waterval- en herverdelingssysteem dat de basis vormt voor bijna heel de Congolese samenleveing.
Spreekster meent dat het oosten van Congo beschouwd kan worden als een barometer voor de toekomst van het land. Het probleem van de bezetting van het oosten moet dus geregeld worden om te kunnen beginnen met de heropbouw van het land. In dat verband heeft zij vragen bij de onvoorwaardelijke steun van de Belgische regering aan Rwanda met betrekking tot de toestand in het oosten van Congo.
Mevrouw Durant wil graag meer vernemen over de entourage van Congolese politieke verantwoordelijken, onder wie de fameuze Jean-Pierre Bemba.
De heer Lionel Vandenberghe is van mening dat er vooral aan de basisbehoeften van de Congolese bevolking aandacht moet besteed worden. De steun aan het Congolese leger lijkt hem daarbij minder belangrijk en een militaire interventie van België in Congo lijkt hem vrijwel uitgesloten.
De heer Verlinden antwoordt dat er moet rekening gehouden worden met het feit dat er veel burgers bij het Congolese leger zijn gegaan om te overleven. Zij hebben ook hulp nodig inzake basisbehoeften.
De heer Hostekint wenst de mening te kennen van de heer Verlinden over de door België te voeren politiek tegenover Rwanda en Congo. Hij merkt daarbij op dat de heer Verlinden zeer kritisch staat tegenover het Rwandees regime. Hij vraagt of de heer Verlinden van mening is dat België de hoge verwachtingen die de landen van Midden-Afrika in haar stellen ook kan realiseren.
De voorzitster vraagt hoe België Congo kan helpen bij de heropbouw van de Staat. Zij wil vernemen of het Parlement zich moet richten tot de Congolese federale Staat om de etnische verdeeldheid te overstijgen.
Mevrouw Crombé-Berton vraagt wat de meest dringende hulp is die België aan Congo kan bieden.
De heer Verlinden antwoordt dat hij vooral zeer kritisch staat tegenover de Rwandese president Paul Kagamé en zijn elite en niet tegenover de Tutsis. Er zijn na 1994 onder het nieuwe regime immers zeer veel mensen spoorloos verdwenen. België heeft hieraan nooit zeer veel aandacht besteed.
Zijn kritische houding tegenover het regime van Kabila I in Congo is hem trouwens ook in bepaalde academische kringen zeer kwalijk genomen.
De steun die de Belgische regering aan Rwanda verleent, kan beschouwd worden als een vorm van politieke strategie. De vroegere Rwandese president Habyarimana, die indertijd in Midden-Afrika als een voorbeeld gold, is trouwens eind 1993 door België officieel ontvangen wat toen ook als een vorm van politieke strategie kon gezien worden.
De heer Galand wijst erop dat de Internationale Federatie voor de Mensenrechten, het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking en operatie « 11.11.11 » reeds in 1992 een verslag hadden ingediend bij de eerste minister, de minister van Buitenlandse Zaken en de voorzitter van de Europese Commissie, dat details bevatte over de voorbereiding van de volkerenmoord door het regime van president Habyarimana.
Volgens spreker toont dit aan dat de president op dat ogenblik al niet meer beschouwd werd als een model voor een deel van de Belgische publieke opinie.
De heer Verlinden antwoordt dat deze kritische stemmen door de beleidsvoerders toch niet werden gehoord.
De heer Galand meent dat de strategie van de minister van Buitenlandse Zaken erop gericht is om Rwanda te steunen om het land beter in toom te houden. Hij neemt ten minste de verantwoordelijkheid ter zake op zich en is steeds bereid verantwoording af te leggen voor het Parlement. Hij meent dat ons land in het algemeen een collectieve verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van het verleden en het heden.
Het is dan ook uitermate belangrijk dat België de politieke betrekkingen in de regio van nabij volgt.
Hij vraagt in dat verband of de vice-president van Congo, Jean-Pierre Bemba, en de president van Congo-Brazzaville, Denis Sassou Nguesso, contacten met elkaar onderhouden.
De heer Verlinden antwoordt dat er tussen beiden steeds contact is geweest maar hij is niet op de hoogte van enige militaire alliantie tussen hen.
De heer Galand vraagt wat België op bilateraal en multilateraal niveau kan doen om de rechtsstaat te herstellen.
De heer Verlinden antwoordt dat ons land moet rekening houden met de vredesbespreking op internationaal gebied. Het is echter ook belangrijk aan netwerking te doen waarbij contacten worden gelegd met personen die een belangrijke rol spelen in de Congolese samenleving. Het is belangrijk die mensen te vinden waarin de bevolking vertrouwen heeft. Het Belgische parlement ontwikkelt trouwens ook contacten met Congolese parlementairen.
Het komt er voor Congo vooral op aan te overleven, wat een opdracht is voor de ontwikkelingssamenwerking.
10. De heer Jean-Pierre Mutamba Tshampanja, ambassadeur van de Democratische Republiek Congo
10.1. Uiteenzetting van de heer Jean-Pierre Mutamba Tshampanja
De heer Mutamba Tshampanja herinnert eraan dat de DRC pas een oorlog achter de rug heeft die meer dan vijf jaar geduurd heeft, het leven gekost heeft aan meer dan 3,5 miljoen mensen, honderdduizenden gewonden heeft achtergelaten, en een deel van het oerwoud en van de sociaal-economische infrastructuur heeft verwoest.
Het vredesproces in de DRC komt enerzijds voort uit het diepe verlangen van de bevolking om in vrede te leven, en anderzijds uit het vaste voornemen van het Staatshoofd, generaal-majoor Joseph Kabila, om ondanks alle hindernissen aan dit verlangen tegemoet te komen.
Na zijn beleidsverklaring van 26 januari 2001, die het begin betekende van het vredesproces en van de opening naar de internationale gemeenschap, heeft de president van de DRC alle diplomatieke middelen ingezet om uit te leggen dat zijn regering vastbesloten was het conflict op te lossen en de DRC opnieuw te laten opnemen in de internationale gemeenschap. Sindsdien zijn er concrete resultaten geboekt dankzij de steun van de internationale gemeenschap, en in het bijzonder van België.
Een aantal van die verworvenheden zijn de ondertekening van vredesakkoorden en het herstel van de bilaterale betrekkingen met landen die de verschillende rebellenbewegingen gesteund hebben, het daadwerkelijke staken van de vijandelijkheden, het opstarten van de inter-Congolese dialoog en de ondertekening van de akkoorden van Pretoria, de samenstelling van een nationale regering met alle partijen die deelgenomen hebben aan de inter-Congolese dialoog, de installatie van een overgangsparlement naar modern democratisch model, de vernieuwde samenwerking tussen de DRC en de internationale financiële instellingen en de totstandkoming van een macro-economisch saneringsprogramma als voorbereiding op het heropstarten van de structurele aanpassingsprogramma's.
De internationale gemeenschap heeft daar in een eerste fase op gereageerd door de verwezenlijking van de voormelde maatregelen fincancieel te steunen. Die maatregelen waren een noodzakelijke voorwaarde voor een meer structurele begeleiding van de overgang.
Hoe is de toestand in de DRC vandaag ?
Op het vlak van het herstel van de vrede en de hereniging van het nationale grondgebied is men goed op weg naar een herenigd en soeverein Congo. Het verkeer van personen en goederen op het nationale grondgebied neemt toe. De commerciële netwerken herstellen zich, en de overgangsregering krijgt greep op het hele grondgebied. De basis voor een herenigd leger wordt geleidelijk aan versterkt. Vermeldenswaardig is de rol die België en de internationale gemeenschap gespeeld hebben in de opleiding van een gemengde brigade in Ituri, de opleiding van hogere officieren aan de Belgische Koninklijke Militaire School en de Artemis-operatie die bijgedragen heeft tot de vrede in Ituri.
Weliswaar zijn er krachten werkzaam die dit proces belemmeren. België en de Europese Unie zouden druk kunnen uitoefenen om de externe steun te verzwakken die gegeven wordt aan verzetshaarden die het vredesproces en de hereniging ondermijnen. Er bestaan immers tal van verborgen agenda's die de vrede in gevaar kunnen brengen.
Hoe ziet de overgangsregering eruit ? Uit aanvankelijk antagonistische bestanddelen is een homogene regering gevormd die behoorlijk werkt. In politieke aangelegenheden heeft het internationaal comité ter ondersteuning van de overgang een katalysatorrol gespeeld. Dat comité zou de huidige regering meer kunnen helpen door de nationale soevereiniteit te verstevigen, bijvoorbeeld door op te treden in geval van blokkeringen.
De voorbereiding van vrije en democratische verkiezingen staat ook centraal in de overgansfase. Sommigen lijken te vinden dat die voorbereiding traag op gang komt. Het Staatshoofd is echter duidelijk geweest : hij wil die verkiezingen houden binnen de termijn bepaald door de akte die de huidige overgang regelt. Vrije democratische verkiezingen vereisen aanzienlijke middelen en een onvoorwaardeijke ondersteuning van het verkiezingsproces dat wordt voorbereid. De problemen die het goede verloop van verkiezingen in de weg zouden kunnen staan, zijn gemakkelijk identificeerbaar. Het volstaat er de nodige aandacht aan te schenken. De volkstelling is een onmisbare stap, die echter de inzet van voor Congo nooit geziene financiële middelen vereist. De DRC hoopt dus op voldoende steun van de internationale gemeenschap en van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid.
Een groot probleem is de nationale identificatie. Het zal nog ingewikkelder worden in geval van buitenlandse inmenging, maar ook als men er een taboe van maakt, terwijl dat de grondslag vormt van het lijden van de Congolese bevolking. Om te voorkomen dat de inter-Congolese dialoog daardoor spaak loopt, heeft de DRC besloten dit probleem later te behandelen. De DRC verwacht niettemin van de internationale gemeenschap dat zij ieder vreemd land belet zich te mengen in de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk.
Hoe zit het met de economische heropleving van het land ? De vorige regering van de DRC heeft onder toezicht van internationale financiële instellingen een programma van het macro-economisch kader uitgevoerd met het oog op de stabilisatie van het macro-economische kader. Dat heeft de inflatie gevoelig doen dalen en de Congolese frank stabieler gemaakt. Het economisch beleid was bevredigend, hoewel bijkomende inspanningen aanbevolen zijn. Het verslag van het IMF betreffende de evaluatie van dat programma is bemoedigend. Internationale financiële instellingen, België, de Verenigde Staten, de Europese Unie hebben aangekondigd de DRC op verschillende manieren te zullen steunen.
Vóór de overgang is voorzien in een controle van de overheidsuitgaven. De doeltreffendheid ervan zou vergroot moeten worden door het optreden van het Parlement.
Op sociaal-economisch vlak is het overduidelijk dat de DRC aan wederopbouw toe is. De armoedebestrijding en de duurzame ontwikkeling zijn prioriteiten voor de regering. Op dit vlak wenst Congo het voormalige ontwikkelingspatroon waarbij de hulpbehoevende iets vroeg en genoegen nam met wat hij kreeg te vervangen door partnerschappen. De DRC wenst een ontwikkelingssamenwerking op basis van overleg en de inachtneming van ieders behoeften.
Noodlijdende sectoren zijn er genoeg. De gezondheidszorg moet heropgebouwd worden. De opvangstructuren zijn ontoereikend. Congolese artsen trekken naar het buitenland. Het middenveld, dat een centrale rol moet gaan spelen in het maatschappelijk leven, moet zich kunnen inspireren op het leerproces dat het middenveld in andere landen doorgemaakt heeft.
Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Scholen moeten gereorganiseerd worden en opleidingsprogramma's gefinancierd. Uitwisselingsprogramma's tussen universitaire instellingen zijn welkom.
De landbouw, het herstel van de wegeninfrastructuur, de water- en elektriciteitsvoorziening zijn sectoren waarin Belgische partners en Congolezen gemeenschappelijke belangen zouden kunnen behartigen. Het multisectoriële programma voor dringend herstel dat de overgangsregering opgestart heeft, biedt een strategisch kader voor een gericht gebruik van de rijkdommen.
Ieder toekomstig initiatief zal des te vruchtbaarder zijn naarmate de bevolking er werkelijk bij betrokken wordt.
10.2. Gedachtewisseling
De heer Galand herinnert eraan dat de commissie aanbevelingen zal doen waarover in plenaire vergadering gestemd zal worden, met de bedoeling het beleid van de Belgische regering terzake te sturen. Hij zou graag van de heer Mutamba Tshampanja vernemen welke aanbevelingen hij het zinvolst acht.
De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft een gemengde commissie in het leven geroepen om de samenwerkingsprogramma's tussen de Belgische Staat en Congo op te stellen. Is de ambassadeur er voorstander van dat die commissie snel wordt opgericht of vindt hij dat er andere prioriteiten zijn, zoals de wederopbouw van het leger ?
De ambassadeur had het over een partnerschap met het middenveld. Het Congolese middenveld stond vaak aan de spits van de beweging die democratie eiste voor Congo. Welk mechanisme wil de Congolese staat ontwikkelen om het middenveld meer armslag te geven en de uitvoering te versnellen van de programma's waarover is onderhandeld met de diverse spelers van het middenveld, zoals universiteiten, NGO's, verbroederde steden, enz. ? Hoe kan men de samenwerking met de plaatselijke verenigingen stimuleren, zonder zich tot de grote steden te moeten beperken ?
De heer Lionel Vandenberghe is verheugd dat de heer Mutamba Tshampanja de grote structurele problemen heeft beschreven, maar ook dat hij de klemtoon heeft gelegd op de micro-economische dimensie, het leven van de mensen, de gezondheidszorg, het onderwijs, enz.
De Belgische parlementsleden hebben als taak de bevolking blijvend bewust te maken van de problemen van Congo. De beste manier om dat te doen is volgens hem kleine projecten, contacten met de plaatselijke gemeenschappen te ontwikkelen.
Wat zijn volgens de ambassadeur de prioritaire acties om de mensen uit de ellende te halen acties die haalbaar zijn op Belgisch niveau ?
Het lid wenst ook de mening van de ambassadeur te horen over de rol van het Belgisch leger in Midden-Afrika. Hijzelf heeft daar nog steeds zijn bedenkingen bij.
Hoe zal men de verkiezingen buiten de grote steden correct organiseren, rekening houdend met de uitgestrektheid van het land ?
Tot slot weet iedereen dat de huidige politieke leiders van Congo geen smetteloos verleden hebben. Voor de Belgische publieke opinie is dat vrij moeilijk te aanvaarden. Enerzijds is er het respect voor de rechten van de mens en anderzijds komt het hem voor dat leiders respect moeten inboezemen.
