2-989/2

2-989/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

18 DECEMBER 2001


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 116

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het is ontoelaatbaar dat de aanwijzingen bij de centrale diensten van de federale politie en van de algemene inspectie zouden plaatsvinden zonder de taalwetgeving na te leven. Dergelijke handelwijze is onverantwoord in een rechtsstaat. De regering moet vooraf zorgen voor de harmonisatie van de taalwetten.

Nr. 2 VAN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 117

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Een wetsbepaling mag geen invloed uitoefenen op lopende rechtszaken. Dergelijke inmenging is strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Nr. 3 VAN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 105bis (nieuw)

Een artikel 105bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 105bis. ­ In artikel 41 van dezelfde wet wordt na het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« De federale toelage moet alle meerkosten dekken die de gemeenten voor de toepassing van deze wet moeten maken. »

Verantwoording

De minister van Binnenlandse Zaken heeft herhaaldelijk in naam van de regering gewezen op het beginsel van « budgettaire neutraliteit » van de politiehervorming voor de steden en gemeenten. Dit principe is echter allesbehalve nageleefd, aangezien de regering van meet af aan voor onvoldoende middelen heeft gezorgd en het geplande bedrag dus meermaals heeft moeten verhogen. Wij zijn er momenteel nog niet van overtuigd dat het laatste overeengekomen bedrag zal volstaan. Het risico bestaat dus dat de inwoners van de gemeenten meer belastingen zullen moeten betalen. Bovendien kan de financiële toestand van sommige gemeenten dramatisch worden. Ten slotte maken de lokale gekozenen zich al maanden zorgen. Om al deze redenen moet het principe van de budgettaire neutraliteit worden opgenomen in deze wet. Dit principe betekent heel concreet dat de federale overheid alle meerkosten moet dragen die de gemeenten door de politiehervorming moeten maken.

Georges DALLEMAGNE.

Nr. 4 VAN DE HEER VERREYCKEN

Art. 102

A) Het 4º van dit artikel doen vervallen.

B) Het tweede lid in fine aanvullen met de volgende bepaling :

« De Koning zal de federale openbare diensten, bedoeld in het 1º, het gebruik opleggen van eenvormige identificatiesleutels. »

Verantwoording

Het elektronsich transport van vertrouwelijke gegevens dient optimaal veilig te gebeuren. Het gebruik van identificatiesleutels kan dus niet vrijblijvend zijn, maar dient verplicht te worden.

Wim VERREYCKEN.

Nr. 5 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 15 en 16

Deze artikelen doen vervallen.

Verantwoording

Artikel 15 van het ontwerp van programmawet voegt in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen een artikel 6bis in. Het geeft de Koning de bevoegdheid de vrijwillige onderwerping van de medewerkende echtgenoot aan de arbeidsongeschiktheidsregeling voor zelfstandigen te regelen. Tevens krijgt de Koning de bevoegdheid om de regelingen en voorwaarden voor de onderwerping van de medewerkende echtgenoot aan de andere regelingen van het sociaal statuut der zelfstandigen te bepalen.

Artikel 16 van het ontwerp van programmawet heft artikel 7, 1º, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen op. In dit artikel werd bepaald dat de medewerkende echtgenoot niet onderworpen is aan het (verplicht) sociaal statuut der zelfstandigen.

Het ontwerp van programmawet is bijzonder onduidelijk omtrent het gewenste statuut voor de medewerkende echtgenoot. Wil men een regeling waarbij de echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige zich « op vrijwillige basis » kan onderwerpen aan een of meerdere regelingen van het sociaal statuut der zelfstandigen (niet alleen voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals nu reeds het geval is, maar ook voor de andere regelingen) ? Of denkt men aan een « verplichte onderwerping » aan het volwaardig sociaal statuut ?

Het opheffen van artikel 7, 1º, van het koninklijk besluit nr. 38, zoals voorgesteld in artikel 16 van het ontwerp van programmawet, lijkt in de richting van een verplichte onderwerping te gaan. Als de medewerkende echtgenoot als helper niet meer uitgesloten is van onderwerpingsplicht, is hij per definitie (verplicht) onderworpen aan het volledige sociaal statuut. Maar dan heeft het eerste lid van het ontworpen artikel 6bis, waarin gesproken wordt van een vrijwillige onderwerping aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen betekenis meer.

Ook de Raad van State stelt in zijn advies met betrekking tot het ontworpen artikel 6bis dat, als het de bedoeling is met het ontworpen tweede lid een vrijwillige onderwerping aan bepaalde andere regelingen mogelijk te maken « dit duidelijkheidshalve beter met zoveel woorden zou bepaald worden ».

De zelfstandigen wensen reeds lang een goede regeling van het statuut van de medewerkende echtgenoot. Het is dan ook wenselijk dat dit statuut het voorwerp uitmaakt van een bespreking in het Parlement.

Vanuit democratisch oogpunt is het bovendien aangewezen dat de wetgevende macht de grote lijnen van dit nieuwe statuut vastlegt; dat met andere woorden het Parlement bepaalt of het om een verplichte dan wel vrijwillige regeling gaat en dat het Parlement de grote principes, het wetgevend kader, van het statuut vaststelt. Aan de Koning kan dan de bevoegdheid gegeven worden om binnen dit kader uitvoeringsbepalingen te treffen. Zoals de artikelen 15 en 16 van het ontwerp van programmawet nu geredigeerd zijn, geven zij als het ware « volmachten » aan de uitvoerende macht om een materie te regelen die tot de bevoegdheid van de wetgevende macht behoort. Deze delegatie van bevoegdheden gaat ons inziens te ver.

Nr. 6 DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 26

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 26. ­ In artikel 57 van dezelfde samengeordende wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) in de inleidende zin van het eerste lid vervallen de woorden : « onverminderd artikel 56, § 2 »;

b) tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd :

« De schalen voorzien in artikel 40 worden echter eventueel verhoogd met de toeslagen bedoeld in artikel 50ter :

1º wanneer deze toeslagen verschuldigd waren op datum van de toekenning van een van de pensioenen bedoeld in het eerste lid;

2º bij gebrek hieraan, te tellen vanaf de zevende maand van een arbeidsongeschiktheid van tenminste 66 % die optrad voor de datum van de toekenning van een van de pensioenen bedoeld in het eerste lid. »

Verantwoording

Dit amendement geeft uitvoering aan het advies zoals geformuleerd door het beheerscomité op 19 september 2000. Het amendement heeft als doel om nieuwe ongelijkheden uit te sluiten. Ten eerste, de ongelijkheid aangestipt door het Arbitragehof, tussen werknemers van de openbare sector en die van de privé-sector. Ten tweede, tussen gepensioneerden getroffen door een arbeidsongeschiktheid sedert tenminste zes maanden vóór het pensioen en de gepensioneerden die de zes maanden arbeidsongeschiktheid bereiken tijdens hun pensioen, waarbij de enen een gunstiger toeslag kunnen genieten dan anderen, terwijl ze allen dezelfde situatie van invaliditeit kennen naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheid die tijdens hun actieve leven was opgetreden.

Nr. 7 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 28bis (nieuw)

Een artikel 28bis (nieuw), invoegen, luidende :

« Art. 28bis. ­ Artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld als volgt :

« De gezinsuitkeringen bedoeld onder 1º blijven onoverdraagbaar en onvatbaar voor beslag na storting ervan op een bij een kredietinstelling geopende rekening die speciaal bestemd is voor de betaling van de gezinsuitkeringen, met uitsluiting van alle andere bedragen.

De Koning bepaalt welke categorieën van bijslagtrekkenden een dergelijke rekening kunnen openen en stelt de toepassingsmodaliteiten vast. »

Verontwoording

Op grond van artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek zijn de gezinsuitkeringen onoverdraagbaar en onvatbaar voor beslag. Op dit ogenblik bestaat er echter geen eensgezindheid over de onoverdraagbaarheid en de onvatbaarheid voor beslag van de gezinsuitkeringen van zodra ze op de bankrekening van de bijslagtrekkende zijn gestort.

Algemeen wordt de stelling aangenomen dat bedragen beschermd door artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek die bescherming verliezen zodra ze op een bankrekening zijn gestort. Dit amendement voorziet in een aanvulling op artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek die de onoverdraagbaarheid en de onvatbaarheid voor beslag van de gezinsuitkeringen vastlegt.

Om er voor te zorgen dat gezinsuitkeringen na betaling op een bankrekening voortaan onoverdraagbaar zijn en onvatbaar voor beslag, wordt met dit amendement voorzien in een aanvulling op artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek die de onoverdraagbaarheid en de onvatbaarheid voor beslag van de gezinsuitkeringen vastlegt.

Nr. 8 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 28ter (nieuw)

Onder een (nieuw) hoofdstuk VIIbis, met als opschrift « Tegemoetkoming aan gehandicapten » een artikel 28ter invoegen, luidende :

« Art. 28ter. ­ In artikel 2, § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, vervallen de woorden « en ten hoogste vijfenzestig jaar. »

Verantwoording

De integratietegemoetkoming wordt uitgekeerd om de integratiekansen te bevorderen van gehandicapten in de samenleving. Dit amendement wil deze tegemoetkoming ook toekennen na 65 jaar.

Nr. 9 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 32

In het 6º van dit artikel de woorden « 69 410 duizend EUR voor het jaar 2009 » vervangen door de woorden « 47 100 duizend EUR voor het jaar 2009 ».

Verantwoording

In de beleidsverklaring bij het ontwerp van algemene uitgavenbegroting dat op 7 november 2001 in het Parlement werd neergelegd, kondigt de minister van telecommunicatie en overheidsbedrijven, belast met middenstand een aantal maatregelen aan om het financieel evenwicht in het socialezekerheidsstelsel te waarborgen. Zo stelt hij dat onder meer de alternatieve financiering met 22,31 miljoen EUR wordt verhoogd.

