2-1174/4

2-1174/4

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

25 JUNI 2002


Voorstel van resolutie over het culturele erfgoed van Famagusta


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR DE HEER GALAND


De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft het voorstel van resolutie over het culturele erfgoed van Famagusta (stuk Senaat, nr. 2-1174/1, 2001-2002) behandeld op haar vergaderingen van 11 en 25 juni 2002.

1. BESPREKING

Mevrouw Pehlivan, hoofdindienster, licht het voorstel van resolutie toe. De resolutie wil aandacht vragen voor de erbarmelijke toestand van het culturele patrimonium van Famagusta, dat zich op het door Turkije bezette gedeelte van Cyprus bevindt. Eenzelfde resolutie werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Spreekster vraagt dat er in de voorliggende tekst niet meer zou worden gezocht dan er in staat.

De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat Famagusta, de gewezen hoofdstad van Cyprus, aan zijn lot wordt overgelaten sedert de bezetting van de noordelijke helft van het eiland door Turkije in 1974. Het Turks-Cypriotisch bestuur weet dat de stad bij een eventuele alomvattende regeling van het probleem van de opsplitsing van het eiland waarschijnlijk teruggaat naar haar Griekse bewoners en vindt het daarom geen prioriteit (hoe dan ook bescheiden) financiële middelen te besteden aan de restauratie van haar cultureel erfgoed. Het klopt dus dat de stad inmiddels vervalt en op internationale steun zou moeten kunnen rekenen.

De Unesco biedt het aangewezen forum om de problemen in verband met cultureel erfgoed aan te kaarten en geeft op dat punt blijk van een uitgesproken zin voor initiatief.

België is zeer actief in de Commissie voor het werelderfgoed en heeft een reflectie aangevat over de instemming van de verdragsluitende Staat met het oog op steun ter bescherming van een plaats die al dan niet is opgenomen in de lijst van het werelderfgoed. Daarover wordt een vergadering van experts gepland in Brussel.

Het is evenwel duidelijk dat het voor de stad Famagusta beter is dat het tot een akkoord komt tussen alle rechtstreeks betrokken partijen. Wegens de aanwezigheid van Turkse troepen op dat gedeelte van het eiland wordt de plaatselijke overheid niet erkend door de Republiek Cyprus en kan ze ook niet rekenen op de steun van de internationale gemeenschap. Het is te hopen dat de dialoog tussen president Klerides en de leider van de Turks-Cypriotische gemeenschap, de heer Denktash, die momenteel plaatsvindt onder de bescherming van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, snel leidt tot een oplossing van de Cypriotische kwestie. Dergelijke oplossing maakt voorbereidende steun van de Unesco mogelijk, met het oog op de bescherming van de stad Famagusta.

De Europese Unie geeft reeds financiële steun aan bicommunautaire projecten op Cyprus. De toestand is vergelijkbaar met die zoals hierboven beschreven voor de Unesco.

Steun van de commissie is slechts mogelijk indien de belanghebbende regering erom verzoekt. De Republiek Cyprus heeft daartoe echter nog geen aanvraag gedaan. Bekend is dat Cyprus kandidaat-lid is van de EU en dat er in principe een beslissing over de uitbreiding van de Unie moet komen tegen het einde van 2002. Alles wordt in het werk gesteld opdat Cyprus niet als een verdeeld eiland tot de Unie toetreedt. De leiders van beide gemeenschappen hebben dus geaccepteerd om bij hun gesprekken onder de bescherming van de VN rekening te houden met het Europese tijdschema. Men mag er dus van uitgaan dat wanneer het tot een politiek akkoord komt ­ en dat kan zeer snel gaan ­ de financiering van het project Famagusta met Europese fondsen tot de mogelijkheden behoort.

