2-645/1 | 2-645/1 |
10 JULI 2001
Op 31 januari 2001 heeft het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen mevrouw Maj Britt Theorin, voorzitster van de commissie voor vrouwenrechten en gelijke kansen van het Europees Parlement, uitgenodigd om het vijfde programma in verband met de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) te komen toelichten (1).
Op een tweede vergadering, op 19 juni 2001, heeft een ambtenaar van de Directie gelijke kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid nadere toelichting verstrekt over de uitvoering van het vijfde actieprogramma in België.
Mevrouw Theorin bedankt het Adviescomité omdat het het Europese Parlement heeft uitgenodigd om deel te nemen aan deze belangrijke dialoog.
Gelijkheid wordt geacht een fundamenteel recht te zijn in het Europa van vandaag, maar als wij de zaken wat grondiger bekijken, ontdekken we dat we in werkelijkheid nog ver verwijderd zijn van een situatie waarin man en vrouw een gelijkwaardige rol spelen.
In Europa en in de rest van de wereld worden vrouwen minder betaald, zijn onze promotiemogelijkheden beperkt en worden wij als eersten ontslagen in tijden van recessie. Veel vrouwen zijn bovendien routinematig het slachtoffer van mishandeling, verkrachting, seksuele uitbuiting en zelfs moord.
Om die situatie aan te pakken stelt de Europese Unie een combinatie van maatregelen voor : het zogenaamde Vijfde Actieprogramma voor de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen.
Men kan zich de vraag stellen of één actieprogramma meer echt voor een verschil zal zorgen. Zijn we eigenlijk wel in staat een programma uit te werken dat krachtig genoeg is om die onrechtvaardigheden te bekampen ? Waarom zou het vijfde programma meer kans op slagen hebben dan de vier voorgaande ?
Het antwoord daarop is te vinden in het Verdrag van Amsterdam. Het nieuwe programma is gebaseerd op de bepalingen in het Verdrag van Amsterdam die betrekking hebben op acties tegen ongelijkheid en discriminatie. De wettelijke basis van het nieuwe actieprogramma voor de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen is artikel 13, dat de Raad in staat stelt maatregelen te treffen om discriminatie ook op het vlak van geslacht te bestrijden. Bovendien is de zogenaamde « gender mainstreaming »-aanpak stevig verankerd in artikel 3, dat zegt dat het geslacht een variabele dient te zijn in alle beleidsdomeinen.
Vandaar dat in tegenstelling tot de vorige programma's het nieuwe kaderprogramma niet beperkt blijft tot de werkplek, maar alle beleidsdomeinen omvat, doordat het de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen stimuleert door mainstreaming. Het blijft niet beperkt tot één domein, maar coördineert al de afzonderlijke programma's en initiatieven van de Unie.
Dat zorgt voor samenhang en voorkomt overlappingen, aangezien de evaluatiecriteria, de controle-instrumenten en de referentiepunten over de hele lijn hetzelfde zijn. Een dergelijke gemeenschappelijke strategie zorgt er bovendien voor dat de resultaten beter kunnen worden gecontroleerd en verspreid.
Ik wens er echter de nadruk op te leggen dat dit geen wettelijk instrument is. Kaderprogramma's zijn strategieën om het beleid binnen de Unie vooruit te helpen. Om ze werkelijkheid te doen worden moeten de EU en de lidstaten gebruik maken van een brede waaier van instrumenten en methoden : er moeten plannen voor de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen worden uitgewerkt, er moet een bindende wetgeving voor specifieke problemen op het vlak van gelijkheid worden opgesteld en er moet werk worden gemaakt van een beleid waarin de « mainstreaming » van de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen wordt toegepast. Het voorstel van het Europese Parlement om gemeenschappelijke indicators vast te leggen en gebruik te maken van de beoordeling van de impact van het geslacht is een centraal instrument om de doeltreffendheid van het programma te evalueren.
Commissaris Ana Diamantopoulou heeft het programma opgebouwd rond vijf strategische doelen, doelen die zowel betrekking hebben op de economische als op de sociale facetten van ons leven.
Het eerste strategische doel is de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen in het economische leven. Daar is duidelijk behoefte aan aangezien de grote meerderheid van de 50 miljoen armen in de EU vrouwen zijn. Europese vrouwen verdienen gemiddeld 74 % van het uurloon van mannen en hun tewerkstellingsgraad ligt 20 % lager dan die van mannen. Bovendien blijven vrouwen vrijwel afwezig bij de economische besluitvorming of zijn ze er onvoldoende bij betrokken. Bij het nemen van hoofdbeslissingen inzake nationale budgetten en het vastleggen van regeringsprioriteiten ontbreken de stemmen van vrouwen.
De nieuwe raamstrategie wil verandering brengen in die situatie en roept de lidstaten op om op verschillende fronten op te treden : de tewerkstellingsgraad van vrouwen doen toenemen, de segregatie op basis van geslacht doen afnemen en het verschil tussen de lonen van vrouwen en die van mannen aanpakken.
Jammer genoeg heeft de Commissie het voorstel van het Europees Parlement om een « gender auditing » van de openbare budgetten te introduceren, niet aanvaard. Dat is echter een hoeksteen van elke inspanning die gericht is op een gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen in het economische leven. Gender auditing is een essentieel instrument als men wil nagaan of het « mainstreaming »-beginsel al dan niet wordt toegepast in het beleid en bovendien een belangrijke waarborg voor een maximale openheid. In Zweden werd er vorig jaar een wet goedgekeurd die werkgevers verplicht om in hun jaarverslagen de balans op te maken van de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen in hun bedrijf en bijvoorbeeld de loonverschillen en het aantal vrouwen in het topmanagement te vermelden. De Commissie was niet bereid om even ver te gaan. Toch hoopt mevrouw Theorin dat heel wat lidstaten het Zweedse voorbeeld zullen volgen.
De Commissie stemde er echter wel mee in om elk jaar bij het Europees Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang die er werd geboekt op het vlak van strategie en programma-implementatie. Dat is een hele verbetering ten opzichte van het voorstel om slechts op het einde van 2005 een eindverslag voor te leggen.
Het tweede doel is de gelijkwaardige deelname aan en vertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvorming. Nergens is de discrepantie tussen de jure en de facto zo groot als op het gebied van besluitvorming. De wettelijke gelijkheid van vrouwen en mannen wordt niet weerspiegeld in de vertegenwoordiging van de beide geslachten.
In Zweden mag dan wel 44 % van de leden van het Parlement uit vrouwen bestaan, in de andere lidstaten is dat heel wat anders. In Italië en Frankrijk gaat het om 11 % en in Griekenland zelfs maar om 7 %. In sommige landen zijn vrouwen op regionaal gebied praktisch uitgesloten van de besluitvorming. Slechts 12 % van de zetels in de regionale raden van Italië en Portugal wordt door vrouwen ingenomen.
Op lokaal vlak is de situatie bijna even erg. In de meeste lidstaten behalen de vrouwen slechts één vijfde van de zetels. Het is alweer het ergst gesteld in Griekenland, waar slechts 4 % van de zetels in de lokale raden door vrouwen wordt ingenomen.
Ook in de eigen instellingen van de Europese Unie is het resultaat ontmoedigend. Slechts 30 % van de europarlementsleden, slechts vijf van de 20 commissarissen, slechts 6,5 % van de Europese Raad en slechts 22 van de 222 leden van de commissie van regio's zijn vrouwen. Vrouwelijke vaardigheden en standpunten blijven ongehoord en ondervertegenwoordigd en worden over het hoofd gezien.
Om die situatie om te keren en ervoor te zorgen dat vrouwen niet alleen de helft van de taart krijgen, maar ook de slagroom stelt het nieuwe kaderprogramma een breed gamma aan strategieën voor die de vrouwelijke deelname aan de politieke, economische en sociale besluitvorming moeten bevorderen.
Het Europese Parlement steunt die brede benadering. Het doet mevrouw Theorin veel genoegen dat het erin geslaagd is om de andere EU-instellingen ervan te overtuigen het specifieke belang te erkennen van de actieve betrokkenheid van vrouwen bij de ontwikkeling van een buitenlands beleid door deelname aan internationale missies. Vrouwen ervaren een conflict immers anders dan mannen. Ook hun perspectief en behoeften met betrekking tot het sluiten van vrede verschillen van die van mannen. Als het standpunt van 50 % van de bevolking wordt genegeerd, worden er elementen die essentieel zijn voor het sluiten van een duurzame vrede weggelaten of over het hoofd gezien.
