2-1369/3

2-1369/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

7 JANUARI 2003


Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen inzake het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW DE SCHAMPHELAERE


I. INLEIDING

Dit wetsontwerp werd oorspronkelijk op 20 december 2001 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend onder het opschrift : « wetsontwerp tot wijziging van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten » (stuk Kamer, nr. 50-1573/1).

Het wetsontwerp werd op 22 november 2002 onder het nieuwe opschrift, « wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen inzake het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten », aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 1573/010)

Op 28 november 2002 werd het wetsontwerp aangenomen in plenaire zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 29 november 2002 werd het overgezonden naar de Senaat, die het op 9 december 2002 evoceerde.

Dit ontwerp werd in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden besproken op 7 januari 2003.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN AMBTENARENZAKEN EN MODERNISERING VAN DE OPENBARE BESTUREN

De wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten geeft het overheidspersoneel een recht op politiek verlof. Dit recht wordt automatisch toegekend, ongeacht het statuut van de ambtenaar. Deze wet geldt voor het personeel van de federale ministeries, de provincies, de gemeenten, de OCMW's en de VZW's waarin de overheid een overwegend aandeel heeft.

Het geëvoceerde wetsontwerp wil in de eerste plaats de verschillende mogelijkheden inzake politiek verlof in een enkele wettekst onderbrengen, te weten de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten.

Op dit ogenblik zijn deze bepalingen verspreid over drie wetteksten, namelijk de wet van 6 augustus 1931 houdende de vaststelling van onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers, en ministers van State, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers, de reeds eerder aangehaalde wet van 18 september 1986 en, ten slotte, de wet van 20 mei 1997 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken.

Zijn voorganger heeft die integratie aangekondigd tijdens de parlementaire behandeling van laatstgenoemde wet in 1997. De parlementsleden hebben immers opgemerkt dat de mogelijkheden inzake politiek verlof die toen werden toegevoegd, niet op te nemen waren in een wet houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken doch wel in de wet van 18 september 1986.

De minister wijst er op dat in het ontwerp het aantal dagen politiek verlof werd overgenomen uit de reeds bestaande wetgeving. Het ontwerp beoogt wel een actualisering van de vigerende wetgeving en meer bepaald de regeling van de non-activiteit en dienstactiviteit die gekoppeld wordt aan bepaalde soorten van politiek verlof. De administratieve stand « non-activiteit » gekoppeld aan het facultatief politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege wordt vervangen door de stand « dienstactiviteit ». Deze vormen van politiek verlof blijven uiteraard onbezoldigd.

Het ontwerp voorziet eveneens in de mogelijkheid van politiek verlof voor de leden van de districtraden die na 1 januari 2001 ingesteld kunnen worden in gemeenten van meer dan 100 000 inwoners.

Vanaf de inwerkingtreding van het voorliggend wetsontwerp zullen tevens de mandaten van gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, regeringscommissaris en lid van de Europese Commissie recht geven op een politiek verlof.

Door amendering werden in de Kamer nog de volgende wijzigingen aangebracht :

­ het toepassingsgebied van de wet werd aangepast aan de regionalisering van de bevoegdheid inzake de gemeenten en provincies;

­ er wordt bepaald dat het politiek verlof wordt toegekend a rato van de werkelijk geleverde prestaties; wie slechts halftijds werkt, heeft tevens slechts recht op de helft van de voorziene politieke verloven.

Eveneens door een amendement werd een wijziging aangebracht in het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten. De periode van politiek verlof wordt vrijgesteld. Men mag slechts 20 % van zijn loopbaan in dienstactiviteit afwezig zijn zoals bijvoorbeeld in geval van loopbaanonderbreking. Vanaf de inwerkingtreding zal de periode van politiek verlof niet meer meetellen voor de bepaling van die 20 %.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Lozie vraagt of de berekening van het maximum van 20 % afwezigheid in dienstverband in rekening wordt gebracht met terugwerkende kracht.

De minister antwoordt dat deze regeling slechts geldt vanaf het moment dat deze wet in werking treedt.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 11

Amendement nr. 1

De heer Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1369/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt om de verwijzing naar artikel 4 van de wet van 10 januari 1974 in minder absolute termen uit te drukken. De bepaling geldt immers strikt genomen enkel voor de personen die bedoeld worden in artikel 1 van de wet en die zich in één van de administratieve toestanden bevinden zoals bedoeld in artikel 2 van dezelfde wet.

De minister antwoordt dat dit wetsontwerp enkel geldt voor de personeelsleden die binnen het toepassingsgebied vallen van dit wetsontwerp. Op deze manier behouden zij volledig hun rechten op pensioen als ze dienstactiviteiten uitoefenen tijdens de periode van politiek verlof. Dit blijft gelden ongeacht het feit of dit politiek verlof al dan niet facultatief is.

V. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Mia DE SCHAMPHELAERE.
De voorzitster,
Anne-Marie LIZIN.