In de memorie van toelichting bij het voorliggende ontwerp van programmawet lezen we evenwel dat de generositeit van de overheid grenzen kent : in feite komt er geen verhoging van de alternatieve financiering, in feite wordt de vermindering van de alternatieve finaciering voorzien voor 2002 in de wet van 2 januari 2001 gereduceerd met 22,31 miljoen EUR. Bovendien wordt, als tegenhanger, de vermindering voorzien voor het jaar 2009 verhoogd met hetzelfde bedrag. Met andere woorden, het gaat om een vestzak-broekzak operatie : wat men in 2002 geeft, wordt in 2009 terug afgenomen.

Deze (eenmalige) extra middelen worden, volgens de beleidsverklaring van de minister, aangewend voor de verhoging van de ziekte-uitkeringen en de laagste pensioenen, m.a.w. voor structurele, blijvende, uitgaven. Dat betekent dat met deze maatregel geen duurzaam financieel evenwicht in het socialezekerheidsstelsel van de zelfstandigen bewerkstelligd wordt.

Om die reden bepleiten wij een reële verhoging van de inkomsten van het stelsel, als eerste aanzet tot een reëel en duurzaam herstel van het financieel evenwicht in het stelsel van het sociaal statuut van de zelfstandigen. Dit amendement strekt er dan ook toe de extra inkomsten voor het stelsel in 2002 niet opnieuw af te nemen in 2009. Daarom stellen wij voor het oorspronkelijk in de programmawet van 2 januari 2001 voor 2009 voorziene bedrag van 1 900 miljoen BEF (of 47,10 miljoen EUR) te handhaven.

Nr. 10 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 50

In het voorgestelde artikel 14, § 2, eerste lid, de woorden « plaatsen bestemd voor » vervangen door de woorden « plaatsen gebruikt voor ».

Verantwoording

Om de controle helemaal sluitend te maken en juridische betwistingen te vermijden, kan beter gesproken worden van « plaatsen gebruikt voor de verkoop of de aflevering ... ». Geneesmiddelen mogen enkel in de apotheek verkocht worden dus andere plaatsen kunnen wettelijk niet « bestemd » zijn voor de verkoop of aflevering.

Nr. 11 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 51bis (nieuw)

Een artikel 51bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 51bis. ­ De artikelen 1 tot en met 5 van het koninklijk besluit van 5 april 2001 betreffende de ter beschikkingstelling van het personeel van bepaalde overheidsdiensten aan het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen worden vervangen door volgende bepaling :

Artikel 1. ­ § 1. Er zal een voorlopig kader worden opgericht met de personeelsleden van de instellingen, diensten en organismen, die te maken hebben met de opdrachten van het agentschap die zijn beschreven in artikel 4 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen.

§ 2. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de personeelsformatie, de aanwervingsvoorwaarden, het administratief en geldelijk statuut van het personeel, evenals de vrijwillige en ambtshalve mobiliteitsregeling naar, van en in het agentschap met de daarmee gepaard gaande nadere regels. »

Verantwoording

In de regeringsverklaring van juli 1999 werd vooropgesteld dat de oprichting van het agentschap zou afgerond zijn tegen het einde van 1999. Meerdere keren werden de deadlines verschoven.

Zo zou personeel van zowel de Eetwareninspectie, IVK, als DG4 en DG5 ter beschikking worden gesteld aan het agentschap.

Half augustus 2000 werd een manager aangeworven. Voor deze zomer zou de rest van het personeel ter beschikking gesteld worden.

Door de Lambermontakkoorden werd landbouw grotendeels een bevoegdheid van de gewesten, waardoor de gewesten hun akkoord moesten geven over de ter beschikkingstelling. Tot op heden is dit nog steeds niet gebeurd.

Bijgevolg is het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen nog steeds niet volledig operationeel.

Daar de terbeschikkingstelling niet lukt, lijkt het voor ons daarom beter een voorlopig kader te creëren waarin personeelsleden van de betrokken diensten kunnen worden ondergebracht. Dit kader zou onmiddellijk van start kunnen gaan.

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de aanwervingsvoorwaarden, het administratief en geldelijk statuut van het personeel, evenals de vrijwillige en ambtshalve mobiliteitsregeling naar, van en in het agentschap met de daarmee gepaard gaande nadere regels.

Nr. 12 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 61bis (nieuw)

Een artikel 61bis (nieuw) invoegen, luidend :

« Art. 61bis. ­ Aan artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 2, eerste lid, worden tussen de woorden « de werkloosheidsuitkeringen » en de woorden « worden aan de gerechtigde » de woorden « en de uitkering bedoeld in artikel 103quater van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen » ingevoegd;

B) In § 2, vierde lid, worden tussen de woorden « van de werklozenvergoeding » en de woorden « en ze voor hun » de woorden « en de uitkering bedoeld in artikel 103quater van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen » ingevoegd. »

Verantwoording

Tot op vandaag bestaat er nog geen duidelijkheid over welke instelling zal worden belast met de uitbetaling van de uitkeringen in het kader van het tijdskrediet. Dit amendement strekt ertoe deze uitbetaling te laten gebeuren door de uitbetalingsinstellingen of de hulpkas. Oorspronkelijk waren immers de premies voor loopbaanonderbreking ten laste van de Schatkist. Later kwamen ze ten laste van de sociale zekerheid en werden uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Aangezien het tijdskrediet het resultaat is van een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers is het ook te verantwoorden dat de uitkeringen door hen van hen worden toegekend.

Jan STEVERLYNCK.
Jacques D'HOOGHE.

Nr. 13 VAN DE HEER BARBEAUX

Art. 42

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit artikel organiseert de confiscatie van de korting die tal van apothekers aan hun klanten toekennen op terugbetaalde geneesmiddelen.

Het organiseert dus de solidariteit tussen zieken terwijl de sociale zekerheid, wat betreft de RIZIV-uitgaven, een solidariteit organiseert tussen zieken en gezonden.

De maximumfactuur (MaF) zorgt alleen voor de laagste inkomens en na een inkomstenonderzoek voor een correctie. De door de sociale zekerheid georganiseerde solidaire verzekering verwordt tot een bijstandsregeling.

Michel BARBEAUX.

Nr. 14 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 83

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De formulering van dit artikel houdt in dat de Koning mogelijks bijzondere machten aan de wet ontleent. De formulering « de nodige maatregelen treffen ter omzetting » is in dit opzicht vaag.

Uit vaste rechtspraak van de Raad van State en het Arbitragehof blijkt dat bijzondere machten aan de Koning enkel gelegitimeerd zijn indien aan een aantal stringente voorwaarden is voldaan.

Opdat de toekenning van bijzondere machten in overeenstemming zou zijn met artikel 105 van de Grondwet dienen volgende voorwaarden cumulatief te zijn vervuld :

a) bijzondere machten kunnen alleen worden verleend in uitzonderlijke of crisisomstandigheden. Het is de wetgever die moet oordelen of dit in casu het geval is;

b) De toekenning van bijzondere machten kan maar voor een beperkte periode gebeuren;

c) de aan de Koning toegekende machten moeten nauwkeurig omschreven zijn. De machtigingswet moet niet alleen de doelstellingen vermelden, maar ook precies aangeven wat de aangelegenheden zijn die kunnen worden geregeld. Dit moet de rechter er toe in staat stellen zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen;

d) de wetgever moet zowel de supranationale en internationale normen als de grondwettelijke en wettelijke bevoegdheidsregels in acht nemen. De bijzondere machten mogen evenmin betrekking hebben op aangelegenheden waarvan de regeling door de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden.

Het is de grondwettelijke opdracht van het Parlement de grondslagen van de Rechtstaat te vrijwaren. Het komt aldus het Parlement toe de machtigingsartikelen uitvoerig aan voormelde voorwaarden te toetsen.

In voorliggend geval is de delegatie aan de Koning in elk geval niet beperkt in de tijd, worden de uitzonderlijke omstandigheden onvoldoende gemotiveerd en zijn de toegekende machten onvoldoende nauwkeurig omschreven naar aangelegenheden die kunnen worden geregeld. Het gaat bijgevolg om een onrechtmatige delegatie.

Nr. 15 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 14)

Art. 83

In het voorgestelde artikel 36bis, de woorden « de vijftien maanden » vervangen door de woorden « zes maanden ».

Verantwoording

De rechtszekerheid gebiedt de periode waarbinnen de bekrachtiging dient te gebeuren te beperken tot zes maanden.

Nr. 16 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 84

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 14.

Nr. 17 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 16)

Art. 84

In de voorgestelde § 3, de woorden « de vijftien maanden » vervangen door de woorden « zes maanden ».

Verantwoording

De rechtszekerheid gebiedt de periode waarbinnen de bekrachtiging dient te gebeuren te beperken tot zes maanden.

Nr. 18 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 85

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 14 weglaten.

Verantwoording

De regering creëert enkel een bijkomende categorie personeelsleden, zonder de bestaande complexiteit onmogelijk te maken. Dit amendement wil alle nieuwe personeelsleden onder éénzelfde regime brengen.

Het spreekt tevens voor zich dat een nieuwe regeling niet ten koste mag gaan van de huidige aan de FRDO ter beschikking gestelde personeelsleden.

Nr. 19 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 86

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 86. ­ Artikel 7 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« In afwijking van hetgeen is bepaald in het eerste lid, wordt het tweede rapport inzake duurzame ontwikkeling ten laatste tegen 31 december 2002 opgesteld. »

Verantwoording

Het is aangewezen het bestaande artikel 7 van de wet van 5 mei 1997 aan te vullen. Zo wordt eenzelfde materie niet geregeld op twee verschillende plaatsen.

Nr. 20 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 19)

Art. 86

De woorden « 31 december 2002 » vervangen door de woorden « 30 juni 2002 ».