Het derde doel is gelijkheid inzake sociale rechten, met inbegrip van ouderschapsverlof, zwangerschapsbescherming, volksgezondheid en werktijd. De sociale rechten van Europese vrouwen zijn verre van verzekerd. Europese vrouwen leven weliswaar zes jaar langer dan Europese mannen, maar hun gezondheidstoestand is slechter. Zogenaamde « vrouwelijke gezondheidsbekommernissen » als osteoporose, menopauze en anorexia worden niet als « echte » ziekten behandeld en kunnen op minder geld en onderzoek rekenen.
Doordat ze hun kinderen opvoeden werken vrouwen ongeveer tien jaar minder in het gewone arbeidscircuit dan mannen. Als ze in het gewone arbeidscircuit werken hebben vrouwen een dubbele arbeidstaak. In Duitsland bijvoorbeeld presteren vrouwen per week ongeveer 35 uur onbetaald werk.
Om daar verandering in te brengen stelt het kaderprogramma een betere wetgeving voor, met name op het vlak van sociale bescherming. Het verheugt de spreekster dat het verzoek van het Parlement om referentiepunten uit te zetten voor een betere kinderopvang is opgenomen in het nieuwe kaderprogramma. De toegang tot kinderopvang is immers van essentieel belang om in het sociale leven tot gelijkheid tussen mannen en vrouwen te komen. Zo lang vrouwen niet de mogelijkheid hebben om hun carričre te verzoenen met hun gezinsleven, kunnen ze niet op gelijke voet met mannen deelnemen aan de arbeidsmarkt.
Toegang tot kinderopvang en bejaardenzorg is natuurlijk niet genoeg. Mannen zijn essentiële spelers in de problematiek van de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen. In verschillende lidstaten hebben alleenstaande mannen minder toegang tot kinderopvangvoorzieningen en hebben ze niet in dezelfde mate recht op ouderschapsverlof als werkende vrouwen. Dat leidt vaak tot de onevenwichtige verwachting dat de moeder thuis blijft en niet meer uit werken gaat. Vandaar dat het Europees Parlement heeft gevraagd dat in de nieuwe raamstrategie de mannelijke dimensie van de problematiek zou worden benadrukt.
In dat opzicht zou mevrouw Theorin de conferentie over mannen en de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen willen promoten die het Europees Parlement en Zweden op 8 maart van dit jaar samen zullen organiseren. De conferentie zal de nadruk leggen op het belang van de mannelijke aspecten van de problematiek van de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen, zoals : wat gebeurt er met de mannen als vrouwen meer macht verwerven in het arbeidsleven en in de politiek ? Zullen mannen zich dan bedreigd voelen en zullen ze trachten om de traditionele machtsstructuren in de samenleving in stand te houden ? Of zullen ze van de gelegenheid gebruik maken om een nieuwe mannelijk rolmodel uit te bouwen en de bestaande structuren te wijzigen ? Wat houdt mannen tegen om deel te nemen aan het propageren van een gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen ?
Het vierde doel is de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen in het burgerleven, waarmee de commissaris verwijst naar de eerbiediging van de mensenrechten. Het wordt vandaag de dag onvoldoende erkend dat het beginsel van de mensenrechten evenveel van toepassing is op vrouwen als op mannen. Geweld tegen vrouwen door hun mannelijke partners is de belangrijkste bron van letsels voor vrouwen meer nog dan beroving en verkeersongelukken samen. Tussen 15 en 25 % van de vrouwen wordt geslagen tijdens de zwangerschap.
Per jaar worden er ten minste een half miljoen vrouwen de EU binnengesmokkeld voor prostitutie. De verwondingen die vrouwen ten gevolge van slagen oplopen in Europa zijn even ernstig als de verwondingen die ten gevolge van 90 % van de zware gewelddadige misdaden worden opgelopen. Nochtans worden die slagen praktisch altijd ingedeeld bij de (minder ernstige) misdrijven.
In veel lidstaten ontbreekt het aan wetten tegen verkrachting binnen het huwelijk. Slechts 2 ŕ 3 % van de mannen die verkrachten gaat de cel in.
Om die vreselijke situatie aan te pakken zal het nieuwe kaderprogramma aandringen op het erkennen van de mensenrechten van vrouwen en de strijd tegen geslachtsgebonden geweld en mensenhandel opvoeren. De geplande acties omvatten onder meer publicaties, campagnes, conferenties, gegevensinzameling, studies en het uitbouwen van netwerken.
Het Europees Parlement verwelkomde de strategie die de Commissie in dat kader heeft voorgesteld en suggereerde gezamenlijk campagnes in de lidstaten op de VN-Dag tegen geweld tegen vrouwen en kinderen die elk jaar op 25 november plaatsvindt. De Commissie zal vanaf dit jaar die jaarlijkse campagnes coördineren.
Om eerlijk te zijn moet gezegd worden dat commissaris Diamantopoulou, het team dat het Franse voorzitterschap waarnam, en mevrouw Theorin vorig jaar al van start zijn gegaan toen ze de Witte-Lintencampagne hebben georganiseerd.
Alle premiers en parlementsleden van de EU werden uitgenodigd om daaraan deel te nemen. Premiers en parlementsleden hebben immers de speciale verantwoordelijkheid om het stille en private probleem van geweld tegen vrouwen in het centrum van het nationale en mondiale beleid te plaatsen. Vandaar dat hun werd gevraagd om vanaf de Internationale Dag tegen geweld tegen vrouwen op 25 november tot en met de Internationale Vrouwendag op 8 maart een wit lint te dragen als plechtige gelofte nooit geweld tegen vrouwen te gebruiken of te vergoelijken.
Ten vijfde wil de nieuwe raamstrategie trachten om ons rollenpatroon en onze stereotypen te wijzigen. Aangezien de media volledig door mannen worden gedomineerd, blijven ze negatieve en vernederende beelden van vrouwen de wereld insturen. Zo is er muziek die vrouwen uitscheldt voor hoeren en zijn er mannenbladen die « gang bangs » prijzen. Voorts is er de maatschappelijke druk op jonge vrouwen om honger te lijden en zo te zorgen voor een ideaal lichaam, met vaak desastreuze gevolgen voor hun gezondheid.
Het kaderprogramma tracht die situatie om te keren aan de hand van « gender mainstreaming »-initiatieven in het opvoedings-, vormings-, cultuur-, wetenschaps-, media- en sportbeleid.
Jammer genoeg werd de aanbeveling van het Parlement om voor de media een gedragscode op te stellen met betrekking tot de gelijkwaardige behandeling van vrouwen en mannen verworpen door de commissie. Dat is een droevige zaak aangezien de media heel belangrijk zijn voor het aanleren van seksisme aan jongens en meisjes.
Via de samenwerking met de Commissie en de Raad bij het ontwikkelen van een nieuw Europees kader voor gelijke kansen heeft het Parlement getracht om de reikwijdte van de raamstrategie te verdiepen.
Globaal gesproken is de voorzitster van de Commissie voor vrouwenrechten erg blij met het nieuwe kaderprogramma. Het is de eerste gelijkekansenstrategie die alle beleidsdomeinen bestrijkt en die alle programma's van de Unie onder één noemer samenbrengt. Het is niet zomaar een aanhangsel, maar een geďntegreerde benadering die in de richting van een echte gelijkheid tussen vrouwen en mannen gaat.
Zij hoopt dat het de geschiedenis ingaat als een mijlpaal op de weg naar de definitieve gelijkheid tussen de geslachten in de EU.
Tot slot is mevrouw Theorin bijzonder blij dat het Parlement ingegaan is op het voorstel om ten minste 50 miljoen euro uit te trekken om het programma te verwezenlijken.
Mevrouw de Bethune merkt op dat de leden van het adviescomité een document bezitten dat een beknopte uitleg verschaft over het programma van de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen. Het lid vraagt of er een meer uitgewerkte tekst bestaat, of er meer informatie kan verschaft worden over het beschikbare budget en over de implementatie van dit plan. Hoe zullen bovendien de Europese Commissie en het Europees Parlement samen dit plan monitoren, in de lidstaten de impulsen naar actie geven en het evalueren ? Verder vraagt het lid zich af wanneer het programma start en hoe hieraan praktisch kan worden meegewerkt. Kan er een beroep gedaan worden op subsidies en hoe wordt dit gecoördineerd ?
Mevrouw Willame is zeer verheugd over het vijfde communautaire actieprogramma inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen aangezien ze de indruk heeft dat nationaal de realisatie van dergelijke programma's moeizaam verloopt.
Wel vraagt de spreekster zich af waarom de Commissie de audit over gelijke kansen en lonen in bedrijven, die werd voorgesteld door het Europese Parlement, niet heeft geaccepteerd. Kan dit antwoord eventueel een uitleg bieden voor het probleem dat parlementsleden, meer in het algemeen, ondervinden om bepaalde ideeën ingang te doen vinden bij de uitvoerende macht ?
