2-989/8

2-989/8

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

21 DECEMBER 2001


Ontwerp van programmawet


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 125 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 99

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 99. ­ Artikel 5 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector wordt opgeheven. »

Verantwoording

Terecht wijst de Raad van State in zijn recentste advies nopens de programmawet op de rechtsonzekerheid en onduidelijkheid die het wetsontwerp creëert inzake de vervangingsplicht. Ofwel behoudt men in het kader van de loopbaanonderbreking voor de openbare sector en het tijdskrediet voor de private sector de vervangingsplicht in haar huidige vorm ofwel wordt de vervangingsplicht afgeschaft voor alle vormen van schorsing van de arbeidsovereenkomst.

Deze regering wenst het onderhavig ontwerp te kaderen in de sfeer van een betere combinatie « arbeid en levenskwaliteit ».

De ratio van de vroegere regelgeving omtrent « loopbaanonderbreking » was tweeledig, namelijk de ondersteuning van het harmonieus samengaan van arbeid en gezin én als tewerkstellingsmaatregel ter bestrijding van de werkloosheid. Een duidelijke keuze in hoofde van de wetgever dringt zich op.

Een eenzijdige versoepeling van de regelgeving voor de private sector is discriminerend en strookt niet met de intentie en het streven van de regering naar een efficiënte overheidsadministratie.

Nr. 126 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 100

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 100. ­ Artikel 9 van dezelfde wet wordt opgeheven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 125.

Nr. 127 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 101

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 101. ­ Artikel 10quater van dezelfde wet wordt opgeheven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 125.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 128 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN VANDENBERGHE

Art. 102

A. In het eerste lid, het 4º doen vervallen.

B. Tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidend als volgt :

« De Koning moet, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan federale openbare diensten, vermeld in het eerste lid, 1º, het gebruik opleggen van eenvormige identificatiesleutels. »

Verantwoording

De voorgestelde wijziging is noodzakelijk voor de informatie die door de overheidsdiensten wordt behandeld en voor het recht op bescherming van het privé-leven, zoals duidelijk werd tijdens de besprekingen in de commissie.

Het kan niet dat dergelijke belangrijke materie met een vrijblijvende uitnodiging aan de Koning wordt geregeld. Een krachtdadig optreden dringt zich hier meer dan op, waardoor de Koning niet langer kàn, maar moèt voorzien in het gebruik van eenvormige identificatiesleutels.

Jacques D'HOOGHE.
Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 129 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 108

De eerste zin van het voorgestelde artikel 32bis vervangen als volgt :

« De politieraad of de gemeenteraad kan een vergoeding vaststellen voor de secretaris in de politiezone ».

Verantwoording

In de initiële wet tot organisatie van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, was in artikel 32 in een vergoeding voorzien voor de bijzondere rekenplichtige in de meergemeentezones.

Bij de wet van 2 april 2001 tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van de andere wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren wordt in artikel 16 het toepassingsgebied van de vergoeding uitgebreid tot de bijzondere rekenplichtige in de eengemeentezones.

In de commissie Binnenlandse Zaken van de Kamer werd het amendement van collega Jan Peeters eenparig aangenomen dat het toepassingsgebied van die vergoeding uitbreidde tot de secretaris van de meergemeentezones.

Met dit amendement willen wij een uitbreiding tot de secretaris van de ééngemeentezones. Het is immers zo dat ook in de ééngemeentezones de taakstelling van de secretaris heel wat omvangrijker is dan de wetgever aanvankelijk had ingeschat. Dit werk komt immers bovenop de volledige dagtaak die betrokkene reeds heeft.

Vanuit deze optiek is het dan ook billijk de politieraad de mogelijkheid te geven in een vergoeding te voorzien, net zoals dit voor de bijzondere rekenplichtige in de meergemeente- en ééngemeentezones en voor de secretaris in de meergemeentezones het geval is.

Nr. 130 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 123

In het voorgestelde artikel 248septies de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In de eerste zin de woorden « netto-wedden » vervangen door de woorden « geraamde netto-wedden op basis van de gegevens van de voorafgaande maand ».

