2-300/1

2-300/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

19 JUNI 2001


De hervorming van de politiediensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE DAMES CORNET D'ELZIUS, de BETHUNE EN DE HEER LOZIE


INHOUD



HOOFDSTUK I

Inleiding

Op 5 januari 1999 publiceerde het Belgisch Staatsblad de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus (afgekort WGP).

Deze wet, die gegroeid was uit het befaamde Octopusoverleg, betekende een ware omwenteling van het politielandschap.

Ze was tegelijk een orgelpunt van de hervormingsbeweging die reeds een hele tijd aan de gang was, en een breuklijn met de bestaande tendensen.

Een orgelpunt, omdat ze een eindpunt betekende van een tendens tot modernisering van de bestaande politiediensten, waarvan de noodzaak was gebleken naar aanleiding van disfuncties die gedurende een twintigtal jaren de kop hadden opgestoken met de regelmaat van een klok, en dit telkens in verband met één of andere onverkwikkelijke affaire, waarvan de laatste zonder twijfel de zaak-Dutroux was.

Al deze evenementen hadden een onmiddellijke politieke weerslag en zetten de politieke verantwoordelijken uiteindelijk aan tot het treffen van drastische maatregelen. De eerste grote omwenteling was ongetwijfeld de demilitarisering van de rijkswacht.

Dit had vooral als gevolg dat er een publiekgerichte visie ontstond waarbij de zorg voor de veiligheid van de burger een belangrijker item werd dan ooit tevoren. Anderzijds werden er ook lessen getrokken uit de affaires, en werd er gewerkt aan de verbetering van de ondersteuning. Zo werd het efficiënt beheer van de informatiegaring nagestreefd.

Ondertussen werd er in de think-tank van de rijkswacht ook nagedacht over de toekomst van het politielandschap. In navolging van vooral het Angelsaksische voorbeeld, werd het concept van « community policing » zeer sterk naar voor geschoven. Om het met de woorden van de toenmalige rijkswachtcommandant, de heer De Ridder, te parafraseren : « De brigades zijn de ogen van de rijkswacht. »

Dat er daarnaast nog andere ogen bestonden, namelijk de gemeentepolitie, werd daarbij even in het midden gelaten. De informatie die vanuit de gemeentepolitie werd doorgeseind werd weliswaar in dank afgenomen, doch er ontstond geen echte organische binding tussen de twee polities, en de gemeentepolitie had de indruk dat er qua informatiegaring een eenrichtingverkeer was.

De gerechtelijke politie van haar kant, behield haar autonomie en haar eigen databank, waarvan de gegevens ook doorgeseind werden.

De piste van een verder doorgedreven organische integratie van de politiediensten werd schuchter door sommigen bewandeld, maar maakte niet het voorwerp uit van een politieke prioriteit.

Integendeel, werd door de meeste politici, zoals dat sinds anderhalve eeuw de gangbare mening was, de verdeling van de politiemacht in twee grote onderdelen, namelijk de rijkswacht en de gemeentepolitie, met daarbij nog in ieder gerechtelijk arrondissement een afdeling van de gerechtelijke politie, aangevoeld als een waarborg voor het voortbestaan van de democratische staat, zelfs al moest dat ten koste gaan van de efficiëntie.

In de rug geduwd door de feiten, geraakten de politici er echter steeds meer van overtuigd dat er in een steeds complexer wordende maatschappij geen misdaadbestrijding meer mogelijk zou zijn indien men de versplintering van de middelen tot bestrijding ervan in stand hield. Ook de allereenvoudigste politietaken, zoals de organisatie van nachtelijke patrouilles tegen inbraken, konden duidelijk niet meer worden verzekerd zonder verder doorgedreven vormen van samenwerking.

Daardoor ontstond de idee van interpolitiezones en van vijfhoeksoverleg, die vooral door de toenmalige minister van Binnenlandse zaken, de heer Vande Lanotte in de praktijk werd omgezet.

Deze evolutie naar een performanter politiewezen staat duidelijk te lezen in het verslag dat door deze commissie werd uitgewerkt in volle Dutroux-crisis.

Het gaat om het verslag van de senatoren Caluwé en Happart, dat op 3 juli 1997 werd goedgekeurd (stuk Senaat, nrs. 1-700/1 en 2).

Hetzelfde verslag gaf ook aanwijzingen de lege ferenda voor het volledig afschaffen van de beschotten tussen de drie polities, om te komen tot één organisch geheel maar met respect voor de plaatselijke autonomie van de gemeenten op het stuk van veiligheid.

Mede onder druk van de zaak-Dutroux, en de daaruit voortvloeiende besluiten van de commissie-« Verwilghen » (stuk Kamer, nr. 713/6, 1996-1997) werd uiteindelijk geopteerd voor een afschaffing van de drie afzonderlijke politiediensten, en de integratie ervan in één nieuwe politiedienst. Dit gebeurde na zeer moeizame onderhandelingen tussen de regering en acht partijen, over de grenzen meerderheid/oppositie heen.

In dat opzicht was de nieuwe politiewet van 7 december 1999 een orgelpunt van een lange beweging van streven naar modernisering en efficiëntie.

Even had het er naar uitgezien dat de diverse polities zouden worden gefuseerd tot één grote eenheidspolitie. De opslorping van de lucht-, zeevaart- en spoorwegpolitie door de rijkswacht was daar een aanzet toe.

Zoals de titel van de wet van 7 december 1999 het aangeeft zal de nieuwe politie weliswaar een geïntegreerde politie zijn, maar gestructureerd op twee niveaus.

Door aldus te opteren voor een eengemaakte politie die het lokale niveau, ook voor politiezaken, zou respecteren als bestuursniveau, creëerde de wetgever een nieuw politiek feit. De rol van de burgemeesters werd bestendigd en zelfs versterkt op bepaalde punten. Deze wet was daarom niet alleen een orgelpunt maar ook een breuklijn met de tot dan toe gelanceerde denkpistes, die eerder tendeerden naar een eenheidspolitie « top-to-bottom ».

De idee van een eenheidspolitie met één centraal commando werd aldus definitief verbannen. In de plaats daarvan kwam er aan de top van de federale politie een commissaris-generaal die hoofdzakelijk een coördinerende functie zou hebben.

De contactpunten tussen het federale en het lokale niveau werden veruitwendigd door het instellen van DIRCO's en DIRJU's (directeurs coördinatie en directeurs gerechtelijke opdrachten).

De lokale politieraden en politiecolleges zouden de politiezones besturen.

Ten laatste op 1 januari 2001 moest, volgens artikel 260 WGP, de hele wet zijn in voege getreden.

Deze omwenteling was zo grondig, en de uitdagingen ter realisering ervan waren zo enorm, dat deze commissie het nodig vond een permanente follow-up te organiseren.


HOOFDSTUK II

Modus operandi

Ondanks het feit dat de in de inleiding geschetste evolutie naar een nieuwe politie een fundamentele omwenteling betekende, was het goedkeuren van de wet van 27 december 1998 uiteraard nog maar een begin, vermits daarin slechts een theoretisch model werd neergezet.

Gezien haar vroegere betrokkenheid bij de totstandkoming van de nieuwe structuur, heeft de commissie het nodig geacht de praktische realisatie van de hervorming van nabij te volgen. Haar methode was er een van work in progress. Naarmate de implementatie van de WGP vorderde, kwamen immers steeds nieuwe problemen opduiken die van bij de aanvang nog niet in te schatten waren, of die hoe dan ook nieuwe reglementering vereisten.

De evaluatie sloeg dus op een evolutief gegeven en werd aldus zélf permanent bijgesteld.

Gedurende de afgelopen tijdspanne van huidige zittingsperiode werden de volgende wetsontwerpen en -voorstellen (al dan niet geëvoceerd door de Senaat) wet :

­ Wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten (Belgisch Staatsblad van 8 mei 1999).

­ Wet van 1 april 1999 houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (Belgisch Staatsblad van 3 april 1999).

­ Wet van 19 april 1999 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Veldwetboek, de provinciewet, de nieuwe gemeentewet, de wet op het politieambt, de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet op de riviervisserij, de jachtwet en de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Belgisch Staatsblad van 13 mei 1999).

­ Wet van 3 mei 1999 tot regeling van de bevoegdheidsverdeling ingevolge de integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de federale politie (Belgisch Staatsblad van 29 mei 1999).

­ Wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten (Belgisch Staatsblad van 16 juni 1999).

­ Wet van 20 juli 2000 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 2000).

­ Wet van 22 december 2000 tot invoeging van een artikel 257bis in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Belgisch Staatsblad van 29 december 2000).

­ Wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (Belgisch Staatsblad van 6 januari 2001).

­ Wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden (Belgisch Staatsblad van 18 april 2001).

­ Wet van 30 maart 2001 tot wijziging van artikel 74 van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten (Belgisch Staatsblad van 18 april 2001).

­ Wet van 2 april 2001 tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (Belgisch Staatsblad van 18 april 2001).

­ Wet van 2 april 2001 tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van overige wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren (Belgisch Staatsblad van 14 april 2001).

In het algemeen mag men stellen dat deze verschillende teksten door de Kamer van volksvertegenwoordigers, en, in voorkomend geval, door de Senaat, met een grote goodwill werden benaderd.

De « geest » van het Octopusoverleg, gedragen door de onderliggende volkswil tot hervorming van de politie, hebben daar zeker toe bijgedragen. Enkel voor een beperkt aantal gevallen kalfde deze geest af, en werd er echt oppositie gevoerd. Vooral de behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers van het laatst geagendeerd ontwerp over het tuchtstatuut (stuk Kamer, nrs. 50-1173/1 en volgende) was in dat opzicht tekenend.

Het was het enige dat niet vóór de fatidieke, door de regering vooropgestelde einddatum van 1 april 2001, tot een goed einde kon worden gebracht.

Een bijzondere vermelding verdient de wijziging van artikel 184 van de Grondwet, die op 30 maart 2001 werd bekrachtigd en afgekondigd (Belgische Staatsblad van 31 maart 2001, met een erratum op 3 mei 2001). Het getuigt van grote politieke correctheid van wege de Regering dat ze zich volledig schikte naar de raadplegingen van de Raad van State terzake om vooralsnog de politiehervorming een grondwegttelijke basis tegeven, iets wat in de vorige legislatuur enigzins was verwaarloosd.


De commissie heeft met haar steeds evoluerende inzichten deze nieuwe wetgeving met een kritisch oog gevolgd.

Niemand zal betwijfelen dat het door de regering verzette werk, zowel op het gebied van politie, als op dat van justitie, een echt titanenwerk was. Voor de redactie van dit enorm juridisch arsenaal diende door de nog maar pas opgerichte diensten een bijzondere inspanning te worden geleverd, die zeker het nodige respect verdient.

De onderhandelingen met de vakbonden van de politie verliepen misschien langzaam, maar gelet op de complexiteit van de materie, was dit een voorzienbare zaak.

De commissie heeft al deze verwezenlijkingen van de regering naar waarde weten te schatten. Dat er daarbij nog onvolkomenheden bleven bestaan verwonderde niemand.

Nochtans blijft er globaal genomen één grote blinde vlek, namelijk hoe de globale en vooral de financiële implementatie zal verlopen op lokaal vlak. Wat dat betreft heeft de commissie zich sterk ingezet.

Naarmate de cijfers van de minister publiek werden gemaakt, steeg de onrust bij de gemeentelijke mandatarissen, die vreesden voor een financieel debacle, indien de federale Staat niet zou inspringen met meer en voortdurende steun. Daarbij hielden ze de minister van Binnenlandse Zaken aan zijn woord, die eerder had gesteld dat de operatie voor de gemeenten financieel neutraal moest zijn.

Een sterke reactie van verontwaardiging kwam er naar aanleiding van de houding van de minister in verband met de voortzetting van de preventie- en veiligheidscontracten. Hij had immers geen duidelijke voortzetting van deze contracten verzekerd tot op 20 februari 2001, zodat ze formeel op 30 juni 2001 riskeerden te verdwijnen. Sommigen spraken het vermoeden uit dat dit een manoeuvre was om langs deze omweg binnen de voorziene begrotingsenveloppe te blijven zonder op de eigenlijke politiebegrotingen te moeten beknibbelen.