Verantwoording

Het is de taak van de regering de task force waarvan sprake met voldoende financiële middelen en mensen te voorzien, zodat deze zijn wettelijke opdracht binnen de voorziene termijn kan vervullen.

Het feit dat er in het verleden verlengingen werden toegestaan, staat een tijdige publicatie van latere rapporten niet in de weg.

Nr. 21 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 87

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zoals de Raad van State terecht opmerkt is het legistiek beter de regeling uit beide programmawetten in één enkele regeling te gieten.

Aan de opmerking dat door deze programmawet de regelgeving in verband met het NIRAS voorwerp zal zijn van twee programmawetten (huidige en de wet van 8 augustus 1980 betreffende budgetaire voorstellen 1979-1980), wordt niet tegemoet gekomen.

Dit is laakbaar, zeker gezien de belofte van de regering om werk te maken van de administratieve vereenvoudiging en een betere regelgeving.

Nr. 22 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 88

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 23 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 89

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 24 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 90

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 25 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 91

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 26 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 92

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 27 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 93

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 28 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 94

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 29 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 148

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De in dit hoofdstuk aan de Koning verleende machten zijn verregaand. De Koning kan op basis van dit artikel een reeks verregaande maatregelen nemen teneinde de identificeerbaarheid van oproepers van noodnummers mogelijk te maken, hiertoe technische maatregelen te nemen of sancties op te leggen zoals het verbod tot aanbieden van diensten.

Tevens worden ook de bijzondere machten verleend aan de Koning om de wet van 21 maart 1991 aan te passen aan de Europese reglementering verlengd, zonder dat hiervoor een afdoende verantwoording is gegeven.

Aan de opmerkingen van de Raad van State is in onvoldoende mate tegemoet gekomen.

Nr. 30 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 149

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 31 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 150

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 32 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 151

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 33 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 152

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 34 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 153

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 35 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 154

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 36 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 155

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 29.

Nr. 37 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 156

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Het is onvoldoende duidelijk of de tenlasteneming van alle lasten door de Regie in overeenstemming is met de Europese wetgeving. Dit werd terecht ook door de Raad van State opgemerkt.

Nr. 38 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 157

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De regering heeft de wens geuit onroerende goederen gebruikt voor de exploitatie van de nationale luchthaven te willen realiseren.

Het verdient aanbeveling met deze realisatie te wachten totdat er duidelijkheid bestaat over de waardering van de te verkopen onroerende goederen.

Nr. 39 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 158

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 40 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 159

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 41 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 160

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 42 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 161

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 43 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 162

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 44 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 163

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 45 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 164

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 46 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

Art. 165

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 47 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(1º Subsidiair amendement op amendement nr. 38)

Art. 157

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De verregaande machten die in dit artikel aan de Koning worden gegeven staan niet in verhouding tot de gegeven motivering voor deze machten.

Bijvoorbeeld laat de delegatie mogelijks toe het doel van BIAC te wijzigen waardoor onrechtstreeks mogelijk kan gemaakt worden dat BIAC participeert in de commerciële onderneming die moet ontstaan uit de vennootschap DAT.

Op dit ogenblik zijn dergelijke participaties in strijd met de wettelijke bepalingen inzake BIAC, die niet toelaten dat de exploitatiemaatschappij van de luchthaven participeert in een luchtvaartmaatschappij. Dergelijke participatie is in strijd met de rol van BIAC en kan de commerciële aantrekkelijkheid van de luchthaven voor buitenlandse grote carriers in gevaar brengen.

Het past niet het gebrek aan tijdige financiering van de op te richten nieuwe luchtvaartmaatschappij te ondervangen via een geïmproviseerde herstructurering van BIAC.

Bovendien lijkt een participatie door BIAC in een luchtvaartmaatschappij in strijd met de Europese regelgeving.

Nr. 48 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(2º Subsidiair amendement op amendement nr. 38)

Art. 157

In het 1º, in fine, de woorden « rekening houdende met de beginselen van corporate governance » toevoegen.

Verantwoording

De delegatie aan de Koning is veel te ruim. Het past dat de wetgever de delegatie aan de Koning beperkt.

Voorgesteld wordt dit te doen via verwijzing naar de principes van corporate governance. Aangezien het de bedoeling is van de regering BIAC verder te verzelfstandigen, of volledig te privatiseren, lijkt het aangewezen te refereren naar deze principes van goed bestuur van de onderneming.

Een goede leidraad hier zijn bijvoorbeeld de « OECD principles of corporate governance » [OECD SG/CG(99)5]. In dit document van de OECD komen volgende grote principes tot uiting :

« I. The rights of shareholders

The corporate governance framework should protect shareholders' rights.

II. The equitable treatment of shareholders

The corporate governance framework should ensure the equitable treatment of all shareholders, including minority and foreign shareholders. All shareholders should have the opportunity to obtain effective redress for violation of their rights.

III. The role of stakeholders in corporate governance

The corporate governance framework should recognise the rights of stakeholders as established by law and encourage active co-operation between corporations and stakeholders in creating wealth, jobs, and the sustainability of financially sound enterprises.

IV. Disclosure and transparency

The corporate governance framework should ensure that timely and accurate disclosure is made on all material matters regarding the corporation, including the financial situation, performance, ownership, and governance of the company.

V. The responsibilities of the board

The corporate governance framework should ensure the strategic guidance of the company, the effective monitoring of management by the board, and the board's accountability to the company and the shareholders. »

Volgens de indieners is het aangewezen bij verdere privatisering van overheidsbedrijven systematisch toepassing te maken van de genoemde principes, hetgeen de regering inzake de hervorming van de NMBS tot spijt van de indieners niet heeft gedaan.

Nr. 49 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 39)

Art. 158

In § 5, eerste lid, de woorden « burgerlijke, administratieve en » weglaten.

Verantwoording

De Koning wordt ertoe gemachtigd burgerlijke, administratieve en strafrechtelijke sancties op te leggen.

Enkel de strafrechtelijke sancties zijn duidelijk omschreven. Wat betreft de administratieve en burgerlijke sancties bestaat heel wat onduidelijkheid. Er wordt enkel verwezen naar administratieve geldboetes, en voor de burgerlijke sancties is niets bepaald.

De aan de Koning toegekende machten moeten nauwkeurig omschreven zijn. De machtigingswet moet niet alleen de doelstellingen vermelden, maar ook precies aangeven wat de aangelegenheden zijn die kunnen worden geregeld. Dit moet de rechter er toe in staat stellen zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen. Voorliggende delegatie is onvoldoende nauwkeurig en kan derhalve niet aanvaard worden.

Nr. 50 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 40)

Art. 159

In het tweede lid, in fine de woorden « en die geen andere financiële diensten levert aan de betrokken partijen, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een participatie aanhoudt in een betrokken partij », toevoegen.

Verantwoording

Het is aangewezen expliciet de onafhankelijkheid van de betrokken kredietinstelling of beleggingsonderneming die het billijkheidsattest zal afleveren, in te schrijven.

Nr. 51 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 41)

Art. 160

In dit artikel, de woorden « artikelen 39, § 3, en 40, § 3 » vervangen door de woorden « artikel 39, § 3 ».

Verantwoording

De afwijking van artikel 40, § 3, wordt niet verantwoord. De vraag stelt zich waarom er niet wordt voorzien in een voorinschrijving op aandelen door het personeel.

Nr. 52 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 42)

Art. 161

Paragraaf 2 vervangen als volgt :
« § 2. De tegenprestatie van een verkoop bedoeld in § 1, mag niet lager zijn dan de raming zoals ze door het Comité tot aankoop van onroerende goederen afhangend van het ministerie van Financiën is vastgesteld. »

Verantwoording

Het artikel 161 heeft blijkens de toelichting in de Kamercommissie gegeven, de bedoeling om de Koning te machtigen onder door Hemzelf bepaalde voorwaarden een aantal onroerende goederen van de luchthaven van Brussel-Nationaal te vervreemden. De door de regering voorgestelde § 2 van dit artikel voert de figuur in van een « billijkheidsattest uitgegeven door een beëdigd landmeter-expert in onroerende goederen of door een expert in onroerende goederen die internationale faam geniet ».

Zo'n billijkheidsattest beschermt op geen enkele wijze de belangen van de eigenaar-belastingbetaler van deze gronden bij deze operatie. Te meer daar het blijkens de commissiebesprekingen de expliciete bedoeling is van de regering om de waardebepaling die gebeurd is door het aankoopcomité te omzeilen.

De algemene regels van behoorlijk bestuur en het gelijkheidsbeginsel verzetten zich er tegen dat de algemene regel dat overheidsinstanties bij een verkoop gebonden zijn aan de minimum- waardebepaling door het aankoopcomité (officiële instantie afhangend van het ministerie van Financiën) ­ regel die door de voogdijoverheid wordt opgelegd aan de lokale besturen ­ voor deze operatie zou wegvallen.

Het past dus dat de wetgever minstens expliciet, ter bescherming van de waarde van dit overheidsactief, zou bepalen dat de schatting uitgevoerd door het aankoopcomité als minimum dient gerespecteerd te worden. Ook het aankoopcomité is immers bij machte om indien nodig andere referentiepunten (onder meer in het buitenland) in aanmerking te nemen om tot een correcte waardebepaling van de gronden van de luchthaven te komen.

Nr. 53 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 42)

Art. 161

Paragraaf 1, tweede lid, en § 2 doen vervallen.

Verantwoording

Er is geen enkele reden om de tussenkomst van het ministerie van Financiën bij de verkoop te vervangen door een attest van een privaat landmeter-expert.

Nr. 54 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 43)

Art. 162

In § 1 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1. de woorden « operationele leefbaarheid » vervangen door de woorden « operationele of commerciële leefbaarheid »;

2. de woorden « of indien zij duidelijk geen verband houden met de exploitatie van luchthaveninstallaties » vervangen door de woorden « of indien zij duidelijk transacties uitmaken van goede exploitatie van de luchthaven ».