B. Een nieuw laatste lid toevoegen luidende :

« De te verrekenen saldi naar aanleiding van gebeurlijke verschillen tussen de geraamde bedragen en de uiteindelijke verschuldigde netto-wedden zijn ten laste van de federale Staat. »

Verantwoording

De voorschotten te storten door de uitbetalingsdienst van de federale politie, zijn volgens de verklaringen van de minister geraamde bedragen op basis van de voorafgaande maand.

Dit betekent dat het dus niet gaat om voorschotten die gelijk zijn aan netto-wedden, maar om voorschotten op geraamde netto-wedden.

Dit is van belang omdat de uiteindelijk verschuldigde netto-wedden zullen worden berekend op basis van volledige gegevens en desgevallend kunnen verschillen van de voorschotten uitbetaald door de federale Staat.

Teneinde te vermijden dat de federale overheid systematisch te lage bedragen zou storten, en gelet op het feit dat de verwarring bij de hervorming van de politie te wijten is aan het gebrek aan daadkracht bij de federale overheid, wordt in het amendement bepaald dat de verschillen tussen het uitgekeerde voorschot en de uiteindelijke netto-wedde ten laste zijn van de federale overheid.

Nr. 131 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 124

In het voorgestelde artikel 248octies, de woorden « Het personeel » vervangen door de woorden « Het administratief personeel ».

Verantwoording

Zoals bleek uit de besprekingen in de commissie voor de Justitie, is het toepassingsgebied van het voorgestelde artikel 248octies niet voldoende afgelijnd. De vertegenwoordiger van de minister antwoordde in de commissie dat het het « administratief personeel » betreft. Dit is evenwel niet duidelijk uit de voorgestelde tekst, gelet op de verbinding aan de datum van de oprichting van het lokale politiekorps.

Het toepassingsgebied moet aldus worden gepreciseerd.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 132 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 157

In limine van het eerste lid tussen de woorden « alle nuttige maatregelen treffen » en het woord « teneinde » de woorden « , behoudens het verlenen van de toelating tot een openbare uitgifte van effecten, » invoegen.

Verantwoording

De huidige bepaling is bijzonder ruim en laat de Koning toe over te gaan tot een openbare uitgifte van effecten.

Een overhaaste openbare uitgifte van effecten van BIAC op initiatief van de regering, is geenszins denkbeeldig gelet op de budgettaire situatie. Dit zou bijzonder onverstandig zijn. De situatie van BIAC zelf en de algemene malaise in de sector moeten ter zake nopen tot de nodige voorzichtigheid.

In het belang van de overheid, de bestaande private aandeelhouders van BIAC, het brede beleggerspubliek en de openbare dienstverlening, lijkt het aangewezen het opstarten van een openbare uitgifte van effecten van BIAC te onderwerpen aan een voorafgaande wijziging van de wet en bijgevolg een grondige discussie in het Parlement op dat ogenblik.

Het amendement verwijst naar het begrip « openbare uitgifte van effecten » zoals dit in de Belgische reglementering wordt gehanteerd. Daaronder wordt in het bijzonder verstaan, het te koop bieden of verkopen van nieuwe of bestaande effecten en de opneming van effecten in de notering van een beurs of een andere gereglementeerde markt die openstaat voor het publiek. Om onder de uitgifteregeling te komen, moet de uitgifte van effecten bovendien « openbaar » zijn. De criteria om het openbaar karakter van de uitgifteverrichtingen vast te stellen, zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 7 juli 1999. Zo wordt een verrichting geacht « openbaar » te zijn :

­ wanneer gebruik wordt gemaakt van een of ander reclamemiddel (bijvoorbeeld aankondigingen in de pers, verzenden van circulaires);

­ wanneer een beroep wordt gedaan op de tussenkomst van een niet-erkend bemiddelaar voor het plaatsen van de effecten;

­ wanneer meer dan vijftig personen worden benaderd.