Verder is het lid van mening dat wat de politieke beslissingen in verband met gelijke kansen betreft, er een lichte vooruitgang bestaat in België. Bestaat deze vooruitgang ook in andere Europese landen ?
Mevrouw Theorin antwoordt dat het Europees Parlement er zich in december 2000 toe verbonden heeft om elk jaar ten minste 50 miljoen euro ter beschikking te stellen van het actieprogramma inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen.
Wat het antwoord op de vraag naar de auditing betreft, kan de spreekster geen duidelijke verklaring verschaffen. Wel is de spreekster zelf overtuigd van het nut van die maatregel en ze zou daarom de aanwezige parlementsleden willen vragen een procedure, geënt op de Zweedse, in eigen land op te starten. Immers, de goedkeuring en de implementatie van deze wetten moet nationaal georganiseerd worden en dergelijke werkwijze neemt tijd in beslag. Daarbij zou de spreekster willen suggereren om, net als in Zweden, een sterk netwerk van vrouwen te organiseren dat over de partijgrenzen heen bepaalde doelstellingen voorop zet, dat indien nodig de nodige politieke druk kan uitoefenen op het programma van de verschillende partijen en dat eventueel zelfs een eigen partij kan oprichten die 50 % van het kiespubliek aanspreekt.
De spreekster formuleert vervolgens een genuanceerd antwoord op de vraag of er enige vooruitgang is in verband met de politieke besluitvorming betreffende gelijke kansen. Zo werd er bijvoorbeeld wel vooruitgang geboekt in Frankrijk waar een wet werd aangenomen met betrekking tot de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen op de kieslijsten. Deze wet heeft een voorbeeldfunctie voor andere Europese landen en hij zal ook in andere landen een betere vertegenwoordiging van vrouwen in het politieke bestel bewerkstelligen. Zo heeft het Europese Parlement het verslag aangenomen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de tenuitvoerlegging van aanbeveling 96/694 van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces.
In dit verslag wordt de aanbeveling van de Raad uit 1996 over de noodzaak van geďntegreerde actie ter bestrijding van de ongelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de EU-instellingen en in ieder besluitvormingsorgaan herhaald en het stelt dat het vertegenwoordigingspercentage van elke sekse niet lager mag zijn dan 40 %.
Wat de vraag naar de manier van medewerking aan en beďnvloeding van het vijfde communautaire actieprogramma betreft, merkt de spreekster op dat er binnen de Commissie een comité bestaat waarin de verschillende lidstaten worden vertegenwoordigd en dat men via dit comité invloed op de werkzaamheden kan uitoefenen.
Bovendien zal er jaarlijks een plenaire vergadering over de implementatie en de strategie van het vijfde actieprogramma worden georganiseerd. Er zullen tevens regelmatig gesprekken plaatsvinden met de voorzitter en leden van de Europese Commissie over dit thema.
Een lid van de « Conseil des femmes francophones de Belgique » is verwonderd dat in de voordracht geen aandacht werd besteed aan de oververtegenwoordiging van vrouwen bij de parttime arbeidsplaatsen. Deze jobs worden minder goed vergoed en in bepaalde landen, in Engeland, bijvoorbeeld, hebben ze zelfs een minder goed geregelde sociale zekerheid en wordt er op die manier een sociale dumping binnen Europa georganiseerd. Alhoewel de communautaire raamstrategie vooral strategisch werd bedoeld, zou de spreekster toch willen vragen of er niet kan naar gestreefd worden om deze sociale dumping waarvan vooral vrouwen het slachtoffer zijn op het gemeenschappelijk Europees niveau te bannen.
Een ander lid van de « Conseil des femmes francophones de Belgique » merkt op dat ondanks de gemiddeld betere scholingsgraad van vrouwen, zij nog altijd in de minder betalende en sociaal zwakkere beroepen worden tewerkgesteld. Moet er daarom niet heel sterk de nadruk gelegd worden op een Europese mainstreaming : het nastreven van gelijke kansen in de economie, de werkgelegenheid en in het sociale stelsel ? Zou het niet opportuun zijn om op Europees niveau het recht op werkgelegenheid te verzekeren ?
Een lid van de Internationale Vrouwenraad wenst supplementaire informatie over het hierbovenvermelde Zweedse verslag. Is er bijvoorbeeld een verplichte weergave van de functieverdeling op elk hiërarchisch niveau, wat was de houding van de vakbonden tegenover dit document en kan dit ook Europees geďntroduceerd worden ?
Mevrouw Theorin antwoordt dat, in het Zweedse rapport, genderinformatie moet worden gegeven voor elk hiërarchisch niveau. Deze informatie zal daarom een spiegel vormen voor de genderpolitiek van elke onderneming. Vanwege het innovatieve karakter van deze maatregel en omdat hij enkel in Zweden wordt toegepast, is het instrument hoogstwaarschijnlijk niet opgenomen in het vijfde communautair actieprogramma. Toch is de spreekster een voorstander van dergelijke rapportering en ze suggereert dat ook andere landen dit systeem zouden overnemen.
Verder beaamt de spreekster dat vrouwen veel vaker parttime werken. Ze geeft aan dat vrouwen nog altijd de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding van de kinderen, dat de kinderopvang in de meeste landen niet optimaal is en dat de belastingen nog al te vaak op een familiale leest zijn geschoeid.
In Zweden werd de nadruk sterk gelegd op de kinderopvang, op een goede zwangersschapsregeling en een individueel belastingssysteem. Daarom hoeft het niet te verwonderen dat in dat land 80 tot 90 % van de vrouwen op de arbeidsmarkt actief zijn, waarvan de meeste fulltime.
Vanwege het probleem van de vergrijzing in Europa zal nochtans, indien men het langetermijngroeiritme wil aanhouden, een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt noodzakelijk zijn. Daarom ook moeten de randvoorwaarden zoals een betere kinderopvang en een belastinghervorming goed worden ingevuld. Indien immers niet voldaan wordt aan deze randvoorwaarden zullen vrouwen, net als in de Zuiderse landen, beslissen om geen moeder te worden en prioriteit geven aan hun professionele carričre. De mannelijke politici dienen hun politiek bestuur zodanig aan te passen dat vrouwen beide doelstellingen kunnen nastreven, namelijk een arbeidsplaats en het moederschap. De verschillende lidstaten moeten zelf deze wetten goedkeuren en het is aan de bevolking om politici zo onder druk te zetten dat de items op de politieke agenda verschijnen.
Een vorige spreekster « Conseil des femmes francophones » merkt op dat een bepaalde maatschappelijke tendens nog altijd van vrouwen verwacht dat ze aan de haard blijven of hoogstens parttime werken en dat er in die optiek vaak naar Nederland wordt verwezen waar vrouwen vaak niet fulltime actief zijn.
Als gevolg van deze maatschappelijke redenering vinden vrouwen minder gemakkelijk een fulltime job, zeker wanneer daar een goedkoper sociaal statuut, binnen Europa zelf verantwoordelijk voor concurrentievervalsing, aan verbonden is.
Mevrouw Theorin antwoordt dat het vijfde actieprogramma aandacht heeft voor werkgelegenheid. Volgens haar echter ligt de oorzaak van het hoge percentage vrouwen dat parttime werkt, in de zorgtaken die vrouwen momenteel nog voor het overgrote deel vervullen. De spreekster acht het daarom belangrijk eerst de structuren en maatschappelijke veranderingen in het zorgpatroon aan te passen zodat vrouwen hun zorgtaken kunnen verminderen en meer actief deelnemen aan het arbeidsproces.
Daarbij wil de spreekster ook aangeven dat de productiviteit en de stress momenteel heel wat hoger liggen dan pakweg 30 jaar geleden. Mensen, en zeker vrouwen aangezien ze tot het einde gaan en een dubbele dagtaak kennen, worden dus veel vaker geconfronteerd met een burn-out. De oplossing voor dit probleem zou in eerste instantie moeten gevonden worden in een wijziging van de arbeidsomstandigheden eerder dan in een lagere arbeidsparticipatie en kortere werktijd (parttime, uitstapregelingen, enz.).
De heer Remans gaat niet akkoord met de stelling dat de man het fulltime werken van de vrouw verhindert. Spreker verdedigt daarbij dat vooral moeders hun dochters kunnen stimuleren om te studeren en om voldoende ambitie te hebben, zoals een aantal studies hebben uitgewezen. Momenteel echter stimuleren moeders hun dochters nog te weinig om voldoende hoge studies aan te vatten en hoe hoger de studies, hoe hoger de kans op een fulltime job.
De heer Malmendier vraagt of de statistieken in verband met geweldpleging tegen vrouwen in Zweden significant verschillen van de rest van Europa.