Verantwoording

1. Het is goed mogelijk dat bepaalde transacties weliswaar de operationele leefbaarheid niet aantasten, maar wel de commerciële leefbaarheid van de luchthaven.

2. BIAC heeft, op grond van de wet van 1991, tot doel het beheer, volgens industriële en commerciële methoden, van het geheel der activiteiten op de luchthaven Brussel-Nationaal en het ontwerpen, bouwen, inrichten, onderhouden, moderniseren, ontwikkelen en exploiteren van de grondinstallaties van de luchthaven Brussel-Nationaal en de aanhorigheden ervan, met inbegrip van de parkeerterreinen voor voertuigen, de toegangswegen, de banen en de aprons. Andere taken behoren niet tot de opdrachten van BIAC. In dit opzicht kan het juist nuttig zijn dat BIAC zich concentreert op die taken, en bepaalde andere taken afstoot. Dit kan inhouden dat BIAC ook onroerende rechten afstoot. Teneinde dit laatste te kunnen bereiken kan het gesgevallend aangewezen zijn bepaalde transacties te doen ­ die inderdaad geen verband houden met de exploitatie van luchthaveninstallaties.

Het kan niet de bedoeling zijn dat de minister zich hiertegen zou verzetten. Het gekozen criterium is onvoldoende accuraat. Het al dan niet uitmaken van transacties van goede exploitatie van de luchthaven lijkt in dit opzicht een beter criterium.

Nr. 55 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN STEVERLYNCK

(Subsidiair amendement op amendement nr. 46)

Art. 165

In de voorgestelde § 1, eerste lid, het 4º doen vervallen.

Verantwoording

Het is totaal onaanvaardbaar dat personeelsleden ressorterend onder de exploitant van de luchthaven toezicht zouden uitoefenen op activiteiten van deze exploitant in het kader van een goedgekeurd plan van het bestuur der Luchtvaart. Deze taak zou zeker volledig in handen van ambtenaren van het bestuur der Luchtvaart moeten blijven.

Nr. 56 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

In titel XIII een nieuw hoofdstuk IIIbis invoegen dat luidt als volgt :

« Hoofdstuk IIIbis. ­ Gelijke kansen in overheidsbedrijven

Art. 165bis. ­ Artikel 18, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt aangevuld met een nieuw laatste lid dat luidt als volgt :

« Ten hoogste twee derde van de leden van de raad van bestuur is van hetzelfde geslacht. »

Verantwoording

Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in de raden van bestuur van de overheidsbedrijven. De regering wil het principe van een minimumvertegenwoordiging in de raad van bestuur enkel inschrijven wat betreft de NMBS.

Er is geen enkele zinnige reden waarom dit algemeen principe niet kan worden opgenomen in voorliggend ontwerp van programmawet en van toepassing kan worden gemaakt voor alle overheidsbedrijven.

Dit amendement ligt in de lijn met het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 18, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de raden van bestuur (zitting 1999-2000, stuk nr. 302/1, ingediend door senator de Bethune et c.s.).

Nr. 57 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 166

Dit artikel vervangen door volgende bepaling :

« Art. 166. ­ De Belgische Staat stelt alle nodige fondsen ter beschikking van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, voor de betaling door het fonds van de wettelijke en de aanvullende vergoedingen aan de betrokken gewezen werknemers van de NV Sabena, met inbegrip van deze van AMP België. Voornoemd fonds staat in voor de uitbetaling van de vergoedingen aan de betrokken werknemers als een extrastatutaire opdracht.

In elk geval stelt de Belgische Staat een bedrag van 1,5 miljard frank ter beschikking van het fonds voor het jaar 2001, 4 miljard frank voor het jaar 2002 en 6,7 miljard frank voor 2003.

De Belgische Staat stelt 50 % van de bijkomende financieringsbehoefte ter beschikking van dit fonds wat betreft de vergoeding door het fonds van de wettelijke vergoedingen te voldoen door het fonds die hun oorzaak vinden in de faling van de NV Sabena of de door deze faling veroorzaakte afdankingen in ondernemingen die sterk economisch afhankelijk waren van de NV Sabena. »

Verantwoording

De Belgische Staat draagt, in hoofdzaak door toedoen van de huidige regering, een grote verantwoordelijkheid in het Sabena dossier. Het past niet deze verantwoordelijkheid af te schuiven op alle Belgische ondernemingen.

Teneinde de sociale gevolgen van dit drama op een soepele manier te kunnen opvangen, stelt de Staat bijgevolg zelf alle nodige middelen ter beschikking van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. De omweg via de federale participatiemaatschappij is overbodig.

Dit niet enkel wat betreft de rechtstreekse gevolgen van de faling van Sabena, maar ook wat betreft de gevolgen ten aanzien van bedrijven die economisch sterk afhankelijk waren van de Sabena groep. Hier verzekert de Staat 50 % van de bijkomende financieringsbehoefte van het fonds.

De vermelde bedragen zijn gebaseerd op verklaringen van de regering terzake.

Nr. 58 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 166bis (nieuw)

Een artikel 166bis invoegen, luidend als volgt :

« Art. 166bis. ­ De Staat gelast de federale participatiemaatschappij een bedrag van 5 miljoen euro ter beschikking te stellen van de op te richten rechtspersoon « Tewerkstellingscel gewezen Sabenapersoneel ».

Verantwoording

Wanneer zelfs de NV Renault bijdroeg in de tewerkstellingscel om het ontslagen personeel te begeleiden dan past het dat de Staat als aandeelhouder zeker zijn verantwoordelijkheid opneemt.

Het past niet dat deze middelen zouden worden afgenomen van de al reeds te karige investeringsmiddelen van de Regie der Gebouwen.

Nr. 59 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 145bis (nieuw)

Een artikel 145bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 145bis. ­ Er wordt een studiecentrum opgericht met volgende opdrachten :

1º de studie van de gevolgen van de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat op het mariene milieu;

2º het formuleren van adviezen ten aanzien van het beleid inzake exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat met het oog op de vrijwaring van het mariene milieu.

De Koning bepaalt de nadere regelen voor de werking van het studiecentrum rekening houdende met de in het eerste lid bepaalde opdrachten ».

Verantwoording

Het is van het grootste belang het mariene milieu te vrijwaren van negatieve gevolgen van de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat.

Om dit te bereiken dient, zoals de minister tijdens de algemene bespreking duidelijk aangaf, het nodige studiewerk te worden verricht.

Daarom wordt voorgesteld een bijzonder studiecentrum op te richten, dat zich exclusief met deze opdracht kan inlaten.

Nr. 60 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN D'HOOGHE

Art. 145ter (nieuw)

Een artikel 145ter (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 145ter. ­ De regering stelt een federaal plan op ter beperking van de negatieve gevolgen van de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat op het mariene milieu.

Dit plan wordt neergelegd bij het Parlement uiterlijk op 31 december 2003. »

Verantwoording

Het past op basis van de adviezen van het voorgestelde studiecentrum een beleidsplan op te stellen dat effectief het mariene milieu kan vrijwaren van negatieve gevolgen van de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat.

Jan STEVERLYNK.
Jacques D'HOOGHE.

Nr. 61 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 96

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het voorgenomen artikel heeft geen andere bedoeling dan de gelijkluidende bepaling in het zogenaamde reparatiebesluit (artikel 27 van het koninklijk besluit betreffende de aanduiding van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten) in een wetsbepaling over te nemen, om ze aan de schorsing en vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State te onttrekken.

Op die manier wordt de bepaling onttrokken aan de gebruikelijke rechterlijk controle door het hoogste administrtieve rechtscollege, de Raad van State en aan de toepassing van artikel 159 van het Gerechtelijk Wetboek door de gewone hoven en rechtbanken en de Raad van State. Dat deze bepaling na goedkeuring tweemaal in identieke bewoordingen in de regelgeving zal voorkomen, bevestigt deze beoordeling. Kennelijk is de indiener van het wetsontwerp er niet van overtuigd dat voormeld besluit een nieuwe toets door de Raad van State zal kunnen doorstaan. Er bestaat gegronde twijfel over de vraag of het voormeld besluit beantwoordt aan de bezwaren op grond waarvan de Raad van State (arrest Raad van State, nr. 98.735) het besluit van 2 mei 2001 schorste. Voormelde werkwijze schendt de Grondwet op verschillende punten. Artikel 107 van de Grondwet verleent aan de Koning de bevoegdheid tot het (re)organiseren van de bestruurlijke departementen, van de vaststelling van het statuut van de ambtenaren enz. Uiteraard oefent de wetgevende macht daarop zijn gewone controletaak uit, doch kan deze bevoegdheid, niet dan met schending van de grondwettelijke macht ­ en taakverdeling tussen de wetgevende en uitvoerende macht naar zich toetrekken. Voorts schendt deze bepaling ook de artikelen 10 en 11 van de Grondwet juncto artikel 14 respectievelijk 17 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Het ontneemt immers aan bepaalde categorieëen ambtenaren een essentieel jurisdictioneel beroep, met name de schorsing of vernietiging door de Raad van State en de toepassing van artikel 159 van de Grondwet. Bovendien is de zaak voor de Raad van State nog niet afgewikkeld : het vernietigingsberoep is nog niet afgehandeld. Dit zal gelet op voormeld ontwerp ook niet meer mogelijk zijn, dan wel geen rechtsgevolg meer kunnen ressorteren, omdat de gelijkluidende wetsbepaling niet uit de rechtsorde kan worden verwijderd dan door een bijkomende procedure, ditmaal bij het Arbitragehof. Gelet op de rechtspraak van het Arbitragehof heeft een dergelijke bekrachtiging bij wetskrachtige norm van voor vernietiging vatbare besluiten een schending van het gelijkheidsbeginsel tot gevolg wanneer het de enige bedoeling is van de wetgever om te interferen in hangende procedures. het spreekt voor zich dat ook de wetgever de Grondwet moet eerbiedigen. Daarom moet deze bepaling uit het ontwerp van programmawet worden geschrapt. Bovendien strookt een dergelijke werkwijze waarbij een zelfde rechtsnorm tot tweemaal toe in de rechtsorde voorkomt allerminst met het voornemen van de regering om het aantal regels met een bepaald percentage te verminderen. Een doelstelling die niet zal worden gehaald door het aantal regels nodeloos uit te breiden.