Een sterk signaal was de brief van de commissie van 20 februari 2001, waarin de minister met klem werd aangemaand om het voortbestaan van deze contracten te verzekeren.

Omwille van het acuut belang van deze vraag, werd dit deelaspect afgesplitst van huidig verslag, en nam de vorm aan van een afzonderlijk verslag (stuk Senaat, nr. 2-669/1). Het ware gezegd dat de minister ­ zij het vrij laat ­ het voortbestaan van deze contracten heeft verzekerd (zie zijn brief d.d. 19 maart 2001 als bijlage).

De onderhandelingen die op hetzelfde ogenblik aan de gang waren tussen de eerste minister en de Verenigingen van steden en gemeenten, werden zonder twijfel door dit signaal van de commissie beïnvloed, dermate dat op 6 maart 2001 een akkoord Staat/gemeenten werd bereikt dat een substantiële verbetering betekende van de financiële vooruitzichten van de gemeenten op het gebied van de inrichting van de lokale politiezones. Dit werd bevestigd door de afgevaardigden van de gemeenten tijdens de zitting van de commissie van 20 maart 2001.


HOOFDSTUK III

Gedachtewisseling met de bevoegde ministers

1. Gedachtewisseling met de minister van Binnenlandse Zaken op 12 januari 2000

1.1. Uiteenzetting van de minister van Binnenlandse Zaken

De h. Duquesne legt uit dat hij, vooraleer de nieuwe politiestructuren verder uit te werken, de representatieve vakorganisaties alsook al diegenen die hun bezorgdheid wensten uit te drukken, heeft geraadpleegd.

De minister wijst erop dat de werkmethode die door de vorige regering was uitgewerkt, voorzag in de oprichting van een specifieke groep om de korpschefs op technisch vlak nauwer bij de zaak te betrekken en van tien werkgroepen die een aantal technische voorstellen moesten formuleren.

Het fundamentele verschil met de operatie « Octopus » ligt hierin dat men thans in de uitvoeringsfase zit. Over sommige voorstellen moet in de Ministerraad worden beslist, andere worden getekend ofwel door de minister van Binnenlandse Zaken zelf, ofwel door de minister van Binnenlandse Zaken samen met de minister van Justitie.

We kunnen nu reeds overgaan naar de uitvoeringsfase.

Een aantal punten zijn prioritair.

Vrijdag reeds buigt de Ministerraad zich over de adviesraad van burgemeesters; via dat orgaan worden de plaatselijke overheden betrokken bij de tenuitvoerlegging van de hervorming. Die raad moet inderdaad worden geraadpleegd over bepaalde voorstellen betreffende de organisatie van de lokale politie.

Eind december werden reeds de eerste uitvoeringsbepalingen genomen. Die treden pas in werking op het ogenblik dat de politiediensten operationeel worden.

Op het einde van deze maand vat hij het officiële overleg met de representatieve vakorganisaties aan om de besluiten te onderzoeken die betrekking hebben enerzijds op het vakbondsstatuut en anderzijds op de rechtsbescherming. Volgende week ziet hij de vakbonden om de algemene statutaire problemen te bespreken. De nog te regelen problemen zijn niet zozeer van budgettaire aard maar betreffen vooral de inschakeling. Er moet rekening worden gehouden met de culturen, de statuten en de verschillende graden.

De eisen zijn vaak redelijk en hij zal proberen ze in te willigen.

In de loop van het eerste semester wil hij het statuutprobleem regelen.

De eerste stap, namelijk de installatie van de federale politie, is voor 1 januari 2001 gepland.

De installatie van de lokale politie zal op zo'n manier gebeuren dat het geheel tegen 1 januari 2002 operationeel is. Aldus loopt hij vooruit op de installatïe van de lokale politie, die oorspronkelijk tegen 2004 was gepland. Verder kon hij niet gaan omdat er op 8 oktober dit jaar gemeente-en provincieraadsverkiezingen zijn.

Het was zeker niet aangewezen korpschefs te benoemen op het einde van een regeerperiode.

Tegen maart zal hij de politiezones afbakenen. Voor meer dan 150 zones is er geen enkel probleem. Wat voor hem essentieel is dat de zones in staat zijn een aantal functies te vervullen (opvangdienst, dispatching, interventieteam, dienst voor slachtofferhulp, enz. ).

Voor een vijftigtal zones kunnen er volgens de technische consulenten problemen rijzen. Men mag niet vergeten dat de lokale politie nu alleen zal moeten zorgen voor alle eerstelijnsdiensten. Hij heeft de gouverneurs gevraagd een nieuwe overlegronde te beleggen om de voorstellen van sommige burgemeesters te verbeteren.

Die nieuwe overlegronde was nuttig omdat heel wat burgemeesters verbeteringen hebben voorgesteld, zodat het aantal zones tot minder dan 200 kan worden beperkt. Voor hem is het belangrijk dat de zones in staat zijn alle diensten te verzekeren die de bevolking verwacht.

Als de burgemeesters het onderling niet eens zijn, zal hij de knopen doorhakken

Inzake het budget merkt de minister op dat, wat de federale politie betreft, hij eerst de structuur ervan moet vaststellen.

Er moet ook worden nagedacht over de federale dotatie voor de lokale politie. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met alle noodzakelijke overhevelingen : personeel, gebouwen, uitrusting.

Men moet ook rekening houden met de nodige middelen voor de werking van de lokale polities.

Ook nog andere problemen moeten worden opgelost, bijvoorbeeld het uniform, waarvan het prijskaartje niet gering is.

Ten slotte zegt de minister dat hij een werkgroep heeft opgericht die zich bezig moet houden met de overgangsperiode. Die groep moet nagaan wat onmiddellijk kan worden uitgevoerd (samenwerking, gemeenschappelijke aankopen).

Alle nodige maatregelen worden dus genomen om de hervorming te doen slagen, en dat volgens de timing van de regering. De overgangsperiode is het sleutelelement omdat de nieuwe structuur op 1 januari 2002 volledig operationeel moet zijn.

1.2. Gedachtewisseling

Een lid stelt voor dat de commissie de minister elke maand ontmoet om de hervorming van de politiediensten op de voet te volgen.

De minister merkt op dat wij thans in de uitvoeringsfase zitten. De wet legt hem een aantal overlegrondes en raadplegingen op (Ministerraad, vakorganisaties, Raad van State). Dat vergt heel wat werk.

Bovendien is er in het kader van de Octopus-akkoorden een overlegronde aan de gang met de politieke partijen, ook met die van de oppositie.

Wil men de timing naleven, dan moet men de minister toch de kans geven in goede omstandigheden te werken en zijn prerogatieven respecteren, want, en hij herhaalt het nogmaals, we zitten thans in de fase van de uitvoeringsbesluiten.

Een lid wenst meer informatie over een vijftal punten.

1. Wat de voorgestelde timing betreft heeft de minister meegedeeld dat hij tegen 31 maart 2001 klaar wil zijn met de reglementering. Dit is al vier maanden later dan voorzien in het Octopus-akkoord.

Zij vraagt zich af of de minister überhaupt tegen 1 januari 2002 de volledige hervorming zal kunnen hebben afgerond als de reglementen reeds een aanzienlijke vertraging hebben. Daarom pleit zij voor het respecteren van de timing voorzien in het Octopus-akkoord.

2. Tevens stelt zij vast dat over het statuut nog vele vragen leven bij de leden van de rijkswacht en de gemeentepolitie.

Zij weten nog steeds niet duidelijk wat de gevolgen zullen zijn van de hervorming op hun statuut (pensioen, leeftijd, opleiding en vorming). Het is belangrijk dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft.

De werkgroep « selectie, vorming en opleiding » kan toch moeilijk werken als het statuut nog niet klaar is. Spant men daardoor de kar niet voor het paard ?

3. Ook voor de politiezones lijkt men de omgekeerde weg te bewandelen. Eerst worden de politiezones afgebakend, dan het aantal manschappen bepaald en dan pas wordt de basispolitiezorg omschreven. Is het niet aangewezen om eerst de basispolitiezorg te omschrijven ?

Wordt de werkgroep « Structuur en werking van de lokale en federale politie en geïntegreerde werking van de twee niveaus » betrokken bij de indeling van de politiezones ? Hoeveel IPZ's zijn er nu eigenlijk ? Telkens als een politiezone wordt uitgebreid komt een andere politiezone in het gedrang. Zij meent dat aan deze situatie zo snel mogelijk een einde moet worden gemaakt, zoniet dreigen conflicten tussen burgemeester, commissarissen en commandanten.

4. De burgemeesters krijgen een heel belangrijke taak in de nieuwe politiestructuur. Hoe zullen de nieuwe burgemeesters, die volgend jaar in functie treden, ondersteunt worden ? Zij suggereert dat voor de burgemeesters een opleiding zou worden voorzien.

5. Het Nationaal Veiligheidsplan staat deze week volop in de belangstelling. Dit plan moet worden opgesteld door Justitie en Binnenlandse Zaken samen. Wat is de reactie van de minister op het veiligheidsplan dat deze week is voorgesteld door de minister van Justitie ? Is hierover overleg gepleegd ? Welke timing is voorzien ?

Over de dialoog met het Parlement meent de een lid dat de commissie niet elke maand op de politiehervorming moet terugkomen. De uitvoering van de wet is een opdracht van de regering en het regeerakkoord voorziet de implementatie van het Octopus-akkoord.

Het overleg tussen de Octopus-partijen moet, wat hem betreft, echter niet noodzakelijk worden verdergezet omdat hij de voorkeur geeft aan een parlementair debat. Hierover om de drie of zes maanden vergaderen lijkt hem een realistische ritme. Indien de Commissie zich vóór het zomerreces nogmaals over deze materie buigt lijkt hem dit meer dan voldoende.

Wat de raadpleging van de representatieve vakbondsorganisaties betreft, die verplicht is, heeft de minister ook de mogelijkheid om andere dan de representatieve organisaties te horen. Er is echter ook een mogelijke vijfde gesprekspartner die nog niet gehoord is en spreker dringt er op aan dat de minister deze ook zal horen.

De burgemeesters zullen in de toekomst verantwoordelijk zijn voor het beleid op het lokale vlak. In grotere steden kent men het vijfhoekoverleg (burgemeester, parket en de drie politiediensten). In het veiligheidsplan van de minister van Justitie wordt een lans gebroken voor een schepen van veiligheid waardoor de politieke verantwoordelijkheid voor het lokale veiligheidsbeleid wordt opgesplitst. Spreker plaatst hier een aantal vraagtekens bij. Daartoe dreigt de burgemeester niet meer alleen de verantwoordelijkheid over het lokale veiligheidsbeleid te dragen. Doordat men de eerstelijnspolitie zeer ruim opvat zal de regionale korpschef ook een belangrijke rol krijgen. Men moet dus duidelijkheid verschaffen ofwel gaat het om een politieke bevoegdheid die op het gemeentelijk niveau moet worden georganiseerd, en de gemeente kan dan zelf bepalen wie die bevoegdheid uitoefent, ofwel is het duidelijk de burgemeester die die bevoegdheid uitoefent.

Een opsplitsing van de politieke verantwoordelijk over meerdere personen acht spreker echter niet wenselijk.

De informatie in de politiehervorming bevat drie aspecten :

­ de informatiegaring (wie, welke);

­ het beheer van de informatie;

­ de toegang tot de informatie.

Deze drie thema's vormden bij de bespreking van de hervorming van de politiediensten een sleutelelement.

In een eerste fase zal de federale politie worden geïmplementeerd. In welke mate zal men kunnen verzekeren dat er een eenvormige informatiedatabank bestaat voor alle politiediensten ? Zullen de drie aspecten volledig op punt gesteld zijn bij de inwerkingtreding van de nieuwe politiestructuur ?