Mevrouw Willame acht net als mevrouw Theorin ouderschapsverlof en de juiste structuren voor kinderopvang belangrijk om het vrouwen mogelijk te maken het moederschap te combineren met professionele activiteiten.
Refererend naar het Zweedse voorbeeld had het lid graag geweten of de veelvoudige aspecten van kinderopvang (zeer jonge kinderen, naschoolse opvang, vakantieopvang, ...) zich volledig in de publieke sector situeren en of er misschien ook privé-initiatieven zijn.
Mevrouw de Bethune heeft vragen over de functie van de Europese vrouwenlobby binnen het vijfde actieplan. Wat is de toekomst van de vrouwenlobby binnen het frame van dit plan ?
Kan mevrouw Theorin bovendien meer informatie verschaffen over de agenda van het Zweedse voorzitterschap inzake gelijke kansen ?
Mevrouw Lizin vraagt of mevrouw Theorin wat meer informatie kan geven over de follow-up van de Vrouwenmars van 14 oktober 2000. Zullen er bijvoorbeeld budgetten ter beschikking worden gesteld voor vrouwen die in netwerken zitten of om te vermijden dat ze in dergelijke netwerken terechtkomen ?
Mevrouw Kaçar vraagt of er in het Europees Parlement ook belang wordt gehecht aan de situatie van de « au pairs », vaak zonder statuut, zeer vatbaar voor de greep van mensenhandelaars en de prostitutienetwerken. Wordt het aspect van de genderproblematiek in het asielrecht opgenomen ?
Mevrouw Theorin ontkent dat moeders hun dochters stimuleren om te kiezen voor de minder moeilijke opleidingen. Immers, de Europese statistieken geven aan dat in de hogere opleidingen vrouwen vaak de meerderheid uitmaken. Ze hoopt daarom dat de resultaten van deze tendens zich binnenkort zullen weerspiegelen op de arbeidsmarkt.
Inzake partnergeweld verschillen de Zweedse statistieken niet van de rest van Europa. Net omwille van deze gegevens acht de spreekster de « witte lint »-campagne en de deelname van mannelijke politici aan deze campagne zeer belangrijk.
In Zweden bestaan er verschillende soorten opvang. De opvang wordt hoofdzakelijk georganiseerd door de overheid waarbij er ook coöperatieven en privé-initiatieven bestaan. Ondernemingsopvang echter is vrijwel onbestaande maar er is wel een openbare naschoolse opvang.
In verband met de agenda van het Zweedse voorzitterschap bevestigt de spreekster dat hierover reeds heel wat overleg heeft plaatsgehad en nog zal plaatsvinden binnen de Zweedse regering. Toch wil mevrouw Theorin reeds aangeven dat de mensenhandel zeker aan bod komt tijdens het Zweedse voorzitterschap. Ze uit daarbij de hoop dat er werkelijk fundamentele zaken kunnen veranderen.
Verder verduidelijkt mevrouw Theorin dat de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen van het Europees Parlement werkt rond het thema van de immigratie zoals het ontwerpverslag van mevrouw Aviles Perea over de rol van de vrouw tegen de achtergrond van de globalisering illustreert (2).
Een waarnemer (Internationale Vrouwenraad) merkt op dat er in Heidelberg een programma bestaat dat de attitudes van jongens ten opzichte van vrouwen wil veranderen. Kan zo een actieplan ook gepromoot worden in de Europese Unie ?
Een vertegenwoordigster van Soroptimist International merkt op dat volgens de tekst van de communautaire raamstrategie de NGO's vooral kunnen deelnemen aan transnationale uitwisselingsacties waarbij een groot aantal actoren betrokken is met het oog op de overdracht van informatie, lessen en werkmethodes. Kunnen nationale of regionale NGO's met het oog op een activiteit rond gender alleen gericht op België of Vlaanderen ook een beroep doen op dit project ? Is het bovendien ook mogelijk om in de transnationale uitwisselingsacties een project op te starten louter gericht op de uitwisseling tussen twee Oost-Europese landen aangezien daar immers heel wat behoefte is aan uitwisseling van informatie en werkmethodes ?
Een ambtenaar van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, vertegenwoordigster van België in het beheerscomité van het programma in verband met de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen, verduidelijkt dat de minister in september 2001 de lancering van het vijfde programma plant en dat ze nu reeds verschillende projecten inwacht.
In verband met de verplichte genderrapportering van de ondernemingen merkt spreekster op dat reeds vanaf 1993 ook in België een dergelijke verplichting bestaat. Spijtig genoeg is in de reglementering geen sanctie voorzien, waardoor slechts 10 % van de ondernemingen aan deze verplichting voldoen. Is in de Zweedse wet wel een dergelijke sanctie, bijvoorbeeld financiële, opgenomen ?
Een vorige spreekster « Conseil des femmes francophones » merkt op dat uit enquętes is gebleken dat Skandinavische vrouwen een zeer negatieve houding aannemen tegenover de Europese Unie en het Europese eenmakingsproces. Zou het niet mogelijk zijn om via bepaalde campagnes deze vrouwen te sensibiliseren voor een meer sociaal Europa zodat zij in deze materie het voortouw nemen ?
Mevrouw Theorin bevestigt dat ook en vooral Zweedse vrouwen vrij negatief staan tegenover de Europese Unie omdat ze vrezen aan sociale rechten te moeten inboeten. Deze twijfels zullen echter niet verdwijnen door een sensibiliseringscampagne. Deze vrouwen zullen daarentegen moeten verzekerd worden dat hun sociale zekerheidssysteem in de Europese Unie zal behouden blijven. Dat is de enige manier waarop hun attitude ten opzichte van de Unie zou kunnen wijzigen.
In verband met het nieuwe Zweedse audit-systeem kan de spreekster moeilijk een duidelijk antwoord formuleren met betrekking tot de voorziene sancties. Ze verduidelijkt wel dat dit systeem oorspronkelijk is gestart met een genderprogramma voor elke onderneming en dat het momenteel uit een audit bestaat waarin voor elke onderneming wordt nagegaan welke lonen aan vrouwen en mannen op een bepaald niveau worden uitbetaald. Het is dan achteraf bijvoorbeeld aan de vakbonden om hun conclusies uit dergelijke audit te trekken.
Verder vindt mevrouw Theorin de attitudevorming van jonge mannen ten opzichte van vrouwen zeer belangrijk. Ze stelt dat deze verantwoordelijkheid in essentie door mannen moet worden opgenomen en dat in de eerste plaats de vader dit rolmodel moet invullen.
Mevrouw Willame vraagt wat meer verduidelijking over de coöperatieve structuren bij de kinderopvang en ze vraagt supplementaire informatie met betrekking tot de sanctie bij het verwaarlozen van de verplichte audit.
Mevrouw Van Riet vraagt zich af of er in de Europese Unie een vergelijkende studie bestaat van de verschillende nationale wetgevingen ter bestrijding van discriminatie.
Bovendien heeft er onder het Zweedse voorzitterschap reeds een informele top plaatsgevonden waarbij er sprake zou zijn van de oprichting van een Instituut voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen. Kan de spreekster daar wat meer informatie over verschaffen ?
Mevrouw Theorin bevestigt dat de oprichting van een instituut voor gelijke kansen de nodige prioriteit kent vanuit het Zweedse voorzitterschap. Het onderwerp zal dan ook zeker op de agenda van de volgende vergadering van maart worden geplaatst.
Wat betreft de vraag naar de vergelijkende studie over de verschillende nationale wetgevingen, kan de spreekster geen duidelijk antwoord formuleren. Ze verwijst daarom naar de Europese Commissie. Ook wat betreft de mogelijke sancties, kan de spreekster niet direct meer informatie verschaffen.
Wat de organisatie van bepaalde activiteiten tussen Oost-Europese landen betreft, geeft de spreekster aan dat dergelijke activiteiten nuttig zijn en moeten gestimuleerd worden.
Een vorige spreekster van de « Conseil des femmes francophones » vraagt of er een diepgaand onderzoek gepland wordt naar de oorzaken van de armoede bij vrouwen en naar de achterliggende oorzaken van de mensenhandel.
Volgens mevrouw Theorin zal de mensenhandel, waar vrouwen vaak het slachtoffer van zijn, ook tijdens het Zweedse voorzitterschap op de agenda worden geplaatst. Het is daarbij de bedoeling om het onderwerp te bespreken met de verschillende regeringen, parlementen en de verschillende NGO's.
De voorzitster dankt de spreekster voor het grondige antwoord op de vragen en de aanwezigen voor hun belangstelling en hun zeer interessante vragen.