De heer Chevalier meent dat het Congolese volk vrij is om de politieke leiders te kiezen die het wenst. Hun verleden is weliswaar niet altijd voorbeeldig, maar hetzelfde kan worden gezegd van de Belgische politieke klasse.
Het is duidelijk dat de NGO's een belangrijke rol kunnen spelen, maar men mag ook de Belgische bedrijfswereld niet onderschatten. Hijzelf is ervan overtuigd dat de heropleving het gevolg zal zijn van de investeringen van de privé-sector.
Het lid heeft enkele weken geleden deelgenomen aan het forum van de wereldbank in Parijs. Hij heeft er vastgesteld dat de Belgische ondernemingen, Waalse of Vlaamse, belangstelling hebben voor Congo. Ze verwachten veel van België en van de internationale fondsen. De Wereldbank, het IMF, de Europese Investeringsbank hebben veel beloftes gedaan. De Europese Raad heeft herhaaldelijk de wens geuit dat Congo, Rwanda en Burundi belangrijke fondsen toegewezen krijgen. Het Ierse voorzitterschap verklaart dat Midden-Afrika een absolute prioriteit is voor de Europese Unie. Er wordt echter niet gehandeld. De Europese Investeringsbank is terughoudend wanneer het erom gaat de vereiste middelen ter beschikking te stellen opdat het land opnieuw kan starten. Wat denkt de heer Mutamba Tshampanja van die moeilijkheden ?
Mevrouw Lizin vraagt of de Wereldbank zich al tot iets verbonden heeft in het raam van het strategisch plan voor de vermindering van de armoede dat Congo als tijdelijke oplossing heeft goedgekeurd, dan wel of ze nog andere gebeurtenissen afwacht.
De heer Mutamba Tshampanja merkt op dat verscheidene senatoren verwezen hebben naar de NGO's, of in ruimere zin, naar het middenveld. Er word tegenwoordig zoveel belang gehecht aan het Congolese middenveld omdat het een belangrijke rol heeft gespeeld in het bereiken van de huidige overgangsfase. Het is belangrijk te weten dat de DRC vele contacten heeft gehad met de academische wereld en met andere instellingen in België om de structuren die voor een land levensnoodzakelijk zijn nieuw leven in te blazen. Opdat het middenveld een belangrijke rol kan spelen, moet iedereen begrijpen wat men daarmee bedoelt. Daarom dringt hij erop aan dat de ervaring van het middenveld in België gedeeld wordt.
Soms wordt van de DRC teveel gevraagd. Het land komt niet alleen uit een lange oorlog, maar reeds voor die periode was alle hulp die het kreeg opgeschort wegens het bloedbad van Lubumbashi. Vandaag heeft de DRC de ervaring en de stabiliteit van België nodig om te pogen de Congolese maatschappij in evenwicht te krijgen. De Congolese regering biedt het middenveld heel wat ruimte en geeft het veel middelen om een autonome rol in de Staat te spelen.
Over de installatie van een gemengde commissie wordt gedebatteerd. Belangrijk is welke vorm en welke opdracht die gemengde commissie zal krijgen. Vandaag is de DRC gewonnen voor het begrip « partnerschap », wegens de resultaten van wat men in het verleden « gemengde commissies » heeft genoemd.
Het partnerschap met België dat momenteel is opgestart voor het leger, is een voorbeeld van het soort samenwerking dat de DRC wenst. De DRC heeft financiële middelen nodig om opnieuw te starten, maar heeft ook concrete acties nodig. De aanwezigheid van het Belgisch leger in Congo is voor de bevolking een teken dat de oorlog gedaan is en dat de partners er opnieuw zijn. Daarom wordt er ook een oproep gericht tot de buitenlandse investeerders. Indien de partners een afwachtende houding aannemen denkt het Congolese volk dat dit gebeurt omdat de oorlog niet voorbij is en de stabiliteit in gevaar is.
De DRC werd gedestabiliseerd door gewapende bendes, die soms door andere landen werden gesteund. De hervorming van het leger is dus een heel belangrijke zaak. De Belgen zijn niet aanwezig om een militie te vormen waarmee de oorlog kan worden hervat, maar om de grondslag te leggen van een correct opgeleid leger, dat zijn rol in de verdediging van het grondgebied kan spelen en op die manier de stabiliteit van het land kan garanderen. België heeft die rol gekregen en zijn Koninklijke Militaire School heeft de meeste officieren van het Congolese leger opgeleid.
Tot besluit bevestigt de ambassadeur de verbintenis die de Wereldbank is aangegaan in het raam van het strategisch plan ter vermindering van de armoede dat Congo heeft goedgekeurd.
De heer Galand meent dat de economie van Congo absoluut moet worden gesaneerd. De Belgische ondernemingen hebben dus een rol te spelen maar hebben onvoldoende informatie over de toestand in Congo, meer bepaald over de waarborgen in verband met de investeringen ter plaatse.
In de jaren '90 na de Conférence nationale souveraine, had de Europese Unie een bedrag van 30 miljoen euro aangekondigd om Congo te steunen in het tot stand brengen van het verkiezingsproces. Bestaan die middelen nog en kunnen ze worden gebruikt ? België kan dan helpen om teams te installeren die helpen bij de organisatie van tellingen waarbij gesteund kan worden op de ervaring die is opgedaan in Lubumbashi en in Kinshasa.
De heer Mutamba Tshampanja denkt dat dit inderdaad een mogelijkheid is die moet worden onderzocht. De heer Kabila is vastbesloten het verkiezingsproces binnen de vooropgestelde termijn tot een goed einde te brengen. Alle denksporen die kunnen helpen bij het vervullen van die opdracht zijn uiteraard nuttig.
De heer Galand pleit voor controle van het Parlement op de verbintenissen van de regering en de internationale instellingen. Wanneer men enkele jaren na een conferentie nagaat in hoeverre de beloften werden ingelost, stelt men vast dat ongeveer 15 % van de bedragen zijn vrijgemaakt. Men zou de geldschieters die hun beloften niet nakomen, moeten kunnen vervolgen.
Mevrouw Lizin antwoordt dat de projecten vaak niet worden uitgevoerd wegens administratieve problemen waarvoor vaak niet de geldschieter, maar het begunstigde land verantwoordelijk is.
De voorzitster meent dat de nadruk moet worden gelegd op het verkiezingsproces en daarvoor is een voorafgaande volkstelling onontbeerlijk. Het probleem bestaat niet alleen in de DRC. Er moet vooral hulp worden verleend aan programma's die tot doel hebben de registers van de burgerlijke stand te herstellen met moderne technologieën die ook werken wanneer het land niet over de nodige verkeersinfrastructuur beschikt. Die programma's bevorderen de interne veiligheid maar ook de bestrijding van armoede doordat bijvoorbeeld de verkoop van kinderen kan worden voorkomen.
Nu verkiezingen financieren zonder een volkstelling en zonder dat de registers van de burgerlijke stand up to date zijn gebracht, zou pure verspilling zijn.
De voorzitster vat de belangrijkste punten voor de aanbevelingen samen :
Volkstelling met financiële hulp van de Europese Unie
Nationaliteit
Monetaire stabiliteit binnen de IMF-lijn blijven
Een reële controle op de overheidsbestedingen
Ontwikkeling van het Parlement
Partnerschap met eventueel een gemengde commissie. Er is nood aan een forum waar de uitvoerende organen bijeenkomen en in aanwezigheid van de internationale hulpverleners precieze verbintenissen aangaan.
De heer Mutamba Tshampanja vraagt België om de internationale gemeenschap, op basis van de Belgische ervaringen met Congo, gerust te stellen. Teveel landen hebben hun vertrouwen in de DRC verloren omdat de Belgische privésector er niet meer in investeert. Vele landen baseren hun houding tegenover Congo op het Belgische voorbeeld.
Om privé-investeerders aan te trekken, moeten de veiligheid en de werking van het gerecht worden hersteld. Op deze twee vlakken heeft de DRC hulp nodig.
11. De heer Justin-Marie Bomboko, tweede vice-voorzitter van de Senaat, voormalig minister van de DRC
11.1. Uiteenzetting door de heer Justin-Marie Bomboko
Sinds zijn aankomst in België in 1955 en zijn studies aan de ULB, is zijn aandacht, ongeacht de functie die hij uitoefende, steeds uitgegaan naar de betrekkingen tussen België en de DRC. Uit de uitnodiging van vandaag blijkt de hernieuwde aandacht en belangstelling van België voor de DRC.
Ten eerste is het opmerkelijk dat de banden tussen België en de DRC (het toenmalige Zaïre) behouden zijn ondanks de opschorting van de ontwikkelingssamenwerking tussen de Staten tijdens het Mobutu-regime. De humanitaire hulp en de activiteiten van de NGO's zijn in feite steeds doorgegaan zodat de contacten nooit echt opgeschort zijn en België nog steeds een onvervangbare schat aan ervaring heeft wat Congo betreft. Ten tweede hebben de vorige en de huidige Belgische regering het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking nieuw leven ingeblazen.
Van hun kant vragen de Congolezen bij monde van hun President Joseph Kabila om externe medewerking van onder andere België. België heeft hierop positief gereageerd en de DRC begeleid in al zijn recente inspanningen om de huidige, complexe crisissituatie op te lossen. Dat blijkt ook uit de ronde tafel die in december 2001 in Brussel is georganiseerd en uit de steun die ze aan de intercongolese dialoog (ICD) biedt.
Het is dus tijd om de betrekkingen tussen België en de DRC een nieuwe impuls te geven. De DRC heeft enorme noden. In de 44 jaren van onafhankelijheid zijn bijna alle activiteitssectoren in de DRC erop achteruit gegaan. De economische en financiële commissie verbonden aan de ICD heeft een stand van zaken opgemaakt waaruit blijkt dat :
het BBP tussen 1999 en 2000 met gemiddeld 8 % is achteruit gegaan;
de exportproductie in de landbouwsector is afgenomen (bepaalde producten die de DRC bij het begin van zijn onafhankelijkheid uitvoerde, moet zij nu invoeren) en dat de voedselproductie bijgevolg verminderd is zodat de landbouw nog enkel op overleving is gericht;
de productie in de mijnsector eveneens aanzienlijk is gedaald, behalve in de artisanale diamantsector (2);
het monetaire en financiële systeem in elkaar is gestuikt, wat leidde tot het faillissement van de Centrale Bank;
De infrastructuur vervallen is of vernield; zo beschikt de DRC over 17 % van de wereldwijde hydro-elektrische reserves, maar de Inga-installaties worden slechts tot een derde van hun capaciteit gebruikt.
De commissie vindt de toestand in de gezondheidszorg erg zorgwekkend. De gezondheidstoestand van de bevolking is erop achteruitgegaan door het « verregaande verval » van de voorzieningen, de verouderde uitrusting, het gebrek aan medicijnen en aan hygiëne, de ongezonde omgeving, en de kwalitatieve en kwantitatieve ontoereikendheid van het medisch personeel.
Inzake onderwijs, milieu (ontbossing), enz., is een vergelijkbare balans opgemaakt. Het economisch en sociaal noodprogramma zal voor een periode van drie jaar naar schatting 3,5 miljard US dollar kosten (de Wereldbank heeft dat bedrag slechts op 2 miljard dollar geschat).
De huidige conjunctuur verantwoordt nochtans ruimschoots een uitbreiding van de ontwikkelingssamenwerking. Dankzij de steun van het IMF kon de DRC een groot deel van zijn buitenlandse schulden afbetalen. De DRC viel immers onder de HIPC-regeling waardoor de buitenlandse schulden van het land met ongeveer 80 % afnamen. In het kader van het Multisectoraal Urgentieprogramma voor Wederopbouw en Herstel (PMURR) heeft de Wereldbank een aantal studies gefinancierd met betrekking tot « capacity building ». Het Nationaal Indicatief Programma (NIP) is goedgekeurd in het kader van de betrekkingen tussen de ACS-Staten en de EU. De Europese Unie heeft 120 miljoen euro vrijgemaakt uit het 7e en het 8e EOF, bevroren sinds 1991.
De politieke overgangsinstellingen zijn ingevoerd en werkzaam, en het IMF beoordeelt de groeiperspectieven opnieuw positief. Stilaan worden weer bouwwerken verricht.
Bovendien bestaat er zowel in de DRC als in België een potentieel aan kennis en ervaring dat nauwelijks wordt benut. Op het vlak van de opleiding van de hoogste kaderleden heeft de DRC sinds zijn onafhankelijkheid wel aanzienlijke vooruitgang geboekt. De braindrain zorgt er echter voor dat deze intellectuelen niet meewerken aan de ontwikkeling van hun land omdat zij in het land van verblijf vaak zonder werk zitten. Dat is voor alle betrokkenen een alarmerende situatie.
Een andere hinderpaal voor de ontwikkeling van de DRC is de situatie in de landbouwsector. Het gaat dan om het vaak aangekaarte maar nooit opgeloste probleem van de subsidies aan landbouwers en aan landbouwproducten bedoeld voor de export, en om de protectionistische maatregelen van de geïndustrialiseerde landen. Een ander probleem zijn de torenhoge productiekosten in het gebied ten zuiden van de Sahara in het algemeen en meer specifiek in de DRC. De productiviteit moet worden verhoogd door kennisoverdracht (Gembloux) en de overdracht van ondernemerscapaciteiten (KMO's).
Welke zijn nu in deze context die we even kort wilden schetsen de mogelijkheden om de samenwerking tussen België en de DRC in de toekomst te versterken ?
Het antwoord op deze vraag is eenvoudig. De betrekkingen tussen beide landen moeten als een partnerschap worden opgevat en niet meer als een relatie tussen een schenker en een ontvanger.
Het concept partnerschap maakt weliswaar, in theorie althans, verplicht deel uit van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en van de strategieën terzake (zie NEPAD). Men moet het echter nog eens worden over de inhoud van dat concept om te voorkomen dat het wordt gebruikt als een terminologische dekmantel om een feitelijke status quo te verdoezelen. De ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou op 3 juni 2000, stelt nauwkeurig vast volgens welke principes de partnerschapsbetrekkingen moeten verlopen : de gelijkheid van de partners, de gelijke inbreng van de betrokken landen en bevolkingen in de ontwikkelingsstrategieën, het openstellen van het partnerschap voor de privé-sector en de burgermaatschappij, de centrale rol van de dialoog (artikel 2). Dat betekent dat het partnerschap voortaan voor beide partijen voordelen moet opbrengen. Zo zal minder armoede zorgen voor minder immigratie, die momenteel problemen veroorzaakt in de geïndustrialiseerde landen (vooral de illegale immigratie), en onder andere de opkomst van extreem-rechts in de hand werkt. Een ander voorbeeld : Afrika heeft nood aan kennisoverdracht, aan inwijding in nieuwe technologieën, wat voor Westerse onderzoekers een gelegenheid kan zijn voor experimenten (zie Gembloux inzake landbouw).