Nr. 62 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 96

Dit artikel doen vervallen.

Nr. 63 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 97

Dit artikel doen vervallen.

Nr. 64 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 98

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording
van de amendementen nrs. 62, 63 en 64

De Raad van State stelt dat deze artikelen niet klaar zijn omdat :

1. Het advies van de inspectie van Financiën ontbreekt.

2. Dit artikel niet werd onderhandeld met de vakbonden hetgeen strijdig is met artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Dit getuigt dus van een bijzonder slordige werkwijze. Bijgevolg stellen wij voor van een amendement neer te leggen ter schrapping van dit ­ onontvankelijk ­ voorstel van bepaling.

Het feit dat het advies van de inspecteur van Financiën in casu niet is gevraagd is politiek niet onschuldig. De geviseerde artikelen hebben immers betrekking op de concrete uitvoering van de financiering van de lokale politie.

Het valt op bij de lezing van de programmawet dat ­ alle beloftes van de minister van Binnenlandse Zaken ten spijt ­ hervorming van de politie budgettair onmogelijk neutraal kan zijn. Het ontwerp heeft ervoor gekozen de meerkost van de hervorming te doen dragen door de gemeenten.

Maar er is meer.

Het federaal budget werd zelf helemaal opgesoupeerd door het peperdure mamouthbesluit zodat de federale overheid geen andere uitweg heeft dan een aantal van haar eigen kosten te doen dragen door de gemeentelijke dotaties.

Men begrijpt dat in een dergelijke context het advies van de inspecteur van Financiën genant kon overkomen.

Nr. 65 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 99

Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« De financiële middelen die binnen de overheidsdiensten ongebruikt blijven ingevolge de toepassing van artikel 3 van dezelfde wet, worden integraal bestemd voor vervangingsaanwervingen. De verantwoordelijke van de overheidsdienst beschikt over de nodige vrijheid om in functie van de noodwendigheden van de dienst de vereiste kwalificaties en de functieomschrijving van de vervangers te omschrijven. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt de door de regering gewenste soepelheid in het aanwerven van vervangers voor mensen die de administratie tijdelijk verlaten. Het lijkt de indieners niet redelijk te blijven eisen dat de vervangers een uitkeringsgerechtigde werkloze is. Ook schoolverlaters moeten bijvoorbeeld in aanmerking kunnen komen.

De indieners verzetten zich op deze manier tegen de verkapte besparingsmaatregel die door de regering met dit artikel in de programmawet wordt ingevoerd. Volgens de regering zou dit immers 275 miljoen frank moeten opbrengen. Gelet op de behoeften van de departementen zijn de indieners van oordeel dat de overheidsdiensten de garantie moeten krijgen van de wetgever dat de federale overheid loopbaanonderbrekingen en deeltijdse arbeid niet als een besparingsmaatregel gebruikt.

Nr. 66 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 100

Dit artikel aanvullen met een tweede lid, luidende :

« De financiële middelen die binnen de overheidsdiensten ongebruikt blijven ingevolge de toepassing van artikel 7 van dezelfde wet, worden, integraal bestemd voor vervangingsaanwervingen. De verantwoordelijke van de overheidsdienst beschikt over de nodige vrijheid om in functie van de noodwendigheden van de dienst de vereiste kwalificaties en de functieomschrijving van de vervangers te omschrijven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 65.

Nr. 67 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 99

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De artikelen 99 tot 101 van het ontwerp beogen de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector in die zin te wijzigen dat de door de wet opgelegde plicht tot vervanging van personeelsleden die gebruik maken van het recht op halftijdse vervroegde uittreding en vrijwillige vierdagenweek, wordt omgevormd tot een mogelijkheid tot vervanging.

Aangezien de bepaling een weerslag kan hebben, diende volgens de Raad van State deze, overeenkomstig artikel 14, 2º, van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, te worden voorgelegd aan het advies van de inspectie van Financiën en aan de akkoordbevinding van de minister van Begroting.

Bovendien diende de ontworpen regeling te worden voorgelegd aan het advies van de inspectie van Financiën omdat zij betrekking heeft op de administratieve inrichting van de diensten.

In de mate dit klaarblijkelijk niet is gebeurd, dient het artikel te worden geschrapt.

Nr. 68 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 100

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 67.

Nr. 69 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 101

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 67.

Nr. 70 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 101

Dit artikel aanvullen met een tweede lid, luidende :

« De financiële middelen die binnen de overheidsdiensten ongebruikt blijven ingevolge de toepassing van artikel 10bis van dezelfde wet, worden, integraal bestemd voor vervangingsaanwervingen. De verantwoordelijke van de overheidsdienst beschikt over de nodige vrijheid om in functie van de noodwendigheden van de dienst de vereiste kwalificaties en de functieomschrijving van de vervangers te omschrijven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 65.

Nr. 71 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 109bis (nieuw)

Een artikel 109bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 109bis. ­ Artikel 41 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden :

« De federale toelage moet alle door de toepassing van deze wet verooraakten meerkosten van de gemeenten dekken.

De federale toelage zal het voorwerp uitmaken van een grondige evaluatie in 2002 en waar nodig zal een bijsturing plaatsvinden. »

Verantwoording

De budgettaire neutraliteit van de hervorming voor de gemeenten is alles behalve vanzelfsprekend. De budgetten dienen medio oktober 2001 door de zones te worden opgesteld hoewel er nog steeds de grootste chaos heerst omtrent de federale tussenkomst in de inrichting van de lokale politie. De meeste gemeente hebben nog steeds geen duidelijk idee van de werkelijke omvang van hun inkomsten.

De federale overheid dient dan ook de eventuele meerkosten die onmogelijk door de gemeentelijke budgetten kunnen worden opgevangen integraal te financieren.

Het tweede lid beoogt de omzendbrief PLP 8bis van 9 oktober 2002 een wettelijke basis te geven. Het was uiteraard de bedoeling van de wet van 7 december 1998 dat de federale overheid een maximale ondersteuning zou geven aan de lokale politie. Een evaluatie van de toelage dringt zich dan ook op.

Nr. 72 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 109ter (nieuw)

Een artikel 109ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 109ter. ­ In artikel 40, laatste lid, van dezelfde wet tussen de woorden « het verschil » en de woorden « gedragen door » de woorden « dat voortspruit uit het eigen beleid van de zone » invoegen. »

Verantwoording

Aangepast zou de tekst van de laatste paragraaf van dit artikel dus luiden als volgt : « Wanneer de meergemeentezone niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van haar opdracht, dan wordt het verschil dat voortspruit uit het eigen beleid van de zone gedragen door de gemeenten die er deel van uitmaken. »

Deze aanpassing aan artikel 40, laatste lid, wil tegemoetkomen aan de wil van de wetgever. In de memorie van toelichting bij de wet van 7 december 1998 (zitting 1997-1998, stuk Kamer nr. 1676/1, blz. 28) staat immers uitdrukkelijk vermeld dat elke gemeenteraad de dotatie goedkeurt die aan de politiezone moet worden overgemaakt. Tevens wordt de mogelijkheid gecreëerd om deze dotatie op eigen initiatief te verhogen indien zij aan het lokale politiekorps een bijkomende opdracht wil leertouwen of in het gemeentelijk veiligheidsbeleid bijkomende doelstellingen wil realiseren waarvoor het lokale politiekorps moet worden ingeschakeld (deze bijkomende opdrachten en doelstellingen dienen vooraf in het zonale veiligheidsplan te worden opgenomen).

Anderzijds kan het niet zo zijn dat de gemeenten zouden moeten opdraaien voor de meerkosten die voortvloeien uit de diverse onderhandelingen en toegevingen die de regering heeft gedaan en waarvan zij steeds heeft voorgehouden deze integraal te zullen betalen zodat er geen budgettaire impact op de begrotingen zou zijn voor de gemeenten. Onlangs bevestigde de eerste minister dit standpunt trouwens nogmaals uitdrukkelijk in een onderhoud dat hij had met de minister-president van de Vlaamse regering en met de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De eerste minister heeft daarbij persoonlijk bevestigd dat de aanvullende middelen vanuit de federale regering naar de politiezones voldoende zullen zijn om de aanvaardbare meerkosten op te vangen, zodat de gemeentelijke begrotingen geen negatieve weerslag zullen ondervinden ten gevolge van de politiehervorming.

Met aanvaardbare meerkosten bedoelde de premier, aldus de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, al die kosten die rechtstreeks het resultaat zijn van de politiehervorming en de personeels- en werkingskosten.

Nr. 73 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 102

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 74 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 105

De voorgestelde tekst aanvullen met het volgende lid :
« De politieraad stelt de vergoeding van bijzondere rekenplichtige vast. »

Verantwoording

Noch de borgstelling noch de vergoeding van de bijzonder rekenplichtige worden in het ontwerp van programmewet bepaalt. Dit heeft voor gevolg dat er zich geen kandidaten aanbieden voor deze zeer belangrijke functie. Bij gebrek aan bijzondere rekenplichtige op 1 januari 2002 zal de zone gewoonweg niet meer in staat zijn om zijn uitgave te doen, wat onder meer impliceert dat de lonen van het personeel niet zullen kunnen worden uitbetaald.

