(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In zijn jaarverslag voor 2001 heeft de ombudsdienst voor pensioenen vijf aanbevelingen gedaan aan de wetgevende en de uitvoerende macht.
De eerste aanbeveling betreft de indexering van pensioenen in de openbare sector en heeft tot doel na te gaan of de ongelijke behandeling van op voorhand betaalde gepensioneerden en achteraf betaalde gepensioneerden kan/moet worden gehandhaafd.
De tweede aanbeveling betreft het gegarandeerde minimumbedrag in de openbare sector en suggereert om de wetgeving te nuanceren zodat er in het geval van een feitelijke scheiding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de werkelijke gezinssituatie van de gepensioneerde.
De derde aanbeveling betreft het aanvullend pensioen voor zelfstandigen, dat ingevoerd werd in 1997, maar waarvan de gepensioneerden nog steeds niet weten of ze er al dan niet recht op hebben. De ombudsdienst stelt voor om een gemotiveerde beslissing met recht op beroep op te leggen.
De vierde aanbeveling betreft de ambtshalve herziening krachtens een juridische of feitelijke fout, een onregelmatigheid of een materiėle fout. Er wordt in gesuggereerd om de teksten van de verschillende pensioenstelsels en van de wetgeving aangaande het gewaarborgd inkomen van bejaarden te harmoniseren.
De vijfde aanbeveling ten slotte betreft de rechtszetting van een fout ten nadele van een gepensioneerde die begaan is door de dienst voor pensioenen. De ombudsdienst beveelt aan om in alle pensioenstelsel dezelfde terugwerkende kracht te hanteren.
Gezien de gegrondheid van de opmerkingen en suggesties van de ombudsdienst voor pensioenen had ik graag van de minister vernomen welke initiatieven hij heeft genomen om aan de vermelde algemene aanbevelingen gevolg te geven.
Antwoord : In antwoord op zijn vraag heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.
1. Het feit dat de programmawet van 19 juli 2001 voor het begrotingsjaar 2001 bepaalt dat voor de vooraf betaalde pensioenen de indexering slechts toegepast wordt vanaf de tweede maand volgend op deze waarvoor het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt, terwijl voor de pensioenen die op het einde van de maand betaald worden, de indexering plaatsvindt vanaf de eerste van de maand die volgt op deze waarin dat indexcijfer bereikt werd, houdt volgens mij geen discriminatie in.
Dit verschil in behandeling diende immers ingevoerd te worden omdat het, in tegenstelling tot de pensioenen die op het einde van de maand betaald worden, materieel onmogelijk is om de vooraf betaalde pensioenen te indexeren vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de indexsprong.
Het feit dat sommige gepensioneerden een pensioen ontvangen dat uitbetaald wordt op het einde van de maand, terwijl anderen een pensioen ontvangen dat vooraf wordt uitbetaald, houdt evenmin een discriminatie in.
Dit verschil in behandeling vloeit namelijk voort uit het feit dat deze twee categorieėn van gepensioneerden zich in een objectief verschillende situatie bevinden. Overeenkomstig artikel 60, § 2, van de wet van 7 november 1987 waarbij voorlopige kredieten worden geopend voor de begrotingsjaren 1987 en 1988 en houdende financiėle en diverse bepalingen, kunnen op dit ogenblik enkel de personen van wie de activiteitswedde voorafgaandelijk werd uitbetaald nog een pensioen ontvangen dat vooraf wordt uitbetaald.
Dit verschil in behandeling inzake pensioenen is derhalve slechts een gevolg van de verschillende situatie waarin deze twee categorieėn zich bevinden wat betreft de betaling van hun activiteitswedde.
2. De wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, die de reglementering bevat betreffende de gewaarborgde minimum-pensioenbedragen in de openbare sector, kent slechts twee categorieėn van gepensioneerden : de gehuwde gepensioneerde en de alleenstaande gepensioneerde.
Artikel 119, § 2, van deze wet definieert de « alleenstaande gepensioneerde » als een mannelijke of vrouwelijke gepensioneerde die ongehuwd is, weduwnaar is, gescheiden is of van tafel en bed gescheiden is. Aangezien de feitelijk gescheiden echtgenoot nog steeds gehuwd is, moet hij ten aanzien van deze wetgeving behandeld worden als een « gehuwde gepensioneerde ».
Aangezien het supplement gewaarborgd minimum gratis toegekend wordt ten laste van de gemeenschap, was de wetgever van oordeel dat het noodzakelijk was om rekening te houden met de andere inkomsten van de titularis van het gewaarborgd minimum en, in zekere mate, met de inkomsten van de echtgenoot.
Het probleem van de feitelijk gescheidenen is geen nieuw probleem en vloeit hoofdzakelijk voort uit de moeilijkheid om de inkomsten van de echtgenoot te kennen in een dergelijke situatie.
Bij gebrek aan inlichtingen over de inkomsten van de echtgenoot, veronderstelde de administratie tot op heden dat de omvang van deze inkomsten de schorsing van het gewaarborgd minimum tot gevolg kon hebben.
Dit probleem zal weldra gedeeltelijk geregeld worden door het wetsontwerp houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector.
Wanneer de twee echtgenoten recht hebben op het gewaarborgd minimumpensioenbedrag, wordt dit voordeel, tot op heden, slechts toegekend aan diegene van de twee echtgenoten die aanspraak kan maken op het hoogste gewaarborgd minimumbedrag.
Voormeld wetsontwerp voorziet erin om in de toekomst het « bestaansminimum » (40 % van de gewaarborgde bezoldiging) toe te kennen aan elk van de twee echtgenoten. Dit zal toelaten om het pensioen van de feitelijk gescheiden echtgenoot, voor wie de inkomsten van de echtgenoot niet gekend zijn, tot het basisminium op te trekken.
3. De gerechtigden moet inderdaad een globaal inzicht kunnenkrijgen in zijn rechten. De toekenning of de weigering van de pensioenbijslag is een individuele beslissing met een administratief karakter, die aldus evenzeer het voorwerp moet uitmaken van een gemotiveerde kennisgeving met recht op beroep bij de arbeidsrechtbanken. In samenwerking met het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen zullen de wetelijke bepalingen dan ook in die zin aangepast worden.
4. In verband met de vierde en de vijfde aanbeveling kan ik u meedelen dat de voorgestelde harmonisering van de teksten tussen de verschillende pensioenstelsels door de eerstvolgende programmawet zal kunnen geconcretiseerd worden.
Indien een pensioen van de openbare sector herzien wordt, gebeurt dit altijd ab initio.
De eventuele achterstallen worden echter slechts betaald binnen de verjaringstermijn van tien jaar, zoals bepaald in de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 17 juli 1991.
Naar aanleiding van de parlementaire vraag die met betrekking tot dat onderwerp gesteld werd door volksvertegenwoordiger Van Overtveldt, heeft mevrouw Greet Van Gool, regeringscommissaris van de Sociale Zekerheid, het initiatief genomen om de gelijkschakeling voor te stellen van de termijn van vijf jaar, die toegepast wordt in de pensioenstelsels van de werknemers en zelfstandigen, met de termijn van tien jaar, die toegepast wordt in de openbare sector.