2-1342/2

2-1342/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

20 NOVEMBER 2002


Wetsontwerp betreffende de bescherming van de preventieadviseurs


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER D'HOOGHE

Art. 2

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het tweede lid, 2º, a), de woorden « die zijn vastgesteld krachtens artikel 33 » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 33 ».

B. In het tweede lid, 2º, b), de woorden « vastgesteld krachtens artikel 33 » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 33 ».

Verantwoording

De huidige formulering verwijst naar opdrachten die zijn vastgesteld krachtens een artikel 33, § 1, vierde lid, en krachtens een § 3. Dit kan de verkeerde indruk wekken dat enkel de opdrachten worden bedoeld die zijn omschreven via koninklijk besluit krachtens de wettelijke bepaling van het vierde lid van § 1 en § 3.

Legistiek verwijst de bepaling krachtens een wettelijke bepaling immers in beginsel naar een uitvoeringsbesluit.

Het is echter de bedoeling van de wetgever dat ook de algemene ­ wettelijke ­ opdrachten die worden vernoemd in artikelen 1 tot 32 van de wet van 1996 onder de regeling vallen.

Dit amendement wil deze legistieke onzorgvuldigheid rechtzetten.

Nr. 2 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER D'HOOGHE

Art. 5

Het 2º vervangen als volgt :

« 2º aan het comité of de comités aan wie ook het voorafgaand akkoord over de aanduiding moet gevraagd worden bij een schrijven een voorafgaand akkoord over de beëindiging van de overeenkomst te vragen en hen een afschrift mee te delen van de brief die werd verzonden aan de betrokken preventieadviseur. »

Verantwoording

Vraag is of het wel wenselijk is dat alle individuele leden van de comités bij aangetekend schrijven worden verwittigd.

Dit is opnieuw een bijkomende administratieve last voor de ondernemingen, waarvan de meerwaarde niet verantwoord wordt door de steller van het ontwerp.

Het loutere feit dat de betrokken preventieadviseur bij aangetekend schrijven persoonlijk op de hoogte moet gesteld worden ­ hetgeen logisch is aangezien hij of zij de direct betrokken partij is ­, is geen afdoende verantwoording voor deze bijzondere administratieve last.

Enerzijds is het voldoende dat het comité als dusdanig op de hoogte wordt gesteld, zonder dat elk lid afzonderlijk moet aangeschreven worden. Anderzijds is een aangetekend schrijven in casu minder noodzakelijk en een bijkomende last.

De werkgever heeft er trouwens alle belang bij het comité tijdig te verwittigen en een akkoord te krijgen van het comité, aangezien er een vrij zware sanctie vastkleeft aan het niet volgen van de procedure en aangezien een akkoord voor de werkgever verkieslijk is. Hijzelf zal moeten bewijzen dat hij het comité op de hoogte stelde ­ via bijvoorbeeld de voorzitter van het comité.

In dit verband is het treffend dat voor de kennisgeving van het advies van de Arbeidsinspectie naar aanleiding van de verzoeningspoging (artikel 7, § 2), een andere procedure wordt gevolgd. Hier is dan blijkbaar geen aangetekend schrijven vereist.

Ten slotte zal het niet opsturen van een aangetekend schrijven naar alle leden van het comité in het huidige tekst de zware sanctie van artikel 10 opleveren. Dit is niet redelijk te verantwoorden.

Nr. 3 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER D'HOOGHE

Art. 6

Het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

De regeling werd terecht opgesplitst in een optioneel bicameraal en een volledig (verplicht) bicameraal ontwerp.

Het ontwerp met nr. 2-1342 betreft de regelen die niet de bevoegdheid van de rechter betreffen.

De Raad van State wees er in zijn advies reeds op dat twee bepalingen van het voorontwerp, namelijk artikel 6, § 2, en artikel 15, wel aangelegenheden zijn als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (advies van de Raad van State, blz. 40) aangezien deze bepaalde bevoegdheden aan een rechtscollege toekennen of de organisatie ervan regelen. Slechts een van de twee bepalingen werd ingevolg het advies van de Raad van State uit het optioneel bicamerale ontwerp gehaald.

De uitleg van de minister tijdens de bespreking in de Kamer is niet pertinent. De regeling werd inderdaad wel gesplitst in twee afzonderlijke ontwerpen, doch een van de bepalingen (het huidige tweede lid van artikel 6) werd opgenomen in het verkeerde ontwerp.

Het tweede lid van artikel 6 betreft in feite een toewijzing van bevoegdheden aan de rechter ­ zij het onrechtstreeks geformuleerd ­ en hoort dus thuis in het andere ontwerp (stuk Senaat, nr. 2-1343). Dit lid is trouwens overbodig, aangezien in het andere ontwerp de bevoegdheid van de rechter op dit punt wordt geregeld. De preventieadviseur kan op basis van het gewijzigde artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek sowieso de rechter vatten omtrent geschillen in het kader van de beschermingsregeling voor preventieadviseurs.

Nr. 4 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER D'HOOGHE

Art. 16

Het eerste lid doen vervallen.

Verantwoording

Ook hier betreft het eerste lid een toewijzing van bevoegdheid aan de rechter, en is de bepaling bovendien overbodig.

Artikel 3 juncto het gewijzigde artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek, bevatten trouwens reeds de mogelijkheid voor de preventieadviseur om in het geviseerde geval beroep in te stellen bij de arbeidsrechtbank.

Nr. 5 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER D'HOOGHE

Art. 19

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het tweede lid, eerste zin, tussen de woorden « maakt de voorzitter » en de woorden « hiervan melding », de woorden « , onverminderd het bepaalde in artikel 734 van het Gerechtelijk Wetboek, » toevoegen;

B. In het derde lid, tweede zin, de woorden « met vijfenveertig dagen », vervangen door de woorden « tot vijfenveertig dagen van de beschikking ».

Verantwoording

A. De regeling van artikel 19 is een nadere regeling van het bedoelde in artikel 734 van het Gerechtelijk Wetboek. Het is aanbevolen, zoals de diensten van de Senaat suggereren, dit in de tekst van de wet aan te geven.

B. De Nederlandse tekst maakt verkeerdelijk melding van een mogelijke verlenging met vijfenveertig dagen, hetgeen een verlenging suggereert te rekenen vanaf de eerste termijn van 30 dagen. Dit amendement zet deze legistieke fout recht.

Ook hier betreft de voorgestelde wijziging een terechte suggestie van de diensten van de Senaat.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Jacques D'HOOGHE.