Op het vlak van de KMO's bestaan enorme mogelijkheden voor investering en wederzijdse samenwerking, met name inzake tewerkstelling. Het partnerschap kan voordelen bieden op een groot aantal vlakken : de rol van de vrouw, de gemeentediensten, de onderwijsinstellingen van verschillende niveaus, de gezondheidszorg ... De samenwerking mag niet beperkt blijven tot de elite of enkele leidinggevende figuren. Al te vaak wordt over samenwerkingsprojecten beslist in afwezigheid van degenen die er voordeel uit trekken of zouden moeten trekken. Het gevolg is dan dat die projecten hun doel voorbijschieten. Er is nood aan verticaal en horizontaal overleg. De contacten tussen de gemeenschappen, de plaatselijke overheden en de verenigingen en dan vooral de vrouwenverenigingen op het platteland, die in het dagelijks leven een fundamentele, economische en sociale rol vervullen zullen bijdragen tot een beter wederzijds begrip en zullen de aldus in alle vrijheid onderhouden betrekkingen tussen de culturen ten goede komen. Op die manier zal ook het middenveld kunnen deelnemen aan de onontbeerlijke dialoog die voor dat middenveld een bron van aanzienlijke verrijking wordt, waarbij het ontsnapt aan een vaak verlammende bureaucratie.
Het partnerschap veronderstelt ook de invoering van een permanente overlegstructuur, die advies geeft en waarin prominenten samenwerken die in de diverse betrokken economische, politieke, culturele en academische sectoren bijzonder deskundig zijn. Die structuur kan een nuttige aanvulling zijn voor de gemengde commissie, die in elk geval moet worden heropgestart, maar die vooral van technische aard is.
Uiteraard moet men er zich in het raam van die partnerschapsrelaties over verheugen dat de DRC en meer algemeen de regio van de Grote Meren opieuw hun plaats hebben gevonden in het buitenlands beleid van België en prioritair zijn in die Belgische ontwikkelingssamenwerking. Misschien zijn de vooruitzichten echter minder veelbelovend dan ze schijnen. De al zo vaak herhaalde doelstelling van 0,7 % van het BNP voor ontwikkelingssamenwerking is slechts tot 2010 geprogrammeerd. Op korte termijn moet men dus geen belangrijke stijgingen verwachten. Het is juist dat de DRC bovenaan de lijst van de partnerlanden staat, maar uit nader onderzoek blijkt dat de DRC lang niet meer op de eerste plaats staat wanneer men het bedrag van de kredieten tegenover het aantal inwoners of de oppervlakte van het grondgebied plaatst. Zo ontving Rwanda in 2001 in totaal 12 170 528 euro, wat ongeveer 1,5 euro per inwoner is en de DRC 37 621 036 euro, of ongeveer 0,6 euro per inwoner. Per km2 is dat 600 euro voor Rwanda en 16 euro voor de DRC. Mijn land mag dus met recht en rede denken dat er, gezien de huidige noden, een grotere inspanning mag worden geprogrammeerd. Ik kom daar dadelijk op terug.
Ik had het zo-even over het betrekken van de privé-sector bij het partnerschap. In de huidige conjunctuur lijkt me dat van kapitaal belang. Uit de geschiedenis van de Belgische kolonisatie blijkt immers de fundamentele rol die het privé-kapitaal heeft gespeeld in de exploitatie van de grondstoffen van Congo, ongeacht de kritiek die men daarop kon hebben. Zonder de inbreng van de privé-sector en onder andere een partnerschap tussen Congolese en Belgische KMO's, zal ontwikkeling onmogelijk blijken. Wat dat betreft, wens ik twee zaken te beklemtonen.
Geachte senatoren, vandaag kan ik verklaren dat het zaïriseringssyndroom geen reden van bestaan meer heeft. Die droevige episode in de economische geschiedenis van mijn land, die diepe trauma's heeft nagelaten bij diegenen die beroofd werden en die een nog grotere ramp was voor de Congolese economie, moet worden beschouwd als een tegenvaller die zich niet meer zal voordoen.
Er zijn integendeel onlangs tal van maatregelen genomen die bij potentiële investeerders opnieuw vertrouwen moeten wekken. Er werden verscheidene wetten aangenomen die diverse sectoren van de economie reorganiseren en beveiligen. In september 2001 werd op een gezamenlijke vergadering in Kinshasa een memorandum over de « Propositions de mesures de relance économique en RDC » aangenomen. Het gaat over verscheidene zeer belangrijke punten : binnenlandse schuld, fiscaliteit van de ondernemingen, juridische bescherming van de investeringen, administratieve en juridische vereenvoudiging betreffende de vennootschappen (nieuwe Code des investissements, nieuwe Code minier, nieuwe Code forestier met een reëel vooruitzicht op milieubeheer).
Nu reeds is de regering van de DRC begonnen met het zoeken van oplossingen voor die diverse problemen (lidmaatschap van OHADA, van MIGA ...). De Congolese overheid wil vandaag een klimaat scheppen dat veilig genoeg is opdat Belgische en Congolese investeerders partners kunnen worden, dit keer in een verdienstelijke sfeer.
Een probleem dat eveneens in het raam van het nieuwe partnerschap moet worden aangekaart, is dat van de Congolese diaspora in België. Daar bevindt zich een menselijk potentieel waaronder veel hooggeschoolden die zich gediscrimineerd voelen wanneer ze op de arbeidsmarkt komen. Het plan van de huidige Belgische regering, om ongeveer 200 000 nieuwe banen te scheppen, moet zo worden opgevat dat er ook voor dat probleem een oplossing komt.
Bovendien heeft België, als bevoorrechte partner van de DRC, een speciale rol te spelen in de internationale gremia. Dankzij zijn deskundigheid, die wijd en zijd erkend wordt, kan het als katalysator optreden wanneer multilaterale instellingen beslissingen in verband met Congo moeten nemen, wat het overigens al herhaaldelijk heeft gedaan.
De Belgen en de Congolezen zijn de erfgenamen van een gemeenschappelijke geschiedenis. De beide volkeren moeten deze gemeenschappelijke lotsbeschikking aanvaarden. De realpolitik noopt ertoe evenwel toe te geven dat de DRC, ondanks de positieve signalen die ik daarnet heb aangehaald, een zware crisis doormaakt. Om die crisis te boven te komen is er een totaalprogramma nodig dat de prioriteiten vastlegt, de scharnierpunten bepaalt, een kalender vastlegt en ten slotte de algemene coherentie ervan waarborgt. België dat de ervaring van het Marshallplan heeft en dat een planbureau heeft gehad in het ministerie van Economische Zaken na de tweede wereldoorlog, kan een handje toesteken bij het ontwerpen en het toepassen van een dergelijk programma.
De toekomst van het partnerschap tussen de twee landen hangt ervan af. Op die manier kan het continu en met het oog op gedeelde voorspoed worden uitgebouwd.
11.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Durant verwijst naar een interview van president Kabila in « Le Soir » van 26 januari 2004. Ze vraagt hoe men het partnerschap tussen België en Rwanda kan organiseren en wenst het oordeel te kennen van de heer Bomboko over de vertraging van het verkiezingsproces zoals het door president Kabila is vooropgesteld.
Bovendien wenst de senator de mening van de heer Bomboko te kennen over het probleem van de bedreiging van de veiligheid die vooral in Oost-Congo de kenmerken van een tijdbom aan het krijgen is.
Moet er, naast de militaire samenwerking, gewerkt worden aan de pacificatie van Oost-Congo ?
Mevrouw de Bethune merkt op dat de 5 instellingen ter ondersteuning van de transitie moeten worden opgericht. Dit gaat de loutere voorbereiding van de verkiezingen te boven. De steun van de internationale gemeenschap wordt gevraagd bij de voorbereiding van de verkiezingen.
Zij vraagt of er voor de andere aspecten van het transitieproces dezelfde waakzaamheid geboden is en of er ook sprake kan zijn van een partnerschap.
Het lid vraagt hoe naast de bilaterale samenwerking het middenveld of de locale bevolking in Congo kan worden gesteund.
De heer Galand vindt dat de procedures voor investeerders duidelijker en sneller moeten worden gemaakt, om kandidaten aan te trekken. Dit geldt vooral voor douanezaken.
Er moet dringend een beroep worden gedaan op tussenpersonen, zowel op bilateraal als op internationaal niveau, om een aantal absurde voorwaarden die de toepassing van de programma's bemoeilijken, uit de weg te ruimen.
Spreker wenst dat de heer Bomboko zijn hele morele gewicht in de schaal legt om te verkrijgen dat de doodstraf in Congo wordt afgeschaft.
De heer Bomboko antwoordt dat hij de traagheid in deze zaken betreurt. Sommige kredieten en faciliteiten die Congo had moeten krijgen, zijn nog niet aangekomen omdat de administratie te traag werkt. Spreker vindt dat België, Congo op internationaal vlak moet begeleiden, net zoals Frankrijk dat doet voor een aantal ex-kolonies. Het memorandum dat door de economische spelers uit België en Congo is voorgesteld, stelt dat vele vertragende factoren die de samenwerking tussen de twee landen bemoeilijkten, reeds zijn opgeheven. Men dient te beseffen dat het land een jonge democratie is die net van onder het dictatoriale juk is gekomen dat 30 jaar lang heeft doorgewogen.
De heer Bomboko denkt dat Congo getroffen wordt door plagen die in het Westen heersen, zoals geweld. Het land kan momenteel de doodstraf niet afschaffen, omdat de omstandigheden zich daar niet voor lenen.
De voorzitster denkt dat een permanente commissie voor Congo en België, die regelmatig bijeenkomt, een snelle oplossing voor de problemen zou brengen. De bestaande gemengde commissies zijn hier niet geschikt voor, vanwege de zware procedures. De minister van Buitenlandse Zaken geeft thans financiële steun aan de Grote Meren-conferentie, aan de MONUC, aan de Fondation d'unité pour la paix et la démocratie van de oud-president van Burundi, Pierre Buyoya, en ondersteunt de maatregelen tegen de volkerenmoord in Rwanda. De financiële verbintenissen die ons land en de Europese Unie zijn aangegaan, lijken hem echter niet zo veel te betekenen.
De heer Bomboko antwoordt dat hij wenst dat er bij de gemengde commissie ook een instantie voor overleg komt, zodat de samenwerking tussen de twee landen besproken en verbeterd kan worden, zowel op het officiële niveau als op het niveau van het middenveld.
Congo komt net uit een staat van oorlog en de vijandelijkheden zijn nu gestaakt. Er zijn wel nog haarden in het oosten van het land. Al deze problemen zullen definitief worden opgelost vanaf het moment waarop Congo een regering heeft die het mogelijk maakt het gezag van de centrale staat te herstellen.
Congo heeft hulp uit België nodig om de rust in het land te herstellen. De aankomst van de Belgische para's in Kisangani zal het mogelijk maken om een Congolees leger te installeren dat echt de republiek toebehoort.
Zoals de zaken er nu voor staan, moet er een partnerschap worden opgericht voor de organisatie van de verkiezingen, zoals bepaald in de akkoorden van Pretoria en Sun City. Met de hulp van andere landen kan er een volkstelling worden georganiseerd. Alhoewel de akkoorden van Pretoria en Sun City een uitstel toestaan van 6 maanden, doet het land zijn uiterste best om het afgesproken tijdschema te respecteren.
President Kabila heeft een brief geschreven aan de Assemblée nationale om te vragen of de overgangsprocedure versneld kan worden door het aannemen van een wet op de burgerlijke instellingen.
Spreker meldt dat Congo er maar niet in slaagt het parlement te installeren, bij gebrek aan financiële middelen die nochtans door de internationale gemeenschap beloofd waren.
De voorzitster wenst dat het Belgische ministerie voor Buitenlandse Zaken rekening houdt met het voorstel Bomboko, aangezien beide landen nood hebben aan doorgedreven samenwerking.
12. Mevrouw Marie-France Cros, journaliste, « La Libre Belgique »
12.1. Uiteenzetting van mevrouw Maire-France Cros
1. De Congolezen noemen ons de Nokos. In België heeft dat woord enkel een affectieve connotatie; het is echter niet zo bedoeld. De uitdrukking komt uit het westen van Congo, waar de matrilineaire afstamming maakt dat de oom aan moeders kant verantwoordelijk is voor het kind. Ons Nokos noemen komt erop neer dat zij onder onze verantwoordelijkheid willen vallen. Men verwacht van de oom dat hij de kosten draagt die nodig zijn voor een opleiding en een start in het leven.
De term zelf illustreert de Congolese dubbelzinnigheid waarbij, afhankelijk van het moment, het individu of het belang dat op het spel staat, nu eens gekozen wordt voor een nationalistisch discours en dan weer een beroep gedaan wordt op ons paternalisme.
Vanwege het diepgewortelde gevoel dat zij hun eigen lot niet in handen hebben, laten vele Congolezen zich meeslepen door het nationalistisch discours. De meest voorkomende versie van nationalisme die zij kennen is echter het chauvinisme : zij bestempelen als « nationalisme » de jaloerse passie waarmee zij vreemdelingen (niet-Congolezen of mensen die niet uit hun geboortestreek afkomstig zijn) de toegang tot de rijkdommen van hun territorium weigeren. Vele Congolese politieke en economische actoren verkiezen niets te verdienen als zij wat zij als het hunne beschouwen, moeten delen met een « vreemde ».
Er zijn daarentegen weinig Congolese politici die vertrekken vanuit een echt nationalisme, met name de noodzaak om offers te brengen voor het heil van de natie.
Om al deze redenen zal het nauwer aanhalen van de banden met Congo ook onvermijdelijk nieuwe sentimenteel-politieke crisissen met zich brengen, zoals er in het verleden al waren. Dit moet men weten en men moet bereid zijn hier het hoofd aan te bieden.
Wij hebben al een voorsmaakje gekregen van dit discours toen Joseph Kabila uithaalde naar de Belgische ondernemingen (interview met « Le Soir », op 26/1) die hij tegenover de Zuid-Afrikaanse plaatste. U weet ongetwijfeld dat de heer Mbeki bij zijn bezoek aan Kinshasa midden januari voor het Congolees parlement een anti-Belgisch discours heeft gehouden, dat waarschijnlijk bedoeld was om de weg vrij te maken voor de Zuid-Afrikaanse ondernemingen.