De concurrentie tussen de verschillende politiediensten was één van de redenen van de huidige hervorming. Een van de aspecten waarin deze politieoorlog tot uiting kwam waren de concurrentiële databanken waarbij de diensten weigerden om informatie aan elkaar door te geven. De eenheid van informatie is dus fundamenteel. In welke mate zal men dit kunnen realiseren ?

Een dergelijke hervormingsoperatie vraagt een grote budgettaire inspanning, vooral in de overgangsfase. Een groot deel van de onrust en onzekerheid, die thans bij de politiemensen bestaat over hun statuut, zou kunnen worden weggenomen door een engagement vanuit de regering om de overgangsfase budgettair behoorlijk te omkaderen.

Wat het statuut betreft, wil een lid weten wat terzake is geregeld. Wie wordt met wie gelijkgeschakeld ? Binnen welke termijn ?

Voorts vraagt zij wat er met de reeds bestaande interpolitiezones gebeurt. Wie zal de zones leiden ?

Een lid wenst te vernemen wat de precieze budgettaire implicaties zijn van het toekomstige eenheidsuniform.

De pers meldt dat EURO 2000 niet zal kunnen doorgaan omdat er te veel twijfels zijn bij de rijkswacht over hun statuut. Gaat de minister die onzekerheid laten behoeden tot na de gemeenteraadsverkiezingen achter de rug zijn ­ tegen dan is EURO 2000 al lang afgelopen?

In de derde plaats wenst spreker te vernemen hoe de minister het fenomeen van de pseudo-agenten zal aanpakken die, in diverse uniformen, ons straatbeeld sieren : hulpagenten, buurtopzichters, bos- en parkwachters, verkeersbegeleiders. Zal er via de besluiten een doorzichtiger structuur worden verwezenlijkt zodat de burger weet wie politiebevoegdheden heeft en wie niet ?

Ten slotte wenst het lid te vernemen hoe de minister de representativiteit van de syndicale organisaties bepaalt als de klassieke politieke vakorganisaties hun precies ledenaantal niet bekend maken. In dit verband verwijst het lid naar het overleg dat de NMBS voert met de representatieve vakbonden. De niet-representatieve vakbond van de NMBS wordt niet bij dit overleg betrokken maar slaagt er wel in om het ganse spoor lam te leggen. Wie is er dan eigenlijk representatief ?

Spreker dringt er dan ook op aan dat, in dit belangrijk dossier, alle sociale partners, ook de niet-representatieve, bij het overleg worden betrokken.

In verband met de selectie en de opleiding vraagt een lid of er overleg is geweest met de politiescholen

Wat de recrutering betreft, vindt zij het van wezenlijk belang dat de kandidaat meteen kiest tussen de lokale of de federale politie. Als iemand verneemt dat een lokale politie recruteert, moet hij zijn kandidatuur kunnen stellen. Dat is amper mogelijk in het systeem zoals het er nu uitziet.

Maakt de rijkswachtstructuur geen gebruik van de recrutering om haar grote droom, het « eenheidsmodel », te verwezenlijken ? Hoe zal de minister dat verhinderen ? Welke rol krijgen de burgemeesters in dat recruteringsproces ?

In verband met de overgangsmaatregelen stelt een lid vast dat in niets is voorzien voor de invoering van de pre-lokale polities (artikel 248 en 249 van de wet). Men zou terzake veel sneller vooruit kunnen gaan.

Heeft de minister reeds de benoeming van de algemene directie van de federale politie voorbereid ? Wat is het profiel van de betrokkenen ? In welke mate heeft men daarmee rekening gehouden in het budget ?

Ze heeft begrepen dat het Veiligheidsplan van de minister van Justitie niet het in de wet bedoelde plan is. Dat belet niet dat het veiligheidsplan twee hoofdstukken moet bevatten : een dat onder de bevoegdheid van de minister van Justitie valt en een ander waarvoor de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is. Dat tweede hoofdstuk ontbreekt in het plan dat de minister van Justitie heeft voorgesteld. In dat plan behandelt hij een aantal problemen waarvoor hij niet bevoegd is.

Op het middenniveau is in een CO DIR JU voorzien. Hoe staat het met de invulling van dat middenniveau (het huidige districtsniveau bij de rijkswacht) ? Zijn er al projecten klaar ?

In verband met de lokale polities heeft de minister laten weten dat de raadplegingen in de maand januari zullen worden afgerond. Een lid spoort de minister ertoe aan beslissingen te nemen en de raadplegingen stop te zetten.

Wat het statuut van de nieuwe politie betreft, wijst een lid erop dat het Parlement een wet over het vakbondsstatuut bij de rijkswacht heeft goedgekeurd. De klassieke vakbondsorganisaties kunnen vanaf nu worden geïntegreerd. Zij is van mening dat men in de huidige stand van de discussie over de statuten soepel moet zijn in het aanvaarden van een aantal vakbonden bij de onderhandelingen. Het is van belang dat het Parlement en de minister op een gecoördineerde manier samenwerken, wil men al te grote en moeilijk beheersbare ontevredenheid vermijden. De parlementsleden krijgen inderdaad vragen terzake. Het zou goed zijn die aan de minister te kunnen meedelen.

Een lid vraagt of de minister de nodige aandacht zal opbrengen voor de specifieke discussie van de vrouw in de hertekening van het politielandschap. Tijdens de vorige legislatuur heeft het Adviescomité voor gelijke kansen van de Senaat hierover advies uitgebracht. De toenmalige regering is een aantal verbintenissen aangegaan. Zij meent dan ook dat met deze aanbevelingen in de evaluatie van de hervorming zou worden rekening gehouden.


Vooraleer op de gestelde vragen te antwoorden, merkt de minister op dat hij graag ordelijk te werk gaat. Dat is de beste manier om de doelstellingen te bereiken. Voortdurend over alles vrije forums organiseren leidt tot inefficiëntie.

Hij is zeer gehecht aan de prerogatieven van het Parlement en is steeds bereid de acties en de beslissingen van de regering voor het Parlement te komen uitleggen. Hij vraagt dat ook het Parlement de prerogatieven van de regering respecteert.

Wat de werkorganisatie betreft, wijst de minister het lid erop dat hij gewoon de keuzes van de vorige regering voortzet. Hij heeft zelfs dezelfde experts overgenomen. Hij probeert dus in de praktijk te brengen wat sommigen de « nieuwe politieke cultuur » noemen.

Ten tweede merkt hij op dat een dergefijke organisatie van de politiediensten heel eenvoudig zou zijn als men van nul zou kunnen beginnen. Hij moet echter bestaande diensten hervormen. Daartoe moet systematisch te werk worden gegaan. Het voorbeeld dat door het lid van de raadgevende raad van burgemeesters wordt aangehaald, is tekenend. Men moet dat orgaan eerst samenstellen, daar het zich over een aantal voorstellen moet uitspreken. Hoe kan met de Politieraad samenstellen in de lokale politiezones als de zones niet eens zijn afgebakend ! De wanorde waar het lid op wijst, is dus maar een schijnbare wanorde. Bij het organiseren van het werk probeert hij logisch te werk te gaan om het geheel te implementeren.

Hij wijst er ook op dat hij nooit over 31 maart 2001 heeft gesproken. Op 1 januari 2001 zullen wel degelijk een aantal bepalingen in werking treden. Wat de lokale politie betreft, wil hij sneller gaan dan wat de vorige regering voorop had gesteld. Hij wil immers alles rond hebben op 1 januari 2002.

De minister is zich bewust van de ongerustheid over het statuut en de opleiding. De meeste mensen op het terrein zijn voor de politiehervorming, maar het is volledig normaal dat ze vragen hebben over hun toekomstige werk. Sinds het aantreden van de huidige regering heeft nog nooit zoveel informatie de ronde gedaan.

Er is een call center, dat vaak wordt geraadpleegd. Er is een communicatiecel opgericht binnen de ARP (Algemene Rijkspolitie) met het oog op de coërdinatie van de inspanningen op het vlak van de communicatie naar de verschillende doelgroepen toe. De politiemensen ontvangen informatieblaadjes met dezelfde inhoud voor alle leden van de verschillende diensten. Er verschijnt maandelijks een informatiebrief en elke week een info-flash. De burgemeesters worden geïnformeerd via de Unie van steden en gemeenten. Ook de vakbonden spelen een belangrijke rol in het informeren van hun leden. Ze weten dat er reeds over vele punten van het nieuwe statuut een heel ruime consensus is.

Het nieuwe statuut biedt de leden van de huidige politiediensten twee mogelijkheden. Ofwel kiezen ze voor het nieuwe statuut, ofwel voor het behoud van het oude statuut. Geen enkel politieman moet zich dan ook terzake zorgen maken. Hij kan immers het bestaande statuut kan blijven genieten.

Gelet op het beschikbare budget, hoeven ze zich geenszins ongerust te maken. De Inspectie van Financiën, die uitging van de werkzaamheden van de vorige regering en de aangegane verbintenissen, heeft geen enkel probleem gemaakt. In totaal wordt bijna 7 miljard toegekend. De minister is ervan overtuigd dat, zoals de zaken er nu voorstaan, alle personeelscategorieën financieel voordeel doen, hoewel het hier gaat om een hervorming van de politiediensten en niet om sociale onderhandelingen. De minister meent ook dat dergelijke onderhandelingen in de toekomst nodig zullen zijn, want als men efficiënte politiediensten wil, moet men daarvoor ook betalen.

De kosten voor het nieuwe uniform bedragen bijna 1 miljard. Hij stelt het lid gerust : de politiemensen van de overheid dragen enkel de uniformen die bij koninklijk besluit zijn vastgesteld. Dat bedrag van 1 miljard is het minimum dat men nodig zal hebben, maar de operatie kan in de tijd worden gespreid.

De stukken die blijkbaar reeds circuleren met betrekking tot de selectie en de opleiding zijn nog niet die van de minister. Die heeft nog geen beslissing genomen. Hij drukt het lid op het hart dat niemand in zijn plaats zal beslissen. Om de politiehervorming te doen slagen, is het essentieel dat de recruteringen op een objectieve basis en met de nodige kwaliteitsgaranties gebeuren. Alleen zo kan men er zeker van te zijn dat de besten in dienst worden genomen. Daar het hier niet om gewone functies gaat -politieagenten kunnen over de vrijheid van de mensen beschikken - moeten zoveel mogelijk voorzorgen worden genomen.

Van bij hun indiensttreding zullen de toekomstige politiemannen moeten kiezen tussen de lokale of de federale politie. Dat sluit natuurlijk niet uit dat nadien de mobiliteit kan spelen.

De basisopleiding is die van de lokale politie. De opleidingen van de federale politie zijn gespecialiseerde opleidingen (gerechtelijke politie, gespecialiseerde politie, ordehandhaving). Er zijn bijkomende opleidingen nodig voor het geheel van de materie. Het is ook goed dat er stages komen in alle diensten. De op twee niveaus geïntegreerde politie is er immers gekomen omdat men niet alleen de nadelen van een eenheidspolitie wilde vermijden, maar ook die van een te strikte taakscheiding. Er moet dus een geest van samenwerking zijn in de verschillende diensten.

Men heeft soms de neiging de kar voor het paard te spannen. Wij zijn aan het praten over structuren. Hoe zal men te werk gaan voor die recruteringen ? Hoe zal men de inhoud van opleidingsprogramma's bepalen ? Natuurlijk zullen wij een beroep doen op de bestaande politiescholen om de opleiding te verzorgen. Wij zullen hun een bestek met betrekking tot de inhoud van de programma's opleggen alsook de voorwaarden waaraan de docenten moeten voldoen.

In verband met de interpolitiezones antwoordt hij aan het lid dat hij geluisterd heeft en aan mevrouw Lizin dat hij zal beslissen. De meeste politiezones kunnen worden afgebakend en ze zullen in goede omstandigheden kunnen werken. In de loop van de maand maart zal hij daaromtrent voorstellen doen.