Verrichtingen ter waarde van ten minste 250 000 euro per belegger, alsook verrichtingen die uitsluitend voor professionele beleggers zijn bestemd, worden niet als openbaar beschouwd.

Dit betekent dat enkel operaties naar het brede publiek worden onderworpen aan een a priori parlementaire controle.

Nr. 133 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 166

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 166. ­ De Belgische Staat stelt alle nodige fondsen ter beschikking van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, voor de betaling door het Fonds van de wettelijke en de aanvullende vergoedingen aan de betrokken gewezen werknemers van de NV Sabena, met inbegrip van die van AMP België. Dit Fonds staat in voor de uitbetaling van de vergoedingen aan de betrokken werknemers als een extrastatutaire opdracht.

In elk geval stelt de Belgische Staat een bedrag van 40 miljoen euro ter beschikking van het Fonds voor het jaar 2001, 75 miljoen euro voor het jaar 2002 en 100 miljoen euro voor 2003.

De Belgische Staat stelt 50 % van de bijkomende financieringsbehoefte ter beschikking van dit Fonds wat betreft de vergoeding door het Fonds van de wettelijke vergoedingen te voldoen door het Fonds die hun oorzaak vinden in de faling van de NV Sabena of de door deze faling veroorzaakte afdankingen in ondernemingen die sterk economisch afhankelijk waren van de NV Sabena. »

Verantwoording

De Belgische Staat draagt, in hoofdzaak door toedoen van de huidige regering, een grote verantwoordelijkheid in het Sabenadossier. Het past niet deze verantwoordelijkheid af te schuiven op alle Belgische ondernemingen.

Teneinde de sociale gevolgen van dit drama op een soepele manier te kunnen opvangen, stelt de Staat bijgevolg zelf alle nodige middelen ter beschikking van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. De omweg via de Federale Participatiemaatschappij is overbodig.

Dit niet enkel wat betreft de rechtstreekse gevolgen van de faling van Sabena, maar ook wat betreft de gevolgen ten aanzien van bedrijven die economisch sterk afhankelijk waren van de Sabenagroep. Hier verzekert de Staat 50 % van de bijkomende financieringsbehoefte van het Fonds.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 134 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 168

In het tiende gedachtestreepje, de woorden « op 1 januari 2003 » en « vanaf aanslagjaar 2003 » respectievelijk vervangen door de woorden « op 1 januari 2002 » en « vanaf aanslagjaar 2002 ».

Verantwoording

Op 14 maart 2001 stelde kamerlid Dirk Pieters aan de minister van Financiën de vraag (nr. 3498 COM 422) over de vrijstelling van onroerende voorheffing voor de NV Belgacom. Deze vraag is cruciaal om de draagwijdte van dit amendement te begrijpen. Het werpt tevens een verhelderende blik op de belofte van de minister om de fiscale regeling voor Belgacom uit te werken in een meer algemeen dossier in verband met de gewesten en de lokale besturen.

Er werd gesteld dat de Regie van Telegrafie en Telefonie al in 1998 vervangen werd door de NV Belgacom en dit leidde in 1998 tot het opnieuw bekijken van de fiscale situatie van de NV Belgacom. Vanaf 1998 heeft het kadaster dus de eigendommen van de NV Belgacom belast. De telecommunicatiediensten waren op dat tijdstip volledig geliberaliseerd, en vanaf dan streefde de NV Belgacom, zoals elk commercieel bedrijf, winst na.

Er werd opgemerkt dat enkel het aandeel van de onroerende voorheffing « dat voor de gewesten bestemd is » wordt aangerekend. Het aandeel dat bestemd is voor de provincies en voor de gemeenten wordt niet ingevorderd door de belastingdiensten op basis van het niet-opgeheven artikel 25 van de wet van 19 juli 1930 tot oprichting van de Regie van Telegrafie en Telefonie.