Het is duidelijk dat Zuid-Afrika besloten heeft Afrika als expansieruimte te zien, terwijl de Belgen in andere aantrekkelijke gebieden actief kunnen zijn, meer bepaald in Oost-Europa. De strijd lijkt me onevenwichtig.
2. Men heeft het al jaren over de democratisering van Congo. Deze term betekent voor Congolezen en voor Belgen niet helemaal hetzelfde. Laten we niet vergeten dat de omgangsvormen in Afrika veel autoritairder zijn dan bij ons. In de scholen is er geen ruimte voor discussie. Men leert er orders te geven en te krijgen. Hoewel sommige traditionele culturen in Congo gebaseerd zijn op de macht van een groep volwassen mannen, wordt die macht zodra men het dorp verlaat vervangen door een gezagsrelatie. De jonge Afrikanen die bij ons aankomen, schrikken van onze ouder/kind verhouding, omdat wij vaak in discussie gaan. Dat is in Congo niet het geval.
Dit heeft de mentaliteit van de Congolezen diep beïnvloed. Als men lang over die dingen praat, beseft men dat veel Congolezen aan het hoofd van hun land of van hun regio eigenlijk een strenge vader willen.
Naar wat ik heb kunnen opmaken uit vele informele gesprekken is dat de meeste Congolezen eigenlijk van de verlangde verkiezingen verwachten, dat er een duidelijke legitimiteit komt.
Men dient dus volgens mij voorzichtig te zijn wanneer men zoals de heer Armand De Decker of William Swing de nieuwe Congolese overheid ertoe aanspoort om verkiezingen te houden zonder volkstelling. De verkiezingen moeten ertoe dienen de toekomstige leiders een legitimiteit te geven, anders zijn ze nutteloos.
3. De Congolese partijen beroepen zich zeer weinig op ideologiëen (behalve het federalisme). De namen die zij gebruiken (sociaal, populair, democratisch, enz.) zijn er enkel ten behoeve van de donateurs. De realiteit is anders. De partijen lijken meer op familiebedrijven die erop uit zijn voordelen te verkrijgen voor een bepaalde groep. Die groep kan een streek zijn, een etnische groep, een clan. Er kunnen bijgevolg bondgenootschappen ontstaan die voor een westerling vreemd overkomen. De resultaten van de verkiezingen zullen dan ook erg verdeeld zijn.
4. Het is bekend maar het moet herhaald worden : Congo heeft een immens corruptieprobleem. Amoreel gedrag is diep in de mentaliteit verankerd. Het is voor een hele generatie de enige manier van leven die zij kende; eerst en vooral omdat ze door het Mobutu-regime geïnstitutionaliseerd was en daarna omdat ze de enige manier was geworden om te overleven. Het wordt erg moeilijk om die vicieuze cirkel te doorbreken.
In die omstandigheden was het normaal dat men ging vermijden om fondsen rechtstreeks aan Congolezen toe te vertrouwen, zoals België jarenlang heeft gedaan. Het heeft echter wel de wederopbouw van de Staat verhinderd, wat precies is waar Congo het meeste nood aan heeft. Er zullen nieuwe technieken gevonden moeten worden om die twee hinderpalen uit de weg te ruimen.
5. Het vredesakkoord, dat een overgang mogelijk heeft gemaakt, bestaat enkel dankzij de internationale druk. In dit verband moet men de belangrijke rol onderstrepen die Louis Michel heeft gespeeld om een consensus te vinden.
Het vredesakkoord zal echter alleen tot de verkiezingen leiden indien de druk aanhoudt : een aantal belangrijke politieke actoren geeft dit trouwens in vertrouwelijke gesprekken ook toe en zegt dat de nieuwe leiders de « natuurlijke » neiging hebben om op hun post te blijven.
Dit is natuurlijk onaanvaardbaar, al was het alleen maar omdat het land op die manier niet gestabiliseerd kan worden. Wie de laatste tijd naar Kinshasa reist en er met alle lagen van de bevolking omgaat, voelt zeer duidelijk een tegenstelling tussen de mensen die met de overgang hun voordeel konden doen, en zij die dit niet konden. Dit is het geval in alle partijen. Er is een voelbare sociale onrust.
Dan wordt nog geen rekening gehouden met het feit dat de oorlog meer opbracht dan de overgang voor een aantal van de huidige politieke leiders op het eerste of tweeede niveau. Een minister verdient 1 500 dollar per maand; de grenspost van Beni bracht tijdens de oorlog genoeg op om de Oegandese commandant ter plaatse een commissie op te leveren van 28 000 dollar ...
Men moet benadrukken dat het ondertekenen van het Congolese vredesakkoord in grote mate te danken is aan het voluntarisme van Louis Michel. Onze minister wordt echter beschouwd als bevooroordeeld, zowel in de regio waar hij als pro-Congo wordt beschouwd als in Congo zelf, waar hij als een aanhanger van Joseph Kabila wordt gezien.
12.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Cros wijst erop dat het akkoord tussen Congo en België inzake het sturen van de Belgische para's naar Kisangani nog niet ondertekend is, aangezien men niet de procedure heeft gevolgd die voor de overgang gevraagd wordt. De commissie voor de veiligheid, voorgezeten door de leider van de DRC Goma, moet aan de regering voorstellen om de Belgische para's te laten overkomen.
De heer Bomboko antwoordt dat de ontwikkelingshulp in Kisangani plaatsvindt in het kader van de internationale samenwerking. De bilaterale samenwerking tussen België en Rwanda zoals beschreven in de akkoorden van Pretoria en Sun City, heeft onder meer tot doel een Congolees leger op te richten. Op het moment van de demobilisatie, zal de internationale gemeenschap zich bezighouden met het weer opnemen in de maatschappij van de vroegere soldaten, zodat er niets misloopt.
De heer Bomboko legt uit dat de democratie in Congo bedreigd werd door muiterij, juist nadat de onafhankelijkheid was uitgegroepen. Hetzelfde fenomeen heeft zich ook in Kenia en Tanzania voorgedaan. Groot-Brittannië heeft maatregelen genomen tegen de rebellen en die landen hebben nooit een staatsgreep gekend.
13. De heer Guy Poppe, journalist (radionieuws, VRT)
13.1. Uiteenzetting van de heer Guy Poppe
De heer Guy Poppe meldt dat hij zopas terug is van een reportage in de Evenaarsprovincie, in Basankusu. Deze regio was tot voor kort Congolees grondgebied in handen van de rebellenbeweging MLC van de huidige vice-president Jean-Pierre Bemba.
Vanuit Basankuvu is hij naar het Oosten in de richting van Baringa getrokken om vervolgens de rivier Maringa naar Bokoli (in het totaal 220 km) over te steken. Tot slot ging de reis naar het zuidwesten, in de richting van Bolomba (een traject van zo'n 200 km. Bolomba is altijd in handen van regeringstroepen gebleven.
Op basis van deze zeer recente ervaring in een deel van de DRC heeft de heer Poppe de volgende vaststellingen gedaan :
1. De oorlog is voorbij
De militairen, gewezen rebellen, zijn gekazerneerd in kampen. Er zijn geen versperringen meer, niet op de wegen en niet op de rivieren. Ook het lastigvallen van de bevolking, voor informele tolheffingen, gebeurt niet meer. De rooftochten van de soldaten op de velden van de plaatselijke bevolking zijn niet helemaal ten einde, maar toch fel verminderd.
De gevolgen zijn merkbaar :
de bevolking kan vrij bewegen, zij het uitsluitend te voet;
de ondervoeding van kinderen is gedeeltelijk teruggedrongen;
de (klein)handel kan weer op gang komen;
met name de in- en uitvoer in de streek (import van suiker, zout en stoffen, export van maniok en maïs),
de vooruitzichten zijn goed dat de landbouwproductie binnenkort hervat;
er is een grote unanimiteit bij de ondervraagde Congolezen dat ze weer hun veld kunnen beginnen bewerken, vanaf de volgende zaai- en plantperiode in april.
2. De sleutel voor een duurzame vrede ligt bij de militairen
Alleen als de gekazerneerde militairen inderdaad in hun kampen blijven, kan de huidige overgangsperiode uitmonden in een duurzame vrede. Dat hangt onder meer af van de uitbetaling van hun soldij en de toelevering van voedselrantsoenen. Geen van die twee gebeurt op geregelde basis. Dat schept hier en daar ongenoegen. Getuige daarvan zijn interview met de commandant van het bataljon in Waka, die ronduit ermee dreigde om opnieuw naar de wapens te grijpen, als zijn troepen zich nog langer verwaarloosd voelden door « Kinshasa ».
Het verdient zeker aanbeveling om gauw werk te maken van de omkadering, integratie in het nieuwe eengemaakte leger en demobilisatie van het grote aantal gewezen rebellen in dat deel van de Evenaarsprovincie.
3. Economisch
De hervatting van het economische leven gebeurt heel geleidelijk aan en op een erg laag niveau.
De infrastructuur voor een grootschalige hervatting ontbreekt. Er is geen voertuigenpark meer. Alles wat machines, werktuigen, generatoren en dergelijk betreft is geplunderd of vernield.
De wegen zijn op sommige plaatsen onbestaande, zodat een flink deel van het (handels)verkeer over de rivieren moet gebeuren. De grote handelaren en planters uit de streek kunnen op dit moment nauwelijks of niet opnieuw aan de slag. Ontwikkelingsprojecten rond katholieke en protestantse missies zijn niet meer functioneel.
Alleen in Lisafa, zo'n 20 kilometer van Basankusu, hebben we een fabriek bezocht, die opnieuw draait. Er wordt daar palmolie geproduceerd. De werkgelegenheid ligt er nog niet op het peil van voor de oorlog. De zeepziederij ligt er stil, omdat door gebrek aan koopkracht de zeep geen afzet vindt.
4. Sociaal : armoede en ontbering
Het levenspeil van de bevolking is over het algemeen bijzonder laag en grenst aan het absolute overlevingsminimum, als het soms al niet eronder zit. Ter illustratie :
Verhalen van mensen die lange tijd in het woud gewoond hebben, hun veld niet meer bewerkt hebben, en geen geld en kleren meer hebben;
in een kraamkliniek heeft de vroedvrouw ons verteld dat sommige vrouwen te beschaamd zijn om er te komen bevallen, omdat ze geen kleren hebben, niet voor zichzelf en niet voor hun baby;
er is op het ogenblik een epidemie van mazelen in de streek, die de poort openzet voor een nieuwe golf van ondervoeding, vooral bij kinderen uiteraard;
er zijn nieuwe gevallen van slaapziekte op plaatsen waar ze tot voor kort niet voorkwam;
er is niet ingeënt, niet tegen mazelen of welke ziekte dan ook (op hier en daar een campagne van Artsen zonder Grenzen na); in het ziekenhuis van Baringa bewaren ze de vaccins op temperaturen die de werkingskracht ervan waarschijnlijk fel aantast.
5. Lichtpunten
De gezondheidszorg in de streek is overeind gebleven.
De gezondheidscentra of -posten werken nog overal, op de inzet van het verplegend personeel en de steun van Artsen zonder Grenzen, dat op een aantal plaatsen gratis geneesmiddelen ter beschikking stelt en de lonen van sommige personeelsleden op zich neemt. De Congolese staat betaalt al jaren geen lonen of werkingskosten meer uit.
Hier en daar excelleert een gezondheidscentrum werkelijk, drijvend op de ervaring van een oudere verpleger, die als een soort blotevoetendokter optreedt en zelfs kleine operaties doet (blindedarmontsteking, keizersnede, liesbreuk). De uitstraling van zo'n centrum gaat tot tientallen kilometers ver,
De samenleving vertoont een grote dynamiek.
Het is opvallend hoeveel Congolezen hun lot in handen nemen en optimistisch naar de toekomst kijken, ondanks de armoedige situatie waarin ze leven en na zoveel jaren oorlog die ze vaak van de meeste materiële goederen beroofd heeft. Dat vertaalt zich bijvoorbeeld in meisjes die een handeltje opzetten op de markt omdat ze niet voort kunnen studeren, vrouwen die oliebollen verkopen omdat de bank hun salaris niet meer uitbetaalt, boerinnen die hun gezin in leven houden met de verkoop van sprokkelhout, scholen die blijven functioneren op de schamele bijdragen van de ouders, enz.
De verkiezingen die gepland zijn aan het einde van de overgangsperiode, midden volgend jaar, zijn voor een aantal Congolezen duidelijk heel belangrijk. Dat moet in hun ogen Congo definitief op een nieuw spoor zetten,
De verbeterende economische situatie.
6. Naar de toekomst toe ?
1º Alles in het werk stellen dat de militairen niet meer naar de wapens grijpen.
2º Ondersteuning van de (vaak kleinschalige) initiatieven van de bevolking.
3º Infrastructuur : een minimaal wegennet is onvoorwaardelijk noodzakelijk en de uitgevallen krachtencentrale van Kisangani die de stad water en elektriciteit levert dient opnieuw te werken.
4º Het succes van de sleutelmomenten in het overgangsproces helpen garanderen, vooral de verkiezingen.
13.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Durant stelt vast dat het reguliere Congolese leger in opbouw slechts 5 à 10 % van de rebellen (strijdheren, bandieten, enz.) zal integreren. Hoelang ontvangen de militairen die momenteel in de kampen zijn ondergebracht, een soldij ? Welk is de garantie dat ze niet opnieuw aan het plunderen gaan ?
Spreekster heeft het over een uiterst fragiele situatie van extreme armoede, waarbij heel wat militairen nog niet gemobiliseerd en ontwapend zijn. De situatie kan dus vlug kantelen en opnieuw slecht evolueren.
Verder vraagt mevrouw Durant of de gezondheidszorg niet prioritair is. Is het gevaar van een hongersnood niet denkbeeldig ?
De heer Galand wenst enkele positieve en negatieve aanbevelingen geformuleerd te zien.
De heer Poppe is eveneens van oordeel dat de situatie van de militairen en van de veiligheid en de stabiliteit van het land uiterst fragiel is. Hij geeft het voorbeeld dat zich veertien dagen geleden heeft voorgedaan : een commandant diende geld aan te brengen voor de uitbetaling van de soldij van de soldaten en voor de voedselvoorziening. Het geld is nooit aangekomen en de soldaten zijn opnieuw aan het plunderen gegaan.
Een goede omkadering van het demilitariseringsproces is van primordiaal belang.
De eerste fase ervan bestond in het samenbrengen van militairen in kampen. Nu moeten de legers geïntegreerd worden in het gewone leven; zij moeten bijvoorbeeld een stuk land toegewezen krijgen voor het aanbrengen van werktuigen en zaden. In ieder geval moeten ze de economische mogelijkheid krijgen om hun familie te onderhouden.