Overigens verlopen de contacten van de commissie met het Turks-Cypriotische bestuur bijzonder stroef. Regelmatig ontzegt het haar vertegenwoordigers de toegang tot het noordelijke gedeelte van het eiland. Mevrouw Neyts, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, heeft bij haar recente reis naar Cyprus op 29 en 30 mei 2002, de Turks-Cypriotische leider, de heer Denktash, ontmoet en heeft een goed woordje gedaan voor de vertegenwoordigers van de commissie opdat ze meer vrijheid krijgen om zich te verplaatsen en op te treden op dat deel van het eiland.

Ten slotte meent de minister dat een positief besluit van de gesprekken tussen beide gemeenschappen, dat tegen het einde van 2002 wordt verwacht, het aangewezen tijdstip vormt om het probleem van het culturele erfgoed van Famagusta op de agenda te plaatsen van internationale fora zoals de Europese Unie en de Unesco.

De heer Ceder merkt op dat de Turkse bezetting sinds 1974 heeft geleid tot de verwoesting van het culturele patrimonium in de regio. Het gevaar van dit voorstel van resolutie bestaat erin dat het als een begin van erkenning van het het Turks-Cypriotisch regime kan worden beschouwd.

Wat ook de bedoeling van de indieners moge zijn, dit initiatief zal hoe dan ook in deze zin door de Turkse regering gebruikt worden.

Het voorstel van resolutie vermeldt overigens nergens de onwettigheid van de bezetting, maar schijnt die de facto te aanvaarden. Dat is uiteraard onaanvaardbaar.

Mevrouw Kaçar protesteert tegen de opmerking van de heer Ceder als zou de Turkse regering stelselmatig orthodoxe kerken en andere gebouwen in het noorden van Cyprus vernietigen. Zij worden bewaard, maar het ontbreekt aan financiële middelen om ze te onderhouden. Het is net de bedoeling van deze resolutie om hieraan te verhelpen.

De heer Monfils verklaart dat hij hier de politieke discussie over de bezetting van het noordelijk deel van Cyprus niet wil overdoen. Hij wijst erop dat de senatoren zeer goed op de hoogte zijn van de situatie op het eiland, aangezien de Cypriotische ambassadeur onlangs de balans heeft opgemaakt van de lopende onderhandelingen. Het ziet er trouwens naar uit dat die onderhandelingen niet zo ver gevorderd zijn als de minister laat uitschijnen.

Spreker twijfelt er niet aan dat mevrouw Pehlivan te goeder trouw is wanneer zij vraagt de tekst in zijn huidige versie te lezen. Duidelijk is evenwel dat verschillende punten van het voorstel voor problemen zorgen. De heer Monfils dient bijgevolg de amendementen nrs. 1 tot 7 in (stuk Senaat, nr. 2-1174/2).

Mevrouw Pehlivan betreurt het incident dat zich vorige week in de plenaire vergadering van de Senaat heeft voorgedaan. Het is niet omdat zij toevallig van Turkse origine is, dat zij deze kwestie wil aankaarten. Spreekster benadrukt dat het haar enkel om het culturele erfgoed te doen is.

De voorzitter stelt voor dat een amendement wordt ingediend dat met de verschillende opmerkingen van de heer Monfils rekening houdt.

Mevrouw Pehlivan dient bijgevolg amendement nr. 8 in, dat ertoe strekt de tekst van de resolutie te herformuleren (cf. doc. Senaat, nr. 2-1174/2).

De heer Monfils dient amendement nr. 9 in, een subamendement op amendement nr. 8 van mevrouw Pehlivan, dat ertoe strekt na de woorden « vraagt de regering » de woorden « met naleving van de internationale regelen » in te voegen.

2. STEMMINGEN

Amendementen nrs. 1 tot 7 worden door de indiener ingetrokken.

Amendement nr. 9, subamendement op amendement nr. 8, wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus gesubamendeerde amendement nr. 8 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

3. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het aldus geamendeerde voorstel van resolutie wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Paul GALAND.
De voorzitter,
Marcel COLLA.