In zijn antwoord gaf de minister aan dat op het moment van de vraagstelling alle financiële stromen tussen de federale overheid en de lokale besturen werden onderzocht. Het onderzoek moest tegen de begrotingscontrole (2001) afgerond worden. De minister verklaarde zich toen al bereid om deze vrijstelling bij wetsontwerp op te heffen als onderdeel van een groot, algemeen dossier in verband met de gewesten en de lokale besturen. Deze vrijstelling wordt plots als regeringsamendement bij de programmawet ingevoerd.

Nergens geeft de regering bij de verantwoording van haar amendement nr. 22 (stuk Kamer, nr. 50-1503/5) aan waarom de regeling pas ingaat vanaf het jaar 2003. Ze geeft enkel aan waarom, enerzijds, gekozen wordt voor 1 januari 2003 en, anderzijds, voor aanslagjaar 2003 als aanvang van de inwerkingtreding.

Dit uitstel van inwerkingtreding voldoet niet. Enerzijds is de telecommunicatiemarkt al enkel jaren opengesteld en, anderzijds, heeft de Europese Commissie deze toestand al aangeklaagd, als staatshulp, verboden door het EEG-Verdrag. Om die redenen zou de regeling al vanaf 2002 in werking moeten treden.

Dit amendement is belangrijk voor de gemeentelijke financiën. Heel wat van deze fiscale meerontvangsten zullen immers bij de gemeenten terechtkomen en zijn ook al in 2002 van harte welkom.

Jan STEVERLYNCK.

Nr. 135 VAN DE HEER THISSEN

Art. 109bis (nieuw)

Een artikel 109bis invoegen, luidend :

« Art. 109bis. ­ Artikel 41 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« De federale toelage moet alle door de toepassing van deze wet veroorzaakte meerkosten van de gemeenten dekken. »

Verantwoording

De minister van Binnenlandse Zaken heeft uit naam van de regering herhaaldelijk het principe van de « budgetaire neutraliteit » van de politiehervorming voor de steden en gemeenten bevestigd. Toch moet worden vastgesteld dat die verbintenis nog niet is nagekomen, aangezien de initieel begrote budgettaire enveloppe voor de financiering van die hervorming niet volstond, wat de regering ertoe gebracht heeft dat bedrag verscheidene malen te verhogen. Het is thans nog steeds niet zeker dat het jongste overeengekomen bedrag zal volstaan. Gelet op het risico van bijkomende fiscale lasten voor de inwoners van de gemeenten, gelet op de de financieel moeilijke en zelfs dramatische toestand waarin sommige gemeenten zich zullen bevinden, gelet op de begrijpelijke, al maanden durende ongerustheid van de plaatselijke mandatarissen, blijkt het noodzakelijk dat principe van budgettaire neutraliteit in de wet op te nemen. Dat principe betekent heel concreet dat het federale bestuur alle meerkosten moet dragen die voor de gemeenten uit de politiehervorming voortvloeien.

Nr. 136 VAN DE HEER THISSEN

Artt. 157 tot 165

Deze artikelen doen vervallen.

Verantwoording

Deze programmawetsbepalingen hebben tot doel het Parlement te weren uit de strategische keuzes die moeten worden gemaakt in verband met het autonome overheidsbedrijf BIAC.

Terzake bijzondere machten aanwenden is ontoelaatbaar, met name gelet op het onder meer door de meerderheidspartijen verwoorde streven om het Parlement nauwer te betrekken bij de strategische beslissingen aangaande de autonome overheidsbedrijven.

Die bijzondere machten zijn des te minder toelaatbaar daar het wetsontwerp strekt tot de volledige privatisering van BIAC, een radicale wijziging van haar statuten, de afschaffing van haar taken van openbare dienst en een privatisering van de vaststelling van bepaalde overtredingen.

Daarom beoogt onderhavig amendement de weglating van de artikelen 157 tot en met 165 van dit ontwerp van programmawet.

Nr. 137 VAN DE HEER THISSEN

Art. 158

Paragraaf 4 aanvullen met een 5º, luidend :

« 5º te verzekeren dat de bediening van de cliënteel op zijn minst in de drie landstalen geschiedt. »

Verantwoording

Na de privatisering van BIAC zullen de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken niet langer gelden voor die onderneming. In dat geval bestaat het gevaar dat de cliënteel alleen nog in het Nederlands en het Engels wordt bediend.

