Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-37

ZITTING 2000-2001

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 1301 van mevrouw De Schamphelaere d.d. 18 mei 2001 (N.) :
Meerwaardebelasting op gebouwde onroerende goederen. ­ Onderwerping aan de personenbelasting.

Meerwaarden op gebouwde onroerende goederen die vanaf 1 januari 1997 worden gerealiseerd, zijn onder bepaalde voorwaarden onderworpen aan de personenbelasting tegen een eenvormig tarief van 16,5 % (artikel 90, 10º, en 171, 4º, e), WIB 92).

Artikel 93bis, 1º, van hetzelfde wetboek bepaalt echter dat deze meerwaardebelasting « niet verschuldigd » is wanneer we te maken hebben met een « overdracht onder bezwarende titel » van een woning waarvoor, met toepassing van artikel 16, de woningaftrek kan worden toegestaan voor het ganse tijdperk dat begrepen is tussen 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan dat waarin de vervreemding heeft plaatsgehad, en de datum hiervan.

Onderstaand (fictief) voorbeeld toont wel duidelijk aan welke probleemstellingen zich terzake in de dagelijkse praktijk kunnen voordoen, en die ongetwijfeld heel wat vragen kunnen doen rijzen.

Een echtpaar had een eigen woning aangekocht op 16 mei 1998 (datum notariële akte) voor de som van 3 000 000 frank. Vanaf dit tijdstip nam het hierin zijn intrek, zodat het in aanmerking kwam voor de woningaftrek bedoeld bij artikel 16 WIB 92. Op het einde van het jaar 1999 besloot het deze te verkopen omdat het een grotere woning wilde gaan bewonen. Vanaf 1 februari 2000 stelde het via een makelaar de woning te koop. Op 15 maart 2000 nam het zijn intrek in de nieuw aangekochte woning, en gaf het tevens zijn domiciliewijziging door aan de gemeente. Op 1 juni 2000 vond de makelaar een koper voor de oude woning, en met de goedkeuring van de eigenaars werd een onderhandse verkoopovereenkomst opgesteld waarbij de woning werd verkocht aan een Nederlands echtpaar tegen de som van 4 500 000 frank. De notariële akte werd verleden op 31 augustus 2000.

Graag had ik van de geachte minister het volgende vernomen :

1. Is de meerwaardebelasting zoals bepaald door artikel 90, 10º, WIB 92 verschuldigd, of kan er toepassing gemaakt worden van de bepalingen van artikel 93bis, 1, WIB 92 ? Met andere woorden hoe moet de uitdrukking « voor het ganse tijdperk dat ... » juist worden geïnterpreteerd ? Hoeveel bedraagt de eventuele meerwaarde ?

2. Idem zoals in luik 1 vermeld, maar de onderhandse verkoopovereenkomst werd opgemaakt op bijvoorbeeld 12 maart 2000 en de notariële akte werd verleden op 31 mei 2000. Hoeveel bedraagt de belastbare meerwaarde ?

3. Idem zoals in luik 1 vermeld, met evenwel dit verschil, dat het echtpaar besloot het land te verlaten op 15 maart 2000, omdat de echtgenoot via zijn werkgever een opdracht in de USA heeft aanvaard (er werd dus geen andere woning aangekocht). Dient de eventuele meerwaardebelasting te worden ingehouden door de notaris, aangezien op het moment van het verlijden van de akte, het echtpaar geen rijksinwoners meer zijn, en de eventuele belasting moet worden afgedragen aan de ontvanger van de registratie ?

4. Bent u bereid om aan de ontvangers van de registratie (thans administratie van het « AKRED » genaamd) en de Inspecteurs van de controlekantoren der belastingen, eerlang in een omzendbrief over deze materie meer duidelijke en praktische richtlijnen te verstrekken, zodat deze ambtenaren precies weten hoe zij deze wetgeving in gans het land éénvormig dienen te interpreteren en toe te passen tegenover eventueel belastingplichtigen ?