2-1258/2

2-1258/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

5 NOVEMBER 2002


Wetsontwerp tot versterking van de wetgeving tegen het racisme


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 2

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Het 2º doen vervallen.

B. In het 3º, de woorden « en de woorden « het ras » vervangen door de woorden « een zogenaamd ras » » doen vervallen.

C. In het 4º, de woorden « zijn ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

D. In het 5º, de woorden « het ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

Verantwoording

Het wetsontwerp wenst de terminologie « ras » te vervangen door « zogenaamd ras ». Huidig amendement heeft tot doel deze wijziging ongedaan te maken.

Terecht stelt de Raad van State immers in haar advies bij het ontwerp dat in een wettekst die voor alle burgers is bestemd, de woorden dienen te worden gebruikt in hun gangbare betekenis.

Bovendien moet de terminologie van de internationale verdraten waarin het woord « ras » wordt gebruikt, in acht worden genomen, cf. :

­ artikel 33 van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953;

­ het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, opgemaakt te New York op 7 maart 1966 en goedgekeurd bij de wet van 9 juli 1975;

­ artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966 en goedgekeurd bij de wet van 15 mei 1981;

­ artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

­ artikel 1, § 1, van Protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Ideeën die het bestaan van verschillende menselijke rassen trachten aan te tonen, dienen inderdaad te worden verworpen. Maar zoals de richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 stelt : « Het gebruik van het woord « ras » betekent geenszins dat dergelijke theorieën worden onderschreven. »

Nr. 2 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 3

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het 1º de woorden « zijn ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

B. In het 2º de woorden « het ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 1.

Nr. 3 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Het 1º doen vervallen.

B. In het 2º, in het ontworpen nieuwe lid, het woord « zogenaamde » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 1.

Nr. 4 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 4

In dit artikel, een 1ºbis invoegen, luidende :

« 1ºbis. In het eerste lid, de woorden « afstamming, afkomst of nationaliteit » vervangen door de woorden « afkomst of nationale of ethnische afstamming. »

Verantwoording

Het wetsontwerp vervangt in de huidige antiracismewet consequent de bestaande wettelijke discriminatiegronden « afstamming, afkomst of nationaliteit » door de gronden « afkomst of nationale of etnische afstamming ».

De steller van het ontwerp heeft dergelijke aanpassing evenwel niet doorgevoerd voor het huidige eerste lid van artikel 2bis van de antiracismewet.

Dit amendement wil hieraan verhelpen. Het amendement kan niet als louter technische verbetering worden beschouwd, gezien vijf van de tien artikels van dit ontwerp precies tot doel hebben de discriminatiegronden te wijzigen zoals voorgesteld.

Nr. 5 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 5

In dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het 1º, de woorden « zijn ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

B. In het 2º, de woorden « het ras » en de woorden « een zogenaamd ras » doen vervallen.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 1.

Nr. 6 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 6

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zoals de Raad van State terecht opmerkt, is de verwijzing naar de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie niet duidelijk :

« Dient eruit te worden afgeleid dat de bevoegdheden die worden toegekend aan de door de Koning aangewezen ambtenaren beperkt zijn tot het domein van het sociaal recht en tot de omstandigheden bepaald bij de wet van 16 november 1972 ?

De gemachtigde van de minister heeft op deze vraag bevestigend geantwoord.

Het lijkt derhalve verkieslijk artikel 1 van de wet van 16 november 1972 te wijzigen, opdat in het eerste lid, in fine, verwezen wordt naar de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. »

Het artikel dient derhalve te vervallen, en kan vervangen worden door een wijziging aan de wet betreffende de arbeidsinspectie [zie amendement nr. 7 tot invoeging van een hoofdstuk IIbis (nieuw)].

Nr. 7 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Hoofdstuk IIbis (nieuw)

Na artikel 6, een hoofdstuk IIbis (nieuw) invoegen, met als opschrift : « Wijzigingen aan de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie », houdende een artikel 6bis, luidende als volgt :

« Art. 6bis. ­ Het eerste lid van artikel 1 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, in fine, wordt aangevuld als volgt :

« en de bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, zoals bepaald in de wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden van 30 juli 1981. »

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 6 tot schrapping van artikel 6.

Nr. 8 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Terecht stelt de Raad van State in haar advies dat « het onthaal en integratie van immigranten deel uitmaken van het beleid inzake bijstand aan personen en zijn in wezen persoonsgebonden aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. De federale wetgever mag aan het Centrum geen taken in communautaire aangelegenheden toevertrouwen. De tekst moet grondig worden herzien ».

De voorgelegde tekst na goedkeuring door de Kamer verschilt echter geenszins van de tekst die aan de Raad van State werd voorgelegd.

De bepaling dient te vervallen.

Nr. 9 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 8

In het 2º, in het ontworpen 10º, de woorden « op een met redenen omklede wijze » doen vervallen.