Mevrouw Goffinet herinnert er aan dat de toepassing van het vijfde actieprogramma betreffende de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen gespreid is over de jaren 2001 tot 2005. De toepassing ervan heeft een zekere vertraging opgelopen omdat de beslissing van de Europese Raad dateert van 20 december 2000 en omdat de eerste ontwerpen pas uiterlijk voor 15 juni 2001 moesten worden ingediend. Zowel de beperkte aanvraag voor de niet-gouvernementele organisaties als de openbare aanvraag zijn dus afgesloten en geen enkele lidstaat heeft al een duidelijk idee van de projecten die ingediend zijn.
Voor elk jaar heeft men een hoofdthema gedefinieerd. In 2001 is dit thema : gelijke lonen zonder onderscheid tussen mannen en vrouwen. De jaren 2002-2003 worden gewijd aan de problematiek van het leefbaar op elkaar aansluiten van het beroepsleven en het privé-leven. In 2004, met het oog op de naderende verkiezingen, krijgt de besluitvorming de volle aandacht. Tenslotte worden de stereotiepen in de mannen-vrouwenrelaties in 2005 aangesneden en in deze context zal men in het bijzonder de nadruk leggen op het onderwijs en de media.
Het vijfde actieprogramma voert enkele veranderingen in. Voortaan mogen de projecten maximum vijftien maanden duren in plaats van de oorspronkelijke twaalf maanden. De Commissie staat nu voor 80 % in voor een cofinanciering. Bovendien is het minimumbedrag dat vereist is om een project te laten meetellen, fors gestegen (250 000 euro), en dat is niet zonder gevolgen. Na de publicatie van de aanbestedingen bij inschrijving in het Publicatieblad, hebben heel wat organisaties gereageerd, want ondanks het feit dat de commissie 80 % mee financiert, betreft het hier toch bedragen die hun gebruikelijke beheersmiddelen overschrijden. Nochtans is het nu juist de bedoeling van de Commissie en van de Raad, om in het kader van het vijfde programma grootschalige projecten te promoten die een impuls kunnen geven aan daadwerkelijke veranderingen in de lidstaten en in de instellingen in het algemeen.
Het vijfde programma zal in België op 13 september 2001 officieel van start gaan in aanwezigheid van mevrouw Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met de Gelijke kansen, en mevrouw Diamantopoulou, Europees commissaris belast met de Gelijkheid op communautair niveau. Deze dag zal in het teken staan van een conferentie over het thema van gelijke lonen voor mannen en vrouwen. Men zal er voorbeelden voorstellen van een goede praktische aanpak door de vakbonden, de ondernemingen en de NGO's. Er zal een speciale zitting gewijd worden aan de PECO, hoewel bij gebrek aan een financiële overeenkomst voor het jaar 2001 de PECO voor het moment niet verkiesbaar zijn in het kader van het programma. Deze situatie zou geregulariseerd moeten worden voor de volgende aanbesteding bij inschrijving die in het Publicatieblad in de maand oktober 2001 zal gepubliceerd worden. Deze aanbesteding bij inschrijving zal gedurende een periode van tweeënvijftig dagen openstaan voor de indiening van projecten.
Een lid vraagt of de voor elk jaar gekozen thema's prioriteiten inhouden die op Europees niveau of uitsluitend door België zijn gedefinieerd.
Mevrouw Goffinet legt uit dat het hier om hoofdlijnen gaat die op Europees niveau uitgestippeld zijn. Dat betekent niet dat de projecten die over andere zaken handelen, niet door de Commissie zouden kunnen worden in aanmerking genomen, maar het is wel zo dat de toepasselijkheid ten opzichte van het jaarthema toch één van de eerste criteria zal zijn waarmee men rekening zal houden. Concreet komt het er voor het jaar 2001 op neer dat projecten die niet aanleunen bij het « gelijke lonen »-thema één voor één zullen worden onderzocht. In principe zou de Commissie haar keuzes in september of in oktober 2001 moeten bekendmaken.
Een ander lid was verbaasd tijdens de studienamiddag die de Senaat rond het thema van ongelijke lonen heeft georganiseerd, te vernemen dat de verschillen tussen de lonen van mannen en vrouwen niet echt een kwestie waren van bepaalde omstandigheden zoals loopbaanonderbreking, maar voornamelijk te maken hadden met het probleem van de rangschikking van de functies. Waarschijnlijk zou de uitvoering van een nieuwe rangschikking van de functies miljarden kosten. Overweegt de Europese Unie dan toch om dit aan te pakken, omdat dit echt de voornaamste oorzaak van de ongelijke lonen is ?
Mevrouw Goffinet antwoordt dat de problematiek van de rangschikking van de functies vooral tot de prioriteiten van België behoort en niet op dezelfde wijze tot uiting komt in de andere lidstaten. Finland heeft zich over deze kwestie gebogen en tijdens de conferentie op 13 september 2001 zal een evaluatie van tien jaar analystische rangschikking van de functies en de impact er van op de kloof tussen de lonen van mannen en vrouwen in dit land worden voorgesteld. In België heeft de Directie voor gelijke kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid een project voorgesteld over de rangschikking van functies in het kader van het Europees Sociaal Fonds, en niet in het kader van het vijfde actieprogramma. In het kader van het vijfde actieprogramma werd een ontwerp voorgesteld voor een website die alle instrumenten omtrent gelijke lonen in de vijftien lidstaten zou bevatten. Voor België krijgt de rangschikking van de functies er uiteraard een belangrijke plaats.
De conferentie van 13 september 2001 zal geopend worden met een toespraak over de indicatoren in verband met ongelijke lonen, die België op eigen initiatief heeft laten realiseren. Alle lidstaten hebben vragenlijsten ontvangen en men zal de eerste resultaten tijdens de conferentie kunnen voorstellen.
De eerste spreekster vraagt of men al een idee heeft van het aantal organisaties dat een project heeft ingediend in antwoord op de eerste aanbesteding bij inschrijving. Is dit aantal lager dan in het kader van de voorgaande actieprogramma's, gezien de verhoging van het vereiste minimumbedrag ? En zo ja, zou men deze vereiste dan later kunnen bijsturen ?
Volgens mevrouw Goffinet is het onmogelijk om nu al een nauwkeurig idee te hebben van het aantal ingediende projecten, want er blijven nog dossiers binnenkomen. In elk geval lijkt het er op dat weinig Belgische organisaties zelf een project als leader van het partnerschap hebben overgelegd. Maar een vereniging zoals « Retravailler » in Luik neemt actief deel aan een dossier dat is ingediend door de Franse coördinatie van de « Retravailler »-verenigingen. Uit de gedetailleerde beschrijving van de projecten zal blijken in welke mate de Belgische organisaties er eerder voor gekozen hebben om zich te associëren met projecten die door anderen worden gesteund.
De Commissie heeft laten weten dat als het aantal projecten van 250 000 euro en meer niet hoog genoeg zou zijn, zij in een tweede fase ook andere projecten in overweging zou nemen. Voor het prioritaire « Equal pay »-thema zal er in elk geval geen tweede aanbesteding bij inschrijving komen. De aanbesteding die in oktober 2001 zal worden gepubliceerd, zal reeds over het volgende prioritaire thema handelen. Toch zijn er nog andere acties in het kader van het actieprogramma voorzien, met name een studie over de haalbaarheid van een Europese genderinstelling. Voor deze studie komt er een aparte aanbesteding bij inschrijving die binnenkort zal verschijnen.
Dit rapport is éénparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jan REMANS. | Iris VAN RIET. |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 20 december 2000
betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)
(2001/51/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 13,
Gezien het voorstel van de Commissie (3),
Gezien het advies van het Europees Parlement (4),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (5),
Gezien het advies van het Comité van de regio's (6),
Overwegende hetgeen volgt :
(1) Het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van het gemeenschapsrecht en de richtlijnen en andere besluiten die zijn vastgesteld om dit beginsel na te leven hebben bij de verbetering van de positie van vrouwen een belangrijke rol gespeeld.
(2) Uit de ervaringen met acties op communautair gebied is gebleken dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen een combinatie van maatregelen vereist, met name wetgeving en praktische actie, die zodanig zijn opgezet dat zij elkaar versterken. De ervaring heeft ook geleerd dat de inspanningen van de Gemeenschap op dit gebied moeten worden voortgezet door gendermainstreaming te combineren met specifieke acties. Bovendien heeft de ervaring het gewicht van de rol van de man om de gelijkheid van de geslachten te bereiken, aangetoond.
(3) De nog bestaande structurele discriminatie op grond van geslacht, de dubbele en vaak meervoudige discriminatie van talrijke vrouwen, en de nog bestaande ongelijkheden tussen mannen en vrouwen rechtvaardigen de voortzetting en de uitbreiding van de communautaire maatregelen op dit gebied en het aanwenden van nieuwe methoden en een nieuwe aanpak.
