2-288/12

2-288/12

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

8 JANUARI 2002


Wetsontwerp ter bevordering van sociaal verantwoorde productie


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR DE HEER GALAND


I. INLEIDING

Het wetsontwerp ter bevordering van sociaal verantwoorde productie heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. De basistekst van het ontwerp werd in de vorm van een wetsvoorstel door de heer Van der Maelen in de Kamer ingediend tijdens de vorige zittingsperiode (stuk Kamer, nr. 49-1802 ­ 1998/1999). De Kamer heeft die tekst aangenomen in april 1999. Bij het begin van de huidige zittingsperiode werd het ontwerp van verval ontheven en door de Senaat geëvoceerd (stuk Senaat, nr. 2-288, 1999-2000).

Vervolgens heeft de Senaat het ontwerp geamendeerd en het op 31 mei 2000 aan de Kamer overgezonden (stuk Senaat, nr. 2-288/9, 1999-2000).

Op 29 november 2001 heeft de Kamer de door de Senaat aangenomen tekst geamendeerd (stuk Kamer, nr. 50-704/6, 2001/2002).

Met toepassing van artikel 79, eerste lid, van de Grondwet moet de Senaat zich derhalve in de eindfase van de evocatieprocedure uitspreken over de amendementen van de Kamer.

De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft het ontwerp behandeld tijdens haar vergadering van 8 januari 2002.

II. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

De heer Geens merkt op dat hij uiteenlopende adviezen heeft ontvangen van de bevoegde ministers, te weten van de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en van de heer Charles Picqué, minister van Economie. Naar het zich laat aanzien, zou de voorliggende tekst problemen kunnen meebrengen inzake de reglementering van de Wereldhandelsorganisatie. Hij vraagt de bevoegde ministers om extra informatie daarover.

Mevrouw Willame heeft een aantal vragen bij de draagwijdte van de ontworpen artikelen 5 en 10, aangezien de door de regering geplande ontwikkelingssamenwerking naar de gewesten is gegaan en gezien de bespreking die deze commissie aan dit onderwerp heeft gewijd.

De heer Galand merkt op dat de commissie in dit stadium van de evocatieprocedure alleen de door de Kamer geamendeerde artikelen in behandeling kan nemen.

De heren Destexhe en Geens dienen amendement nr. 39 in op artikel 3 (stuk Senaat, nr. 2-288/11, 2001-2002).

De heer Destexhe merkt op dat via zijn amendement de minister privé-labels die gelijkwaardig zijn aan regeringslabels, kan erkennen. Als voorbeeld haalt hij het Max Havelaar-label aan.

De heer Dubié merkt op dat hij dit amendement niet kan steunen omdat naar hij vreest, weinig betrouwbare lieden of regimes labels kunnen indienen.

De voorzitter merkt op dat artikel 3 geen automatisme invoert. De minister blijft hoe dan ook bevoegd wat betreft de erkenning van de labels.

Voor mevrouw Willame-Boonen is het zeer de vraag hoe ons land doelmatig kan controleren of aan de normen inzake labels is voldaan.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken deelt mee dat het ontwerp twee belangrijke pluspunten vertoont. In de eerste plaats getuigt het van een voluntaristische aanpak. Ten tweede verwijst het naar de internationale en door de Internationale Arbeidsorganisatie erkende normen.

Nochtans blijven enkele punten onduidelijk. De Wereldhandelsorganisatie waarborgt de toegang tot de markten zoals onze handelspartners de toegang waarborgen aan onze producenten. Een « voor wat, hoort wat »-regeling dus.

Bevoordeelt men een aantal producten op basis van een in hoofdzaak politiek standpunt, dan gaat men in tegen de verbintenis objectieve criteria te hanteren om de toegang tot de markten te waarborgen.

Daar staat dan weer tegenover dat de consument uiteraard de voorkeur kan geven aan bepaalde soorten producten en dat de wetgever kan zorgen dat de consument eerlijke en correcte informatie krijgt.

De verenigbaarheid met de regels van de Wereldhandelsorganisatie wat betreft een ongelijke behandeling van Belgische en buitenlandse accrediteringsinstellingen, dreigt tot moeilijkheden te leiden. De Wereldhandelsorganisatie zou ons land kunnen veroordelen.

De voorzitter wijst erop dat de opmerkingen van de minister in het huidige stadium van de evocatieprocedure niet meer van tel zijn.

De heer Geens verklaart het daarmee eens te zijn.

De heer Charles Picqué, minister van Economie, deelt het standpunt van de minister van Buitenlandse Zaken over de kwaliteit van het ontwerp.

