2-1054/1 | 2-1054/1 |
19 FEBRUARI 2002
Dit wetsvoorstel wil een wettelijk kader scheppen voor de toekenning van dotaties aan de leden van de koninklijke familie.
Het heeft geen betrekking op de civiele lijst van de Koning, die krachtens de Grondwet alleen voor de regeerperiode van een vorst wordt toegekend.
De bevoegdheden van de Koning blijven ongewijzigd.
Ook aan de regeling voor de senatoren van rechtswege verandert niets.
Het stelsel van de dotaties aan de leden van de koninklijke familie bestaat sinds 1853, jaar waarin het werd ingevoerd voor de twee mannelijke kinderen van Koning Leopold I, te weten Prins Leopold, die een dotatie ontving tussen 1853 en zijn troonsbestijging in 1865, en Prins Filips, Graaf van Vlaanderen, die een dotatie ontving tussen 1856 en 1905.
Sindsdien hebben alle mannelijke troonopvolgers, behalve zij die vroegtijdig gestorven zijn, een dotatie ontvangen : Prins Albert voordat hij Koning Albert I werd, Prins Leopold voordat hij Leopold III werd en Prins Karel na zijn regentschap.
Koning Boudewijn heeft nooit een dotatie ontvangen aangezien hij de troon besteeg bij zijn meerderjarigheid, maar zijn broer, Prins Albert, de toekomstige Albert II, ontvangt een dotatie sedert 1959.
Tijdens de regering van Boudewijn I werd een dotatie toegekend aan zijn neef, Prins Filip, en na de wijziging van de Salische wet werd ze voor de eerste keer toegekend aan een troonopvolgster, Prinses Astrid.
De wet van 13 november 2001 kent aan Prins Laurent een dotatie toe, die dezelfde is als die van zijn zuster Prinses Astrid, maar kleiner dan die van Prins Filip, de eerste troonopvolger.
Aan die dotaties liggen drie verschillende omstandigheden tot grondslag.
1. De dotaties die aan weduwen werden toegekend en binnenkort eventueel aan weduwnaars, moesten hen in staat stellen er een hofhouding te blijven op nahouden, met alle personeels- en vertegenwoordigingskosten die eraan verbonden zijn. Zo heeft Koningin Elizabeth na de dood van Koning Albert I nog een alom geprezen rol gespeeld dank zij haar inzet voor kunstenaars. Nu nog is de Koning Elizabethwedstrijd daarvan het levende getuigenis.
Deze overlevende echtgenoten hebben hun leven lang hun echtgenoot of echtgenote rechtstreeks of zijdelings bijgestaan in hun taak van vertegenwoordiging van de koninklijke familie. Het is dan ook billijk dat hun uit erkentelijkheid een dotatie wordt toegekend, wat in het verleden ook nooit werd geweigerd.
2. De dotatie aan de vorsten die afstand doen van de troon stelt hen in staat een waardig leven te blijven leiden na hun voormalig ambt als Staatshoofd en maakt het voor een Koning op persoonlijk vlak ook gemakkelijker een beslissing te nemen betreffende zijn troonsafstand.
3. De dotaties aan de koningskinderen moeten hen in staat stellen zich voor te bereiden op hun eventuele toekomstige taak als Koning, en bovendien een hofhouding waar te nemen om de Koning te vertegenwoordigen in de vele aangelegenheden waarin men de aanwezigheid van een lid van de koninklijke familie verwacht.
Artikel 2
De wet wil de voorwaarden voor de toekenning van een dotatie limitatief vastleggen, om te vermijden dat de politieke spanningen telkens weer oplopen bij elke bespreking van die dotatie.
Alleen de leden van de koninklijke familie die voor een dotatie in aanmerking komen, zullen er in de toekomst een kunnen ontvangen. De huidige dotaties komen niet in het geding.
De dotatie aan alle kinderen van de Koning of van de heersende Koningin is bedoeld om geen ongelijkheden te scheppen tussen de koningskinderen.
Niet alle kinderen bestijgen de troon, hoewel het leven soms voor verrassingen kan zorgen. Zo werd in Frankrijk Lodewijk XVI opgevolgd door zijn broer, Lodewijk XVIII, die op zijn beurt werd opgevolgd door een derde broer, Karel X.
In België ontving Prins Albert een dotatie toen zijn broer, Koning Boudewijn, nog niet getrouwd was en redelijkerwijze nog een troonopvolger kon verwachten. Alleen omdat Koning Boudewijn kinderloos gebleven is, heeft zijn broer hem opgevolgd.
De toekenning van een dotatie aan alle kinderen van de Koning, met een hoger bedrag voor de rechtstreekse troonopvolger, zal de verstandhouding tussen de leden van de koninklijke familie ten goede komen.
Bovendien is het niet tegenstrijdig met het eerstgeboorterecht, waarbij de troon toekomt aan het oudste kind van de Koning. Deze wettelijke erfopvolging werd ingesteld om conflicten te vermijden. Het heeft niets te maken met discriminatie inzake de bekwaamheid van de kinderen, in tegenstelling tot de in de middeleeuwen gangbare opvatting dat de eerstgeborene bekwamer is dan de anderen. Het is natuurlijk wel een arbitraire regel, maar hij heeft niets met discriminatie te maken, alleen met het voorkomen van conflicten.