Nr. 75 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 116

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het is ontoelaatbaar dat de aanwijzingen bij de centrale diensten van de federale politie zouden gebeuren in afwijking van de taalwetgeving wat precies het bestaan van taalkaders impliceert. Overigens is dergelijke behandeling flagrant in tegenstrijd met de in het wetontwerp DOC 50 1458/001 geformuleerde taalvereisten dat momenteel ter bespreking voorligt in de commissie Binnenlandse Zaken.

Nr. 76 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 117

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het is ontoelaatbaar dat de aanwijzingen bij de centrale diensten van de federale politie zouden gebeuren in afwijking van de taalwetgeving wat precies het bestaan van taalkaders impliceert. Overigens is dergelijke behandeling flagrant in tegenstrijd met de in het wetontwerp DOC 50 1458/001 geformuleerde taalvereisten dat momenteel ter bespreking voorligt in de commissie Binnenlandse Zaken.

Een wetsbepaling kan niet tot gevolg hebben dat aan de gang zijnde ontwikkelingen worden beïnvloed. Dergelijke inmenging is strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Nr. 77 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 120bis (nieuw)

Een artikel 120bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 120bis. ­ Artikel 248quater van de wet van 7 december 1998 wordt aangevuld met volgend lid :

« De overdacht van de gebouwen wordt niet geacht een akte van overdracht te zijn zoals geviseerd in artikel 19 van het koninlijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek van registratie- , hypotheek- en griffierechten.

Verantwoording

De wet voorziet in een overdracht van gebouwen. Vermits het gaat om een overdracht van onroerende goederen, zullen op deze juridische operatie registratierechten geheven worden.

De wet bepaalt dat de verwerver ­ ongeacht de wijze waarop het eigendomsrecht op het onroerend goed wordt overgedragen ­ registratierechten verschuldigd is.

De betaling van registratie zou een aanzienlijke meerkost bekenen voor het budget van de politiezone. In het verleden werd reeds een uitzondering gemaakt voor de overdracht van de gebouwen van de federale Staat naar de gewesten.

Nr. 78 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 122

In het voorgestelde artikel 248sexies, het woord « nettowedden » vervangen door de woorden « wedden, toelagen en vergoedingen ».

Verantwoording

De uitkering van nettowedden leidt op het sociale en fiscale vlak tot een impasse in de mate de sociale en fiscale verplichtingen van de werkgever op brutto-bedragen dient te worden berekend en dat het bedrag van de arbeidsrechtelijke of statuaire schuld steeds het bruttobefrag van de bezoldiging als voorwerp hebben.

Het voorgesteld amendement heeft dus, enerzijds, als bedoeling de finandiële neutraliteit van de hervorming voor de gemeenten te verzekeren, en anderzijds, de sociale en fiscale verplichtingen van de zones veilig te stellen.

Nr. 79 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 124

Het voorgestelde artikel 248octies aanvullen als volgt : « De betalingsdienst van de federale politie verzekert de uitbetaling aan de personeelsleden van de wedden tot de datum van de installatie van de lokale politie. »

Verantwoording

De bedoeling van het ontworpen artikel is overgang te verzekeren van de personeelsleden die onder de veiligheidscontracten vallen naar het kader van de lokale politie.

Nochtans houdt de ontworpen bepaling in zijn huidige versie de verplichting in voor de politiezone om deze personeelsleden verder te betalen ook al valt de financieringsbron van de veiligheidscontracten per 31 december 2001 weg en ook a zal de lokale politie er niet zijn op 1 januari 2001. Dit betekent in concreto dat er een financieringsvacuüm onstaat tussen het einde van de veiligheiscontracten en het moment waarop de lokale politie effectief van start zal gaan.

De ontworpen bepaling legt de financiële last uitsluitend bij de gemeenten, die tijdens de transitperiode in niet te onderschatten financiële moeilijkheden zullen verzeilen.

Wij stellen derhalve voor om de financiële last van de personeelskosten, en die tot dan via de veiligheidscontracten door de federale overheid werd gedragen, door dezelfde overheid te laten dragen totdat de lokale politie overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 december 1998 effectief op het terrein van start kan gaan.

Nr. 80 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 125

Het voorgestelde artikel 248novies, eerste lid, als volgt aanvullen : « voor zover de personeelsleden van deze brigades reeds effectief overgeplaatst werden naar de politiezone ».

Verantwoording

Bedoeling van dit artikel is de werkingskosten van éénheden van de federale politie door de lokale overheid te laten dragen, hoewel deze éénheden nog niet zullen zijn overgeplaatst naar de lokale politie. De federale politie vervult maar een zeer gering aantal ondersteuningstaken ten bate van de lokale politie in vergelijking met de ondersteuning die de locale politie dient te presteren op vordering van de federale politie.

Het is dan ook volkomen onbegrijpelijk dat het ontwerp de kosten van federale éénheden door de politiezones laat dragen, terwijl er geen enkele garantie bestaat dat deze éénheden reeds effectief ten dienste van de lokale politie zullen staan.

Dit amendement heeft dan ook tot doel te waarborgen dat de politezzones effectief over de nodige manschappen zullen beschikken om de hen door de wet opgelegde politietaken te vervullen.

Tenslotte is het essentieel dat de beloofde manschappen op tijd worden ingezet in de mate de taken die de lokale politie dient te vervullen ­ namelijk taken van « community-policing » of taken van nabijheidspolitie ­ de permanente aanwezigheid van manschappen ter plaatse vereist.

Het is dus van essentieel belang dat de éénheden van de territoriale brigades van de federale politie die naar de federale politie zullen worden overgeplaatst effectief op het terrein actief zijn.

Alleen onder deze voorwaarde is het voorstelbaar dat de loonkosten van deze éénheden ­ die tijdelijk door de federale overheid worden gedragen ­ van de federale dotatie zouden worden afgetrokken.

Nr. 81 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 123

Het voorgestelde artikel 248septies vervangen als volgt :

« Na de installatie van de lokale politie en indien de personeelsleden van de territoriale brigades effectief zijn overgegaan naar de lokale politie, kan de uitbetalingdienst van de federale politie de wedden, toelagen en vergoedingen aan deze personeelsleden uitbetalen, indien blijkt dat de gemeente of politiezone in gebreke is deze bedragen aan de personeelsleden te betalen. De gedane uitgaven worden in mindering gebracht van de federale toelage die aan de politiezone verschuldigd is. Alle uitgaven aldus gedaan door de federale politie worden geacht te zijn gedaan voor en door de desbetreffende politiezone. »

Verantwoording

De ontworpen bepaling ­ in zijn huidige vorm ­ heeft tot gevolg dat de gemeenten en de politiezones in alle gevallen de kosten moeten dragen van de bezoldiging van de personeelsleden van de territoriale brigades ongeacht of deze personeelsleden effectief ter beschikking worden gesteld van de zone. Het spreekt nochtans voor zich dat een zone die nog geen éénheden afkomstig van de territoriale brigades ter beschikking heeft gekregen de bezoldiging van deze éénheden niet hoeft te dragen.

Bovendien dient de uitbetalingdienst van de federale politie de totaliteit van bezoldiging te verzekeren indien mocht blijken dat een zone die effectief over de betrokken manschappen zou hebben nagelaten deze te bezoldiging te betalen.

De uitkering van netto-wedden leidt op het sociale en fiscale vlak tot een impasse in de mate de sociale en fiscale verplichtingen van de werkgever op brutto-bedragen dient te worden berekend en dat het bedrag van de arbeidsrechtelijke of statutaire schuld steeds het bruttobedrag van de bezoldiging als voorwerp hebben.

Het voorgesteld amendement heeft dus, enerzijds, als bedoeling de financiële neutraliteit van de hervorming voor de gemeenten te verzekeren, en anderzijds, de sociale en fiscale verplichtingen van de zones veilig te stellen.

Nr. 82 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 125

In het voorgestelde artikel 248novies, tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid invoegen :

« De kosten die de sociale bijdrage met betrekking op de personeelsleden van de territoriale brigades, die effectief naar de zones zijn overgeplaatst, dienen door de federale toelage gedragen te worden. »

Verantwoording

De overgeplaatste rijkswachters zouden, volgens de omzendbrief PLP 13, van een sociale toelage genieten.

De rijkswachters hebben tot hiertoe niet bijgedragen tot de sociale zekerheid in de mate dat de rijkswacht een eigen systeem bezat. Dit gold in het bijzonder voor de pensioenen.

De regering heeft nog geen concreet initiatief genomen in dit verband. De omzendbrief bepaalt zelf dat de verdeling van de toelage nog dient geregeld te worden. Het is duidelijk dat gemeenten die een behoefte hebben aan een aantal overgeplaatste rijkswachters om te voldoen aan de KUL-norm zelf de sociale last niet hoeven te dragen.

Uiteraard kan er geen sprake zijn van een automatische toekenning « ad infinitum » voor elke overdracht ongeacht of de betrokken gemeente, overeenkomstig de KUL-norm daadwerkelijk behoefte heeft aan bijkomende manschappen.

De omzendbrief PLP 13 dat de toelage « voorlopig » wordt toebedeeld a rato van 95 % van de werkelijke last, dit betekent dat de gemeenten de sociale last zelf zullen moeten dragen, hetgeen onaanvaardbaar is.

Nr. 83 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 128

In het voorgestelde artikel 248duodecies, de woorden « netto-weddes, en gebaseerd op de laatst gekende gegevens » vervangen door de woorden « de wedden zoals bepaald in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot rechtspositie van het personeel van de politiediensten ».

Verantwoording

Dit artikel gaat ervan uit dat de installatie van de lokale politie bij 1 januari 2001 geen realiteit zal zijn. De gemeenten zullen reeds hierdoor alleen een aanzienlijk nadeel ondervinden.

