2-1391/3

2-1391/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

19 DECEMBER 2002


Ontwerp van programmawet 2

Artikelen 1 tot 3


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER SIQUET


De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat heeft de haar voorgelegde artikelen 1 tot 3 van het bovenvermelde wetsontwerp, dat aan de in artikel 77 van de Grondwet bepaalde wetgevingsprocedure onderworpen is, besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 17 december 2002.

Het voorliggende verslag werd tijdens de vergadering van 19 december 2002 ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BEGROTING, MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN SOCIALE ECONOMIE

De artikelen 2 en 3 van het ontwerp van programmawet hebben tot doel een dubbelzinnigheid recht te zetten in de formulering van de huidige tekst van artikel 58sexies van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap wat betreft de berekeningswijze van de bijkomende middelen voor deze gemeenschap.

De tekst is immers ambigu aangezien hij voor de berekening van de bijkomende middelen die aan deze gemeenschap toegekend worden, verwijst naar het aandeel van het aantal leerlingen in de Duitstalige Gemeenschap in het totaal aantal leerlingen in de drie gemeenschappen. In feite moeten deze middelen worden berekend aan de hand van een percentage dat op het bedrag van de bijkomende middelen moet worden toegepast die aan de twee andere gemeenschappen toegekend worden. Dit percentage wordt verkregen door het aantal leerlingen van de Duitstalige Gemeenschap te delen door het aantal leerlingen van de twee andere gemeenschappen.

De kredieten voor de uitvoering van deze bepaling zijn reeds opgevoerd op de begroting van 2002.

II. ALGEMENE BESPREKING

De voorzitter, de heer Armand De Decker, stelt vast dat de Inspectie van Financiën en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap een gunstig advies verstrekt hebben over deze verbetering.

De heer Marcel Cheron vraagt wat de financiële gevolgen daarvan zijn voor de andere gemeenschappen.

De vice-eerste minister antwoordt dat de gevolgen nihil zijn voor de andere gemeenschappen omdat de middelen van de Duitstalige Gemeenschap op grond van een aparte begroting worden toegekend. Zij hebben geen invloed op de toekenning en de verdeling van de middelen van de twee andere gemeenschappen.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Artikel 1 wordt zonder bespreking aangenomen bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Artikel 2

De heer Ludwig Caluwé dient amendement nr. 9 in (Stuk Senaat, nr. 2-1391/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

De indiener verklaart dat hij de financiering van de Duitstalige Gemeenschap geenszins in gevaar wenst te brengen. Maar de goede orde vereist dat aangelegenheden inzake de financiering van de gemeenschappen niet in een programmawet worden behandeld, maar in een afzonderlijk wetsontwerp.

Ten gronde acht hij de memorie van toelichting betreffende de voorgestelde wijziging aan de formule voor de berekening van het percentage dat in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van bijkomende middelen aan de Duitstalige Gemeenschap ontoereikend (Stuk Kamer, nr. 50-2125/1, blz. 255). Doordat het aantal leerlingen in de Duitstalige Gemeenschap enkel nog in de teller van de breuk zal voorkomen en niet langer in de noemer, welke uitsluitend zal bestaan uit het totaal aantal leerlingen in de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, zal het bedrag van de bijkomende middelen voor de Duitstalige Gemeenschap stijgen.

Als dat de bedoeling is, had de memorie van toelichting dat duidelijk moeten aangeven. Het is overigens verwonderlijk dat de Inspectie van Financiën niet nader is ingegaan op de meeruitgaven die de voorgestelde wijziging zal meebrengen.

De vice-eerste minister herinnert er enerzijds aan dat het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap altijd met een apart budget werd gefinancierd. Anderzijds klopt het niet dat de bepaling geen rekening houdt met het aandeel van de leerlingen van de Duitstalige Gemeenschap in het totaal aantal leerlingen in België. Dit principe blijft behouden. Het is enkel de bedoeling om op ondubbelzinnige wijze de rekenformule in woorden om te zetten teneinde het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap in de bijkomende middelen te berekenen die de drie gemeenschappen gekregen hebben bij de staatshervorming die de Lambermont-akkoorden uitvoert. Deze formule moet resulteren in een percentage dat moet worden toegepast op het bedrag van de middelen dat de twee andere gemeenschappen kregen.

In artikel 58sexies, § 2, tweede lid, van de wet van 31 december 1983, ingevoegd bij de wet van 7 januari 2002, was de berekening dubbelzinnig geformuleerd. Artikel 2 van dit ontwerp strekt ertoe de tekst te verduidelijken, zonder evenwel te raken aan het principe waartoe was besloten.

De heer Ludwig Caluwé concludeert daaruit dat de regering zich vergist heeft bij de redactie van het vigerende artikel 58sexies, § 2, tweede lid, van de wet van 31 december 1983. Hij acht het evenwel niet aanvaardbaar dat zij de voorgestelde correctie in een programmawet camoufleert.

Amendement nr. 9 van de heer Caluwé wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.

Artikel 2 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 3

De heer Ludwig Caluwé dient amendement nr. 10 in (Stuk Senaat, nr. 2-1391/2), dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Dit amendement is het logisch uitvloeisel van zijn amendement op artikel 2 en behoeft geen nadere commentaar.

Het wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen.

Artikel 3 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

IV. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het geheel van de aan de commissie voorgelegde artikelen wordt aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.


Dit verslag werd goedgekeurd bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Louis SIQUET. Armand DE DECKER.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden wetsontwerp
(zie Stuk Kamer, nr. 50-2125/14)