Wat het Veiligheidsplan betreft, wijst de minister erop dat de wet spreekt van het federaal veiligheidsplan en het lokaal veiligheidsplan. In de twee gevallen zijn er in de wet procedures vastgesteld voor de uitwerking ervan. Die plannen kunnen nog niet worden uitgetekend omdat de structuren die met die taak belast zijn, nog niet bestaan. Waar men het thans over heeft, het plan van de minister van Justitie, is een plan dat een aantal prioriteiten vastlegt waarin het regeerakkoord voorziet. De minister van Justitie heeft het voorbereid en het zal binnen de regering worden besproken. Dat plan heeft geen betrekking op de in de wet bedoelde veiligheidsplannen. Daarvoor moeten de structuren, waarvoor hij medeverantwoordelijk is, nog worden uitgewerkt, zowel op federaal als op lokaal vlak.

Wat de raadplegingen betreft, antwoordt de minister dat hij de nodige tijd uitgetrokken heeft niet alleen om te overleggen met de representatieve vakbonden maar ook met talloze drukkingsgroepen. Hij beseft immers dat de inschakeling van de bestaande diensten in de nieuwe structuren niet eenvoudig is. Hij heeft gesprekken gehad met het burger- en administratief personeel, de veldwachters, de commissarissen van de klassen 12 tot 16, de brigadecommandanten, de BOB-verantwoordelijken, de afgevaardigden van de gerechtelijke politiediensten. Dat was heel nuttig en nu is hij goed op de hoogte van hun bekommernissen. Hun eisen zijn niet in de eerste plaats van budgettaire aard. Zijn gesprekspartners hebben een aantal voorstellen en aanbevelingen gedaan, waarvan een aantal zeker in aanmerking moet worden genomen.

Wat de representativiteit betreft, is de minister er voorstander van dat de vrijheden maximaal worden uitgeoefend en hij is bereid te luisteren naar iedereen die hem iets te vertellen heeft. In de wet zijn de erkende organisaties aangewezen. Het is met die dat hij overleg moet plegen. Pas na afloop van het hervormingsproces kan het representativiteitsmechanisme spelen; om erkend te worden moet men minstens 10% van het personeel van de politiekorpsen vertegenwoordigen.

Nu reeds voldoet een organisatie aan die voorwaarde, maar de huidige wet staat niet toe ze als representatieve organisatie te beschouwen. Vandaar dat hij die organisatie voorgesteld heeft om het hele proces parallel te volgen. Tot op heden is die organisatie daar niet op ingegaan.

Inzake de rol van de burgemeesters wijst de minister erop dat de wet hun bevoegdheden op het vlak van de veiligheid niet heeft gewijzigd. Hij wil een eenheid van bevel behouden. Daar de rol van de burgemeesters almaar complexer wordt, zal men hun wellicht bijkomende opleidingen moeten aanbieden. De functie van politieman vergt meer en meer bekwaamheden. De burgemeester moet dan ook zelf geen politieman spelen noch zich in de politiefunctie mengen. Dat zou misbruik zijn. In zones met meerdere gemeenten zal het college van burgemeesters het mogelijk maken ervaringen, adviezen en meningen uit te wisselen, wat zeker nuttig zal zijn om in de beste omstandigheden te kunnen werken. Als er een college van burgemeesters is, moeten daar geen andere personen worden aan toegevoegd (schepenen).

Een democratische politie veronderstelt uitwisseling van informatie. Die informatie moet worden verzameld, beheerd en gedeeld. Wil men die drievoudige taak verwezenlijken, moeten er voorzorgen worden genomen. De beschikbare informatie moet toegankelijk zijn voor allen die ze nodig hebben.

Aan een lid antwoordt hij dat in de nieuwe wet reeds veel is gezegd over de terzake gewenste voorzorgen en garanties. Nu moet een duidelijke structuur worden uitgetekend, onder meer wat de rol van de magistratuur betreft, teneinde misbruiken te voorkomen (gebruik of bezit van informatie). De nieuwe artikelen 44.1 tot 44.11 van de wet betreffende de politiefunctie komen al een heel stuk tegemoet aan de bekommernissen van het lid. Dat kader moet nu worden ingevuld met uitvoeringsmaatregelen.

De bestaande interpolitiezones verdwijnen. Dat zijn zones waarbinnen politiediensten vrijwillig samenwerkten. Ze hebben evenwel geen wettelijke basis. In bepaalde gevallen valt de lokale politiezone samen met de vroegere interpolitiezone, voor andere zones daarentegen zullen wijzigingen noodzakelijk zijn.

De minister kan zich niet indenken dat het merendeel van de politiemensen geen gevolg zou geven aan de oproep tot ordehandhaving in het kader van het voetbaltornooi EURO 2000. De minister zal een aantal verbintenissen die in het verleden zijn aangegaan respecteren. Hij heeft reeds toegegeven dat bepaalde eisen van de politiediensten terecht zijn. Hij is niet van plan een krachtmeeting aan te gaan met de politiediensten over de organisatie van EURO 2000. Telkens als hij met de verschillende diensten onderhandelt, is hij verbaasd over hun plichtsbewustzijn. Hij gelooft niet dat die diensten de opdrachten die hun in het kader van EURO 2000 worden toevertrouwd, niet zouden uitvoeren. Hij wijst erop dat bij de organisatie van het tornooi vaak een beroep zal worden gedaan op de diensten.

De minister beweert dat men de ideale formule voor de vorming zal vinden in de geest van de geïntegreerde politie op twee niveaus.

Wat de overgangsperiode betreft, vindt de commissie ten onrechte dat er geen timing bestaat. Er is immers geen timing in de wet voorzien, maar enkel een datum van invoegetreding.

De « overgangsgroep » werd gecreërd, precies met de bedoeling om de complete overgang virtueel voor te bereiden, want de 31 december om 24 uur houdt het oude systeem op, doch op datzelfde ogenblik moet het nieuw onmiddellijk draaien, want het is dan ook 0 uur van de 1 januari. De overgang dient dus voorbereid te worden, bijvoorbeeld de manier om een huiszoeking te verrichten in de gerechtelijke brigades. Nu is het immers zo dat de BOB en de GPP elk hun eigen manier van werken hebben. Op die bewuste dag zal dat uniform moeten verlopen.

Hij heeft aan die werkgroep ook gevraagd om precieze voorstellen te doen opdat nu reeds de samenwerking op het terrein zich zou ontwikkelen en veelvuldiger zou worden. Op zekere plaatsen werd bijvoorbeeld een prefiguratie opgestart van de toekomstige lokale gerechtelijke brigade, en dit ondanks de tegenkanting van sommige nostalgische elementen. Deze is samengesteld uit rijkswachters van de lokale brigades en zekere elementen van de gemeentepolitie. Het feit dat de huidige wetsbepalingen dit nog niet regelen kan niet beletten dat er aldus samengewerkt wordt.

Wat het probleem van de aanwezigheid van vrouwen in de politie betreft, verklaart de minister voorstander te zijn van de gelijkheid. Dat betekent dat er geen penalisatie mag zijn verbonden aan het geslacht, maar evenmin een voordeel. Hij vestigt de aandacht van de commissie op artikel 129 van de organieke wet van 7 december 1998 op de politie, dat uitdrukkelijk voorziet dat het statuut van de politiebeambten de gelijkheid vorziet tussen mannen en vrouwen, en dit zowel in de lokale als in de federale politie. Onder voorbehoud van wat voorzien is in verband met zwangerschap voor het overheidspersoneel, wordt het vrouwelijke personeel onderworpen aan dezelfde arbeidsvoorwaarden als het mannelijk personeel van hetzelfde corps.

In de toepassingsmaatregelen zal er welteverstaan over worden gewaakt dat deze principes worden gerespecteerd.

In verband met de promotie van vrouwelijke aanwezigheid bij de nieuwe aanwervingen, is het aangewezen er ten zeerste de nadruk op te leggen dat vrouwen gewenst zijn bij de politie en dit op alle niveaus, en voor alle functies, waarbij dan nog moet worden in acht genomen dat ze voor bepaalde functies beter functioneren dan de mannen.

Een lid wenst de minister in verband met de toekomstige aanwervingen opmerkzaam te maken op de mogelijkheid dat door de ver doorgedreven centralisatie van de procedure, er een soort « eenheidsprofiel » zal uit de bus komen, dat meer aanleunt bij een conservatieve ideologie.

De progressieve bevolkingsgroep zal aldus niet meer aan bod komen bij het leveren van nieuwe « recruten », wat volgens hem een gevaar is voor deze groep. Voor grote steden zal het anderzijds van belang zijn maximaal beroep te doen op mensen van allochtone afkomst. Hiervoor moeten uiteraard ook specifieke oplossingen worden bedacht.

Enkel op die manier zal de democratische werking van de politie worden gegarandeerd, en zal het afglijden van dat enig overgebleven politiecorps naar extreem rechts worden vermeden.

2. Gedachtewisseling met de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie op 13 februari 2001, over het Nationaal Veiligheidsplan

2.1. Gedachtewisseling met de heer M. Verwilghen, minister van Justitie, over de krachtlijnen van het Nationaal Veiligheidsplan

2.1.1. Inleiding

Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Octopusakkoord was de oprichting van een politiestructuur waarbij de politie zich in de eerste plaats richt op de bevolking en dankzij een geïntegreerde aanpak van de problemen van rechtshandhaving en handhaving van de openbare orde een bijdrage levert aan een globale aanpak van maatschappelijke veiligheidsproblemen. Hiernaast dient het democratisch toezicht op deze politiediensten, dat een basiselement vormt van de rechtstaat, te worden gewaarborgd.

Om beide doelstellingen te kunnen realiseren werd bij de uitwerking van dit akkoord, onder de vorm van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, voorzien in het opstellen van politiële veiligheidsplannen.

Door dit Nationaal veiligheidsplan, dat de werking van de federale politie voor het werkjaar 2001 vastlegt, werd een nieuwe en essentiële stap gezet in de politiehervorming. Terecht mag hier gesproken worden van een historische omwenteling. Voor de eerste maal in de Belgische politiegeschiedenis wordt de werking van de federale politie publiek bekendgemaakt, zodat we hiermee een belangrijke stap zetten in de democratische controle over deze instelling. Samen hiermee wordt verder gekozen voor een nieuwe aanpak waarbij de klemtoon ligt op de geïntegreerde benadering van veiligheidsproblemen en een afstemming van het opsporingsbeleid. Het schept verder de mogelijkheden tot een samenhang in het optreden van de federale en de lokale politie. In dit plan hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie voor de eerste maal prioriteit gegeven aan het aanpakken van welbepaalde veiligheidsproblemen. Dit betekent niet dat de federale politie zich hier uitsluitend op zal richten. Het spreekt vanzelf dat ze haar normale taken (de handhaving van de openbare orde en de aanpak van de criminaliteit) gewoon blijft uitvoeren. Maar hiernaast zal haar aandacht zich prioritair op fenomenen richten die door hun maatschappelijke, economische en politieke schade de burger ernstig verontrusten.

Het doel van het Nationaal veiligheidsplan is een doorzichtig politiebeleid te voeren waarbij de politie wordt beoordeeld op de verbintenissen die ze aangaat. Zoals gesteld in het federaal veiligheids- en detentieplan van de regering, is de politie een onderdeel van de globale veiligheidsketen. Ze levert met andere woorden een belangrijke bijdrage aan het aanpakkeen van veiligheidsproblemen, maar is hierbij slechts één van de schakels in de hele keten. Enkel wanneer alle andere schakels in de veiligheidsketen hun bijdrage leveren kunnen we een verhoging van de veiligheid bereiken. Het is dan ook onontbeerlijk dat naast dit plan ook voor de andere schakels concrete actieplannen worden uitgewerkt.

Dit plan legt dus de bijdrage aan het veiligheidsprobleem vast van de federale politie in dit geheel waarbij ze zich ertoe verbindt om alle middelen en mogelijkheden te hanteren om de aangegane verbintenissen op een loyale wijze te verwezenlijken.