Maar het voorgestelde artikel doet bovendien een belangrijk financiëel risico lopen aan de lokale overheden die nog steeds niet weten hoe groot de tussenkomst van de federale overheid in de financiering van de lokale politie zal zijn.

Door te stellen dat de gemeenteontvanger slechts gemachtigd is het bedrag van de nettolonen uit te keren, leidt deze wetsbepaling tot een onregelmatigheid.

Men kan juridisch echter niet stellen dat slechts het nettobedrag van de wedde aan personeelsleden worden uitgekeerd. De gemeenteontvanger moet immers de totaliteit van het burttowedde ­ met inbegrip desgevallend van de premies ­ om reden dat de RZS afhoudingen en de bedrijfsvoorheffing op basis van het bruttoloon worden berekend. Deze bedragen moeten immers maandelijks worden ingehouden, zodat het juridisch tot een impasse zou leiden te stellen dat men « voorlopig » alleen maar de netto-wedde zal uitkeren.

Door het beperken van de uitbetaling tot de « nettowedde » riskeert men de zones in het onmogelijk te stellen hun sociale en fiscale verplichtingen na te komen, hetgeen onvermijdelijk tot boetes vanwege de betrokken administraties zal leiden.

De betaling van een wedde vloeit voort uit de arbeidsrelatie, waarvan de modaliteiten bij wettelijk zijn geregeld.

Het ontworpen artikel heeft eigenlijk voor gevolg dat men tot de oprichting van de lokale politie de personeelsleden van dit korps ­ die onderheven zijn aan de wettelijke bepalingen van hun statuut aan het toepassingveld van hun statuut « tijdelijk » zou onttrekken.

Om die reden menen wij dat de totale wedde onmiddellijk moet worden uitbetaald volgens de regels van het toepasselijke statuut.

Nr. 84 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 128

In het voorgestelde artikel 248duodecies, de woorden « voor de gemeentelijke dotatie aan de politiezone » vervangen door de woorden « van het bedrag van de federale toelage zoals bepaald in artikel 41 ».

Verantwoording

De grondgedachte bij deze reparatiewet is dat de lokale politie er niet zal zijn op 1 januari 2002. Het is dan ook verwonderlijk dat de weddes van de lokale politieambtenaren ­ waarvan een groot deel gedetacheerde zullen zijn van de federale politie ­ uitsluitend door de gemeenten zullen worden gedragen, terwijl hun weddes nu door de federale overheid wordt gedragen.

Om reden dat de federale regering te laat is met de uitvoering van de wet van 7 december 2001, laat zij de totale last van de wedde over aan de gemeentelijke overheden.

Dit is een hybried systeem dat elke vorm van logica mist.

Ofwel gaat de regering ervan uit dat de lokale politie « in feite » van start gaat op 1 januari 2002 ­ en is zij bereid de door de wet voorziene financieringsmechanismen toe te passen en dit houdt onder meer in dat de federale toelage integraal moet worden uitbetaald ­ ofwel gaat de regering ervan uit dat de lokale politie nog geen realiteit is, wat impliceert dat de federale schatkist de uitbetaling van de weddes voor haar rekening dient te nemen.

Tenslotte beoogt dit amendement de zo dikwijls « financiële neutraliteit » voor de gemeenten veilig te stellen. Het is gewoon onbegrijpelijk dat de federale overheid de financiële last van het personeel aan de gemeenten overlaat, alleen maar om reden dat de lokale politie nog niet bestaat.

De federale overheid zou ten laste van lokale budgetten een aanzienlijke besparing realiseren die door geen enkel objectief argument kan worden gerechtvaardigd.

Nr. 85 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 131

In dit artikel de woorden « Deel XII van » doen vervallen.

Verantwoording

Artikel 184 van de Grondwet legt het onderzoek van de statutaire bepalingen van de rijkswacht door de wetgever op. Deze bepaling laat toe ­ bij wijze van overgangsbepaling ­ dat de wetgever het mammoetbesluit zou bekrachtigen.

Nochtans bekrachtigt deze bepaling slechts deel XII van het besluit.

Reden hiertoe zou volgens de minister zijn dat slechts de bepalingen van deel XII voor de Raad van State werden aangevochten en dat door een bekrachtiging door de wet, de verzoekende partijen geen belang meer zouden hebben bij hun beroep.

Het bijzonder cynisme van deze motieven even ter zijde gelaten, moet men vaststellen dat de bepaling de ratio legis van grondwetswijziging verdraait. Het is wel degelijk het hele statuut dat door de wetgever moet worden bekrachtigd, ongeacht of de bepalingen ervan al dan niet voor de Raad van State werden aangevochten.

Op die manier wordt het aan de schorsings- en vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State onttrokken. Zo wordt dit deel onttrokken aan de gebruikelijke rechterlijke controle door het hoogste administratieve rechtscollege, de Raad van State, en aan de toepassing van artikel 159 van de Grondwet door de gewone hoven en rechtbanken en de Raad van State. Voorts schendt dit artikel ook de artikelen 10 en 11 van de Grondwet juncto artikel 14 respectievelijk 17 van de Raad van State-wet. Het ontneemt immers aan bepaalde categorieën politieambtenaren een essentieel jurisdictioneel beroep : met name de schorsing of vernietiging door de Raad van State en de toepassing van artikel 159 van de Grondwet. Bovendien zijn er nog verschillende procedures hangende bij de Raad van State. Dit zal, gelet op voormeld ontwerp, ook niet meer mogelijk zijn, dan wel geen rechtsgevolg meer kunnen ressorteren, omdat de gelijkluidende wetsbepaling niet uit de rechtsorde kan worden verwijderd dan door een bijkomende procedure, dit maal bij het Arbitragehof. Gelet op de rechtspraak van het Arbitragehof heeft een dergelijke bekrachtiging bij wetkrachtige norm van voor vernietiging vatbare besluiten een schending van gelijkheidsbeginsel tot gevolg wanneer het de enige bedoeling is van de wetgever om te interfereren in hangende procedures.

Nr. 86 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 103

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 87 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 104

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 88 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 105

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 89 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 106

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 90 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 107

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 91 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 108

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 92 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 109

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 93 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 110

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 94 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 111

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 95 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 112

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 96 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 113

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 97 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 114

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 98 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 115

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 99 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 116

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 100 AAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 117

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 101 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 118

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 102 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 119

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 103 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 120

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 104 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 121

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 105 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 122

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 106 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 123

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 107 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 124

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 108 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 125

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 109 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 126

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 110 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 127

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Nr. 111 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.

Art. 128

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 62.

Hugo VANDENBERGHE.
Erika THIJS.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 112 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN STEVERLYNCK

Art. 141

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

1. Artikel 169 van deze wet bepaalt met betrekking tot de inwerkingtreding van deze artikelen 141-143 dat de Koning een datum zal bepalen.

De hoogdringendheid van deze nieuwe wettelijke bepalingen lijkt aldus niet gemotiveerd, zeker nu alles toch bij het oude blijft in afwachting van de door de regering aangekondigde Copernicus-hervorming.

De problematiek van de gevangenisarbeid is bovendien voldoende belangrijk om desgevallend het voorwerp uit te maken van een afzonderlijk wetsontwerp.

2. Tenslotte stelde de Raad van State in zijn advies met betrekking tot het huidige artikel 142 : « De wetgever is niet bevoegd om de taken van een bestuur, in casu van de « Regie van de gevangenisarbeid » te bepalen; krachtens artikel 37 van de Grondwet komt die taak alleen toe aan de Koning. »

Nr. 113 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN STEVERLYNCK

Art. 141

In dit artikel, de woorden « Regie van de gevangenisarbeid » vervangen door de woorden « Regie van de gevangenisarbeid en de ondersteunende opdrachten die betrekking hebben op het functioneren van de gevangenissen. »

Verantwoording

Ingevolge het voorgestelde artikel 142 wordt de Regie van de gevangenisarbeid belast met taken die niet onder de « gevangenisarbeid » kunnen worden begrepen, met name het onderhoud van de infrastructuur en de veiligheidsinstallaties, zijnde « ondersteunende opdrachten die betrekking hebben op het functioneren van de gevangenissen ».

Het is aangewezen dat de vlag de lading dekt, en de benaming van de nieuwe Staatsdienst met afzonderlijk beheer dit eveneens reflecteert.

Nr. 114 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN STEVERLYNCK

Art. 142

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

1. Artikel 169 van deze wet bepaalt met betrekking tot de inwerkingtreding van deze artikelen 141-143 dat de Koning een datum zal bepalen.

De hoogdringendheid van deze nieuwe wettelijke bepalingen lijkt aldus niet gemotiveerd, zeker nu alles toch bij het oude blijft in afwachting van de door de regering aangekondigde Copernicus-hervorming.

De problematiek van de gevangenisarbeid is bovendien voldoende belangrijk om desgevallend het voorwerp uit te maken van een afzonderlijk wetsontwerp.

2. Tenslotte stelde de Raad van State in zijn advies met betrekking tot het huidige artikel 142 : « De wetgever is niet bevoegd om de taken van een bestuur, in casu van de « Regie van de gevangenisarbeid » te bepalen; krachtens artikel 37 van de Grondwet komt die taak alleen toe aan de Koning. »

Nr. 115 VAN DE HEREN VANDENBERGHE EN STEVERLYNCK

Art. 143

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

1. Artikel 169 van deze wet bepaalt met betrekking tot de inwerkingtreding van deze artikelen 141-143 dat de Koning een datum zal bepalen.

De hoogdringendheid van deze nieuwe wettelijke bepalingen lijkt aldus niet gemotiveerd, zeker nu alles toch bij het oude blijft in afwachting van de door de regering aangekondigde Copernicus-hervorming.

De problematiek van de gevangenisarbeid is bovendien voldoende belangrijk om desgevallend het voorwerp uit te maken van een afzonderlijk wetsontwerp.

