3-37/1 | 3-37/1 |
8 JULI 2003
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 23 april 2002 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1112/1 2001/2002).
Voor de meesten van onze medeburgers is het verwerven van een huis door het te kopen of te bouwen een van de belangrijkste verwezenlijkingen in hun leven. De meeste mensen moeten voor deze aanschaf een hypotheeklening sluiten. Voor de instelling die het geld leent is het van belang te weten dat de betrokkene het geld zal kunnen terugbetalen. Daarom zal ze nauwgezet nagaan of het (beroeps- of ander) inkomen van de kandidaat-leners hoog genoeg, stabiel en regelmatig is om de lening nagenoeg zeker te kunnen terugbetalen. De instelling die het geld leent, neemt daarbij zoveel mogelijk voorzorgen : soms wordt een borg gevraagd maar in zowat alle gevallen dekt de instelling zich in tegen het overlijden van de lener door te eisen dat hij een levensverzekering sluit waarvan het kapitaal bij overlijden wordt uitgekeerd aan de instelling.
Volgens de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet is het sluiten van een dergelijke verzekering geen conditio sine qua non voor het verkrijgen van een hypotheeklening, maar in de praktijk wordt deze verzekering door de kredietinstellingen toch « streng aanbevolen ». Deze vereiste kan problemen veroorzaken wanneer de lener aan een ziekte lijdt of geleden heeft. Het meedelen dat men lijdt of geleden heeft aan bepaalde soorten ziekten is een wettelijke verplichting, zowel krachtens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het te goeder trouw sluiten van contracten als krachtens de verzekeringswetgeving. Deze verplichting ontneemt sommige kandidaat-leners echter alle kansen op een hypotheeklening, tenzij zij zeer ongunstige voorwaarden aanvaarden. De banken, verzekeringsmaatschappijen en kredietinstellingen staan niet te springen om een levensverzekering toe te kennen aan een persoon die niet helemaal gezond is of was.
Deze houding leidt ertoe dat in sommige gevallen personen eenvoudigweg geen onroerend goed kunnen aanschaffen omdat zij geen hypotheeklening onder normale voorwaarden kunnen sluiten.
Deze toestand werd al aan de kaak gesteld in het Parlement bij de bespreking van een wetsvoorstel dat tot de wijziging van artikel 145 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 heeft geleid. De indieners van het wetsvoorstel (wetsvoorstel tot aanvulling van de artikelen 145.1 en 145.5 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingediend door de heer Jan Peeters c.s., stuk Kamer, nr. 50-273/1, 1999-2000), gaven een goede beschrijving van de marginalisering van bepaalde kandidaat-bouwers of -kopers van een onroerend goed. De indiener van het voorliggende wetsvoorstel deelt volledig de volgende analyse : « Sommige belastingplichtigen kunnen echter, buiten hun wil om, om medische redenen, geen levensverzekering sluiten. Momenteel worden steeds meer aanvragen voor een schuldsaldo- of levensverzekering, afgewezen om medische redenen, die verband houden met « nieuwe » kwalen, zoals HIV, MS, tal van chronische aandoeningen, hart- en vaatziekten en allerlei vormen van kanker. Zo wordt bijvoorbeeld tegenwoordig één Belg op vier getroffen door één of andere vorm van kanker. Wetenschappers wijzen erop dat binnen enkele jaren, zelfs één op drie landgenoten met deze ziekten zal geconfronteerd worden. Anderzijds stijgen de overlevingskansen, elk jaar, met ten minste 1 % [...]. Alhoewel de overlevingskansen van zulke zware zieken toenemen, worden banken en verzekeringsmaatschappijen strenger, en weigeren zij steeds vaker een levensverzekering te sluiten met deze personen, die daarvoor dubbel gestraft worden : een keer doordat hun overlevende partner de lening volledig zal moeten terugbetalen, en een tweede keer doordat de lening fiscaal niet aftrekbaar is, ... »
De indieners van het wetsvoorstel wezen er toen op dat deze mensen bij de meeste banken wel een hypotheeklening kunnen krijgen zonder dat die gedekt is door een levensverzekering of een schuldsaldoverzekering. Hun hypotheeklening is dan echter niet fiscaal aftrekbaar aangezien daarvoor een levensverzekering vereist is.