Dit Nationaal veiligheidsplan is opgevat als een « test »-plan. Hiervoor zijn er meerdere redenen. Zoals reeds gesteld, is het de eerste keer dat dergelijk plan het licht ziet. Het is verder geschreven op een moment dat de federale politie nog niet in werking was gesteld en er nog een aantal onduidelijkheden bestonden over haar definitieve structuur, de verdeling van het politiepersoneel en een aantal materiële gegevens. Bovendien maakt de huidige situatie binnen de bestaande politiediensten het niet mogelijk een duidelijk beeld te schetsen van haar capaciteitsbesteding. In een ideaal politieplan worden alle geledingen van de instelling betrokken om tot een uitgebalanceerde en realistische werking te komen. Het moet tevens een input bevatten vanuit de lokale politie die eveneens in oprichting is, maar die vooralsnog geen feit is. Hierdoor moet het komende jaar ook als een overgangsjaar worden beschouwd. In afwachting van de definitieve inplaatsstelling van de zonale politie, blijven de territoriale brigades van de rijkswacht immers onder de bevoegdheid van de federale politie.

Er zijn dus voldoende redenen voorhanden om dit plan te beschouwen als een nulmeting, een « test »-plan, waaruit, na evaluatie op het einde van 2001, de nodige lessen zullen getrokken worden. In ieder geval zijn de bevoegde ministers overtuigd van het belang van dit plan en hopen ze dat het de aanzet zal vormen voor discussie en overleg om stap voor stap tot een doorzichtiger, performanter en maatschappelijk gedragen politiesysteem te groeien.

2.1.2. Algemene context van het veiligheidsbeleid

De grondbeginselen van het veiligheidsbeleid berusten op de krachtlijnen van het Octopusakkoord, de regeringsverklaring, het federaal plan inzake veiligheid en strafrechtelijk beleid en het federaal plan voor de verkeersveiligheid.

Overeenkomstig het regeerakkoord heeft de federale regering het federaal plan inzake veiligheid en strafrechtelijk beleid opgesteld, dat een geïntegreerd veiligheidsbeleid als uitgangspunt heeft. Dat beleid krijgt concrete vorm in een aaneenschakeling van preventieve en repressieve maatregelen en begeleidingsmaatregelen voor slachtoffers en daders.

Het federaal plan inzake veiligheid en strafrechtelijk beleid heeft een dubbel doel : een daadwerkelijke daling van alle vormen van criminaliteit en een aanzienlijke stijging van het aantal opgehelderde misdrijven. De volgende punten staan centraal in dat plan :

­ Daling van het aantal geweldmisdrijven;

­ De georganiseerde misdaad op het spoor komen en bestrijden;

­ De witteboordcriminaliteit beter opsporen en beteugelen;

­ Bestrijding van de mensenhandel en van andere vormen van uitbuiting;

­ Sexuele misdrijven zoveel mogelijk voorkomen;

­ Bestrijding van de jeugdcriminaliteit;

­ Een halt toeroepen aan hooliganisme;

­ Beteugeling van de randverschijnselen en de criminaliteit op het gebied van drugbevoorrading en drughandel;

­ Daling van het aantal verkeersongevallen met lichamelijk letsel.

Het federaal plan bevat tevens een aantal specifieke projecten in verband met die prioritaire aandachtspunten.

De federale politie is slechts één van de vele partijen die meewerken aan de verwezenlijking van de doeleinden van het federaal plan inzake veiligheid en strafrechtelijk beleid van de federale overheid. De aard en de omvang van die medewerking wordt nader toegelicht in dit Nationaal Veiligheidsplan.

Als nationaal politieplan bevat het Nationaal Veiligheidsplan in de eerste plaats de bijdrage van de federale politie met betrekking tot de aanpak van de onveiligheid in het algemeen en de definitie van de federale prioriteiten in het bijzonder.

Een positieve evolutie op het stuk van het door de overheid beoogde doel is maar mogelijk als elk van de betrokken departementen en partijen daaraan op fundamentele wijze meewerkt. Veiligheid behelst inderdaad meer dan louter het optreden van de politie.

2.1.3. Doel van het Nationaal veiligheidsplan

Het Nationaal veiligheidsplan dat men ook als nationaal politieplan kan bestempelen, heeft verschillende doelen.

Dit veiligheidsplan vertaalt en coördineert het algemeen politiebeleid. Daarnaast wordt het beheer van de federale politie en de lokale politie ook via dit plan beter gecoördineerd.

Het waarborgt een globale en geïntegreerde politiële aanpak van de veiligheid door de politiediensten en verzekert de samenhang van het optreden ervan. Deze globale en geïntegreerde politiële benadering van veiligheid zorgt voor de coherentie van het geheel van politiestructuren. De lokale politiediensten en de gedeconcentreerde eenheden van de federale politie zullen er, in overleg met de bevoegde overheden, rekening moeten mee houden bij het opstellen van hun respectievelijke jaar-, beleids- en actieplannen.

Dit plan heeft ook als doel om te verduidelijken op welke wijze de federale politie de opdrachten en de prioritaire doelstellingen, zoals bepaald door de beide bevoegde ministers, zal verwezenlijken. In die zin bevat het Nationaal veiligheidsplan niet alleen het te bereiken objectief, maar geeft het ook aan met welke initiatieven dit kan worden bereikt.

In dit kader geeft het Nationaal veiligheidsplan ook aan welke operationele en niet-operationele steun zal worden verleend.

Ten slotte zal dit veiligheidsplan ook de verdeling van de beschikbare middelen qua personeel en materieel over de algemene directies en diensten van de federale politie aangeven. Die verdeling is enerzijds voldoende precies, teneinde de bevoegde overheden te garanderen dat hun doelstellingen worden gerealiseerd; ze is anderzijds voldoende algemeen zodanig dat het geheel voldoende soepel blijft om te beantwoorden aan de wijzigende behoeften die zich stellen gedurende het lopende jaar.

Concreet betekent dit dus ook dat wordt aangegeven wat er, naast de uitvoering van de normaal verwachte politieopdrachten, in het komende jaar een prioritaire en bijzondere aandacht zal krijgen. Het betekent een engagement van de verantwoordelijken waarvoor er na de uitvoering en de evaluatie, rekenschap wordt afgelegd.

2.1.4. Het eerste Nationaal Veiligheidsplan

Doordat dit het eerste plan is, heeft het een enigszins speciaal karakter. Het wordt beschouwd als een « proefplan ». Dit plan werd uitgewerkt vóór de oprichting van de federale politie. De omstandigheden waren niet ideaal. Bij de voorbereiding waren er nog tal van ongekende factoren. Pas na de volledige oprichting van de federale politie en de zonediensten, zal men een dergelijk plan in ideale omstandigheden kunnen opstellen.

Dit plan is dan ook doelbewust bescheiden. Het heeft inderdaad weinig zin voor de dag te komen met een ambitieus plan dat de werkelijkheid over het hoofd ziet.

Als men werkt met plannen die verschillende niveaus van verantwoordelijkheid bestrijken, niet alleen tussen beide niveaus maar ook binnen de federale politie, dan is er behoefte aan een bepaalde vorm van harmonisatie en aan een wederzijdse dynamiek. Dat betekent dat alle geledingen van de federale en de lokale politie erin moeten slagen samen een geïntegreerd plan op te stellen dat haalbaar is. Dat plan geeft een eerste impuls aan die dynamiek.

Aan de basis ligt de keuze van een relatief beperkt aantal initiatieven met de bedoeling ze zo goed mogelijk te kunnen realiseren, veeleer dan de tamelijk beperkte middelen te versnipperen over een waaier van maatregelen om uiteindelijk weinig concrete resultaten te behalen. Dankzij een permanente uitvoering en evaluatie van dit eerste plan zal het in de toekomst nog kunnen worden verbeterd en bijgestuurd.

De oprichting van de nieuwe federale politiediensten zal ongetwijfeld een grote inspanning vergen van de betrokken partijen in de loop van de komende jaren en ook nog nadien. In dit eerste Nationaal Veiligheidsplan wordt dan ook uitvoerig aandacht besteed aan het aspect « organisatie ». De samenvoeging van de verschillende politiekorpsen en -diensten moet optimaal worden begeleid. De bestaande werkingsmethodes en -procedures dienen te worden aangepast en er moeten ook nieuwe worden ontwikkeld. Degelijke operationele resultaten veronderstellen een correcte organisatie.

2.1.5. Uitvoering van het eerste Nationaal veiligheidsplan

De verwezenlijking van het Nationaal veiligheidsplan dient door de federale politie, bij het vervullen van haar onderscheiden taken van gerechtelijke en bestuurlijke politie, met al haar geledingen op een loyale wijze te worden nagestreefd.

De commissaris-generaal van de federale politie is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit Nationaal veiligheidsplan door de federale politie.

Hij verzekert de coördinatie tussen de algemene directies, ziet er op toe dat de nodige steun aan de operaties wordt verleend en is verantwoordelijk voor de dagelijkse werking van de federale politie. Hij staat borg voor de geïntegreerde uitvoering van de opdrachten van de federale politie en ziet er in het bijzonder op toe dat elke bestuurlijke directeur-coördinator zijn activiteiten coördineert met deze van de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst.

De minister van Binnenlandse Zaken en respectievelijk deze van Justitie kunnen hun bevelen, onderrichtingen en richtlijnen die specifiek betrekking hebben op de bevoegdheden van de algemene directie van de bestuurlijke politie of van de algemene directie van de gerechtelijke politie, rechtstreeks geven aan de directeur-generaal van één van die algemene directies. Deze laatsten lichten de commissaris-generaal hiervan onverwijld in.

Twee grote methodes dienen te worden in acht genomen, namelijk proactief werken en programmawerking.

Wat het proactief werken betreft, dient te worden vastgesteld dat politiediensten tot op heden hun beschikbare operationele capaciteit quasi hoofdzakelijk aan reactief werk besteden. Het is ondertussen duidelijk geworden dat het louter reactief optreden niet langer tegemoet komt aan een doeltreffende aanpak van de criminaliteit. Politiediensten moeten ook proactief optreden met het oog op een beter beheersen en het voorkomen van misdrijven.

De proactieve recherche, binnen een wettelijk vastgelegd kader, draagt onmiskenbaar en essentieel bij tot de aanpak van de criminaliteit. Het toepassen van de proactieve recherche moet worden voortgezet. Dit betekent dan echter ook dat hier een deel van de capaciteit voor moet worden gereserveerd.

Het streefdoel voor de politiediensten is minimaal 5 % van hun operationeel beschikbare capaciteit aan te wenden voor het proactief werk. Het moet de bedoeling zijn om dit percentage op een langere termijn progressief op te trekken om aldus te komen tot een evenwichtigere verhouding tussen het louter reactief en proactief werk.

Wat de programmawerking betreft, worden vandaag reeds enkele specifieke fenomenen opgevolgd en aangepakt door daarvoor opgerichte centrale diensten of bijzondere cellen, en dit zowel binnen de rijkswacht als de gerechtelijke politie bij de parketten.

Deze diensten en cellen worden geïntegreerd in de algemene directie « gerechtelijke politie ».

De doelstelling is hier om in uitvoering van artikel 95 van de wet op de geïntegreerde politie als federale politie de nodige voorstellen te formuleren door het uitwerken en voorleggen van programmadossiers om de aanpak via de programmawerking door de overheid te laten goedkeuren.

Voor de goedgekeurde programmadossiers zal de aanpak, zowel conceptueel als operationeel, gebeuren volgens het concept en de principes van een geïntegreerde aanpak van fenomenen.

Voor de reeds bestaande centrale diensten of bijzondere cellen, die geïntegreerd worden op het centraal niveau van de algemene directie gerechtelijke politie, worden met het oog op de continuïteit de volgende algemene doelstellingen vooropgesteld :

­ uitvoeren van de noodzakelijke strategische analyses om een beeldvorming op te maken van het fenomeen of deelfenomeen, dit met het oog op een optimale aansturing van de politionele aanpak;

­ op vraag en/of op initiatief advies verlenen en de coördinatie verzekeren ten voordele van onderzoekende diensten op grond van de beschikbare informatie en expertise;

­ ontwikkelen van een specifieke expertendatabank en het ter beschikking stellen van een specifieke expertise en het ondersteunen van de operationele uitvoerende politiediensten op beide niveaus;

­ het verzekeren van het beheer en de exploitatie van de informatie;

­ het organiseren van specifieke vorming voor de politiediensten;

­ het opzetten of verder uitbouwen van een netwerk binnen de politiediensten;

­ het bevorderen van een geïntegreerd en politioneel aanpakken van de fenomenen;

­ het initiëren, uitvoeren en doen uitvoeren onder leiding van de bevoegde gerechtelijke overheden van proactieve en reactieve gerechtelijke onderzoeken.