Een regeling waarbij alleen het oudste kind van de Koning een dotatie ontvangt, zou pas discriminerend zijn. De andere kinderen zouden uitgesloten worden, terwijl ook zij troonopvolgers zijn, al komen zij pas in tweede instantie in aanmerking.
Bovendien kunnen de leden van de koninklijke familie, en de kinderen van de Koning in het bijzonder, niet om het even wat doen. Zij mogen geen politieke partij oprichten. Zij mogen geen daden van koophandel stellen. De bevolking zou het niet op prijs stellen dat een van de kinderen van de Koning bijvoorbeeld een contract met een groot reclamebedrijf zou ondertekenen.
Het feit van de dotatie alleen toe te kennen aan de wettige kinderen vloeit voort uit de grondwettelijke regel die de troonopvolging beperkt tot de erfgenamen uit een door de Grondwet erkend huwelijk. Artikel 85 van de Grondwet bepaalt immers dat het huwelijk van een kroonpretendent de goedkeuring moet wegdragen van de Koning of van de politieke gezagdragers die, bij gebreke van de Koning, zijn bevoegdheden uitoefenen.
Eenentwintig jaar is de leeftijd waarop iemand werkelijk in staat kan worden geacht een eigen huishouden waar te nemen.
De dotatie aan de echtgenoten van overleden begunstigden, welke niet gelijk is aan de oorspronkelijke dotatie, wordt om dezelfde reden toegekend als de dotatie voor de overlevende echtgenoot of echtgenote van een vorst. Deze echtgenoten hebben hun leven gewijd aan de vertegenwoordiging van de koninklijke familie.
De regering zal het bedrag ervan moeten vastleggen, rekening houdend met bepaalde omstandigheden zoals de leeftijd van de overlevende echtgenoot, of het feit dat hij of zij de ouder is van de toekomstige troonopvolger in de eerste graad.
Om de beslissing van een Koning betreffende een eventuele troonsafstand in het belang van het land niet te bemoeilijken, wordt een dotatie toegekend aan de Koning die afstand gedaan heeft van de troon.
Artikel 3
Hoewel de Kamer over de dotaties stemt in het kader van de jaarlijkse stemming over de Rijksbegroting, lijkt het meer aangewezen de regering te laten beslissen over het bedrag ervan.
Het is onrealistisch het bedrag van de dotatie in deze wet vast te leggen, omdat de omstandigheden kunnen veranderen. Degene die zes maanden lang de echtgenote of echtgenoot van een Koning of van een Koningin geweest is, moet niet noodzakelijk een even groot bedrag ontvangen als degene die dat 25 jaar lang geweest is en al die tijd het Staatshoofd bijgestaan heeft. Hetzelfde geldt voor de echtgenoten van leden van de koninklijke familie. Daarom wordt de regering belast met het vastleggen van het bedrag van de dotatie.
Bij overdrijving in de ene of de andere zin kan de Kamer steeds weigeren de jaarlijkse begroting goed te keuren, aangezien het stelsel van de dotaties voortvloeit uit een gewone wet en niet door de Grondwet is opgelegd. De parlementaire controle is dus gewaarborgd, temeer daar de regering sinds de hervorming van 1993 moet kunnen steunen op een parlementaire meerderheid in de Kamer.
Artikel 4
De dotatie voor het leven vloeit voort uit de wil van de Grondwetgever, omdat hij de koninklijke familie een zekere financiële autonomie wil verlenen. De inmenging van een andere macht kan de koninklijke familie onderwerpen aan de wisselvalligheden van de politiek, wat indruist tegen het grondwettelijk principe.
Om dezelfde reden wordt de dotatie geïndexeerd.
Artikel 5
Wanneer een van de kinderen van de Koning de troon bestijgt, worden de andere zonen of dochters broers of zusters van de Koning ... Deze omstandigheid mag natuurlijk geen afbreuk doen aan de toegekende dotaties.
Olivier de CLIPPELE. Philippe MONFILS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Onverminderd de wetsbepalingen betreffende de civiele lijst van de Koning, hebben de volgende personen recht op een dotatie :
1º de Koning die troonsafstand gedaan heeft;
2º de overlevende echtgenoot of echtgenote van de Koning;
3º de kinderen die voortgekomen zijn uit het huwelijk van de Koning en de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt hebben;
4º de overlevende echtgenoot of echtgenote van het lid van de koninklijke familie dat een dotatie ontvangen heeft.
Art. 3
De Koning legt het bedrag van de dotaties, bedoeld in artikel 2, vast bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Art. 4
De dotaties worden persoonlijk en voor het leven toegekend. Zij worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, of, bij afschaffing van dit cijfer, aan het indexcijfer dat de kosten van het levensonderhoud het best weergeeft.
Art. 5
De dotaties bedoeld in artikel 2, 3º, die aan de kinderen van de Koning zijn toegekend, blijven behouden in geval van wijziging van het persoonlijk statuut van de betrokkenen.
17 januari 2002.
Olivier de CLIPPELE. Philippe MONFILS. |