(4) Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie over het tussentijdse verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het communautaire actieprogramma op middellange termijn inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen (1996-2000) (7) de Commissie opgeroepen een voorstel voor een vijfde actieprogramma in te dienen.
(5) De Raad van de Europese Unie heeft in zijn conclusies van 22 oktober 1999 het belang beklemtoond van een nieuw actieprogramma ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen.
(6) De vierde Wereldvrouwenconferentie, die op 15 september 1995 in Peking werd gehouden, heeft een verklaring en een actieprogramma aangenomen waarin de regeringen, de internationale gemeenschap en de civiele samenleving worden opgeroepen om strategische maatregelen te nemen ten einde de discriminatie van vrouwen op te heffen en de obstakels voor de gelijkheid van mannen en vrouwen uit de weg te ruimen. In het einddocument van de voortgangs- en evaluatievergadering die ter gelegenheid van de algemene vergadering van de Verenigde Naties van 5 tot en met 9 juni 2000 in New York (Peking + 5) is gehouden, worden de verklaring en het actieprogramma bevestigd en wordt het actieprogramma op een aantal terreinen uitgebreid. Tevens werd opnieuw bevestigd dat het actieprogramma volledig en snel moet worden uitgevoerd.
(7) Alle lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) ondertekend en bekrachtigd.
(8) De Europese Raad heeft tijdens de zittingen van 23 en 24 maart 2000 in Lissabon en van 19 en 20 juni 2000 te Santa Maria da Feira de Commissie en de lidstaten verzocht alle aspecten van gelijke kansen bij het werkgelegenheidsbeleid te bevorderen, bijvoorbeeld door het verminderen van de segregatie op de arbeidsmarkt en door de combinatie van werk en gezin te vergemakkelijken, met name door een nieuwe benchmark vast te stellen voor betere kinderopvang. De Europese Raad heeft tevens kwantitatieve doelstellingen bepaald, die er onder meer toe strekken de arbeidsparticipatie van vrouwen, die thans 51 % bedraagt, vóór 2010 tot 60 % te verhogen.
(9) De Raad van de Europese Unie heeft in zijn resolutie van 29 juni 2000 (8) het belang beklemtoond van een evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven.
(10) De nieuwe communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen bestrijkt alle maatregelen van de Gemeenschap die er overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het verdrag toe strekken de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Deze beschikking verschaft de structuur voor de horizontale en coördinerende activiteiten die nodig zijn om voor samenhang te zorgen en om synergieën te ontwikkelen in het kader van de uitvoering van de raamstrategie.
(11) Ter versterking van de meerwaarde van de communautaire actie moet de Commissie in samenwerking met de lidstaten in alle opzichten zorgen voor de samenhang en de complementariteit van de in het kader van deze beschikking uitgevoerde acties en van andere betrokken communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties, met name die welke betrekking hebben op een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie, de sociale politiek, het Europees Sociaal Fonds, onderwijs, beroepsopleiding en jeugd.
(12) De acties ter versterking van de capaciteit van de sleutelactoren die bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen betrokken zijn, moeten onder meer de uitwisseling omvatten van informatie, ervaringen en goede praktijken tussen de netwerken, met inbegrip van het netwerk van parlementaire commissies voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van de lidstaten en van het Europees Parlement, alsmede van het netwerk van deskundigen van de Commissie. Er moet voorrang worden verleend aan de bevordering van synergie tussen de leden van de netwerken.
(13) De Commissie en de lidstaten zullen zich beijveren om een duidelijke, eenvoudige en begrijpelijke taal te gebruiken in alle teksten, richtsnoeren en uitnodigingen tot het indienen van voorstellen die in het kader van dit programma worden bekendgemaakt.
(14) Voor het welslagen van elke communautaire actie is het nodig dat de resultaten aan de doelstellingen worden getoetst en worden beoordeeld.
(15) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).
(16) De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst) voorziet in ruimere samenwerking op sociaal gebied tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte (EVA/EER) anderzijds; dit programma moet worden opengesteld voor de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten, in de aanvullende protocollen en in de besluiten van de respectieve Associatieraden, voor Cyprus, Malta en Turkije, op basis van aanvullende kredieten overeenkomstig de met deze landen overeen te komen procedures.
(17) Bij de uitvoering van dit programma zal in het bijzonder belang worden gehecht aan de werkzaamheden die worden verricht in andere internationale organisaties, met name in de Verenigde Naties, de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Raad van Europa.
(18) In deze beschikking is voor de volledige looptijd van het programma een referentiebedrag opgenomen, in de zin van punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (10), dat de in het verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet laat.
(19) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het verdrag, kunnen de doelstellingen van het overwogen optreden van de Gemeenschap, namelijk de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, wegens, onder meer, de noodzaak van multilaterale partnerschappen, transnationale uitwisseling van informatie en verspreiding van goede praktijken in de gehele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen zij derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze beschikking beperkt zich tot het vereiste minimum om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hiertoe nodig is,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN :
Artikel 1
Vaststelling van een programma
Deze beschikking stelt voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een communautair actieprogramma vast betreffende de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen, hierna « het programma » genoemd, dat ertoe strekt de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, met name door bijstand en ondersteuning te verlenen aan de communautaire strategie.
Artikel 2
Beginselen
1. Het programma is een van de noodzakelijke instrumenten voor de uitvoering van de algehele communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen, die alle communautaire beleidsmaatregelen en acties gericht op de totstandbrenging van de gelijkheid van mannen en vrouwen omvat, waaronder beleidsmaatregelen inzake gendermainstreaming en specifieke acties gericht op vrouwen.
2. Het programma coördineert, ondersteunt en financiert de uitvoering van de horizontale activiteiten op de de werkterreinen van de communautaire raamstrategie inzake gelijkheid van mannen en vrouwen. Het gaat hierbij om : economisch leven; gelijke deelname en vertegenwoordiging; sociale rechten, maatschappelijk leven; rolpatronen en stereotypen. Het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het uitbreidingsproces van de Unie alsook de man/vrouw-dimensie in de communautaire externe betrekkingen en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid dienen een rol te spelen op alle werkterreinen van de raamstrategie.
Artikel 3
Doelstellingen
Met inachtneming van de in artikel 2 genoemde beginselen en rekening houdend, waar nodig, met de ontwikkelingen op wetgevingsgebied, heeft het programma de volgende doelstellingen :
a) bevordering en verspreiding van waarden en praktijken die aan de gelijkheid van mannen en vrouwen ten grondslag liggen;
b) verbetering van het begrip van kwesties die met de gelijkheid van mannen en vrouwen verband houden, met inbegrip van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht, waaronder meervoudige discriminatie van vrouwen, door onderzoek van de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen en praktijken middels voorafgaande analyse, controle van de uitvoering en beoordeling van de gevolgen;
c) ontwikkeling van de capaciteit van actoren om de gelijkheid van mannen en vrouwen daadwerkelijk te bevorderen, in het bijzonder door het ondersteunen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken en het oprichten van netwerken op communautair niveau.
Artikel 4
Communautaire acties
1. Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen zullen de volgende acties in een transnationaal raam worden uitgevoerd :
a) bewustmaking, in de eerste plaats door de beklemtoning van de communautaire dimensie van de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en door het openbaar maken van de resultaten van het programma, met name door publicaties, campagnes en evenementen;
b) analyse van factoren en beleidsmaatregelen in verband met de gelijkheid van mannen en vrouwen, waaronder de verzameling van statistieken, studies, gender-effectevaluatie, instrumenten en mechanismen, ontwikkeling van indicatoren en standaarden en doeltreffende verspreiding van resultaten. Dit zal ook het toezicht op de uitvoering en toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake gelijkheid omvatten door de beoordeling van de wetgeving en de praktijken om het effect en de doeltreffendheid daarvan te bepalen;
c) transnationale samenwerking tussen actoren, door de bevordering van de oprichting van netwerken en de uitwisseling van ervaringen op communautair niveau.