2. Tenslotte stelde de Raad van State in zijn advies met betrekking tot het huidige artikel 142 : « De wetgever is niet bevoegd om de taken van een bestuur, in casu van de « Regie van de gevangenisarbeid » te bepalen; krachtens artikel 37 van de Grondwet komt die taak alleen toe aan de Koning. »

Hugo VANDENBERGHE.
Jan STEVERLYNCK.

Nr. 116 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 132

Het voorgestelde 5º aanvullen als volgt :

« volgens de criteria zoals vastgelegd in de wet van ... ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie. »

Verantwoording

Met de toevoeging van deze zinsnede komt men grotendeels tegemoet aan de kritiek van de Raad van State. Er bestaat immers geen duidelijkheid omtrent de specificiteit van eerlijke handel. De toetsingscriteria zoals bepaald in de wet van ... ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie verduidelijken de definitie en inhoud van « eerlijke handel » Bovendien voorkomt de toevoeging van dit amendement dat de programma's van het BTC in tegenspraak zouden zijn met deze wet.

Nr. 117 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 168

Dit artikel aanvullen als volgt :

« Artikel 132 dat in werking treedt op het moment dat de wet tot bevordering van de sociaal verantwoorde productie in werking treedt. »

Verantwoording

Artikel 132, zoals gewijzigd door de toevoeging « volgens de criteria zoals vastgelegd in de wet van ... ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie » kan maar pas in werking treden op het moment dat deze laatste wet in werking treedt. Dit is een louter technisch amendement.

Nr. 118 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 132

De voorgestelde bepaling aanvullen als volgt :

« 6º het opstellen van een gendernota waarin het budget en de uitgaven van het departement internationale samenwerking getoetst worden aan de strategische doelstellingen inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen. »

Verantwoording

Dit amendement verleent de BTC de opdracht om een jaarlijkse gendernota op te stellen inzake een analyse van het budget en de uitgaven van het departement internationale samenwerking in het licht van gelijkheid van mannen en vrouwen. Een gendergevoelig budget laat de minister toe rekenschap te geven voor de inspanningen voor gendergelijkheid en de bescherming van vrouwen. Ook in artikel 4, 5º van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking wordt aandacht voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen als één van de criteria voor ontwikkelingsrelevantie omschreven. Dit nieuw in te voegen artikel is dan ook een concrete uitvoering en toetsing van het criterium gelijkheid. Bovendien heeft de Belgische regering reeds een signaal over het gendergevoelig budgetteren gegeven door de internationale conferentie van INIFEM op 16 en 17 oktober 2001 te Brussel mee te ondersteunen. Overigens wordt reeds door een aantal landen gendergevoelig budgetteren in projecten van ontwikkelingssamenwerking toegepast.

Nr. 119 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 138

Artikel 138 doen vervallen.

Verantwoording

Het door de regering voorgestelde artikel schrapt een tijdelijke regeling die in de wet van 31 december 1998 geformuleerd werd in afwachting dat de Koning de personeelsformatie, het personeelsstatuut van de BTC alsmede haar vakbondsstatuut vastgesteld heeft. Maar volgens het advies van de Raad van State heeft de Koning het personeel van de BTC nog niet toegerust met een eigen administratief statuut, noch een bezoldigingsregeling, noch een vakbondsstatuut. Daaruit volgt dat in beginsel de rechtspositionering van de federale overheidsdiensten van toepassing is bij het door de BTC in dienst genomen personeel in afwachting van een optreden van de Koning. Gezien er nog geen eigen statuut voor de BTC bepaald werd, komt dit amendement tegemoet aan de opmerkingen van de Raad van State en voorkomt het dat het huidig personeel van de BTC in een juridisch vacuüm terechtkomt.

Nr. 120 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 139

Artikel 139 doen vervallen.

Verantwoording

Het door de regering voorgestelde artikel schrapt een tijdelijke regeling die in de wet van 31 december 1998 geformuleerd werd in afwachting dat de Koning de personeelsformatie, het personeelsstatuut van de BTC alsmede haar vakbondsstatuut vastgesteld heeft. Maar volgens het advies van de Raad van State heeft de Koning het personeel van de BTC nog niet toegerust met een eigen administratief statuut, noch een bezoldigingsregeling, noch een vakbondsstatuut. Daaruit volgt dat in beginsel de rechtspositionering van de federale overheidsdiensten van toepassing is bij het door de BTC in dienst genomen personeel in afwachting van een optreden van de Koning. Gezien er nog geen eigen statuut voor de BTC bepaald werd, komt dit amendement tegemoet aan de opmerkingen van de Raad van State en voorkomt het dat het huidig personeel van de BTC in een juridisch vacuüm terechtkomt.

Nr. 121 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 140

Artikel 140 doen vervallen.

Verantwoording

Het door de regering voorgestelde artikel druist in tegen de artikelen 34, § 1, en 35, § 1, van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de Belgisch Technische Coöperatie in de vorm van een vennootschap van publiek recht. De voornoemde artikelen bepalen immers dat de werving in vast dienstverband de grondregel is voor indienstneming van personeel bij de BTC. De regering laat deze artikelen ongewijzigd. Door dit artikel te schrappen komt men tegemoet aan de opmerkingen van de Raad van State en aan de wettelijke bepalingen zoals vastgelegd in de voornoemde wet van 21 december 1998.

Nr. 122 VAN DE DAMES de BETHUNE EN THIJS

Art. 140bis (nieuw)

Nieuw artikel 140bis (nieuw) invoegen dat luidt als volgt :

« Art. 140bis. ­ Artikel 8, § 1, 3º, van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking wordt aangevuld als volgt : « met bijzondere aandacht voor fair trade volgens de criteria zoals vastgelegd in de wet van ... ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie. »

Verantwoording

Door deze specificatie toe te voegen aan de sociale economie in de thematische concentratie vestigt men de aandacht van de Belgische internationale samenwerking op handel die streeft naar duurzame ontwikkeling van uitgesloten en benadeelde productengroepen in ontwikkelingslanden en die essentieel steunt op de gedachte van partnership. De toetsingscriteria zoals bepaald in de wet van ... ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie verduidelijken tevens de definitie en inhoud van « eerlijke handel ».

Sabine de BETHUNE.
Erika THIJS.

Nr. 123 VAN MEVROUW THIJS

Art. 168

Dit artikel aanvullen als volgt :

« ­ artikel 140bis dat in werking treedt op het moment dat de wet tot bevordering van de sociaal verantwoorde productie in werking treedt. »

Verantwoording

Artikel 140bis kan maar pas in werking treden op het moment dat de wet van ... tot bevordering van de sociaal verantwoorde productie in werking treedt. Dit is een louter technisch amendement.

Erika THIJS.

Nr. 124 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 79

Een laatste lid toevoegen dat luidt als volgt :

« Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2002 behalve wat betreft de vrijstelling van alle belastingen of taksen ten gunste van provinciën en gemeenten die worden geheven in de vorm van opcentiemen, waarvoor het van toepassing is vanaf aanslagjaar 2002. »

Verantwoording

Op 14 maart 2001 stelde kamerlid Dirk Pieters aan de minister van Financiën de vraag (nr. 3498 COM 422) over de vrijstelling van onroerende voorheffing voor de NV Belgacom. Deze vraag is cruciaal om de draagwijdte van dit amendement te begrijpen. Het werpt tevens een verhelderende blik op de belofte van de minister om de fiscale regeling voor Belgacom te regelen in een meer algemeen dossier in verband met de gewesten en de lokale besturen.

Er werd gesteld dat de Regie van Telegrafie en Telefonie al in 1998 vervangen werd door de NV Belgacom en dit leidde in 1998 tot het opnieuw bekijken van de fiscale situatie van de NV Belgacom. Vanaf 1998 heeft het kadaster dus de eigendommen van de NV Belgacom belast. De telecommunicatiediensten waren op dat tijdstip volledig geliberaliseerd, en vanaf dan streefde de NV Belgacom, zoals elk commercieel bedrijf, winst na.

Er werd opgemerkt dat enkel het aandeel van de onroerende voorheffing « dat voor de gewesten bestemd is » wordt aangerekend. Het aandeel dat bestemd is voor de provincies en voor de gemeenten wordt niet ingevorderd door de belastingdiensten op basis van het niet opgeheven artikel 25 van de wet van 19 juli 1930 tot oprichting van de Regie der Telegrafie en Telefonie.

In zijn antwoord gaf de minister aan dat op het moment van de vraagstelling alle financiële stromen tussen de federale overheid en de lokale besturen werden onderzocht. Het onderzoek moest tegen de begrotingscontrole (2001) afgerond worden. De minister verklaarde zich toen al bereid om deze vrijstelling bij wetsontwerp op te heffen als onderdeel van een groot, algemene dossier in verband met de gewesten en de lokale besturen. Deze vrijstelling wordt plots als regeringsamendement bij de programmawet ingevoerd.

Nergens geeft de regering bij de verantwoording van haar amendement nr. 22 (1503/5) aan waarom de regeling pas ingaat vanaf het jaar 2003. Ze geeft enkel aan waarom enerzijds gekozen wordt voor 1 januari 2003 en anderzijds voor aanslagjaar 2003 als aanvang van de inwerkingtreding.

Dit uitstel van inwerkingtreding voldoet niet. Enerzijds is de telecommunicatiemarkt al enkele jaren opengesteld en anderzijds heeft de Europese Commissie deze toestand al aangeklaagd, als staatshulp, verboden door het EEG-Verdrag. Om die redenen zou de regeling al vanaf 2002 in werking moeten treden.

Dit amendement is belangrijk voor de gemeentelijke financiën. Heel wat van deze fiscale meerontvangsten zullen immers bij de gemeenten terechtkomen en zijn ook al in 2002 van harte welkom.

Jan STEVERLYNCK.