Dit proces neemt nu pas een aanvang. Beloftes werden geformuleerd door de MONUC. In de streek die de VRT-journalist bezocht, was hiervan niets te merken.
De heer Poppe is van oordeel dat een vervolg moet komen op het politiek transitieproces (cf. de onderhandelingsperiode met onder meer sessies in Zuid-Afrika).
Het politiek overgangsproces is er gekomen dank zij aanzienlijke internationale druk en een belangrijk financieringsplan. In feite heeft de internationale gemeenschap de vrede gekocht.
Een nieuwe, wellicht nog grotere inspanning dringt zich op om er voor te zorgen dat de militairen de vrede blijven dragen. Tot door een prioritaire aanbeveling : massale steun voor het demilitariserings- en demobiliseringsproces in de DRC. Hij verwijst naar het voorbeeld van Mozambique : in de aanloop naar de verkiezingen in dat land in 1994 werd zwaar geïnvesteerd door onder meer de Europese Unie en de Verenigde Naties (onder meer de UNDP) om het rebellenleger van Frelimo te overtuigen de wapens neer te leggen.
Ook in de sector van de gezondheidszorg stelt men een gelijkaardig fenomeen vast. Diegenen die nog actief zijn in de sector zijn op hun eigen (uiteraard laag) niveau bekwaam, gemotiveerd; zij worden op sommige plaatsen, voorlopig althans, betaald en krijgen gratis geneesmiddelen (via het kanaal van Artsen zonder Grenzen in Basankusu). In Baringa is het Protestants ziekenhuis bemand door Relief Service.
Het is aangewezen dat de structuur van Artsen zonder Grenzen wordt overgeheveld naar de nieuwe Congolese staat.
Er is ook nood aan gekwalificeerde Congolese dokters die naar hun land terugkeren.
Er dient een strategie ontwikkeld te worden die evenmin door Artsen zonder Grenzen werd uitgewerkt.
De vraag rijst bovendien of de nieuwe Congolese staat in staat zal zijn zijn taken opnieuw naar behoren uit te voeren. Twijfel heerst gezien de Congolese politici in het verleden kwalitatief niet schitterden. Door de oorlog in het land, zijn een aantal politici aan de macht gekomen die niet de beste dochters en zonen van Congo zijn.
Er dient een strategie te worden ontwikkeld om de bevolking weer onderwijs en gezondheidszorg te kunnen bieden. Spreker verwijst in dit verband naar de toestand van de onderwijzers die reeds geruime tijd niet betaald zijn.
Antwoord van de heer Galand
Wat de aanbevelingen betreft, ligt de allerhoogste prioriteit op militair niveau. In tweede instantie dient de dynamiek van de Congolese samenleving te worden ondersteund zonder met grote projecten aan te komen. Zo stelt de Congolese bisschoppenconferentie haar netwerken ter beschikken om de mensen het belang uit te leggen van de verkiezingen. Zulke initiatieven verdienen onze hulp.
Mevrouw Durant antwoordt dat er nood is aan kleinschalige projecten, waarbij de basisgemeenschappen, ook de kerken, woren betrokken. Er moet gebruik worden gemaakt van de lokale netwerken.
De heer Galand antwoordt dat zowel het macro-economische als het micro-economische niveau moet worden versterkt, omdat ze complementair zijn. De uitbouw van infrastructuur die de kleine projecten ondersteunt is een vereiste.
De heer Poppe antwoordt dat men nu beter de grote projecten achterwege laat. Het komt er op aan de rivieren bevaarbaar te maken en de wegen te ontmijnen en berijdbaar te maken. De elektriciteitsvoorziening die regelmatig uitvalt moet ook onder handen genomen worden omdat zij eveneens deel uitmaakt van de basisbehoeften van de bevolking.
14. Vertegenwoordigers van het VBO
De heer Tony Vandeputte, gedelegeerd bestuurder;
De heer Baudouin Velge, directeur van het economisch departement;
Mevrouw Elisabeth Wandeler, adviseur bij het Europees en internationaal departement;
De heer Bernard de Gerlache de Gomery, voorzitter van de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw België-Luxemburg-Afrika-Caraïben-Pacific (CBL-ACP)
14.1. Uiteenzettingen
De heer Tony Vandeputte, gedelegeerd bestuurder van het VBO, verklaart dat de privé-sector zich verheugt over de inspanningen van de Belgische regering om de betrekkingen met Congo te verbeteren, maar dat hij zich hoedt voor overdreven enthousiasme. Belangstelling hebben voor Congo om historische of persoonlijke redenen is totaal iets anders dan de beslissing nemen om er te investeren en activiteiten te ontwikkelen.
Het VBO volgt de ontwikkelingen in Congo reeds vele jaren. De heer Vandeputte zelf is er in de jaren negentig geweest, met een mandaat van de Belgische regering om er poolshoogte te gaan nemen van de economische toestand. Na dat bezoek volgden op regelmatige tijdstippen in het begin van de jaren 2000 andere missies.
Het VBO onderhoudt nauwe banden met de organisatie van de Congolese ondernemingen (AFEC). Stafpersoneel van de AFEC komt in België opleidingsstages volgen. Het VBO is er immers van overtuigd dat men niet alleen op regeringsniveau en op het niveau van de internationale instanties moet handelen, maar ook op het niveau van de economische partners het veld en van hun organisatie.
In 2001 werd een memorandum opgesteld om de Congolese regering aan te sporen maatregelen te nemen. Sommige maatregelen werden inderdaad genomen. Het VBO heeft er ook op aangedrongen in dat memorandum een ethische code op te nemen. Het was immers niet alleen zaak de zakenwereld ertoe te bewegen in Congo te investeren, ook de wijze waarop men in Afrika zaken kan doen moest worden verduidelijkt.
Helaas werd dat memorandum om diverse redenen aan Congolese kant niet ondertekend.
Het is duidelijk dat de privé-sector een fundamentele rol te spelen heeft om Congo een nieuwe toekomst te geven. Indien men die sector tot investeren in Congo wil aanzetten, is er een regel die de Congolese regering moet toepassen : ze moet de marktdeelnemers die vandaag in het land aanwezig zijn, correct behandelen. Zolang de schuldvorderingen van de in Congo aanwezige Belgische ondernemingen niet door de overheid worden gehonoreerd en men niet probeert het aandeel van de informele economie te verminderen, opdat iedereen de regels van het spel in acht neemt, kan het VBO zijn leden moeilijk aanmoedigen om zich ter plaatse te begeven.
Het VBO meent dat het te vroeg is om onder zijn bescherming een economische missie naar Congo te organiseren, aangezien dat een verkeerd signaal zou zijn, maar dat belet niet dat het de inspanningen van anderen terzake volop steunt.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery, voorzitter van de Kamer van Koophandel, Nijverheid en Landbouw CBL-ACP, meent dat de privé-sector in Congo tussen 1991 en 2001 volledig ineengestort is, maar dat er tekenen zijn van een geleidelijke heropleving sinds Joseph Kabila op het politieke toneel is verschenen.
De klus zal langer duren dan enkele maanden, zelfs langer dan enkele jaren. Sinds de laatste jaren van de heerschappij van maarschalk Mobutu, is het formele circuit geleidelijk aan verdwenen om plaats te maken voor het informele circuit. De binnenlandse schuld bij de Belgische en buitenlandse investeerders is enorm.
Bepaalde instanties van de Wereldbank zouden willen dat de investeerders dezelfde houding aannemen als de internationale geldschieters, maar er is geen vergelijking mogelijk tussen de investeringen van de privé-sector en de internationale hulp. De schuldvorderingen van de privé-sector ten opzichte van de Congolese staat hebben betrekking op verlening aan die Staat en staan eigenlijk tegenover de belastingen die het informele circuit niet heeft betaald.
Wat de industriële sector betreft, heeft de Congolese regering gepoogd maatregelen te treffen ter bescherming van de nationale nijverheid. Dat is mislukt omdat het land veel te groot is en zijn grenzen zo lang dat controles bijna onmogelijk zijn.
Sinds de komst van de overgangsregering bestaat de nieuwe politiek erin te pogen het formele en informele circuit geleidelijk aan dichter tot elkaar te brengen, door de verplichtingen inzake fiscaliteit, administratie en douane af te zwakken en door maatregelen te treffen die het informele circuit er geleidelijk aan aan onderwerpen. Dat is een conditio sine qua non om het formele circuit opnieuw in een volwaardige concurrentiële omgeving te laten werken, waarin de investeringen kunnen plaatshebben die noodzakelijk zijn om de productiemiddelen te vernieuwen. Het zal echter tijd vergen voor de administratie om dat beleid correct toe te passen.
De Congolese regering heeft maatregelen getroffen die geïnspireerd zijn op het memorandum van 2001 : installatie van handelsrechtbanken, het goedkeuren van een mijnwetboek, een bosbouwwetboek en een investeringswetboek, alsook verscheidene maatregelen ter bevordering van de liberalisering van de economie en de transparantie.
De begroting van de Congolese staat is ongeveer even groot als die van de stad Gent. Daarbovenop komt de financiering door het PMUR, de Wereldbank, de Europese Unie. Voor schijf B (gezondheid, basisinfrastructuur, onderwijs) werd de BECECO opgericht en het bureau Louis Berger voor schijf A (infrastructuur), met teams die toezicht houden over de toewijzingen van de aanbestedingen.
Om het verbond van Congolese ondernemingen te overtuigen een ethische code goed te keuren, moet men beginnen met welomschreven onderwerpen. De twee essentiële gebieden waarop de code zal moeten worden toegepast, zijn enerzijds de aanbestedingen van de Staat en anderzijds de privatiseringen, de oprichting van beheersvennootschappen of gemengde ondernemingen.
Er moet worden op aangedrongen dat het mijnwetboek, het bosbouwwetboek en het investeringswetboek internationaal worden beschermd. Die wetboeken werden immers ondertekend en goedgekeurd door de huidige overgangsregering. Een nieuwe regering zou kunnen ontkennen dat ze enige waarde hebben. Het is daarom aangewezen in de bilaterale verdragen ter bescherming van de investeringen de mogelijkheid te erkennen om een beroep te doen op internationale arbitrage om conflicten op te lossen. Het verdrag met België dateert van de jaren zeventig en moet worden geactualiseerd.
Men kan zich verheugen over de aangekondigde toetreding van de DRC tot de Organistion pour l'Harmonisation du Droit des Affaires (OHADA). Die valt immers terug op het Napoleontisch recht, met procedures inzake internationale arbitrage. Op die manier voorkomen we de toepassing van de common law, die de rechters heel wat beoordelingsvrijheid geeft.
Tot besluit waarschuwt spreker voor alle berichten in de pers waarin wordt aangekondigd dat een of ander akkoord zou zijn gesloten met buitenlandse overheden of instellingen. In de huidige cohabitatieregering moet de kleinste beslissing een hele reeks hindernissen overwinnen. Elke wijziging, zoals de privatisering of de oprichting van een gemengde beheervernnootschap moet voorgelegd worden aan de raad van bestuur van de onderneming, de bevoegde minister, vervolgens aan de vice-president onder wie de minister ressorteert, vervolgens aan de vice-president die bevoegd is voor de Ecofingroep en ten slotte aan het stuurcomité voor de hervorming van de overheidsbedrijven, dat ressorteert onder de president. Indien de beslissing niet al die fasen doorlopen heeft, is ze onbestaande.
De heer Baudouin Velge, directeur van het economisch departement, onderstreept dat het « Belgisch sentiment » diepgeworteld is in Congo en dat de Congolezen nog steeds de hoop koesteren dat de Belgen zullen terugkomen om hen te helpen het land erbovenop te helpen zoals in de tijd toen Congo nog een Belgische kolonie was. Het land vervult echter nog lang niet de voorwaarden die wij als het minimum minimorum beschouwen om te kunnen functioneren.
Er moet op twee terreinen tegelijk actie worden gevoerd. Op politiek gebied is er grote vooruitgang geboekt, maar op privé-gebied moet men niet alleen de privé-investeerders overtuigen om naar Congo terug te keren, maar moet men ook diegenen helpen die de moed hebben gehad om er te blijven.
De belangstelling van de Belgische parlementsleden en politici en in andere Europese landen is een bemoedigend teken. Alle partijen zijn bereid water in hun wijn te doen om vooruitgang te boeken, maar de toestand is niet stabiel genoeg. De overheid en de privé-sector moeten samenwerken om resultaten te boeken.
14.2. Gedachtewisseling
Mevrouw Crombé-Berton wenst te weten wat volgens de VBO-vertegenwoordigers in Congo eerst en vooral geprivatiseerd moet worden. Wensen Belgische ondernemingen op die privatiseringen te reageren en zo ja, in welke sectoren ? Zal de Belgische privé-sector de mogelijkheid hebben in die privatiseringen te investeren ?
Wat het mijnwetboek, het bosbouwwetboek en het wetboek van investeringen betreft : kan een staat door middel van een bilateraal verdrag zijn beslissing aan een andere staat opleggen wanneer het interne recht niet wordt nageleefd ?
Zijn er voor binnenkort economische missies naar Congo gepland en zo ja, met welke ondernemingen ?
De heer Vandeputte wenst de rol van de privé-sector in Congo nader te omschrijven, want men zou hem kunnen verwijten achter te blijven bij de gesaneerde overheidssector. Het moet worden onderstreept dat wanneer er op politiek gebied inspanningen worden geleverd, het belangrijk is dat tegelijk aandacht wordt gevraagd voor de economische aspecten. Het VBO stimuleert en steunt ondernemingen die individueel beslissen te handelen, hoewel het momenteel geen algemeen signaal aan al zijn leden kan geven.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery verklaart dat er privatiseringskansen komen en dat bepaalde landen er reeds belangstelling voor tonen. Spreker is echter de mening toegedaan dat men nu geen ondernemingen moet privatiseren die geen enkele waarde hebben. Het is beter eerst gemengde beheersvennootschappen op te richten in de autonome overheidsbedrijven.
Sizarail was een vorm van privatisering van het beheer van de spoorwegen door Transurb en de SNCC. Terwijl de privatisering liep, verminderde de maïsimport in Congo met de helft. Omdat de spoorwegen beter werden beheerd, konden de lokale landbouwers hun producten produceren en afzetten in de consumentencentra.