2.1.6. Uitoefening van de opdrachten inzake administratieve en gerechtelijke politie

De federale politie wordt belast met de uitoefening van de gespecialiseerde en supralokale opdrachten op het gebied van administratieve en gerechtelijke politie.

Die opdrachten worden uitgevoerd door operationele eenheden en diensten van de federale politie die deel uitmaken van de algemene directies voor administratieve, gerechtelijke of operationele ondersteuning.

Met behulp van operationele actieplannen moet het voor de verantwoordelijken van de betrokken eenheden en diensten, zowel op cenrtaal als op lokaal niveau, mogelijk zijn om zich te houden aan de prioritaire aandachtspunten in het Nationaal Veiligheidsplan en ze concreet toe te passen. Er zal worden toegezien op de uitvoering van die actieplannen en de resultaten zullen worden bekeken.

In dat verband moet ook een keuze worden gemaakt wat de nodige indicatoren betreft en dient gebruik ervan te worden gemaakt. In de werkzaamheden rond het vademecum voor de « Veiligheidsplannen » wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de mogelijke indicatoren die in aanmerking kunnen worden genomen.

Wat de prioriteiten voor 2001 betreft, zal de federale politie in 2001 bijzondere aandacht moeten schenken aan de volgende veiligheidsaspecten :

­ gewapende diefstal, inclusief hold-ups;

­ drugs, en meer bepaald het binnenbrengen van drugs in België en de drughandel;

­ mensenhandel;

­ witwassen van geld in de context van de georganiseerde misdaad en de inbeslagneming van criminele vermogens;

­ corruptie;

­ verkeersonveiligheid.

Die aspecten zijn uitgekozen op basis van een reeks factoren, meer bepaald de omvang, de ernst, hun weerslag op sociaal gebied en de verwachtingen zowel van de overheid als van de bevolking. Ze stemmen ook overeen met de prioritaire aandachtspunten die in het federaal plan voor de veiligheid en het strafrechtelijk beleid alsook in het federaal plan voor de verkeersveiligheid staan beschreven.

Voor elk van die problemen zijn er een aantal specifieke doeleinden op afzonderlijke fiches vermeld. In het kader van de geïntegreerde aanpak wordt ook verwezen naar het optreden dat van de federale politie wordt verwacht.

De bepaling van die prioriteiten betekent eveneens dat de nodige middelen moeten worden besteed of uitgetrokken voor het volgen en aanpakken van die problemen. De mogelijke operationele analyse moet worden toegespitst op die specifieke problemen, namelijk :

­ het beheer en de aanwending van de informatie;

­ zorgen voor een specifieke opleiding voor de politiediensten;

­ een net oprichten of uitbreiden binnen de politiediensten;

­ aanmoedigen van een geïntegreerde en politionele aanpak van de problemen;

­ proactief opsporingswerk en reactief gerechtelijk onderzoek uitwerken, uitvoeren of laten uitvoeren.

2.1.7. Inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuur en meer in het bijzonder de federale politie

In de wet op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus van 7 december 1998, werd het bestaande politielandschap volledig hertekend. Deze zeer ambitieuze wet voorziet enerzijds in de opheffing van de bestaande grote politiekorpsen en hun opname in een nieuwe en verschillende structuur.

De federale politie start op 1 januari 2001. De lokale korpsen zullen vanaf die datum progressief in plaats worden gesteld. De inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuur gaat onmiskenbaar gepaard met talrijke fundamentele wijzigingen in diverse domeinen zoals de structuur, de taakverdeling, de capaciteitsverdeling, werkingsprincipes, procedures, ...

Het jaar 2001 is een belangrijk overgangsjaar voor de politiediensten en de werking ervan. Dit mag wel niet beletten dat de continuïteit van politiezorg gegarandeerd blijft. Van de politiediensten wordt in de eerste plaats verwacht dat ze hun opdrachten en normale taken blijven verzekeren.

Het belangrijkste doel voor 2001 is dan ook het realiseren van de inplaatsstelling van de federale politie. Dit zal onmiskenbaar veel energie en capaciteit vereisen.

De belangrijkste uitgangspunten voor de werking van de federale politie zijn :

­ de gezagsafhankelijkheid zoals benadrukt in het Octopusakkoord en de wet op de geïntegreerde politie;

­ het gespecialiseerde optreden inzake de uitvoering van opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie evenals ondersteunende opdrachten;

­ de samenwerkingsgerichtheid binnen de grenzen van haar algemene en gespecialiseerde of bovenlokale en integratiebevorderende opdracht;

­ het permanent streven naar integriteit;

­ de permanente bezorgdheid voor een efficiënte en kwalitatief aanvaardbare werking.

Het formuleren van een aantal doelstellingen sluit in geen geval uit dat andere noodzakelijke initiatieven of maatregelen worden getroffen.

De hierna vermelde doelstellingen zijn evenwel essentieel en moeten prioritair worden behandeld. Dit betekent dus ook dat de beschikbare capaciteit en middelen bij voorrang georiënteerd moeten worden naar deze aandachtspunten.

Doelstelling 1 : Het verzekeren van de continuïteit in de uitvoering van de opdrachten

Het verder organiseren van de dienst met het oog op het garanderen van de continuïteit inzake het uitvoeren van de toegewezen opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie en de ondersteuning ervan.

Dit met inbegrip van het verder aansturen, begeleiden en ondersteunen van de territoriale brigades zolang ze nog niet definitief geïntegreerd zijn in een korps van de lokale politie. Ondertussen worden ze beschouwd als territoriale brigades van de federale politie.

Doelstelling 2 : De integratie van de eenheden en diensten in de nieuwe structuur van de federale politie

Deze integratie in de nieuwe definitieve structuur van de federale politie omvat onder meer :

­ het concretiseren van de opdrachten van deze eenheden of diensten;

­ het (her)definiëren van de werkingsprincipes en procedures voor deze eenheden of diensten en de implementatie ervan;

­ het bepalen van de capaciteit van deze eenheden of diensten.

Wat de algemene directie « gerechtelijke politie » betreft en de onderdelen ervan zullen de goedgekeurde besluiten van de subwerkgroep « gerechtelijke pijler » inzake de functioneel-organisatorische afstemming als uitgangspunt worden gebruikt.

Doelstelling 3 : Het organiseren van de informatiehuishouding

Een essentieel onderdeel voor de goede werking van de politiediensten en de doeltreffende aanpak van de veiligheidsproblemen is het beschikken over de juiste informatie, op het juiste ogenblik en de juiste plaats. Dit betekent dat de noodzakelijke instrumenten en systemen worden aangepast, op elkaar worden afgestemd of ontwikkeld worden.

Binnen deze doelstelling zijn de prioritaire aandachtspunten voor de federale politie de volgende :

a) De telematica

De progressieve uitwerking van het « Globaal Telematicaconcept » is één van de eerste prioriteiten. Het vormt immers een kritieke succesfactor voor de informatiehuishouding, meer in het bijzonder voor de bestuurlijke en gerechtelijke informatiestromen.

In het domein van de telematica wordt prioritair aandacht besteed aan :

­ het verder ontwikkelen van een aantal nieuwe toepassingen die de integratie bevorderen;

­ het verder harmoniseren van het informaticapark;

­ het mee helpen uitbouwen van technische standaarden inzake informatica van zowel de federale als de lokale politie;

­ het voortzetten van de politionele implementatie van ASTRID;

­ de integratie van verschillende reeds bestaande informaticadiensten.

b) Het opstarten van de algemene nationale gegevensbank

Het inplaatsstellen, organiseren en optimaliseren van de werking van de algemene nationale gegevensbank wordt door het koninklijk besluit van 3 september 2000 aan de algemene directie operationele ondersteuning toegewezen. Dit informatiekruispunt moet de nodige elementen aanreiken voor het rechercheoverleg zoals :

­ overzicht van de lopende onderzoeken;

­ nieuwe fenomenen en aandachtspunten;

­ analyses van de beschikbare informatie met het oog op een gestructureerde en structurele aanpak van de criminaliteit.

De reeds genomen initiatieven zullen worden voortgezet met het oog op de integratie van databanken in één algemene nationale gegevensbank.

De gebruiksmodaliteiten en procedures zullen worden aangepast of uitgewerkt ten behoeve van de politiediensten.

c) Het opstarten van de arrondissementele informatiekruispunten (AIK's)

Het AIK fungeert voor de gedeconcentreerde gerechtelijke en bestuurlijke diensten van de federale politie en voor de lokale politie, als informatiekruispunt. Dit platform is een kruispunt van de bestuurlijke (inclusief verkeer) en gerechtelijke informatie die respectievelijk wordt beheerd en verwerkt door de DIRCO en de DIRJUD. Beiden verwerken informatie tot :

­ de bestuurlijke en de harde gerechtelijke informatie met een bestuurlijke (preventieve) en een beleidsondersteunende finaliteit;

­ de harde gerechtelijke informatie, de zachte informatie en de onderzoekselementen met een recherchefinaliteit, onder toezicht van de procureur des Konings.

De voormalige District Bureaus voor Opsporing (DBO) worden verder uitgebouwd en omgevormd tot volwaardige AIK's via :

­ het uitwerken van een uniform model voor het globaal beheer van de informatie;

­ het uitwerken van eenvormige werkingsprincipes en procedures.

De goedgekeurde besluiten van de subwerkgroep gerechtelijke pijler inzake de functioneel-organisatorische afstemming zullen als uitgangspunt worden gebruikt.

d) Het opstarten van het nationaal invalspunt

Dit nationaal invalspunt, als nationaal geïntegreerde permanentiedienst, speelt een belangrijke rol in de coördinatie van de politiewerking.

Het organiseren van het nationaal invalspunt en het beheer ervan verzekeren is dan ook één van de prioritaire doelstellingen.

Werkingsprincipes en procedures moeten worden uitgewerkt die door de politiediensten zullen toegepast worden.

Aan dit invalspunt zal actief dienen meegewerkt te worden door de algemene directies bestuurlijke en gerechtelijke politie.

In deze context wenst hij overigens het belang te benadrukken van de werkinstrumenten die uitgewerkt werden door de werkgroep Veiligheidsplannen, op zijn verzoek. Deze werkgroep heeft een handzaam « vademecum » opgesteld, waarin methodologische ondersteuning wordt gegeven bij het uitwerken van zowel het Nationaal Veiligheidsplan als de lokale veiligheidsplannen. Dit vademecum lag dan ook aan de basis van voorliggend, eerste Nationaal Veiligheidsplan, dat gelijktijdig werd voorbereid door de APSD, de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de gemeentepolitie binnen de schoot van deze werkgroep. Intussen heb ik dit vademecum ter beschikking gesteld van alle lokale beleidsverantwoordelijken, zodat zij zich terdege kunnen informeren alvorens van start te gaan met het opstellen van lokale veiligheidsplannen.

Verder heeft dezelfde werkgroep een werkbundel klaargemaakt, die op een meer technische wijze toelichting geeft bij de wetenschappelijke methodes die kunnen gebruikt worden bij het in kaart brengen van onveiligheidsproblemen en het evalueren van het gevoerde beleid terzake. Ook deze werkbundel zal binnen afzienbare tijd beschikbaar worden gesteld van de lokale beleidsverantwoordelijken. Ik benadruk hier dan ook het belang van het beleidsinstrumentarium waarover de federale en lokale overheden nu reeds beschikken, zoals de « Geïntegreerde Interpolitiële Criminaliteitsstatistiek » en de « Veiligheidsmonitor », welke zullen dienen aangevuld te worden met andere instrumenten.