Daarom moet de houder van die exploitatievergunning worden verplicht de cliënteel te bedienen in het Nederlands, het Frans en het Duits.

Nr. 138 VAN DE HEER THISSEN

Art. 161

In § 1, 1º, de woorden « alle en niet minder dan alle » doen vervallen.

Verantwoording

Noch de memorie van toelichting, noch de argumenten die de minister in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft aangehaald, wettigen dat de Staat BIAC alle en niet minder dan alle gronden moet verkopen die hij rond de luchthaven bezit.

De Staat moet dus de mogelijkheid behouden om, indien hij dat nodig acht, een deel of het geheel van die gronden te verkopen, dan wel in zijn bezit te houden.

Nr. 139 VAN DE HEER THISSEN

Art. 161

In § 1, 2º, het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

Er is geen enkele reden om inzake de verkoop van de terreinen van de Staat aan BIAC af te wijken van de regels die zijn bepaald vastgesteld in het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.

De garanties die worden geboden door artikel 80 van dat koninklijk besluit, dat onrechtstreeks voorziet in het optreden van het aankoopcomité van het ministerie van Financiën, moeten worden gehandhaafd, te meer omdat uit de werkzaamheden van de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden gebleken is dat het aankoopcomité die terreinen op 10 miljard frank heeft geraamd terwijl ze volgens een billijkheidsattest op 7 miljard frank zijn geschat. Er is geen enkele reden dat de regering in een periode van budgettaire bezuinigingen een cadeau van 3 miljard frank zou geven aan een ten dele geprivatiseerde onderneming.

De argumenten die de minister in de commissie heeft aangevoerd en die betrekking hebben op het ontbreken van een relevant vergelijkingspunt voor het aankoopcomité gelden evenmin of evenzeer voor een beëdigd landmeter-expert in onroerende goederen of voor een expert in onroerende goederen die internationale faam geniet. Het argument dat de terreinen zouden moeten worden geschat volgens de marktprijs is niet relevanter aangezien het gaat om een markt met één verkoper en één koper.

Nr. 140 VAN DE HEER THISSEN

Art. 161

Paragraaf 2 doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van het vorige amendement.

Nr. 141 VAN DE HEER THISSEN

Art. 161

Paragraaf 2 vervangen als volgt :

« § 2. De tegenprestatie van een verkoop bedoeld in § 1, mag niet lager zijn dan de raming zoals ze door het Comité tot aankoop van onroerende goederen afhangend van het ministerie van Financiën is vastgesteld. ».

Verantwoording

Het artikel 161 heeft blijkens de toelichting in commissie gegeven de bedoeling om de Koning te machtigen onder door Hemzelf bepaalde voorwaarden een aantal onroerende goederen van de luchthaven van Brussel-Nationaal te vervreemden.

De door de regering voorgestelde § 2 van dit artikel voert de figuur in van een « billijkheidsattest uitgegeven door een beëdigd landmeter-expert in onroerende goederen of door een expert in onroerende goederen die internationale faam geniet ».

Zo'n billijkheidsattest beschermt op geen enkele wijze de belangen van de eigenaar-belastingbetaler van deze gronden bij deze operatie. Te meer daar het blijkens de commissie besprekingen de expliciete bedoeling is van de regering om de waardebepaling die gebeurd is door het aankoopcomité te omzeilen.

De algemene regels van behoorlijk bestuur en het gelijkheidsbeginsel verzetten zich er tegen dat de algemene regel dat overheidsinstanties bij een verkoop gebonden zijn aan de minimum-waardebepaling door het aankoopcomité (officiële instantie afhangend van het ministerie van Financiën) ­ regel die door de toeziende overheid wordt opgelegd aan de lokale besturen ­ voor deze operatie zou wegvallen.