2. De bepalingen ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde acties zijn opgenomen in de bijlage.
Artikel 5
Uitvoering van het programma en samenwerking
met de lidstaten
1. De Commissie :
a) zorgt voor de uitvoering van de onder dit programma vallende communautaire acties;
b) wisselt geregeld van gedachten met de leden van het in artikel 7 bedoelde comité, met vertegenwoordigers van de sociale partners op gemeenschapsvlak en niet-gouvernementele organisaties over de uitvoering van en het toezicht op het programma en over daarmee verband houdende beleidsoriëntaties. Daartoe stelt de Commissie dienstige informatie ter beschikking van de niet-gouvernementele organisaties en de sociale partners. De Commissie brengt het bij artikel 7 opgerichte comité op de hoogte van haar standpunten;
c) bevordert het actieve partnerschap en de dialoog tussen alle bij het programma betrokken partners, onder meer ter aanmoediging van een geďntegreerde en gecoördineerde aanpak van de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
2. De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten de nodige maatregelen om :
a) de deelname van alle betrokken partijen aan het programma te bevorderen;
b) te zorgen voor de verspreiding van de resultaten van de in het bestek van dit programma uitgevoerde acties;
c) begrijpelijke informatie te verstrekken en te zorgen voor de nodige publiciteit en toezicht ten aanzien van de door dit programma gesteunde acties;
Artikel 6
Uitvoeringsmaatregelen
1. De door de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen met betrekking tot de hieronder genoemde onderwerpen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 7, lid 2 :
a) de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma;
b) het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van de acties van het programma;
c) de door de Gemeenschap te leveren financiële steun;
d) de jaarlijkse begroting en de verdeling van de middelen over de verschillende acties van het programma;
e) de wijze waarop de door de Gemeenschap gesteunde acties worden geselecteerd, alsmede de door de Commissie voorgestelde ontwerplijst van acties die deze steun ontvangen;
f) de criteria voor het uitoefenen van toezicht op het evalueren van het programma, en in het bijzonder de kosteneffectiviteit, alsook de wijze waarop de resultaten worden verspreid.
2. De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen met betrekking tot alle overige onderwerpen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 7, lid 3.
Artikel 7
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité (hierna « het comité » te noemen).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 4, lid 3, van besluit 1999/468/EG genoemde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van besluit 1999/468/EG van toepassing.
4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 8
Samenwerking met andere comités
Ter waarborging van de samenhang en complementariteit van dit programma met andere maatregelen als bedoeld in artikel 9, houdt de Commissie het comité regelmatig op de hoogte van andere communautaire acties die bijdragen aan de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen. Zo nodig zal de Commissie een regelmatige en gestructureerde samenwerking tot stand brengen tussen dit comité en de voor andere betrokken beleidsmaatregelen, instrumenten en acties ingestelde toezichthoudende comités.
Artikel 9
Samenhang en complementariteit
1. De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor de algehele samenhang met de andere beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Unie en de Gemeenschap, met name door de vaststelling van passende mechanismen en instrumenten, zoals gender-effectevaluatie, toezichtinstrumenten en benchmarking, voor de coördinatie van de activiteiten van dit programma met activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de vooruitgang van vrouwen, met name op het gebied van onderzoek, werkgelegenheid, discriminatieverbod, armoedebestrijding en sociale uitsluiting, gezondheid, onderwijs, opleiding en jeugdzaken, cultuur, justitie en binnenlandse zaken en op het gebied van de uitbreiding en de externe betrekkingen van de Gemeenschap (met inbegrip van de externe communautaire acties op het gebied van mensenrechten).
2. De Commissie en de lidstaten dragen zorg voor de samenhang en complementariteit tussen de acties die uit hoofde van dit programma worden uitgevoerd en andere relevante acties van de Unie en de Gemeenschap, zoals die welke ondersteund worden door de programma's Daphne, STOP, Phare en Meda, het kaderprogramma voor onderzoek, het programma ter bestrijding van de sociale uitsluiting, de sociale agenda en door het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie (2001-2006).
Dit programma moet rekening houden met de specifieke acties die gericht zijn op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en werk die door de Gemeenschap kunnen worden uitgevoerd uit hoofde van de structuurfondsen, het communautair initiatief EQUAL of in het kader van de maatregelen ter stimulering van de samenwerking met het oog op een versterking van de werkgelegenheidsstrategie.
3. De lidstaten bevorderen alle inspanningen en stellen alles in het werk om te zorgen voor samenhang en complementariteit tussen de activiteiten in het kader van dit programma en dit op nationaal, gewestelijk en plaatselijk vlak.
Artikel 10
Deelname van de EVA/EER-landen, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, Cyprus, Malta en Turkije
Dit programma staat open voor deelname van :
a) de EVA/EER-landen overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de EER-Overeenkomst;
b) de kandidaat-landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten, in de aanvullende protocollen en in de besluiten van de respectieve Associatieraden;
c) Cyprus, Malta en Turkije, op basis van aanvullende kredieten volgens met die landen overeen te komen procedures.
Artikel 11
Financiering
1. Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 2001 tot en met 2005 beloopt 50 miljoen EUR.
2. De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
Artikel 12
Toezicht en beoordeling
1. De Commissie oefent, in samenwerking met het in artikel 7 bedoelde comité, regelmatig toezicht op het programma uit.
2. De Commissie evalueert het programma met de hulp van onafhankelijke deskundigen. Bij deze evaluatie worden de relevantie, de doeltreffendheid en de kosteneffectiviteit van de uitgevoerde acties beoordeeld ten aanzien van de in artikel 3 genoemde doelstellingen. Ook wordt het effect van het programma als geheel beoordeeld.
Deze evaluatie betreft tevens de complementariteit van de acties in het kader van dit programma en die welke worden uitgevoerd in het kader van andere communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.
3. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's uiterlijk op 31 december 2003 een tussentijds beoordelingsverslag voor.
4. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's uiterlijk op 31 december 2006 een eindbeoordelingsverslag over de communautaire raamstrategie en het programma voor.
5. De in de leden 3 en 4 bedoelde beoordelingsverslagen geven telkens aan welk gedeelte van de fondsen ter beschikking is gesteld van, enerzijds, de Commissie, de lidstaten en overheidsinstanties en, anderzijds, de NGO's.
Artikel 13
Adressaten
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 december 2000.
Voor de Raad
De voorzitter,
É. Guigou
I. ACTIEGEBIEDEN
Met inachtneming van de in artikel 2 bedoelde beginselen kan het programma betrekking hebben op een of meer van de volgende werkterreinen, zulks binnen de grenzen van de bevoegdheden die het verdrag de Gemeenschap verleent :
1. Economisch leven
Dit gebied betreft de nog resterende genderkloven op de arbeidsmarkt en de wijze waarop deze worden aangepakt. Het doel is de vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen en de vermindering van de werkloosheid onder vrouwen, en de bevordering van een betere aansluiting tussen het beroeps- en het gezinsleven van mannen en vrouwen.
De thema's van de gendersegregatie op de arbeidsmarkt, met inbegrip van de verticale segregatie (het « glazen plafond »), en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen, die vooral aan bod komen in de communautaire programma's welke in artikel 9, lid 2, worden bedoeld, kunnen door dit programma worden behandeld, voorzover het erom gaat tot een geďntegreerde benadering te komen van de verschillende gebieden waarop het programma betrekking heeft of voorzover het gaat om bepaalde soorten acties die niet worden gefinancierd door de genoemde programma's.
2. Gelijke deelname en vertegenwoordiging
Dit gebied betreft het gebrek aan deelname van vrouwen in besluitvormingsorganen. De acties houden verband met strategieën en instrumenten ter bevordering van de deelname van vrouwen aan de politieke, economische en sociale besluitvorming op alle niveaus, en omvatten tevens activiteiten op het gebied van externe betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking (zoals de rol van vrouwen in en hun deelname aan internationale missies).
3. Sociale rechten
Er moet een effectieve gendermainstreaming worden toegepast op alle beleidsterreinen die van invloed zijn op het dagelijkse leven van vrouwen, zoals vervoer, gezondheidszorg en bestrijding van discriminatie op andere gronden. De acties worden gecoördineerd met die van het communautaire actieprogramma ter bestrijding van discriminatie, en andere relevante actieprogramma's. De acties beogen de verbetering van de toepassing van de communautaire wetgeving, met name inzake sociale bescherming en op het gebied van ouderschapsverlof, bescherming van het moederschap en arbeidstijd, alsmede het vinden van manieren om het beroepsleven en het gezinsleven gemakkelijker op elkaar te laten aansluiten, met name door een benchmark vast te stellen voor betere kinderopvang en bejaardenzorg.
4. Maatschappelijk leven
Dit gebied betreft de eerbiediging van de mensenrechten van vrouwen. De acties beogen de bevordering van de erkenning van de mensenrechten van vrouwen, de eerbiediging van de rechten in verband met gelijke kansen en de versterking van de bestrijding van gender-gerelateerd geweld en de handel in vrouwen.
5. Rolpatronen en stereotypen
Dit gebied betreft de stereotiepe beeldvorming van mannen en vrouwen en de noodzaak van de verandering van gedrag, attitudes, normen en waarden om rekening te houden met de evoluerende rol van mannen en vrouwen in de maatschappij. De acties hebben betrekking op gendermainstreaming, met name in de beleidsmaatregelen op het gebied van onderwijs, opleiding, cultuur, wetenschappen, media, jeugd en sport.
