2-925/1 | 2-925/1 |
17 OKTOBER 2001
De afschuwelijke aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 hebben de hele wereld er nog maar eens op gewezen welke tol een onschuldige burgerbevolking moet betalen als zij geconfronteerd wordt met afzichtelijke terreurdaden.
De democratische naties en staten organiseren de tegenaanval op internationaal niveau. Deze oorlog tegen de ergste vormen van terrorisme en de aanhangers ervan zal ongetwijfeld hard en lang zijn : hij zal georganiseerd en gevoerd moeten worden op militair en politiek vlak, maar ook op financieel en juridisch vlak.
De strijd tegen het terrorisme wordt nog bemoeilijkt doordat sommige personen die zelf deel uitmaken van een mogelijk bedreigde bevolking, er niet voor terugdeinzen om de psychologische trauma's en alomtegenwoordige vrees nog aan te wakkeren door criminele daden te veinzen. De latent aanwezige angst slaat dan om in paniek en massapsychose waarvan de gevolgen moeilijk te beheersen zijn.
Er moet streng en doortastend worden opgetreden tegen al wie een crisissituatie misbruikt om zijn minachting voor de samenleving en de bevolking te ventileren door aanslagen op personen te veinzen. Valse bompakketten, valse gifbrieven die de dreiging verspreiden van een chemische of bacteriologische infectie, kunnen in de huidige omstandigheden niet langer worden beschouwd als daden van flauwe grappenmakers of cynici. Door hun rampzalige invloed op de bevolking staan deze daden nagenoeg gelijk aan echt crimineel gedrag.
De indiener van het voorstel is daarom voorstander van een wijziging van het Strafwetboek opdat dergelijk gedrag gestraft kan worden.
De huidige bepalingen van het Strafwetboek met betrekking tot misdaden en wanbedrijven tegen de openbare veiligheid hebben het over bedreigingen met een aanslag op personen of op eigendommen en over valse inlichtingen betreffende ernstige aanslagen.
Het is duidelijk dat deze bepalingen onvolledig zijn. Er wordt immers niets gezegd over het veinzen van een aanslag, een daad die eigenlijk het midden houdt tussen een waarschuwing voor een echte aanslag en een smakeloze grap waarbij foutieve informatie wordt verstrekt zonder dat er effectief iets gebeurt dat ook maar kan wijzen op een aanslag. Dit voorstel wil dergelijke handelingen opnemen in ons Strafwetboek.
Een gesimuleerde aanslag veronderstelt een aantal materiële handelingen die veel weg hebben van het misdrijf zelf (valse bompakketten, ondeugdelijke gifbrieven, die niets anders dan onschuldig poeder bevatten ...). Dergelijke handelingen moeten zwaarder worden gestraft dan het louter verstrekken van valse inlichtingen. Dit voorstel voorziet bijgevolg in gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en in geldboete van 100 frank tot 500 frank (2,50 tot 12,50 EUR). Deze bedragen moeten uiteraard vermenigvuldigd worden met de thans geldende coëfficiënten. Het gaat derhalve om dezelfde straffen als voor bedreigingen met een aanslag (artikel 327).
Gesteld bovendien dat de valse inlichtingen betreffende een bestaand gevaar van aanslag of de simulatie ervan tot gevoelens of uitingen van collectieve paniek leiden, behoort de sanctie nog zwaarder te zijn omdat de sociale orde dan niet individueel, doch collectief wordt verstoord. Volgens dit voorstel moet de minimumstraf in dat geval verdubbeld worden. De voorgestelde tekst handelt over paniek die zou kunnen ontstaan bij ofwel de bevolking in haar geheel, ofwel bij bepaalde groepen of gemeenschappen aangezien sommige aanslagen gericht zijn tegen etnische, religieuze, politieke of sociale minderheden.
Ten slotte is er ook nog het voorstel tot aanvulling van artikel 331bis van het Strafwetboek, dat in zijn huidige vorm degene straft die dreigt kernmateriaal te zullen gebruiken of die dreigt diefstal van kernmateriaal te zullen plegen. De indiener wil in dit artikel ook de bacteriologische en chemische stoffen doen opnemen omdat jammer genoeg dit soort misdrijven in opmars is en omdat een aantal groepen gemakkelijker aan bacteriologische of chemische wapens raken dan aan kernwapens.
Philippe MONFILS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 328 van het Strafwetboek, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1972, wordt aangevuld met de volgende leden :
« Hij die, door enigerlei middel of arglistigheid, een daad verricht om voor te wenden of materieel de indruk te wekken dat een aanslag op personen of op eigendommen wordt gepleegd waarop een criminele straf is gesteld, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 2,50 EUR tot 12,50 EUR.
Indien het bericht of de daad als bedoeld in het eerste en het tweede lid, gevoelens of uitingen van paniek veroorzaakt bij de bevolking of bij een specifieke bevolkingsgroep, wordt de minimumstraf verdubbeld. »
Art. 3
In artikel 331bis, 1º en 2º, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 17 augustus 1986, worden de woorden « chemische of bacteriologische stoffen » ingevoegd tussen het woord « kernmateriaal » en de woorden « te zullen ».
Philippe MONFILS. |
16 oktober 2001.