2-1360/5

2-1360/5

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

6 FEBRUARI 2003


Wetsontwerp op de gewaarborgde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de regering van de Duitstalige Gemeenschap


AANVULLEND VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TAELMAN


I. INLEIDING

Op 12 december 2002 heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat het bovenvermelde wetsontwerp (stuk Senaat, nr. 2-1360/3) met enige verbeteringen aangenomen met eenparigheid van stemmen van de 8 aanwezige leden.

Tijdens de plenaire vergadering van 19 december 2002 heeft de voorzitter van de Senaat besloten het wetsontwerp terug naar de commissie te verzenden om het met redenen omkleed advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap in te winnen, overeenkomstig artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.

De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft het gevraagde advies op 20 januari 2003 uitgebracht (zie bijlage).

De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft het ontwerp en het advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap opnieuw besproken tijdens haar vergadering van 6 februari 2003.

II. BESPREKING

II.1. Amendement

Op grond van de opmerkingen in het advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, dient de heer Siquet een amendement in (amendement nr. 1, stuk Senaat, nr. 2-1360/4), dat in artikel 49 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap de vervangingsprocedure van ontslagnemende leden uitdrukkelijk wil regelen met inachtneming van de voorwaarden vervat in artikel 11bis, tweede lid, van de Grondwet.

II.2. Antwoord van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Tewerkstelling en Gelijkekansenbeleid

In zijn advies verheugt de Raad van de Duitstalige Gemeenschap zich over de inhoud van het wetsontwerp. De Raad formuleert drie opmerkingen van technische aard.

1. Het huidige artikel 64 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voorziet in een specifieke procedure voor de samenstelling van de Vlaamse regering en van de Franse gemeenschapsregering, teneinde de aanwezigheid te waarborgen van een lid van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad in geval van afzonderlijke verkiezingen (dus bij toepassing van artikel 60, § 3, van dezelfde wet).

Deze bepaling werd gewijzigd door het ontwerp van bijzondere wet dat de aanwezigheid waarborgt van personen van verschillend geslacht in de Vlaamse regering, de Franse gemeenschapsregering, de Waalse regering, de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en onder de staatssecretarissen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, zodat voor al die regeringen de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht verplicht is.

De Raad van State had voorgesteld dat deze regels expliciet zouden gelden, niet alleen bij de samenstelling van deze regeringen, maar ook bij elke latere wijziging ervan. De formulering « bij de samenstelling van de regering of bij elke latere wijziging van de samenstelling ervan » werd dus aangenomen.

De Raad van de Duitstalige Gemeenschap stelt de vraag of het niet passend zou zijn om expliciet in die hypothese te voorzien in het wetsontwerp op de gewaarborgde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de regering van de Duitstalige gemeenschap.

Het desbetreffende ontwerp wijzigt artikel 49 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. Het voorziet niet expliciet in de hypothese van een latere wijziging, want de tekst zelf van het ontwerp van artikel 49 maakt dat niet noodzakelijk. De nieuwe tekst is trouwens die welke door de Raad van State zelf werd voorgesteld.

De woorden « ingeval de leden van de regering afzonderlijk worden gekozen ... » preciseren niet of dit van toepassing is bij de samenstelling van de regering of bij een latere wijziging ervan, zodat beide gevallen worden bedoeld. De tekst van artikel 2 van het wetsontwerp laat geen twijfel bestaan over de toepassing ervan bij een latere wijziging in de samenstelling van de regering.

2. Artikel 60, § 1, tweede lid (nieuw), van de bijzondere wet, waarnaar artikel 49, eerste lid, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap verwijst, bepaalt dat de lijst van de kandidaten voor de regering samengesteld is uit personen van verschillend geslacht.

De vraag is of er, in geval van wijziging in de samenstelling van de regering, op die lijst personen van verschillend geslacht moeten worden opgenomen, terwijl er reeds personen van verschillend geslacht zijn onder de ministers die in functie blijven.

Dezelfde vraag zou kunnen rijzen, wat de aanwezigheid op de lijst betreft van minstens één lid dat tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behoort, bij een wijziging van de Vlaamse regering en van de regering van de Franse Gemeenschap.

Niemand heeft ooit geoordeeld dat er bij de stemming over de lijst na de samenstelling van de regering en met betrekking tot de wijziging ervan, minstens één lid behorende tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad op die lijst moest staan, indien onder de leden van de regering die in functie blijven er zich reeds een persoon bevindt die tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behoort.

Dezelfde redenering moet gelden voor de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de regeringen.