Continuïteit en stabiliteit is hierbij essentieel, gezien het belang van dergelijke beleidsinstrumenten bij het objectiveren van de onveiligheidsproblematiek, het coherent maken van de federale en lokale beleidsinspanningen en het uitwerken van de respectievelijke veiligheidsplannen.

Het Nationaal veiligheidsplan voorziet dan ook in een aantal essentiële samenwerkingsmodaliteiten tussen de lokale en federale politie. Zo wordt gesteld dat de bijdrage van de federale politie vooral bestaat uit de uitvoering van de gespecialiseerde en supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie over het gehele grondgebied, met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit. Ook staat zij in voor de uitvoering van ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en -overheden. Deze steunopdrachten zijn zowel van operationele als niet-operationele aard. Verder stelt het plan dat voor een aantal opdrachten en prioriteiten zowel de federale politie als de lokale politie samen een bijdrage moeten leveren. Het plan voorziet dat de respectievelijke bijdrage van beide politiediensten in dit geval gezamenlijk zal worden voorbereid. Daarnaast staat de lokale politie ook in voor sommige opdrachten van federale aard die via dwingende richtlijnen bepaald kunnen worden door de minister van Justitie en mezelf.

Het plan voorziet verder dat, in de mate dat de opdrachten die aan de federale politie zijn voorbehouden gespecialiseerde opdrachten zijn, het deze bij voorrang op de lokale politie zal vervullen. De lokale politie zal bovenal instaan voor de basispolitiezorg. Er wordt vanuit gegaan dat niet gespecialiseerde opdrachten slechts subsidiair zullen vervuld worden door de federale politie, in de mate waarin de lokale politie in de onmogelijkheid verkeert ze zelf uit te voeren. Ook wordt ervan uitgegaan dat, in het raam van de bestrijding of de opvolging van specifieke fenomenen die een geïntegreerde gerechtelijke en bestuurlijke aanpak vereisen, programma's zullen worden uitgewerkt door de algemene directie gerechtelijke politie.

2. De uitvoering van steunopdrachten

De federale politie is naast het uitvoeren van gespecialiseerde en bovenlokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie eveneens belast met ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden. Deze steun wordt in de eerste plaats verzekerd ten opzichte van de verschillende eenheden en diensten binnen de federale politie zelf. Steun heeft betrekking op : informatie (en informatiesystemen); expertise (kennis en/of vaardigheden); (bijzondere) middelen (quotum aan mensen en materieel). Er zijn twee hoofddomeinen waarin de steun zich situeert : operationeel (b.v. : algemene reserve, speciale eenheden, telematica, ...); niet-operationeel (beleid en beheer, human resources management, logistiek).

3. De inplaatsstelling van de federale politie

De federale politie startte op 1 januari 2001. De lokale korpsen zullen vanaf nu progressief in plaats worden gesteld. De in plaatsstelling van de nieuwe politiestructuur gaat onmiskenbaar gepaard met talrijke fundamentele wijzigingen in diverse domeinen zoals de structuur, de taakverdeling, de capaciteitsverdeling, werkingsprincipes, procedures. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat het jaar 2001 een belangrijk overgangsjaar wordt voor de politiediensten en de werking ervan. Het belangrijkste doel voor 2001 is dan ook het realiseren van de inplaatsstelling van de federale politie.

Hierbij worden een aantal prioritaire doelstellingen geformuleerd in het plan : (1) het verzekeren van de continuïteit in de uitvoering van de opdrachten; (2) de integratie van de eenheden en diensten in de nieuwe structuur van de federale politie; en (3) het organiseren van de informatiehuishouding (telematica, algemene nationale gegevensbank, het arrondissementeel informatiekruispunt, het nationaal invalspunt).

4. De capaciteitsmeting

Bedrijfsmatig werken betekent het zo goed mogelijk aanwenden en verdelen van de beschikbare middelen. Het is daarom ook noodzakelijk om duidelijk zichtbaar te maken welke capaciteit voor welke functionaliteiten ingezet wordt. De opvolging van de capaciteitsaanwending is essentieel om ook effectief te kunnen bijsturen door het heroriënteren van de capaciteit in functie van de prioriteiten en de noodwendigheden. De bestaande instrumenten zijn vandaag echter in de meeste gevallen niet voldoende op elkaar afgestemd en kunnen nog worden verbeterd. Er is onmiskenbaar ook een nood aan meer eenduidigheid en eenvormigheid bij het meten van de capaciteit.

Het plan voorziet dan ook dat alle politiediensten de nodige initiatieven zullen nemen of voortzetten om tegen eind 2001 in staat te zijn om een zo correct mogelijk beeld te geven van de capaciteitsaanwending en -planning.

5. Integriteit

Overheden en burgers moeten kunnen rekenen op een integere politie. De politie is de enige instelling die wettelijk, in een beperkt aantal en welbepaalde omstandigheden, het gebruik van dwang kan aanwenden. De politie staat in voor het handhaven van regels en normen. Zij moet er zich dan ook in de eerste plaats aan houden.

Elke inbreuk op de integriteit, elk normafwijkend gedrag, in al zijn vormen, tast de geloofwaardigheid aan van de politie, zowel intern als extern. Het vertrouwen in de politie wordt in een belangrijke mate geschonden wanneer politiemensen zelf wetten overtreden die ze moeten handhaven. Het vertrouwen van de overheid én de burger staat of valt met de geloofwaardigheid van de politie. In tegriteit is één van de meest fundamentele waarden voor elke politieambtenaar.

Het plan stelt dan ook als doel ernaar te streven dat alle personeelsleden van de politiediensten hun taak uitvoeren met de strikte naleving van de deontologische principes en regels. In dit kader worden eveneens een aantal maatregelen voorgesteld.

2.2. Gedachtewisseling met de heer A. Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken

De wet van 7 december 1998 tot oprichting van een geïntegreerde politiedienst op twee niveaus voorziet in de opstelling van een nationaal veiligheidsplan en van zonale veiligheidsplannen. In die plannen wordt het politiebeleid van de beleidsverantwoordelijken uiteengezet. Hierna volgt een overzicht van de krachtlijnen van het Nationaal Veiligheidsplan.

Alvorens toelichting te geven bij de inhoud van het plan, dient erop te worden gewezen dat de regering in het verleden uitdrukkelijk heeft gekozen voor een « geïntegreerde aanpak van de veiligheid » in haar federaal veiligheidsplan. Het nieuwe van die aanpak ligt vooral in de wijze waarop het veiligheidsprobleem wordt bekeken. De regering is ervan overtuigd dat de beleidsverantwoordelijken zich niet meer ertoe mogen beperken hun aandacht uitsluitend toe te spitsen op de bestrijding van wat de « objectieve criminaliteit » wordt genoemd. Ze zullen ook aandacht moeten besteden aan de subjectieve factoren van onveiligheid (of het onveiligheidsgevoel dat onder de bevolking leeft), aan bepaalde vormen van milieuhinder, aan de verkeersveiligheid en aan de veiligheid wat het milieu betreft, de gezondheidszorg, enz. Dat veronderstelt dat er een medewerking is van alle betrokken beleidsverantwoordelijken, voor alles wat verband houdt met preventie, bestrijding en controle achteraf. Op basis van overleg en met behoud van zijn verantwoordelijkheden zal elke betrokken partner een bijdrage tot een coherente aanpak van de onveiligheid moeten leveren.

Er dient te worden op gewezen dat de regering, in een eerste fase, vorm heeft gegeven aan dit geïntegreerd veiligheidsbeleid via het zogenaamde « federaal veiligheidsplan », dat een groot aantal domeinen bestrijkt. Het federaal veiligheidsplan bevat ook een gedeelte dat betrekking heeft op de rechtspraak en dat het mogelijk moet maken de beleidsmaatregelen inzake vervolging, strafmaat en uitvoering van de straf beter aan te passen aan de prioriteiten qua veiligheid.

De volgende prioriteiten staan in het plan vermeld : (1) een vermindering van de geweldsdelicten; (2) het in kaart brengen en bestrijden van de georganiseerde misdaad; (3) betere methodes voor opsporing en vermindering van de witteboordcriminaliteit; (4) de bestrijding van de mensenhandel en van andere vormen van uitbuiting; (5) maximale preventie inzake sexuele misdrijven; (6) de strijd tegen de jeugdcriminaliteit; (7) een halt toeroepen aan het hooliganisme; (8) een vermindering van de drughandel; en (9) een beperking van het aantal verkeersongevallen met lichamelijk letsel.

Elk van de partijen die bij dit geïntegreerd federaal veiligheidsplan zijn betrokken, probeert momenteel dit integraal veiligheidsbeleid te integreren in haar eigen beleid, net zoals dat ook geldt voor de organisatie van de politiediensten. De politie is inderdaad één van de partners van het geïntegreerd veiligheidsbeleid. Wij kunnen zelfs stellen dat het hier gaat om een « bevoorrechte partner », vermits de politiediensten altijd al actief zijn geweest op het gebied van veiligheid en in dat opzicht een aanzienlijke kennis van zaken hebben opgedaan, aangezien ze een eersterangsrol moeten spelen in de verschillende schakels van de veiligheidsketen; ten slotte ook omdat via de organisatie van de politiediensten een bijdrage kan worden geleverd aan het uitwerken van een geïntegreerd veiligheidsbeleid over de verschillende gezagsniveaus.

In een tweede fase wordt nu het « Nationaal Veiligheidsplan » (of gaat het hier om het plan voor het bestuur van de federale politie ?) geënt op dat « federaal veiligheidsplan ». Het Nationaal Veiligheidsplan bevat niet alleen een beschrijving van de belangrijkste opdrachten van de federale politie, maar ook een bepaling van haar bijdrage tot het federaal geïntegreerd veiligheidsbeleid. Daarmee bedoel ik dat het Nationaal Veiligheidsplan van de federale politie ook de concrete bijdrage van de federale politie behelst wat de integrale prioriteiten van de federale overheid inzake veiligheid betreft. Dat betekent dat het Nationaal Veiligheidsplan aansluit bij de prioritaire doeleinden en aspecten van het eerste federaal veiligheidsplan. De niet-politionele aspecten zijn eruit verdwenen en er werden een aantal prioritaire doeleinden en aspecten eraan toegevoegd die van cruciale betekenis zijn in politioneel opzicht, maar die in het federaal geïntegreerd veiligheidsplan van de regering niet echt waren uitgewerkt. Dat geldt ongetwijfeld voor aangelegenheden die meer te maken hebben met de interne organisatie van de politie en die essentieel zijn voor de oprichting van onze nieuwe politiediensten. Kortom, het Nationaal Veiligheidsplan van de federale politie vormt deels een overlapping met het federaal veiligheidsplan van de regering en deels een nieuw gegeven.

In het Nationaal Veiligheidsplan staat dan ook dat « bovenop de uitoefening van haar taken als administratieve en gerechtelijke politie en haar ondersteunende opdrachten, de federale politie eveneens zal meewerken aan de totstandkoming van de projecten waarvan sprake is in het federaal plan voor veiligheid en strafrechtelijk beleid waarbij ze als één van de actoren rechtstreeks of onrechtstreeks is betrokken ».

In een derde fase worden de « zonale veiligheidsplannen » (of de beheersplannen voor de lokale politie) zoals bepaald in de wet van 7 december 1998 op beide voormelde plannen geënt. Wij drukken uitdrukkelijk de wens uit dat in die zonale plannen ook sprake is van de inbreng van de lokale politie in het gemeentelijke veiligheidsbeleid en in het federaal geïntegreerd veiligheidsbeleid, bovenop de beschrijving van de hoofdopdrachten van de lokale politie.

Dat betekent dat in de zoneplannen de prioritaire doeleinden en aandachtspunten uit die beide plannen zullen worden onderzocht en erin zal worden nagegaan in welke mate die prioriteiten beantwoorden aan de lokale behoeften en problemen. Het is mogelijk dat men in bepaalde zones besluit om geen rekening te houden met een aantal federale prioriteiten maar wel met een aantal meer specifieke andere prioriteiten op lokaal niveau. Dat impliceert dat op zijn minst ook een analyse op lokaal niveau zal moeten worden gemaakt, waaruit zal blijken dat op basis van de reële situatie andere prioriteiten moeten worden geformuleerd. Sommige veiligheidsproblemen zijn inderdaad louter van lokale aard en vergen geen bijzonder optreden van de federale politie.

