Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-60

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Justitie

Vraag nr. 1715 van mevrouw De Schamphelaere d.d. 29 november 2001 (N.) :
Amerikaans regeringsrapport inzake godsdienstvrijheid. ­ Erkenning van de vrijzinnigheid.

Eind oktober publiceerde het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken haar jaarlijkse International Religious Freedom Report.

In de verslaggeving met betrekking tot ons land is interessante informatie te vinden, die onder meer verstrekt werd door de Belgische regering, omtrent de verhoudingen op religieus en levensbeschouwelijk vlak (zie www.state.gov/g/drl/rls/irf/2001).

Naar aanleiding van de beschrijving van de aanhang van de respectievelijke erkende strekkingen, met name ten aanzien van de laatst erkende niet-confessionele gemeenschappen, vermeldt het rapport « According to the Government, the non-confessional philosophical organisations have 350 000 members. However, the laics claim 1,5 million members. »

Graag had ik van de geachte minister het volgende vernomen :

1. Bestaat er inderdaad een verschil in inzicht tussen de regering en de woordvoerders van de vrijzinningheid omtrent de omvang van de in aanmerking te nemen achterban ?

2. Hoe wordt, voor wat betreft de terzake door de regering opgegeven getallen, de voor staatsfinanciering relevante aanhang vastgesteld ?

Welke criteria worden hierbij ten aanzien van de niet-confessionele gemeenschap gehanteerd ?

De regering zal, naar aanleiding van het toekomstige wetsontwerp met betrekking tot de erkenning van de niet-confessionele gemeenschap, uiteindelijk moeten komen tot het vaststellen van een personeelskader voor de niet-confessionele gemeenschappen.

3. Hoe is dit kader vastgesteld, gezien de mogelijkheid dat er aanzienlijke verschillen in inzicht zijn (zie de passage uit het genoemde rapport) omtrent de omvang van de door geestelijke verzorging relevante achterban ?

Antwoord : Naar aanleiding van de vragen, gesteld door het geachte lid, na de lezing van het rapport van de Amerikaanse overheden « International Religious Freedom report », heb ik de eer volgende toelichting te geven.

1. Het verschil tussen de beide cijfers is eenvoudig te verklaren. De cijfers welke door de overheid werden meegedeeld en die gebaseerd zijn op de inlichtingen die haar werden verstrekt door de vertegenwoordigers van de Centrale Vrijzinnige Raad, hebben betrekking op de georganiseerde leden van de niet-confessionele levensbeschouwing. Met andere woorden personen die lid zijn van één van de verenigingen aangesloten bij de Unie Vrijzinnige Verenigingen of het « Centre d'action laïque ». De cijfers welke door de vertegenwoordigers van de vrijzinnigheid zijn gegeven, hebben betrekking op de totaliteit van de bevolking die zich in de waarden welke door de niet-confessionele levensbeschouwing worden vooropgesteld, erkennen, maar daarom niet aangesloten zijn als lid van een vereniging.

2 en 3. Deze getallen hebben geen relevantie voor de financiering van de Staat van de vrijzinnigheid. De financiering zal enerzijds slaan op het ten laste nemen van de wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de Centraal Vrijzinnige Raad, overeenkomstig artikel 181, § 2, van de Grondwet en anderzijds zal een subsidie worden toegekend aan het federaal secretariaat.

Bij de vaststelling van de grootte van de tussenkomsten wordt uitgegaan van de behoeften van de niet-confessionele levensbeschouwing en niet van concrete getallen.

De wet van 21 juni 2002 betreffende de Centrale Raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België, de afgevaardigden en de instellingen belast met het beheer van de materiële en financiële belangen van de erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen, voorziet in de oprichting van 12 instellingen voor het beheer van de materiële en financiële belangen van de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen en van 44 centra voor morele dienstverlening.

Elke instelling zal zeven personeelsleden tellen, terwijl er in elk centrum vijf worden voorzien. Het federaal secretariaat zal een kader van vijftig personen hebben.

Dit kader werd gerealiseerd in overleg met de vertegenwoordigers van de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschap en rekening houdend met de budgettaire weerslag ervan.