Het past dus dat de wetgever minstens expliciet, ter bescherming van de waarde van dit overheidsactief, zou bepalen dat de schatting uitgevoerd door het aankoopcomité als minimum dient gerespecteerd te worden. Ook het Comité tot aankoop is immers bij machte om indien nodig andere referentiepunten (onder meer in het buitenland) in aanmerking te nemen om tot een correcte waardebepaling van de gronden van de luchthaven te komen.

Nr. 142 VAN DE HEER THISSEN

Art. 161

In § 3, tussen de woorden « de eigendom van de verkochte onroerende goederen » en de woorden « opnieuw overgaat op de Staat », de woorden « zonder enige schadevergoeding » invoegen.

Verantwoording

Als BIAC de luchthaven van Zaventem niet langer exploiteert, dan gaan, conform een ontbindende voorwaarde, de door de Staat aan BIAC verkochte terreinen en gebouwen opnieuw over op de Staat.

Artikel 161, § 3, stelt immers het volgende : « Elke verkoop aan BIAC met toepassing van § 1 moet een ontbindende voorwaarde bevatten volgens dewelke de verkoop van rechtswege wordt ontbonden en de eigendom van de verkochte onroerende goederen opnieuw overgaat op de Staat indien de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal niet meer door BIAC wordt verzorgd. »

Blijkens de in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheiden gevoerde besprekingen zal de Staat in dat geval verplicht zijn om de terreinen en de gebouwen van BIAC tegen marktprijs terug te kopen.

Mocht het feit dat BIAC de luchthaven niet langer exploiteert, niet resulteren uit een eenzijdig door de Staat genomen beslissing, dan hoeft niet in enige schadevergoeding ten laste van de Staat te worden voorzien.

Nr. 143 VAN DE HEER THISSEN

Art. 162

Paragraaf 1 vervangen als volgt :

« § 1. De voor Vervoer bevoegde minister moet instemmen met de vervreemding door BIAC van de in artikel 162, § 1, 1º, van deze wet bedoelde onroerende goederen of tegen het bezwaren van deze onroerende goederen met zakelijke rechten waarvan de duur zevenentwintig jaar overschrijdt. De minister mag er zich alleen tegen verzetten indien deze verrichtingen de operationele leefbaarheid op lange termijn van de luchthaven van Zaventem hinderen of indien zij duidelijk geen verband houden met de exploitatie van luchthaveninstallaties. »

Verantwoording

Een regeling op grond waarvan een handeling is goedgekeurd op voorwaarde dat de minister zich daar binnen een bepaalde termijn niet tegen heeft verzet, waarborgt geenszins de nodige transparantie bij het beheer van de staatszaken, en dreigt aanleiding te geven tot verdachtmakingen inzake malversaties.

Er moet dus opnieuw een meer gangbare regeling worden ingesteld, waarbij de bevoegde instantie haar toestemming moet verlenen.

Toch lijkt het redelijk te bepalen welke grenzen de minister in acht moet nemen indien hij geen toestemming verleent.

Nr. 144 VAN DE HEER THISSEN

Art. 162

Paragraaf 2 doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording van het vorige amendement.

Nr. 145 VAN DE HEER THISSEN

Art. 162

Paragraaf 3, tweede lid, vervangen als volgt :

« Dergelijke cessionaris moet de bepalingen van § 1 naleven. »

Verantwoording

Dit amendement is gerechtvaardigd indien het amendement tot weglating van § 2 wordt aangenomen. In die context moet de cessionaris alleen nog de verplichtingen vervat in artikel 162, § 1, in acht nemen.

Nr. 146 VAN DE HEER THISSEN

Art. 168

Bij het tiende gedachtestreepje, de woorden « 1 januari 2003 » vervangen door de woorden « 1 januari 2002 » en de woorden « vanaf het aanslagjaar 2003 » door de woorden « vanaf het aanslagjaar 2002 ».

Verantwoording

De belastingvrijstelling die de publiekrechtelijke naamloze vennootschap Belgacom geniet is onverenigbaar met de context van de liberalisering van de telecommunicatiesector, te meer omdat de strategische keuze, die in juli 2001 door de regering is overwogen en goedgekeurd door het Parlement, ertoe strekt de onderneming Belgacom om te vormen tot een privaatrechtelijke naamloze vennootschap.