II. TOEGANG TOT HET PROGRAMMA
Dit programma is, onder de in deze bijlage uiteengezette voorwaarden en met inachtneming van de daarin bepaalde uitvoeringsregelingen, toegankelijk voor overheids- en privé-instanties die betrokken zijn bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, in het bijzonder :
a) de lidstaten;
b) de plaatselijke en regionale autoriteiten;
c) de instanties voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;
d) de sociale partners;
e) de niet-gouvernementele organisaties;
f) de universiteiten en andere onderzoekinstellingen;
g) de nationale bureaus voor de statistiek;
h) de media.
III. TYPES ACTIES
De volgende maatregelen kunnen door het programma worden gesteund in een transnationaal kader :
Deel 1 Bewustmaking
1. De organisatie van conferenties, seminars en evenementen op Europees niveau.
2. De organisatie in de lidstaten en, overeenkomstig artikel 10, in de kandidaat-lidstaten, van een jaarlijks weerkerend, groot Europees evenement rond een prioritair thema van het programma.
3. De organisatie van Europese mediacampagnes en evenementen ter ondersteuning van de transnationale uitwisseling van informatie en de identificatie en verspreiding van goede praktijken, waaronder de toekenning van een jaarlijkse prijs aan bedrijven die succesvol zijn bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en met het oog op de versterking van de zichtbaarheid van de genderkwesties.
4. De publicatie van materiaal ter verspreiding van de resultaten van het programma, waaronder het opzetten van een internetsite met voorbeelden van goede praktijken, een forum voor de uitwisseling van ideeën en een gegevensbank met potentiële partners voor transnationale uitwisselingsacties, alsook e-links met de bestaande relevante websites in de lidstaten.
5. De uitvoering van transnationale initiatieven, zoals vergaderingen, seminars, campagnes, enz., over jaarlijks goedgekeurde bijzondere thema's, na discussie met het comité van artikel 7. Het doel van deze activiteiten is de ondersteuning en de verbetering van de synergie tussen de nationale beleidsmaatregelen inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen en de ontwikkeling van een communautaire meerwaarde.
6. De organisatie van seminars en de verspreiding van informatie betreffende en ter ondersteuning van de toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften en de eisen van de kandidaat-lidstaten.
Deel 2 Analyse en evaluatie
1. De ontwikkeling en verspreiding van vergelijkbare statistieken, opgesplitst naar geslacht en, indien mogelijk, naar leeftijd, statistische series over de situatie van mannen en vrouwen op verschillende beleidsterreinen.
2. De ontwikkeling en verspreiding van methodologieën en indicatoren voor de evaluatie van de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen en praktijken inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (benchmarking).
3. Er zal een analyse van de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de uitvoering van de gelijkheidswetgeving in de lidstaten, de invloed en het effect van de sociale bescherming en het belastingstelsel op mannen en vrouwen en de bevordering van vrouwen in het besluitvormingsproces worden uitgevoerd en de resultaten en de getrokken lessen zullen worden verspreid.
4. De verzameling, de evaluatie en de verspreiding van bijgewerkte informatie en ervaringen inzake succesvolle initiatieven, methoden en technieken in verband met vrouwen en de media, waaronder de bestrijding van stereotypen over de rol van mannen en vrouwen en de bevordering van de positieve en gediversifieerde beeldvorming van mannen en vrouwen in de media.
5. De publicatie van een jaarverslag over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie, waaronder de geboekte vooruitgang bij het bereiken van de benchmarks en de evaluatie van de behaalde resultaten.
6. De uitvoering en de verspreiding van thematische studies op de doelgebieden, waarbij de overeenkomsten en de verschillen in de aanpak in de afzonderlijke lidstaten en tussen de lidstaten en de kandidaat-landen worden vergeleken.
7. Een uitvoerbaarheidsstudie waarbij de voorwaarden voor de instelling van een Europees genderinstituut worden geanalyseerd.
Bij de uitvoering van dit deel moet de Commissie met name zorg dragen voor de samenhang en complementariteit met de activiteiten die worden uitgevoerd door de andere diensten van de Commissie of door Europese agentschappen, met name de Europese Stichting tot verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden en het Vijfde Kaderprogramma voor OTO van de Gemeenschap, alsmede het Cedefop.
Deel 3 Capaciteitsopbouw
Om de capaciteiten en de doeltreffendheid van de bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen betrokken sleutelactoren te verbeteren kunnen de volgende maatregelen worden gesteund.
Transnationale uitwisselingsacties waarbij een ruime verscheidenheid aan actoren van ten minste drie lidstaten zijn betrokken, bestaande in de overdracht van informatie, ervaringen en goede praktijken. Deze activiteiten kunnen worden geleid door NGO's of sociale partners op Europees niveau en transnationale netwerken van regionale of lokale autoriteiten en van organisaties die de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen nastreven.
Deze activiteiten kunnen omvatten : vergelijking van de doeltreffendheid van processen, methoden en instrumenten in verband met de gekozen thema's, wederzijdse overdracht en toepassing van goede praktijken, uitwisselingen van personeel, gezamenlijke ontwikkeling van producten, processen, strategie en methodologie, aanpassing aan verschillende contexten van als goede praktijk geďdentificeerde methode, instrumenten en processen, en/of verspreiding van resultaten, materiaal ter verhoging van het profiel en evenementen.
IV. METHODE VOOR HET INDIENEN
VAN DE AANVRAGEN OM STEUN
Deel 1 De acties (2), (3) en (4) van dit deel zullen worden uitgevoerd na het houden van een openbare aanbesteding. De acties (5) en (6), die moeten worden uitgevoerd onder het gezag van de lidstaten of door de organen die voor gelijkberechtiging zijn, kunnen worden gesubsidieerd na de publicatie van tot de lidstaten gerichte beperkte oproepen tot het indienen van voorstellen.
Deel 2 Acties in het kader van dit deel zullen via de commissie worden uitgevoerd, normaliter na het houden van aanbestedingen. Actie (1) zal worden uitgevoerd volgens de relevante procedures van Eurostat.
Deel 3 Deel 3 zal worden uitgevoerd na de publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen door de Commissie die de voorstellen zal onderzoeken. De acties kunnen worden uitgevoerd door NGO's of sociale partners op Europees niveau, transnationale netwerken van regionale of lokale autoriteiten of transnationale netwerken van organisaties die de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen nastreven.
V. UITVOERING VAN DE ACTIES
1. De te ondernemen acties kunnen worden gefinancierd op basis van dienstverleningscontracten na aanbesteding of door subsidies voor gezamenlijke financiering uit andere bronnen. In het laatste geval bedraagt de financiële steun van de Commissie in de regel niet meer dan 80 % van de feitelijk door de ontvanger gedane uitgaven.
2. Bij de uitvoering van het programma kan de Commissie extra middelen nodig hebben, onder meer voor het inschakelen van deskundigen. Hierover wordt besloten in het kader van de continue beoordeling van de toewijzing van de middelen die de Commissie uitvoert.
3. Bij de uitvoering van het programma kan de Commissie een beroep doen op technische en/of administratieve bijstand, in het wederzijds belang van de Commissie en de begunstigden, in verband met identificatie, voorbereiding, management, monitoring, audit en controle.
4. De Commissie kan tevens activiteiten op het gebied van informatie, publicatie en verspreiding ontplooien. Ook kan zij evaluatiestudies verrichten en seminars, colloquia of andere bijeenkomsten van deskundigen organiseren.
5. De Commissie stelt jaarlijks werkprogramma's op waarin de prioriteiten en de te ondernemen acties worden aangegeven. Ook staan hierin de regelingen en criteria voor de selectie en financiering van acties uit hoofde van dit programma vermeld. Daarbij wint de Commissie het advies in van het in artikel 7 genoemde comité.
6. Bij de ondernomen acties worden de beginselen inzake gegevensbescherming volledig geëerbiedigd.
(1) Zie bijlage 1.
(2) Verslag over de gevolgen van de globalisering voor de vrouwelijke immigranten uit de mediterrane landen, 13 februari 2001, A5-0058/2001.
(3) PB C 338 E van 28 november 2000, blz. 196.
(4) Advies bekendgemaakt op 15 november 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
(5) Advies bekendgemaakt op 28 november 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
(6) Advies bekendgemaakt op 23 oktober 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
(7) PB C 279 van 1 oktober 1999, blz. 88.
(8) PB C 218 van 31 juli 2000, blz. 5.
(9) PB L 184 van 17 juli 1999, blz. 23.
(10) PB C 172 van 18 juni 1999, blz. 1.