De indiener van voorliggend wetsvoorstel onderschrijft volledig het nobele streven om een eind te maken aan deze fiscale ongelijkheid. Hij meent echter dat het daar niet bij kan blijven en dat mensen die een gezondheidsprobleem hebben of hadden en een hypotheeklening willen sluiten hiervoor ook een garantie moeten kunnen inbouwen in de vorm van een levensverzekering of een schuldsaldoverzekering.
De doelstelling van dit voorstel is beperkt. Men kan in de eerste plaats vaststellen dat het niet om alle levensverzekeringen gaat, maar enkel om verzekeringen « die een bijgevoegd contract inhouden dat de uitvoering waarborgt van een krediet dat valt onder de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet » (artikel 2 van het voorstel).
Dit voorstel doet echter geenszins afbreuk aan de voor de verzekeraar essentiële verplichting die de kandidaat-verzekerde heeft om te goeder trouw alle nodige inlichtingen te verstrekken over zijn gezondheidstoestand. Aan het principe van artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 wordt dus niet geraakt (artikel 2 van het voorstel).
Het voorstel houdt rekening met de belangen van de verzekeraar en vermeldt expliciet het principe dat bij een verhoogd risico de « normale » premie aangepast, casu quo verhoogd kan worden.
Het voorstel is echter vernieuwd in die zin dat de verzekeraar niet langer het recht heeft eenvoudigweg een levensverzekering te weigeren op basis van ongunstige medische informatie uit het dossier van de verzekerde. Het enige probleem dat overblijft is het aanpassen van de premie aan het feit dat er sprake is van een verhoogd risico door de slechte gezondheidstoestand.
Het voorstel houdt een aanvulling in van de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, waarvan hoofdstuk IV, afdeling 2, bepalingen inzake tarifering bevat.
Voorgesteld wordt een van de gespecialiseerde secties van de bij artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ingestelde Commissie voor verzekeringen, om te vormen tot een echt « Tariferingsbureau » dat de premie zal bepalen waarvoor een verzekeringsmaatschappij een persoon zal moeten dekken die een levensverzekering wenst te sluiten volgens de voorwaarden bepaald in artikel 95bis, tweede lid, dat dit wetsvoorstel invoegt in de wet van 25 juni 1992. Dit Tariferingsbureau krijgt de aanvraag van de kandidaat-verzekerde. Bij het bepalen van de premie houdt het bureau rekening met het verhoogde risico dat de verzekerde gezien zijn gezondheidstoestand inhoudt. Om dit risico te beoordelen baseert het bureau zich op het medische dossier. Het bureau kan de betrokken partijen horen indien zij daarom verzoeken en kan eveneens deskundigen horen om nadere inlichtingen te krijgen over de omvang van het risico. Wanneer de premie door het Tariferingsbureau bepaald is, is de verzekeringsmaatschappij verplicht de verzekerde te dekken indien deze het voorstel van het Tariferingsbureau aanvaard heeft.
Voor de meeste van onze medeburgers is het bezit van een onroerend goed het hoogste materiële ideaal. Het zou jammer zijn dat dit voor personen met een zwakke gezondheid al bij voorbaat uitgesloten is. De geneeskunde boekt zoveel vooruitgang dat zelfs ernstige ziekten steeds vaker te genezen zijn of dat de gevolgen ervan ingedijkt kunnen worden. Dat verzekeraars hun voorzorgen nemen is begrijpelijk, maar zij moeten zich aanpassen aan die verheugende ontwikkeling. Dat is een kwestie van sociale gelijkheid waar dit voorstel naar streeft.
François ROELANTS du VIVIER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt een artikel 95bis ingevoegd, luidende :
« Art. 95bis. De door de verzekerde verstrekte medische inlichtingen mogen geen aanleiding vormen voor de verzekeraar om te weigeren het risico te dekken wanneer de verzekering een bijgevoegd contract inhoudt dat de uitvoering waarborgt van een krediet dat valt onder de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.