Verantwoording

­ In artikel 8, 2º, wordt in het 10º bepaald dat het Centrum voor de gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding de bevoegde overheid kan « vragen » om het Centrum op de hoogte te houden van de afwikkeling van feiten die zijzelf aanbrengt. In de memorie van toelichting staat echter : « De besturen worden verplicht zich te informeren over de omstandigheden en het Centrum moet op de hoogte gehouden worden over de bevindingen van een eventueel onderzoek en over de redenen van het al dan niet opstarten van een disciplinaire procedure. »

De bevoegde overheid moet deze informatie over het gevolg dat gegeven is aan een door het Centrum doorgegeven feit « met redenen omkleden. »

Dergelijke werkwijze, ofschoon ze reeds gewijzigd werd ten aanzien van het oorspronkelijke nog verregaander ontwerp, kan niet volstaan.

­ Het enige aanvaardbare doel van deze regeling is de overheidsbesturen en de tuchtoverheden attenderen op de oogmerken die het Centrum dient te bevorderen. Dat doel kan worden nagestreefd door informatie, aanbevelingen en bewustmakingscampagnes en door bij de tuchtoverheden feiten aan te geven die discriminaties kunnen vormen. De tuchtoverheden moeten de tuchtvordering vervolgens volledig onafhankelijk en zonder druk kunnen instellen.

Om ervoor te zorgen dat aan het Centrum informatie verstrekt wordt, kan hoogstens worden bepaald dat de overheidsbesturen aan dat Centrum jaarlijks verslag moeten toezenden over de eventueel vastgestelde feiten die een discriminatie inhouden en de opgelegde sancties, zonder dat zij echter « met redenen » dienen te motiveren waarom deze of gene beslissing werd genomen.

Nr. 10 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 8bis (nieuw)

Een artikel 8bis invoegen, luidende :

« Art. 8ibs. ­ In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende :

« Art. 3bis. ­ Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden, medewerkers, experten en het personeel van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding voor alle gegevens waarvan zij kennis nemen in het kader van de uitoefening van hun opdrachten. »

Verantwoording

Gezien de uitzonderlijke en buitensporige bevoegdheden die aan het Centrum worden toebedeeld, is het noodzakelijk artikel 458 van het Strafwetboek betreffende het beroepsgeheim op het personeel ervan van toepassing te maken.

Nr. 11 VAN DE HEER VANDENBERGHE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

­ De Raad van State stelt in haar advies : « Volgens de vertegenwoordigers van de minister zal het Centrum de inlichtingen die het over een tuchtdossier heeft verkregen, alleen kunnen gebruiken in het kader van een burgerlijke of strafrechtelijke procedure, aangezien het alleen de bedoeling is dat het Centrum « morele druk » op de overheidsbesturen kan uitoefenen.

Het is niet aanvaardbaar dat een externe overheid druk uitoefent op de tuchtrechtelijke overheid die volledig onafhankelijk moet handelen en alleen onder het toezicht van de bevoegde rechtscolleges staat.

Bovendien kunnen uit het tuchtdossier feiten blijken die weliswaar niet strafrechtelijk strafbaar zijn, maar die zijn gepleegd in het kader van het privé-leven van het personeelslid of van een derde, waarover het Centrum natuurlijk geen uitspraak mag doen, omdat het zich anders met het privé-leven zou moeien, wat volgens artikel 22 van de Grondwet verboden is. »

­ Het enige aanvaardbare doel van deze regeling is de overheidsbesturen en de tuchtoverheden attenderen op de oogmerken die het Centrum dient te bevorderen. Dat doel kan worden nagestreefd door informatie, aanbevelingen en bewustmakingscampagnes en door bij de tuchtoverheden feiten aan te geven die discriminaties kunnen vormen. De tuchtoverheden moeten de tuchtvordering vervolgens volledig onafhankelijk en zonder druk kunnen instellen.

Om ervoor te zorgen dat aan het Centrum informatie verstrekt wordt, kan hoogstens worden bepaald dat de overheidsbesturen aan dat Centrum jaarlijks een verslag moeten toezenden over de eventueel vastgestelde feiten die een discriminatie inhouden en de opgelegde sancties, zonder dat de personeelsleden die daarbij betrokken zijn, kunnen worden geïdentificeerd.

De voorgestelde regeling waarbij de identiteit van de betrokken partijen inderdaad verborgen moet blijven lijkt bovendien haar doel te ontlopen, nu een rapportage op casuele basis deze anonimiteit geenszins waarborgt.

­ De voorgestelde regeling, ook al werd zij in overleg met de tuchtinstanties en -overheden geconcipieerd, volstaat niet om de kritiek van de Raad van State te ontmoeten. Zij dient derhalve te vervallen.

Hugo VANDENBERGHE.
Mia DE SCHAMPHELAERE.