Het spreekt vanzelf dat men niet kan voorbijgaan aan de compatibiliteit van het ontwerp met enerzijds de Europese regelgeving en anderzijds de verschillende akkoorden van de Wereldhandelsorganisatie. De bezorgdheid van het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken komt ongetwijfeld voort uit het feit dat de minister niet weet dat de Kamer van volksvertegenwoordigers op het omstandig advies van de Europese Commissie heeft geantwoord en dat de Commissie daarop heeft gerepliceerd dat zij het antwoord van de Belgische overheid als afdoende beschouwt en akte heeft genomen van de bedoeling om de definitie van de term « onderneming » in artikel 2, § 3, van het ontwerp te wijzigen, alsook de bepaling van artikel 4, § 2, betreffende de organisaties voor de certificatie en de keuring, alsook de proeflaboratoria, om het ontwerp in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het EG-verdrag met betrekking tot het vrije verkeer van goederen.

Deze brief bevestigt dus dat de Europese Commissie dit wetsontwerp goedkeurt en de verantwoordelijkheid op zich neemt om het eventueel te verdedigen voor de internationale instanties. Nochtans zij opgemerkt dat de Commissie met die stellingname het standpunt van de Kamer van volksvertegenwoordigers bevestigt, die van oordeel is dat het ontwerp geen enkel probleem zal vormen voor de Wereldhandelsorganisatie.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, merkt op dat de Commissie zich niet wil mengen in de interne wetgevingsdebatten van de lidstaten en dat zij heeft opgemerkt dat veel afhangt van de manier waarop de tekst in de praktijk wordt gebracht en toegepast. Wat betreft de grenzen die worden opgelegd door de procedure voor inoverwegingneming en voor de wijziging van de tektsten, heeft hij verklaard dat de Kamer wijzigingen heeft aangebracht die in de richting gaan van een grotere compatibiliteit met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, als gevolg trouwens van zijn interventies in de Kamer. Ze konden weliswaar worden verbeterd.

De heer Destexhe stelt vast dat er een gebrek aan coördinatie is tussen de kabinetten van de bevoegde ministers.

De heer Geens bevestigt dat en stelt voor dat de commissie zich zou uitspreken over de ingediende amendementen.

De minister van Economie is van oordeel dat amendement nr. 39 een probleem doet rijzen inzake keuring en gelijkwaardigheid. De regeling van het ontwerp bepaalt dat de keuring bij koninklijk besluit wordt geregeld. De regeling waarin de minister van Economie in het uitvoeringsbesluit voorziet bepaalt dat de onderneming die de bedoeling te kennen geeft een label te verkrijgen, een sociale auditonderneming moet uitkiezen uit een lijst van ondernemingen die voor die controle erkend zijn. In het geval van een particulier initiatief is de keuring niet vergelijkbaar en beschikt het comité niet over de nodige middelen om de controles uit te voeren.

Het spreekt vanzelf dat elk gelijkwaardig label als zodanig al erkend zal moeten worden, maar toch dient te worden opgemerkt dat het label Max Havelaar en Oxfamwereldwinkels niet van dezelfde aard zijn als die welke in dit ontwerp worden verdedigd. Het label Max Havelaar bijvoorbeeld heeft betrekking op een rechtvaardige handel die een eerlijke vergoeding wil waarborgen voor alle kleine koffieproducenten.

De heren Destexhe en Geens dienen amendement nr. 40 in op artikel 4 (stuk Senaat, nr. 2-288/11, 2001-2002).

De minister van Economie is van oordeel dat amendement nr. 40 A de tekst van het ontwerp vereenvoudigt. Hij verklaart dat de huidige tekst moet vermijden dat de Koning bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden de Europese instellingen worden erkend. Daarbij moet het mogelijk blijven de wijze van en voorwaarden voor erkenning van andere instellingen te bepalen. De minister kan dus het voorgestelde amendement niet goedkeuren.

Amendement nr. 40 B is afhankelijk van de goedkeuring van het vorige amendement.

Wat amendement nr. 40 C betreft, merkt de minister op dat die geaccrediteerde instellingen zelf het label niet kunnen verlenen.

III. STEMMINGEN

Amendement nr. 39 wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 40 A wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 40 B wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 40 C wordt ingetrokken.

De aldus geamendeerde tekst wordt in zijn geheel aangenomen bij eenparigheid van de 12 aanwezige leden.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in de plenaire vergadering.

De rapporteur,
Paul GALAND.
De voorzitter,
Marcel COLLA.