Er is heel wat werk te doen met die overheidsbedrijven. Nemen we het voorbeeld van het bebakenen en uitbaggeren van de Congostroom voor het transport van bananen naar Matadi. Momenteel kan er slechts één boot per dag aankomen. Indien men er niet in slaagt de vracht uit de belangrijke knooppunten als Matadi en de Congo-stroom efficiënt te beheren, zal Pointe-Noire zich ontwikkelen en zal de spoorweg tot in Brazzaville worden aangelegd. Tegelijk zal Katanga met zijn Angolese vrienden zijn spoorlijn aanleggen en zal Congo al het handelsverkeer verliezen.
Zoals we reeds hebben onderstreept, is de oprichting van gemengde beheersvennootschappen een lijdensweg. België heeft echter troeven, aangezien het Congo en de te overwinnen hindernissen kent. In België zijn weliswaar geen grote industriële groepen meer, maar we komen toch in aanmerking voor een partnerschap met buitenlandse groepen.
Nationale wetboeken kunnen internationaal worden beschermd, zonder dat er van inmenging sprake is, op basis van een bilateraal verdrag ter bescherming van investeringen, ondertekend door de Belgische regering en de Congolese regering. Een eventuele regeringswissel heeft dan geen invloed op de bescherming die het verdrag biedt.
De jongste tijd waren er verscheidene economische missies naar Congo. De volgende is voor de week van 14 tot 20 maart 2004 gepland. Ze zal worden geleid door de Waalse minister van Economie en de drie gewesten zullen eraan deelnemen.
De heer Thissen denkt dat het grote probleem voor de ondernemingen het tijdsbeheer wordt. Er wordt weliswaar vooruitgang geboekt op politiek gebied, maar er zijn geen concrete aanwijzingen voor een snelle terugkeer naar de rechtsstaat in Congo. De rechters worden vergoed door de partijen in de zaak, de onderbetaalde ambtenaren overleven door de ondernemingen onder alle mogelijke voorwendsels smeergeld te laten betalen.
In elk geval is het duidelijk dat de ondernemingen die ondanks de danteske omstandigheden in Congo stand hebben gehouden een kostbaar kapitaal zijn, met een schat aan ervaringen waaruit de KMO's zullen kunnen putten om zich daar opnieuw te vestigen.
De economie zal niet kunnen werken zonder minimale rechtsstaat. Zijn de bedrijven bereid bij te dragen tot het herstel van het bestuur ?
De heer Galand wil graag weten hoe een Belgische vennootschap in de DRC volgens het Belgisch recht en het Congolees recht gedefinieerd wordt.
Zijn sprekers voorstanders van een snelle oprichting van een gemengde commissie met Congo om een globaal programma uit te stippelen voor de inbreng van België ?
Bestaan er onder de schuldvorderingen van buitenlandse vennootschappen op de DRC geen dubieuze vorderingen naast andere die wel degelijk overeenkomen met geleverde diensten ? Met andere woorden, moet men het kaf van het koren niet scheiden, en wie zou dat dan kunnen doen ? Moet men ook rekening houden met de externe hulp, door Delcredere of door internationale geldschieters, die zelf op hun beurt niet vergoed werden ?
Wat bedoeld men precies met het « informele circuit » ? Men heeft het soms over een fiscaal beleid dat aangepast werd voor het informele circuit. Hoe zal men erop toezien dat dit circuit in een wettelijk kader opgenomen wordt ?
In het verleden werd de gebonden hulp vaak bekritiseerd door de gemengde commissies. Hoe kan een bedrijf vandaag meewerken aan ontwikkelingshulp zonder er meteen beschuldigd van te worden subsidies te hebben gekregen of opgetreden te zijn in het kader van gebonden hulp ? Welke zijn de betrekkingen tussen de Belgische bedrijven en de Europese Unie in het kader van de akkoorden van Cotonou ? Weinig Belgische bedrijven schrijven in op werken die worden aanbesteed.
Ten slotte maakt het lid zich ongerust over de vertragingen bij het zoeken naar een oplossing die de Générale de carrière des mines (Gécamines) in staat zou stellen haar schulden te vereffenen jegens de personen die voor het bedrijf gewerkt hebben in de DRC. Hoe kunnen de sectoren die nog niet helemaal verloren zijn gered worden, voordat de mijnen volledig onder water komen te staan ?
Mevrouw Durant wijst op de gespecialiseerde know-how van Transurb. Hoe kan men ervoor zorgen dat bedrijven als Transurb participeren in gemengde beheersvennootschappen die zich kunnen toeleggen op essentiële sectoren als energie, vervoer, enz. ?
Kan Delcredere een specifieke rol spelen, inzonderheid door steun te verlenen aan het buitenlands beleid van België en zijn wil om de overgang te ondersteunen, niet alleen op politiek vlak maar ook met andere middelen ?
Moet men als men een einde wil maken aan de plundering van de rijkdommen geen gedragscode opleggen aan bedrijven die in conflictgebieden werkzaam zijn ? Men zou opleidingen kunnen organiseren over de aanbevelingen van de OESO voor die bedrijven. Zijn er structurele maatregelen gepland ?
De voorzitster merkt op dat aangezien België geen grote industriële concerns meer heeft, men miscchien een bijzondere strategie met Frankrijk zou moeten ontwikkelen. Is er zoiets in de maak ?
Is Rwanda erin geslaagd behoorlijke handelsregels te herstellen waarop de DRC zich zou kunnen baseren ? De senator denkt bijvoorbeeld aan de transit voor luchtvaartmaatschappijen.
Toen vader Kabila aan de macht was, werd hij altijd begeleid door personen die grote belangen hadden in de Verenigde Staten. Zijn de huidige president en vice-president verder verwijderd van de Amerikaanse belangen ? Indien dat niet zo is, zou het dan niet interessant zijn een pact tot stand te laten komen tussen de Amerikaanse, Franse en Belgische investeerders ?
De heer Bernard de Gerlache de Gomery erkent dat de heropbouw van de economie in de DRC tijd zal vergen, maar anderzijds kan een goed doordacht project in Congo veel sneller dan elders uitgevoerd worden.
Wegens de oorlog werden alle ambtenaren in Kinshasa samengebracht, waardoor een overbezette en bovendien onbezoldigde administratie ontstond. Beetje bij beetje verspreiden die ambtenaren zich nu opnieuw over het hele grondgebied. Bovendien hebben de ministers nieuwe middelen ontvangen waarmee zij onder andere het personeel betalen. Dat vermindert de druk op de bedrijven, die vroeger schrikbarende proporties kon aannemen.
De KMO's kunnen in Congo werk verrichten op voorwaarde dat zij steunen op bestaande concerns omdat zij terechtkomen in een moeilijke omgeving waarin geen enkele KMO overeind is gebleven. Alleen de grootste ondernemingen hebben het overleefd. De keuze van de lokale partner is essentieel.
Er bestaat geen duidelijke definitie van de Belgische vennootschap in Congo. De Congolese vennootschappen waarvan de meerderheids- of enige aandeelhouder een Belgische vennootschap is, worden beschouwd als Belgische vennootschappen.
Price Waterhouse is door de Congolese regering aangewezen om de schuldvorderingen van de privé-sector op de Congolese Staat te sorteren op grond van het jaartal 1997. Price Waterhouse beëindigt momenteel de certificatie onder toezicht van de Wereldbank. De Congolese regering is van plan die schulden op een billijke manier te behandelen.
De meeste privé-ondernemingen die een schuldvordering op de Staat hebben, hebben zich bereid verklaard het terugbetaalde bedrag opnieuw te investeren in hun lokale productiemiddelen.
Er bestaat natuurlijk een eerbaar informeel circuit. In sommige sectoren zoals de mijnbouw bijvoorbeeld bestaat er echter een misdadig informeel circuit dat arbeiders uitbuit.
De enige manier waarop Gécamines kan overleven is door zich om te vormen tot een publiekrechtelijke holding. Gelukkig heeft zij van de regering een verlenging verkregen van haar onderzoeks- en exploitatievergunningen. Zonder die onderzoeksvergunning zou Gécamines alleen maar de zones die zij nu heeft mogen ontginnen, wat haar activiteiten drastisch zou beknotten. Nu moet zij zone per zone goede economische partners zoeken om zo geleidelijk aan weer economisch gezond te worden.
De samenwerking met Transburb-SNCC was een zeer positieve ervaring. Er zijn nog teams werkzaam ter plaatse en het Congolese ministerie van vervoer heeft hen drie studies toegewezen. In een eventuele gemengde beheersvennootschap met de SNCC zou Transurb een federatieve rol kunnen spelen. Het valt te hopen dat het moederbedrijf die teams de nodige middelen toekent om hun werk uit te voeren.
Op het vlak van de samenwerking werd een deskundigenfonds van 5 miljoen euro opgericht. Met dat fonds zouden deskundigen uit de privé-sector ter beschikking gesteld kunnen worden van Congolese overheidsbedrijven. Die zouden dan doorgelicht kunnen worden om uit te maken wat er in de toekomst verwezenlijkt kan worden. De heer Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking, heeft middelen toegezegd voor vier deskundigen die zich over essentiële infrastructuur kunnen buigen.
Het herstel van de rechtsstaat, het ontwerpen van een mijnwetboek, de wil om het informele circuit te integreren in het wettelijk kader, zijn middelen om de plundering van de rijkdommen tegen te gaan.
Rwanda is een voorbeeld op het vlak van administratieve praktijken. Dat is te verklaren door historische en mentaliteitsverschillen.
De betrekkingen met de Verenigde Staten zijn goed. De toestand in Congo wordt van nabij gevolgd door een trio dat bestaat uit de ambassadeurs van België, Frankrijk en de Verenigde Staten.
Over het belang van de gemengde commissies denkt de heer Tony Vandeputte genuanceerd. Het voordeel is dat men regelmatig een stand van zaken kan opmaken. Voor hem is de conditio sine qua non voor de oprichting van een gemengde commissie in elk geval dat men er de privé-sector bij betrekt. Bovendien zal men haar opdracht goed moeten definiëren, omdat men moet voorkomen de indruk te wekken dat alles geregeld is, dat het volstaat de toestand te blijven volgen.
De gebonden hulp is achterhaald. Ongebonden hulp is nu « in », ook al zijn er landen die de trend niet volgen. Het is geen goed idee het dossier in België opnieuw te openen, want de privé-sector wil in ieder geval au sérieux genomen worden.
Op de vraag over de Delcredere, antwoordt de heer Baudouin Velge dat Congo zich in categorie 7 bevindt, dat wil zeggen out of cover. Die categorieën worden door de OESO bepaald, via een model dat door de Delcredere ontwikkeld werd.
Het gebeurt dat de Delcredere voor landen van categorie 7 inspanningen levert met speciale dekkingen, maar dat kan voor het geval Congo nog lang niet worden overwogen. De Delcredere heeft een reusachtige schuldvordering ten opzichte van het land, wat een hervatting van de betrekkingen uiteraard moeilijk maakt. Bovendien zou het eerder gaan om investeringen waaraan de Belgen deelnemen in Congo in het raam van een financiering door de Wereldbank, de Europese Unie of een andere internationale instelling. De dekking van de Delcredere zou niet voor het Congolese risico gelden, maar voor het risico dat de internationale instelling haar verbintenis niet nakomt in wat vandaag investeerbaar is. De klassieke investering gewaarborgd door de Delcredere is denkbaar, maar er is geen enkele aanvraag van die aard.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery meldt dat de Kamer van Koophandel vragende partij is voor nieuwe producten van de Delcredere, dat wil zeggen geen financieringswaarborgen of uitvoerkredietgaranties, maar waarborgen voor te verrichten investeringen in Congo. Het zou gaan om vormen van verzekering van nieuwe investeringen via de filialen, hetzij in kapitaal, hetzij in leningen.
De heer Hostekint herinnert eraan dat Congo, Rwanda en Burundi door de interne conflicten van de jongste jaren tot de armste landen ter wereld behoren. De behoeften inzake gezondheid, voeding en drinkbaar water, onderwijs, huisvesting, zijn enorm. Hoe kan het VBO een bijdrage leveren om daaraan tegemoet te komen ?
De heer Tony Vandeputte antwoordt dat de infrastructuurwerken, zoals de aanleg van wegen of van spoorwegen tegemoet komen aan de primaire behoeften van de bevolking ter plaatse. Dat soort werkzaamheden moet ook financieel door de Belgische regering worden ondersteund. Men mag echter niet van het VBO verwachten dat het een antwoord biedt op alle concrete behoeften in het veld. Niettemin wijst hij erop dat heel wat Belgische ondernemingen, gelet op het gebrek aan scholen en ziekenhuizen, initiatieven hebben genomen opdat hun werknemers een minimum aan opleiding en gezondheidszorg krijgen.
De voorzitster meldt dat er voor de ondernemingen openbare aanbestedingen zijn in het raam van de Wereldbank en de Europese Unie.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery voegt daaraan toe dat een bedrag van 470 miljoen dollar wordt gebruikt voor schijf B van de Wereldbank. Van het honderdtal ondernemingen dat aan de komende economische missie van België naar Congo zal deelnemen, zijn er tevens een dertigtal die tot de medische sector of tot de voedingssector behoren. Ten slotte hebben de Belgische ondernemingen in Congo hun eigen ziekenhuis opgericht, waarin jaarlijks wordt geïnvesteerd.
De heer Galand wijst op een gebrek aan transparantie van de banksector met name wat betreft de geldstromen tussen Midden-Afrika en onze landen. De Congolese vertegenwoordigers die door de commissie werden gehoord, hebben verklaard dat ze al hun transfers via Western Union deden. Men weet dat de Mobutu-generatie enorme kapitalen in het buitenland had belegd, met name in Zuid-Afrika. Welke stimulansen overweegt men om die zaak op te helderen en die kapitalen te laten terugkeren naar de Congolese economie ?
De heer Tony Vandeputte verklaart dat men realistisch moet zijn. Het is geen toeval dat het VBO van bij het begin heeft aangedrongen op een ethische code om de spelregels bij de administratie en bij de regering zo transparant mogelijk te maken. Maar dat betekent niet dat men kan hopen bedragen te recupereren die vijftien jaar geleden verduisterd werden.
De voorzitster vindt dat men het probleem niet mag toespitsen op bepaalde personen maar op internationaal niveau een standpunt moet innemen tegenover regeringsleiders die vertrekken en financiële problemen achterlaten.
Mevrouw Durant vraagt of de Delcredere geen beschermende rol kan spelen door geen waarborgen te geven voor uitvoer naar buurlanden die onrechtstreeks smokkelroutes aanmoedigen waarlangs de rijkdom en de grondstoffen van Congo verdwijnen.