Wanneer bij de medische inlichtingen echter vermeld wordt dat de verzekerde aan een ernstige ziekte lijdt of heeft geleden, kan de verzekeringsmaatschappij de premie aanpassen aan het verhoogde risico. Bij betwisting van het voorgestelde bedrag van de premie wordt deze bepaald door het Tariferingsbureau bedoeld in sectie 2bis van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. »
Art. 3
In hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit wordt een afdeling 2bis ingevoegd, bevattende de artikelen 28bis tot 28quinquies, luidende :
« Afdeling 2bis : Tariferingsbureau
Art. 28bis. § 1. Binnen de Commissie voor verzekeringen ingesteld bij artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, wordt onder de naam « Tariferingsbureau » een gespecialiseerde sectie opgericht met als opdracht het bedrag van de premie te bepalen waarvoor een verzekeringsmaatschappij een persoon zal moeten dekken die een levensverzekering wenst te sluiten volgens de voorwaarden bepaald in artikel 95bis, tweede lid, van de wet van 25 juni 1992.
Deze sectie bestaat uit vier leden die de verzekeringsmaatschappijen vertegenwoordigen en vier leden die de consumenten vertegenwoordigen. De Koning benoemt deze leden voor een termijn van zes jaar. Zij worden gekozen uit de leden van de commissie op twee dubbele lijsten die respectievelijk worden voorgesteld door de beroepsverenigingen van verzekeringsondernemingen en door de verenigingen die de belangen van de consument verdedigen.
§ 2. De Koning benoemt, voor een termijn van zes jaar, een voorzitter die gekozen wordt uit de leden van de commissie bedoeld in artikel 41, § 2, vijfde lid, van de wet van 9 juli 1975.
De Koning wijst eveneens een plaatsvervanger aan voor elk lid. De plaatsvervangers worden op dezelfde wijze gekozen als de vaste leden.
§ 3. De sectie kan een beroep doen op deskundigen die geen beslissende stem hebben.
De minister die bevoegd is voor Economie kan een waarnemer bij de sectie afvaardigen.
Art. 28ter. Iedere persoon die een levensverzekering wenst te sluiten krachtens de voorwaarden van artikel 95bis, tweede lid, van de wet van 25 juni 1992, kan bij het Tariferingsbureau een aanvraag indienen wanneer de verzekeringsmaatschappij waartoe hij zich gericht heeft :
1º ofwel geweigerd heeft hem een verzekering te bieden;
2º ofwel een premie of vrijstelling voorgesteld heeft die hoger ligt dan het door de Koning bepaalde maximum.
De verzekeringsmaatschappij moet de verzekerde ervan op de hoogte brengen dat hij in een dergelijke situatie verkeert.
Art. 28quater. De aanvraag moet bij het Tariferingsbureau worden ingediend binnen twee maanden na de weigering of het voorstel bedoeld in artikel 28ter. Zij is onontvankelijk wanneer de aanvrager in de negen maanden die voorafgaan aan de weigering of het voorstel voor hetzelfde risico een aanbod heeft ontvangen van het Tariferingsbureau.
Het Tariferingsbureau bepaalt de premie rekening houdend met het verhoogde risico dat de verzekerde gezien zijn gezondheidstoestand inhoudt. Het Bureau beslist op basis van het medisch dossier en nadat het de betrokken partijen heeft gehoord indien zij daarom verzoeken en nadat het eventuele deskundigen heeft gehoord.
Het Tariferingsbureau doet een voorstel van tarifering in de maand die volgt op de ontvangst van de aanvraag en van de inlichtingen die nodig zijn om de tarifering te bepalen. Het voorstel wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de aanvrager. Het voorstel blijft een maand geldig vanaf de datum van verzending.
Art. 28quinquies. De verzekeringsmaatschappij mag niet weigeren een verzekerde te dekken die het voorstel van het Tariferingsbureau heeft aanvaard krachtens de voorwaarden bedoeld in artikel 28quater. »
19 juni 2003.
François ROELANTS du VIVIER. |