Aangezien bij de Europese Commissie een klacht is ingediend omdat die wetsbepaling een schending van de regels inzake concurrentie inhoudt, is het van belang dat de wet zo snel mogelijk tegemoet komt aan de Europese vereisten inzake concurrentie.

Daarom lijkt het ons helemaal niet wenselijk de afschaffing van de belastingvrijstelling tot het jaar 2003 uit te stellen. De afschaffing van de belastingvrijstelling moet in werking treden tegen het begrotingsjaar 2002.

René THISSEN.

Nr. 147 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 123

Het voorgestelde artikel 248septies aanvullen met een derde zin, luidende :

« De verrekening van deze wedden, toelagen, vergoedingen brengt de verantwoordelijkheid van de bijzondere rekenplichtige of de gewestelijke ontvanger niet in het gedrang. »

Verantwoording

Ingevolge de toelichting van de minister van Binnenlandse Zaken staat de uiteindelijke berekening van de netto-weddes en de fiscale en sociale lasten hierop niet vast.

Dit amendement heeft tot doel erin te voorzien dat de bijzondere rekenplichtige of gewestelijke ontvanger hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Hugo VANDENBERGHE.

Artt. 15 en 16

­ Nr. 5 : van de heer Steverlynck.

Art. 32

­ Nr. 9 : van de heren Steverlynck en D'Hooghe.

Art. 42

­ Nr. 13 : van de heer Barbeaux.

Art. 51bis (nieuw)

­ Nr. 11 : van de heren Steverlynck en D'Hooghe.

Artt. 83 tot 94

­ Nrs. 14 tot 20 : van de heren Steverlynck en D'Hooghe.

­ Nrs. 21 tot 28 : van de heren D'Hooghe en Steverlynck.

Artt. 96 tot 101

­ Nrs. 62 tot 64 : van de heer Vandenberghe.

­ Nrs. 67 tot 69 : van de heer Vandenberghe c.s.

Art. 102

­ Nr. 4 : van de heer Verreycken.

Artt. 104 tot 115

­ Nrs. 74, 87 tot 98 : van de heer Vandenberghe c.s.

Art. 109bis (n) en 109ter (n)

­ Nrs. 71 en 72 : van de heer Vandenberghe c.s.

Artt. 116 en 117

­ Nrs. 75 en 76 : van de heer Vandenberghe c.s.

Artt. 118 tot 128

­ Nrs. 101 tot 111 : van de heer Vandenberghe.

Art. 120bis (n)

­ Nr. 77 : van de heer Vandenberghe c.s.

Art. 122

­ Nr. 78 : van de heer Vandenberghe.

Artt. 124 en 125

­ Nrs. 79, 80 en 82 : van de heer Vandenberghe.

Art. 128

­ Nrs. 83 en 84 : van de heer Vandenberghe.

Art. 131

­ Nr. 85 : van de heer Vandenberghe c.s.

Art. 132

­ Nrs. 116 en 118 : van mevrouw de Bethune c.s.

Artt. 138 tot 140

­ Nrs. 119 tot 121 : van de dames de Bethune en Thijs.

Art. 140bis (n)

­ Nr. 122 : van de dames de Bethune en Thijs.

Artt. 141 tot 143

­ Nrs. 112 tot 115 : van de heer Vandenberghe c.s.

Art. 145bis (n) en 146ter (n)

­ Nrs. 59 en 60 : van de heren Steverlynck en D'Hooghe.

Artt. 148 tot 165

­ Nrs. 29 tot 55 : van de heren D'Hooghe en Steverlynck.

Art. 165bis (n)

­ Nr. 56 : van de heren Steverlynck en D'Hooghe

Art. 166bis (n)

­ Nr. 58 : van de heren D'Hooghe en Steverlynck.

Art. 168

­ Nr. 117 : van mevrouw de Bethune c.s.

­ Nr. 123 : van mevrouw Thijs.