De heer Velge antwoordt dat de wapenhandel waaraan het lid hoofdzakelijk denkt, in België met exportvergunningen wordt geregeld. Anderzijds is de Delcredere een kredietverzekeringsmaatschappij, met concurrenten in België en in het buitenland. Men kan een onderneming, die als specifieke rol heeft risico's van wanbetaling te dekken, niet gebruiken voor andere zaken die niets meer te maken hebben met de toegelaten activiteit van de onderneming.
De overgrote meerderheid van de ondernemingen zijn eerlijk. Indien men de Delcredere wil gebruiken om te voorkomen dat andere ondernemingen ongeoorloofde handel drijven via andere landen, dan zullen die ondernemingen andere uitwegen zoeken. Tegelijk zal men de bonafide ondernemingen benadelen voor normale transacties en zal men de werking van de Delcredere, voor 100 % een Belgische onderneming die belangrijke diensten bewijst aan onze ondernemingen, bemoeilijken.
De heer Bernard de Gerlache de Gomery onderstreept dat vier van de vijf rijkdommen van Congo geëxporteerd worden : de mijnbouw, de agro-industriële sector, de bosbouw en de energie. Een vijfde potentiële bron van inkomen is het toerisme. Die vier sectoren moeten ondergebracht worden in het formele circuit, om er zeker van te zijn dat ze goed worden gemanaged en dat de middelen goed worden gebruikt.
15. De heer Athanassios Theodorakis, bijzonder Raadadviseur, Europese Commissie, en de heer A. Christiansen, hoofd van de desk Midden-Afrika van het DG Ontwikkeling van de Europese Commissie
15.1. Uiteenzettingen
De Europese Commissie volgt van nabij de situatie in de drie landen wegens de mogelijke gevolgen voor de globale stabiliteit in de streek van de Grote Meren. Wij hebben dan ook enthousiast gereageerd op de stappen naar een duurzame vrede die het afgelopen jaar gezet zijn, en ik kan u verzekeren dat de Europese Commissie binnen de grenzen van haar bevoegdheden geen kans laat liggen om die positieve wending te steunen.
De betrekkingen tussen de Europese Unie en de DRC worden geregeld door het akkoord van Cotonou, dat zij samen met de andere ACS-landen ondertekend heeft. Dat akkoord bepaalt dat onze betrekkingen gegrond zijn op een paritaire politieke dialoog en op de basisbeginselen inzake bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, op democratische beginselen van de rechtsstaat en criteria van goed bestuur.
Zoals sommigen onder jullie weten, is onze officiële samenwerking met de DRC vaak afgesprongen in de jaren '90, eerst wegens de flagrante schendingen van de mensrechten en de democratische beginselen door het regime van wijlen president Mobutu en vervolgens wegens de oorlog die het land geteisterd en verdeeld heeft in drie grote invloedssferen en die geduurd heeft tot het sluiten van de akkoorden van Pretoria in december 2002.
Ondanks de officiële stopzetting van de samenwerking kon de Commissie in die periode niettemin aanwezig blijven in het land via projecten ten behoeve van de niet-gouvernementele sector op het vlak van de gezondheidszorg, de wegeninfrastructuur en het stimuleren van de landbouwproductie, en via de belangrijke humanitaire hulp in de door oorlog geteisterde gebieden. De humanitaire hulp niet meegerekend, bedragen die programma's, waarvan sommige nog aan de gang zijn, in totaal bijna 160 miljoen euro.
Pas in februari 2002, vlak voor de Intercongolese dialoog, heeft de Commissie de samenwerkingsbetrekkingen met de DRC opnieuw officieel aangeknoopt, door de ondertekening van het indicatieve Programma 6e EOF als een duidelijk signaal van aanmoediging vanwege de Europese Gemeenschap voor de ondertekenaars van het akkoord van Lusaka.
Toch is het pas sinds de samenstelling van een nieuwe regering van nationale eenheid in juli 2003 dat de Europese Unie en de Commissie er resoluut voor gekozen hebben het overgangsproces te steunen en de financiële stabiliteit in het land te herstellen.
Daartoe heeft Commissaris Nielson in september 2003 zijn fiat gegeven voor de ondertekening van het indicatieve Programma 9e EOF voor een bedrag van 205 miljoen euro terwijl de lidstaten van hun kant aan de Europese Commissie een bijkomend bedrag van 105 miljoen euro hebben toegezegd om de voorbereiding te financieren van de eerste vrije en open verkiezingen sinds de onafhankelijkheid van het land, die binnen twee jaar zouden moeten plaatsvinden.
Om die doelstellingen te bereiken, beschikt de Commissie in totaal over een budget van om en bij de 0,7 miljard euro.
De grote lijnen van het huidige en toekomstige samenwerkingsbeleid van de Europese Gemeenschap
Het huidige en toekomstige samenwerkingsbeleid van de Europese Gemeenschap is erop gericht het geleidelijke herstel van een duurzame vrede en van een unitaire Congolese Staat aan te moedigen.
Voor de overgangsperiode die het land nu heeft ingezet, stoelt de steun aan de DRC op twee beleidslijnen waarvan de doelstellingen zowel beantwoorden aan de beginselen van het akkoord van Cotonou als aan de politieke beleidslijnen die de Europese Unie in de Raad meermaals heeft aangekaart.
Enerzijds wil de Gemeenschap uitdrukkelijk steun verlenen aan totstandkoming van een Congolese rechtsstaat met het oog op duurzame ontwikkeling, stabiliteit en vrede voor het land en voor de streek rond de Grote Meren.
Anderzijds wil de Gemeenschap, om de armoede te bestrijden en de Congolese bevolking de vruchten van de vrede te laten plukken, haar activiteiten toespitsen op de dringende basisbehoeften van de bevolking zoals de gezondheidszorg, de heropleving van de landbouw en de heropbouw van de infrastructuur.
Voor de bouw van de rechtsstaat en het herstel van de minimale voorwaarden voor de ontwikkeling, heeft de Gemeenschap drie onontbeerlijke prioriteiten vastgelegd, waarover de Congolese Staat en de hele internationale gemeenschap het eens zijn. Het betreft :
de beveiliging van het grondgebied;
het houden van vrije en democratische verkiezingen binnen de termijn waarin de akkoorden voorzien;
de heropbouw van een doeltreffend gerecht.
Om de veiligheid te waarborgen moet het land daadwerkelijk herenigd zijn en moet het gezag van de Staat hersteld zijn.
Hiervoor is eerst een demobilisatie nodig, en vervolgens een geherstructureerd en verenigd nationaal leger, dat aangepast is aan de noden en aan de financiële middelen waarover de Staat beschikt om het te onderhouden. Er moet dus vooral snel werk gemaakt worden van de demobilisatie van de voormalige strijders en van de hervorming van het politiewezen.
De Commissie heeft 20 miljoen euro gestort aan het fiduciair fonds van de Wereldbank voor de demobilisatie en de maatschappelijke reïntegratie van de ex-strijders in Midden-Afrika en heeft zich er met de lidstaten toe verbonden om met 5 miljoen euro bij te dragen tot de oprichting van een eengemaakte geïntegreerde politie die moet toezien op de veiligheid tijdens de overgangsperiode.
Het verkiezingsproces is de tweede prioriteit in de overgangsperiode. Een belangrijk deel van de bijkomende steun van 105 miljoen euro ten behoeve van de DRC zal hiervoor aangewend worden indien de minimumvereisten inzake transparantie, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid in de verschillende stadia van de voorbereiding van de verkiezingen vervuld zijn. De Commissie is bovendien de mening toegedaan dat het verkiezingsproces alleen kan slagen als het op een eenvoudige manier uitgestippeld wordt, met gebruiksvriendelijke technieken die aangepast zijn aan de omvang en de mogelijkheden van het land.
De derde prioriteit van de Gemeenschap, ten slotte, de wederopbouw van het gerechtelijk apparaat, is onmisbaar om de straffeloosheid te bestrijden en bijgevolg om een duurzame verzoening te bewerkstellingen. Op dat vlak heeft de Commissie twee acties ondernomen : een gerichte actie om het gerecht in de stad Bunia opnieuw te doen werken, en een gezamelijke opdracht om de doorlichting van het gerecht te organiseren zodat een gemeenschappelijk interventiekader tot stand gebracht kan worden voor alle donateurs in die sector. Die opdracht moet de coördinatie tussen de geldschieters verbeteren en de impact van hun respectieve acties vergroten.
De tweede beleidslijn in de strategie van steunverlening aan de DRC betreft een rechtstreekse steun aan de meest behoeftigen onder de Congolese bevolking. Die steun vertaalt zich niet alleen in louter humanitaire hulp, maar ook in naoorlogse hulp en ontwikkelingsprojecten.
Ondanks de inspanningen die de hele internationale gemeenschap op het stuk van humanitaire hulp aan de DRC levert, stelt men vast dat de humanitaire en de meeste maatschappelijke indicatoren catastrofaal blijven. Congo is sinds enige jaren de ongelukkige recordhouder onder de landen die steun krijgen van ECHO, ons Bureau voor humanitaire hulp dat voornamelijk in frontgebieden actief is. In 2003 werd in totaal 44 miljoen euro uitgegeven voor operaties in de DRC terwijl voor 2004 onlangs 40 miljoen euro werd vrijgemaakt.
Wat de samenwerkingprojecten betreft, heeft de Commissie in totaal reeds bijna 166 miljoen euro toegekend voor activiteiten op het vlak van de infrastructuur, de gezondheidszorg en dringende herstelmaatregelen, vooral in het oosten van het land. Het is de eerste poging om de dringende noodhulp te koppelen aan het herstel en de ontwikkeling op plaatsen die voldoende veilig en toegankelijk zijn om dat mogelijk maken.
Het betreft meer bepaald het arbeidsintensieve herstel van de wegen, het heropstarten van de voedselproductie, de levering van basisgeneesmiddelen en drinkwater, en andere basisdiensten die, los van hun onmiddellijke resultaten, een belangrijke bijdrage zullen leveren tot het vredesproces en de daaraan verbonden demobilisatie en maatschappelijke reïntegratie van de voormalige strijders.
Ten slotte is er de bijdrage van de Europese Commissie tot de financiële stabilisatie van het land.
Opdat de DRC in aanmerking kan komen voor het HIPC-initiatief, heeft de Europese Commissie zich dubbel ingespannen om een werkbare oplossing te vinden voor de behandeling van de achterstallen vóór de beslissingsdatum van 23 juli 2003.
Als donateur heeft de Commissie 40 miljoen euro toegekend in de vorm van niet terug te betalen giften om de Afrikaanse Ontwikkelingsbank in staat te stellen haar gemengd systeem van betaling/herschikking van de Congolese schuld op touw te zetten.
Ondertussen heeft de Europese Commissie als bevoorrechte schuldeiser via het Nationaal Indicatief Programma 9e EOF een bedrag van 106 miljoen euro aangezuiverd, wat overeenkomt met de achterstallen die Congo aan de Europese Gemeenschap verschuldigd is en die door de EIB beheerd worden.
Het blijft dus onontbeerlijk dat enerzijds de Congolese regering resoluut en onverwijld stappen onderneemt om het overgangsproces te bespoedigen, en dat anderzijds de internationale gemeenschap, waaronder de Europese Unie, nauw toeziet op het verloop van dat proces door een gemeenschappelijk beleid tegenover de DRC te voeren, zowel op het vlak van de buitenlandse betrekkingen als op dat van de ontwikkelingssamenwerking.
16. De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken
16.1. Uiteenzetting
Minister Michel bevestigt dat er de laatste tijd ontegensprekelijk vooruitgang is geboekt op het gebied van het vredesproces in Congo.
Alle politieke overheden zijn het erover eens dat de Staat moet worden georganiseerd, onder andere door de registratie van de bevolking. Die methode bleek efficiënt in Mozambique. Een echte inschrijving in de bevolkingsregisters zou teveel tijd vergen.
De UNO en de Belgische deskundigen ter plaatse steunen het proces van de wederopbouw van de Staat.
Er is een planning vastgesteld in verschillende fazen. Spijtig genoeg loopt de uitvoering vertraging op. Er zijn nog verschillende belangrijke discussiepunten. Het grootste is wel de vorm die de decentralisatie moet aannemen. Wellicht komt er op termijn een federalisering. Op korte termijn houdt dit echter het risico in dat er weer een verkaveling komt. Daarom is de minister voorstander van een administratieve decentralisatie op basis van de vroegere provincies. Dat systeem is soepel genoeg om de minderheden en fracties zoals RCD-Goma te integreren. Het is evenwel nodig dat België de werkzaamheden van de overgangsregering op de voet volgt.
Wat Burundi betreft, is hij optimistisch; de donorconferentie was een groot succes. Ook hier is de prioriteit de wederopbouw van de Staat.
Er moet een verkiezing komen over alle te bespreken materies. Zo moet er een referendum komen over de nieuwe grondwet. De verkiezingen moeten een pluralistische inslag krijgen, met een multipartij-systeem.
Het zal geen ideaal systeem zijn, maar het moet de « normalisatie » een democratische grondslag geven. Dat is ook de visie van president Kabila.
Er is een zekere terugtrekking van Congo, wat de situatie doet ontspannen. Deze situatie moet worden geconsolideerd op het Rwandees niveau.
Uit een gesprek dat de minister te Brussel voerde met president Kabila bleek dat Kagame contacten en een daad van goodwill zoekt vanwege Kabila.
Tot nu toe is er nog geen reactie vanwege Congo, wellicht omdat een officiële toenadering tot Rwanda door de Congolese bevolking niet zou worden begrepen.
De regio kan niet echt gestabiliseerd worden zolang er nog een groot risico bestaat op interne tegenstellingen en interne ontevredenheid.
Zo zou Frankrijk een rol kunnen spelen in de stabilisering, maar het heeft zijn intenties nog niet geofficialiseerd.
Minister Michel heeft, van zijn kant, in die optiek gesprekken gevoerd met onder meer Kabila en Bemba (minder dan met RCD-Goma), met de civiele maatschappij en met de oppositie.
Wat de vorming van brigade betreft, draait alles normaal.
Het gaat om 3 000 man, en er is een project om daarbij andere Europese landen te betrekken.
Men mag niet vergeten dat er 120 000 gewapende mannen waren, die uit het leger moeten treden om terug in de burgermaatschappij te worden ingeschakeld.
De Wereldbank heeft geen norm daarover, maar zal werken met de DDRR, in een perspectief van ontwikkeling; maar het programma wil maar niet starten.
Het geld is om veeleer bureaucratische reflexen van de Wereldbank nog niet beschikbaar.
Daardoor is er nog een ander probleem, namelijk dat de soldij van de soldaten van de nieuwe strijdmacht niet kan betaald worden. Daardoor ontstaat een explosieve situatie. De secretaris-generaal van de VN werd van dit probleem op de hoogte gebracht.