Men moet de wet zo interpreteren dat ze zin heeft en hier beoogt de wet de uitvoering van artikel 11bis van de Grondwet met betrekking tot het gemengd karakter van de regeringen.

3. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap stelt ter wille van de duidelijkheid voor om de diverse bepalingen met betrekking tot de verkiezing van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap samen onder te brengen in artikel 49, zonder nog te verwijzen naar artikel 60 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

Het gaat hier om een institutioneel debat dat, hoe nuttig het ook is, niet hoeft te worden geopend in het kader van de wetsontwerpen met betrekking tot de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht binnen de regeringen.

II. 3. Bespreking

Om de draagwijdte van het derde lid van artikel 49 goed te kunnen inschatten neemt de heer Siquet het voorbeeld van de huidige regering, die uit drie leden bestaat. Een van de leden neemt ontslag en er wordt een lijst met personen van verschillend geslacht voorgelegd voor het kiezen van een opvolger. Wat gebeurt er als de Raad een persoon van hetzelfde geslacht kiest als de twee zittende leden ?

Mevrouw Onkelinx, vice-eerste minister, antwoordt dat als de twee overgebleven leden mannen zijn, het derde lid alleen uit vrouwelijke kandidaten gekozen kan worden.

Na die toelichting van de minister besluit de heer Siquet zijn amendement in te trekken.

III. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 wordt ingetrokken.

Het verbeterde wetsontwerp in zijn geheel (stuk Senaat, nr. 2-1360/3) wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Martine TAELMAN. Armand DE DECKER.

BIJLAGE


20 JANUARI 2003 ­ MET REDENEN OMKLEED ADVIES OVER HET ONTWERP VAN WET OP DE GEGARANDEERDE AANWEZIGHEID VAN PERSONEN VAN VERSCHILLEND GESLACHT IN DE REGERING VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP

DE RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP HEEFT HET VOLGENDE AANGENOMEN :

Opmerking van inhoudelijke aard :

De Raad verwelkomt het voorgelegde wetsontwerp, aangezien het ter uitvoering van artikel 11bis van de Grondwet een grotere participatie van vrouwen in de politieke besluitvorming tot doel heeft.

De Raad verwelkomt bovendien dat de voorgestelde regeling aansluit bij de bepalingen waarin met betrekking tot de samenstelling van de andere gemeenschaps- en gewestregeringen is voorzien.

Opmerkingen van technische aard :

1. De Raad wijst erop dat ­ in tegenstelling tot het voorgestelde nieuwe artikel 64 van de bijzondere wet (zie artikel 3 van het ontwerp van bijzondere wet ­ stuk Senaat, nr. 2-1359/1) ­ bij het opstellen van het voorgestelde artikel 49, derde lid, niet uitdrukkelijk werd voorzien in de mogelijkheid van een latere wijziging van de regeringssamenstelling.

De Raad is de mening toegedaan dat uitdrukkelijk moet worden voorzien in de mogelijkheid van een latere wijziging van de regeringssamenstelling.

2. De Raad wijst erop dat het naar zijn mening bij een latere wijziging van de regeringssamenstelling tot interpretatiemoeilijkheden kan komen met betrekking tot artikel 60, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet, waarnaar artikel 49, eerste lid, van de wet van 31 december 1983 verwijst. Wanneer bijvoorbeeld bij een wijziging van de regeringssamenstelling meerdere nieuwe ministers moeten worden gekozen (bijvoorbeeld wanneer ministers aftreden of het aantal ministers wordt verhoogd), dan zou bij een letterlijke interpretatie van artikel 60, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet een bij absolute meerderheid voorgedragen lijst kandidaten van verschillend geslacht moeten bevatten, ook al zouden er zich onder de in functie blijvende ministers reeds personen van verschillend geslacht bevinden.

De Raad stelt zich de vraag of dit in overeenstemming is met de wil van de wetgever; eventueel dient volgens hem dan ook naar een verduidelijking van de desbetreffende bepaling te worden gestreefd.

3. De Raad stelt voor het overige vast dat de wijze waarop de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wordt gekozen, ingevolge het voorstel, deels direct door de bepalingen van artikel 49 van voormelde wet van 31 december 1983 en deels indirect door de verwijzing naar artikel 60 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 wordt geregeld.

De Raad werpt in dit verband de vraag op of de wijze waarop de regering wordt gekozen, duidelijkheidshalve niet beter volledig in het genoemde artikel 49 van de wet van 31 december 1983 zou moeten worden geregeld.

AANGENOMEN DOOR DE RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP

Eupen, 20 januari 2003.

Secretaris-generaal,
Generalsekretär,
Voorzitter,
Präsident,
M. BECKERS. A. EVERS.