Er is trouwens nog een bijkomend probleem, namelijk dat nog een groot aantal gewapende lieden rondlopen die niet als soldaat zijn geregistreerd. Om de wapens in te leveren, zouden bijkomende middelen moeten worden vrijgemaakt om de wapens af te kopen.
De heer Galand maakt zich zorgen over de situatie in Bukavu. Er is daar een reëel risico voor explosie. Weet minister Michel wie er achter de DRC zit ?
Verder heeft hij bedenkingen bij de decentralisering. Hij vraagt dat om dat doel te bereiken, rekening wordt gehouden met de reële noden van de bevolking. Op dit ogenblik gaat het te veel over een bureaucratisch schema, waarbij de EU veel te aarzelend optreedt.
De minister antwoordt dat de Rwandezen zich hebben teruggetrokken, maar dat een zeker aantal op het terrein nog latent aanwezig blijven. Ze zijn niet allemaal bereid om mee te werken, en een aantal onder hen zijn ontstemd.
De toestand in Bukavu blijft onrustwekkend. De volkstelling wordt door RCD-Goma misbruikt om het normaliseringsproces te vertragen.
Wat de decentralisatie betreft, deelt hij de mening van de heer Galand. Men moet snel te werk gaan. De sommen zijn beschikbaar, maar worden in Kinshasa geblokkeerd op het niveau van de generale staf.
Wat dat betreft heeft hij ook een geschil met de Europees commissaris Paul Nielsen, die enkel een theoretisch beeld heeft van de situatie. Hij schijnt niet de hoogdringendheid van de situatie te beseffen. Daartegenover is de opvatting van Chris Patten veel gelijklopender met deze van de minister.
De heer Hostekint herinnert aan de historische en morele verantwoordelijkheid die België heeft ten aanzien van haar oud-kolonies.
Deze drie landen hebben inmiddels zowel een enorme bilaterale als multilaterale schuld opgebouwd. Overweegt België op één of andere manier deze schuld kwijt te schelden ?
Is het niet beter de hulp aan deze landen op kleinschalige manier te laten verlopen in plaats van met megaprojecten ? Hij denkt daarbij aan onderwijs, landbouw, bestrijding van aids, enz.
Anderzijds zijn de gewesten en gemeenschappen bevoegd geworden voor ontwikkelingssamenwerking. Overweegt de regering niet de hele ontwikkelingssamenwerking te defederaliseren ?
Wat de militaire hulp betreft, is er weer een engagement in Congo. Houdt de regering wel rekening met de aanbevelingen van de Rwanda-commissie ? Zijn de para's in dat opzicht de meest geschikte eenheid ? Wat is overigens de visie van de regering op de Belgische militaire aanwezigheid in Centraal Afrika ?
Mevrouw de Bethune komt terug op de schuldkwijtschelding. Moet dat bilateraal of multilateraal gebeuren ?
Wat de militaire opleiding betreft stelt ze vast dat die samenwerking deze zomer afloopt. Wat met de continuïteit en de follow-up, vooral gezien in het raam van de politie- en legermacht ? Ze vindt een ondersteuning en begeleiding in dat opzicht noodzakelijk.
Ten slotte is er de noodzaak aan een goed bestuur. Hoe wordt het democratiseringsproces begeleid in dat opzicht ?
Ze doet een oproep om opnieuw te investeren. Wat met een investeringscode, en het vastleggen van goede internationale handelsbetrekkingen in een gedragscode ?
Mevrouw Durant stelt vast dat de demilitarisering en de demobilisatie aan de gang zijn. Zij heeft gehoord dat 10 % van de betrokken personen in het geregeld leger zouden worden opgenomen. Wat zal er met de anderen gebeuren ?
Zal er iets worden ondernomen om de plundering van de natuurlijke rijkdommen te doen ophouden ?
Er schort iets aan de opvang van Afrikanen in België. De wederwaardigheden van enkele Congolese burgers in de luchthaven van Zaventem tonen aan dat er nog veel zal moeten gebeuren vooraleer Afrikanen die in België handel komen drijven, op een fatsoenlijke opvang kunnen rekenen.
Hoe staat het met de Conferentie van de Grote Meren ?
De minister verklaart dat, wat de bilaterale schuld betreft, België reeds veel inspanningen heeft geleverd, en dat dit ten zeerste geapprecieerd wordt door Congo.
Wat de multilaterale schuld betreft, heeft België steeds getracht een kwijtschelding te bepleiten, onder andere op de conferenties van Monterrey en Johannesburg.
Het werd hierbij niet gesteund. Frankrijk bijvoorbeeld, is het daar helemaal niet mee eens. Daardoor staat er geen concreet project op stapel.
België heeft anderzijds steeds gepleit voor het stellen van strikte voorwaarden voor gelijk welke kwijtschelding. Deze slaan op de sociale voorwaarden en de vereiste van een efficiënte staatsheropbouw.
Wat de steun aan kleinschalige projecten betreft, heeft hij bedenkingen. Hoewel hij deze toejuicht, kan men toch niet om de vaststelling heen dat een globale aanpak nodig is die al deze projecten globaal regelt. Een transversale aanpak is nodig. Op het vlak van de aanpak van grote problemen, zoals de hervorming van het gerecht en de administratie zijn versplinterde projecten inefficiënt. België moet kunnen deelnemen aan grote infrastructuurwerken. Zo niet zouden enkel andere landen dat doen. Uiteraard moet dat aan voorwaarden gekoppeld worden.
Wat de ontwikkelingshulp betreft die door de gemeenschappen wordt gevoerd, respecteert hij de prioriteiten. Hij vindt bijvoorbeeld de keuze van Zuid-Afrika door de Vlaamse Gemeenschap een goede zaak, omdat goede betrekkingen met dit land strategisch van groot belang zijn. Het is niet voor niets een concentratieland voor de Belgische diplomatie. Zonder Zuid-Afrika kan men geen Afrika-beleid voeren.
Weliswaar hebben de gewesten hun autonomie, maar hij is steeds vragende partij om samen te werken.
Wat de vraag betreft over de militaire opleiding en de duur ervan, herinnert hij aan de opdracht waaraan België nu werkt : het gaat om de opleiding van 1 brigade van 3 000 man.
Nadien zal geëvalueerd worden of een verderzetting zich opdringt. Maar dat kan alleen op vraag van Congo, en veronderstelt het toekennen van de nodige middelen.
Zowel Congo als de VN waren vragende partij. Indien het project slaagt, is het niet uitgesloten dat andere landen zullen meewerken, zoals Japan, Frankrijk en Canada.
Wat de governance-praktijken betreft, wordt een groep Congo/België opgericht. Deze zal werken rond een investeringscode voor de ondernemingen, om dubbele belasting te vermijden, rond de vraag om de natuurlijke rijkdommen te valoriseren voor Congo, het regelen van handelsgeschillen via arbitrage.
Dat brengt hem bij de kwestie van de plundering van de natuurlijke rijkdommen. Hij heeft hierover een onderhoud gehad met de heer Kabila. Een waterdicht controlesysteem is niet zo makkelijk uit te werken. Er moet worden gezocht naar een mechanisme waardoor de eerbiediging van een aantal basisregels kan worden afgedwongen.
Wat de opvang van Congolezen in België betreft, moet worden vastgesteld dat als bepaalde mensen niet in België binnengeraken, dat te wijten is aan het feit dat ze de geldende rechtsregels niet hebben geëerbiedigd.
Wat de Conferentie van de Grote Meren betreft, bestaat er nog geen consensus over de organisatiewijze en over andere essentiële kwesties, zoals de verhouding met de Conferentie I Fall, die de weg moet effenen voor Nepad.
Nepad van zijn kant wordt minder belangrijk bij gebrek aan projecten (op het vlak van infrastructuur en telecommunicatie).
België steunt de samenstelling van I Fall, maar de Afrikanen staan hier niet noodzakelijk positief tegenover.
Mevrouw Durant wil dat een comité van toezicht en interactie wordt opgericht waardoor de Belgische wetgevende en uitvoerende macht nauwer bij de zaken worden betrokken.
De minister vindt dit een interessant idee, maar een goede aanpak vereist in feite een interparlementair orgaan met een vertegenwoordiging van de gewesten, de gemeenschappen, de Kamer en de Senaat, met een werkgroep die toezicht uitoefent op het proces.
Er moet dus over deze materie worden gediscussieerd, onder andere over conflictpreventie.
Zestig procent van deze budgetten gaat naar Midden-Afrika, onder andere naar de 3 voormalige kolonies, naar Oeganda en naar Angola.
De continuïteit moet gewaarborgd blijven op basis van een structuur waar alle personen die overleg hebben gepleegd bij worden betrokken, en niet alleen de parlementsleden.
Het gaat hier om een heel groot opzet, terwijl het grondgebied nog altijd niet onder controle is.
Het hele proces zal bovendien het optreden vereisen van een massa ambtenaren.
De heer Galand heeft de indruk dat België zijn taken niet helemaal kan waarmaken en vraagt dat het land zijn leidersrol zou spelen.
De minister antwoordt dat men niet méér kan doen. De Wereldbank heeft de DDRR (Demobilisatie, ontwapening, repatriëring en reïntegratie) bedacht.
Het leger is van 300 000 personen teruggebracht tot 120 000 (wat nog altijd indrukwekkend is).
De Afrikanen hebben vertrouwen in het proces zoals het nu verloopt. Zij zijn aanwezig zonder hyperactief te zijn en nemen een veeleer afwachtende houding aan.
Daarom is een zekere druk uitgeoefend op de heer Kagame.
17. De heer Prosper Sendwe, auteur van « La loi fondamentale belge du 19 mai 1960 relative aux structures du Congo Pour un Commonwealth entre le Congo, le Rwanda, le Burundi et la Belgique » (mei 2003)
Dominee Prosper Sendwe heeft het standpunt toegelicht van de École africaine de Bruxelles (3) en van het Comité pour l'avènement d'un Commonwealth entre le Congo, le Rwanda, le Burundi et la Belgique (CRBB).
Dominee Sendwe verwijst naar zijn juridische studie van de fundamentele Belgische wet van 19 mei 1960 betreffende de structuren van Congo. Hij meent dat deze wet drie belangrijke kenmerken heeft : het is een bijzondere Belgische wet en een overgangsgrondwet voor de Democratische Republiek Congo. Het is ook een grondwettelijke basis voor de oprichting van een Commonwealth tussen vier soevereine staten, namelijk het Koninkrijk België, de Democratische Republiek Congo, de Republiek Rwanda en de Republiek Burundi.
In welke zin kan die wet, drieënveertig jaar geleden afgekondigd en sindsdien op de achtergrond geraakt, nog actueel zijn voor ons ?
Dominee Sendwe voert aan dat die wet noch in België, noch in Congo is opgeheven overeenkomstig de substantiële vormvereisten : zij is dus nog steeds van kracht.
Daarna onderzoekt hij het belang van die wet. Ze ligt aan de basis van de oprichting van de Democratische Republiek Congo, binnen de grenzen die zijn vastgesteld op 30 juni 1960.
Hij wijst erop dat de wet ook een programma bevat voor de oprichting van de Congolese Staat en de consolidatie van zijn onafhankelijkheid. De Democratische Republiek Congo kan pas definitief en volledig onafhankelijk worden na afloop van het proces dat de fundamentele wet vaststelt en dat bestaat in de inwerkingtreding van een definitieve Grondwet, opgesteld, goedgekeurd en afgekondigd volgens de substantiële vormvereisten.
De heer Sendwe stelt vast dat de staatsgreep van Kolonel Joseph-Désiré Mobutu op 14 september 1960 de voornaamste Congolese actoren waarin de fundamentele wet voorzag, heeft uitgeschakeld en de legaliteit van Congo definitief heeft vernietigd. Daarna is de macht alleen nog uitgeoefend op basis van opeenvolgende machtsgrepen. Vanuit juridisch oogpunt bevindt de Democratische Republiek Congo zich sinds 30 juni 1960 in een overgangssituatie in afwachting van een definitieve Congolese Grondwet. Die juridische overgang mag niet worden verward met de verschillende overgangsperiodes die er sinds 14 september 1960 zijn geweest.
De fundamentele wet van 19 mei 1960 is ook actueel omdat zij, volgens de studie van dominee Sendwe, de constitutionele basis vormt voor de oprichting van een Commonwealth tussen vier soevereine staten : België, Congo, Rwanda en Burundi. Volgens dominee Sendwe zijn de onlusten, oorlogen en genocidale slachtingen die de regio's van Midden-Afrika de laatste veertig jaar hebben gekend, ongetwijfeld mede veroorzaakt door het ontbreken van een institutioneel kader waarin de historisch en langdurig verbonden staten, België, Kongo, Rwanda en Burundi, samen kunnen werken. De fundamentele wet biedt zo'n kader, want er is sprake van banden die tussen de genoemde staten tot stand moeten worden gebracht. In het Belgisch Parlement is het project van een Commonwealth tussen België, Congo, Rwanda en Burundi tweemaal in mei 1984 en in mei 1986 op de agenda gekomen. Dat die oproepen geen duurzame weerklank hebben gevonden, wijt dominee Sendwe aan het feit dat ze niet gebaseerd waren op de relevante bepalingen uit de fundamentele wet van 19 mei 1960.
In het gemeenschappelijke belang van het Belgische, Congolese, Rwandese en Burundese volk en op basis van de historische banden tussen die volkeren, meent dominee Sendwe dat de verschillende historische, financiële en andere geschillen op een serene en harmonieuze manier moeten worden opgelost in het kader van een Commonwealth dat de vier Staten groepeert, zoals vastgesteld in de fundamentele wet. Daarom werkt de Communauté chrétienne d'Auxiliaires pour l'Université africaine (CAUA) sinds 1 juli 1998 mee aan de oprichting van een « Comité pour l'avènement d'un Commonwealth Congo-Rwanda-Burundi-Belgique » afgekort « Comité CRBB ».
(1) Deelnemers aan de intercongolese dialoog, partijen van onderhavig akkoord : de regering van de Democratische Republiek Congo, le Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD), le Mouvement de Libération du Congo (MLC), l'Opposition politique, les Forces vives, le Rassamblement Congolais pour la Démocratie/Mouvement de Libération (RCD/ML), le Rassemblement Congolais pour la Démocratie/National (RCD/N), de Mai-Mai.
(2) Zo produceerde Gecamines in 2000 16 keer minder dan in 1989.
(3) Programme d'études et de recherches scientifiques de la Communauté chrétienne d'Auxiliaires pour l'Université africaine (CAUA).