Het komt met andere woorden erop aan naar voren te komen met een geheel van geldige argumenten dat beschikbaar is, degelijk onderbouwd is en steeds aan uitvoerig overleg op lokaal niveau kan worden voorgelegd. Tevens wens ik erop te wijzen dat mijn collega van Justitie en ikzelf in de toekomst onze goedkeuring zullen moeten hechten aan die zonale veiligheidsplannen, waardoor wij in staat zullen zijn borg te kunnen staan voor de nodige samenhang in het lokaal en federaal politiebeleid. Voor het ogenblik heeft de regering echter besloten af te zien van de verplichting tot voorlegging van die plannen teneinde de oprichting van de nieuwe geïntegreerde zonale politie niet overmatig te belasten. In de toekomst zal daaraan wel aandacht moeten worden geschonken, met het oog op coördinatie en samenhang.

Wat is nu de inhoud van het eerste Nationaal Veiligheidsplan ?

Dit Nationaal Veiligheidsplan is een innovatie. Het werd opgesteld toen de federale politie nog niet in werking was getreden. Er waren nog een aantal onduidelijke punten en bepaalde materiële gegevens ontbraken. Daarenboven kon geen enkele politiedienst duidelijk inschatten waarvoor ze zou worden ingezet. In een ideaal politieplan wordt rekening gehouden met alle geledingen van de organisatie in kwestie met het oog op een evenwichtig en realistisch voorstel. In dit geval was dat niet mogelijk, gezien de hervormingsfase waarin wij ons bevonden. Een ideaal plan moet eveneens steunen op een inbreng van de lokale politie. Momenteel wordt hard gewerkt aan de oprichting van zo'n lokale politie, maar men is daarmee nog niet klaar.

Er zijn dus goede redenen om dat plan te beschouwen als een bescheiden « proefplan » waaruit na de evaluatie eind 2001 lessen zullen moeten worden getrokken. Een dergelijk ideaal plan is maar haalbaar wanneer de federale politie en de lokale politiediensten een feit zijn.

Het hoofddoel van het Nationaal Veiligheidsplan is ongetwijfeld prioriteiten naar voren te brengen. Daarmee wordt bedoeld dat bijzonder veel belang zal worden gehecht aan de aanpak van bepaalde specifieke problemen op het gebied van veiligheid. Dat betekent uiteraard niet dat de federale politie (maar ook de lokale politie) zich uitsluitend daarmee zal bezighouden. Het spreekt vanzelf dat ze hun courante taken normaal zullen moeten blijven uitvoeren. Evenmin is het de bedoeling dat met uitsluitende bevoegdheden zal worden gewerkt. De politie moet zich zorgvuldig van haar essentiële taken blijven kwijten. Omgekeerd mag men echter niet van de politie verwachten dat ze zoveel tijd en energie aan alle problemen besteedt. Het gaat om een onderscheid op het gebied van meer en min, en niet om het verschil tussen « altijd » en « nooit ». Tevens dient men zich van bij de aanvang ervan bewust te zijn dat één van de essentiële kenmerken van het politiewerk is dat niet alle problemen kunnen worden voorzien. Het moet steeds mogelijk zijn en blijven af te wijken van de weg die is uitgestippeld en de plannen bij te sturen al naargelang de gebeurtenissen die zich onverwacht kunnen voordoen.

Dat plan heeft dus ook tot doel klaarheid te scheppen omtrent de wijze waarop de federale politie de hoofdopdrachten en doeleinden zal kunnen verwezenlijken, zoals die door beide bevoegde ministers zijn vastgesteld. In die zin bevat het Nationaal Veiligheidsplan niet alleen het resultaat dat moet worden bereikt, maar ook aanwijzingen omtrent de maatregelen die dat in de hand kunnen werken. In dat opzicht geeft het Nationaal Veiligheidsplan ook aan welke operationele en niet-operationele steun zal worden geboden. Ten slotte regelt het ook de verdeling van het personeel en van de beschikbare materiële middelen over de algemene directies en de federale politiediensten. Die verdeling is enerzijds voldoende duidelijk om ervoor te zorgen dat de bevoegde overheden hun doeleinden kunnen verwezenlijken; anderzijds is ze voldoende algemeen opdat het geheel soepel genoeg blijft om tegemoet te komen aan de veranderlijke behoeften die in de loop van het jaar zullen opduiken.

Er is voor gekozen een veeleer beperkt aantal prioriteiten naar voren te brengen en die zo goed mogelijk te verwezenlijken, in plaats van de beschikbare middelen te versnipperen over een te groot aantal maatregelen met als gevaar dat er slechts weinig concreets uit de bus komt. Aan de hand van de uitvoering en evaluatie van dat eerste plan zal het in de toekomst nog kunnen worden verbeterd en bijgestuurd.

In het Nationaal Veiligheidsplan is sprake van de volgende prioritaire aandachtspunten voor de federale politie in 2001 :

De uitvoering van de gespecialiseerde en supralokale opdrachten inzake administratieve en gerechtelijke politie alsook de ondersteuning daarvan.

In het plan wordt bepaald dat de prioritaire aandachtspunten concreet worden uitgewerkt in operationele actieplannen opgesteld door de respectieve verantwoordelijken van de eenheden en diensten, op centraal of gedecentraliseerd niveau. De uitvoering van die plannen zal worden nagetrokken en de resultaten zullen worden beoordeeld. De volgende punten staan centraal :

1.1. Proactief optreden

Tot nu toe hebben de politiediensten hun beschikbare operationele capaciteit nagenoeg uitsluitend gebruikt voor reactief optreden. Er is gebleken dat het louter reactief optreden niet meer beantwoordt aan een efficiënte aanpak van de criminaliteit. In het plan wordt voorgesteld dat de politiediensten minstens 5 % van hun beschikbare operationele capaciteit gebruiken om proactief op te treden. Het is de bedoeling dat dat percentage op lange termijn geleidelijk aan wordt verhoogd.

1.2. Werken met behulp van programma's

Zowel bij de rijkswacht als bij de gerechtelijke politie van de parketten hebben de daartoe opgerichte centrale diensten of de gespecialiseerde cellen zich gebogen over bepaalde specifieke problemen. In het plan wordt voorgesteld dat die diensten en cellen worden opgenomen in de algemene directie van de gerechtelijke politie. Er zullen voorstellen voor een geïntegreerde aanpak van de problemen worden gedaan met het oog op de goedkeuring, door de overheid, van een aanpak waarin met programma's wordt gewerkt.

1.3. Prioriteiten voor 2001

Voor 2001 zal de federale politie in de eerste plaats aandacht besteden aan de volgende problemen inzake veiligheid :

­ gewapende diefstallen, inclusief hold-ups;

­ drugs, vooral dan de invoer van drugs en de drughandel;

­ mensenhandel;

­ witwassen in de context van georganiseerde misdaad en vermogen uit criminele activiteiten;

­ corruptie;

­ hooliganisme :

­ verkeersonveiligheid.

Die problemen zijn in aanmerking genomen op basis van een combinatie van factoren zoals de omvang, de ernst, de sociale gevolgen, de verwachtingen van zowel de overheid als de bevolking. Ze stemmen tevens overeen met de prioriteiten in het federaal plan voor veiligheid en strafrechtelijk beleid en in het federaal plan voor de verkeersveiligheid.

Voor elk van die problemen worden in het plan een aantal specifieke doeleinden beschreven. In het kader van de geïntegreerde aanpak wordt ook verwezen naar de verwachte inbreng van de lokale politie. In het kader van de uitvoering van het federaal veiligheidsplan is het evident dat het opsporingsbeleid en het vervolgingsbeleid ook in de eerste plaats op die gebieden op elkaar zullen moeten worden afgestemd.

3. Gedachtewisseling met de minister van Binnenlandse Zaken op 13 maart 2001

3.1. Uiteenzetting van de minister

De minister zegt dat hij de jongste evoluties uiteen wil zetten in verband met de verdeling van de lasten van de nieuwe politie tussen het federale en het lokale niveau.

Eerst is men in het kernkabinet tot een akkoord gekomen, dat dan op 9 maart 2001 door de regering is goedgekeurd.

Er is in een totaalbudget van 47,2 miljard frank voorzien.

Dat bedrag omvat een dotatie van 18,4 miljard voor de financiering van de overheveling van het personeel van de rijkswacht en van Calog naar de politiezones.

Die dotatie voor de overheveling omvat niet de financiële gevolgen van het nieuwe statuut; daarvoor is in een apart budget van 13,1 miljard frank voorzien, waarin ook de meerkosten voor de ex-rijkswachters die naar de lokale politie overgaan, zijn begrepen.

Dat bedrag omvat wel bepaalde uitgaven, zoals de kosten voor het sociaal secretariaat, de uitrusting van de politiemannen, het loon tijdens de opleiding van de kandidaten, ...

Naast die twee posten is er ook nog een bedrag van 3 miljard frank voor uitgaven in verband met de veiligheidscontracten.

Voorts is er een bijkomende enveloppe van 8 miljard frank om de statutaire meerkosten voor zowel de federale als de lokale politie te betalen.

In het federale budget zijn de federale ondersteuning en de geïntegreerde werking goed voor 2,3 miljard frank, terwijl ook 100 miljoen is uitgetrokken voor de financiering van de detachering van de lokale politie bij de federale politie.

Ingevolge de onderhandelingen wordt het basisbedrag van de dotatie, namelijk 18,4 miljard frank, met ongeveer 400 miljoen frank verhoogd, wat de tegemoetkoming per politie-eenheid volgens de KUL-norm van 673 000 frank op 686 686 frank brengt.

Een tweede krachtlijn is het sociale hoofdstuk, meer bepaald de pensioenregeling.

Zo is in 3 383 000 frank voorzien om de pensioenlasten te dekken.

Daar bovenop komt nog 512 miljoen frank voor de kinderbijslag, 1,9 miljard frank voor de pensioenbijdragen, 730 miljoen frank voor de bijdragen in het kader van de loonmatiging, 200 miljoen frank voor werkongevallen, 20 miljoen frank voor beroepsziekten en 17,6 miljoen frank voor de sociale dienst.

Een derde krachtlijn betreft de overdracht van de gebouwen, die sterk verschillen op het vlak van de ligging en de kwaliteit. Zo moet er bijvoorbeeld in Schoten geen enkele kazerne worden overgedragen.

Men denkt na over een compensatiemechanisme om een oplossing te bieden voor die ongelijkheid op het terrein. Zo is men bijvoorbeeld tot een basisprijs van 2 400 frank/m2 gekomen, te vermenigvuldigen met het aantal vierkante meter per politieman en met het aantal politiemannen. Er moet ook rekening worden gehouden met het onderhoud van die gebouwen, namelijk 200 frank/m2.

Nu moeten wij een tijd wachten vooraleer de vooropgestelde hypotheses aan de werkelijkheid te toetsen.

Hoe zal die 18,4 miljard frank worden verdeeld ?

Voorlopig is men uitgegaan van de studie van de KUL, waarin een theoretische norm is vastgesteld voor de verdeling van de financiële middelen op basis van de bestaande situatie.

Thans is daar, ingevolge de gesprekken met de verenigingen van gemeenten, een aantal parameters aan toegevoegd om rekening te houden met de plaatselijke situaties.

Die tweede oefening betreft de uitwerking van een meer verfijnd berekeningssysteem voor de verdeling van de federale dotatie. Ze gaat uit van de vaststelling dat de gemeenten die indertijd in hun politie hebben geïnvesteerd, zodat ze niet systematisch op de rijkswacht een beroep dienden te doen om de ordehandhaving in hun gemeente verzekeren of gerechtelijke opdrachten uit te voeren, bevoordeeld zullen worden. Dat betekent echter niet dat de normen dezelfde zijn voor landelijke gemeenten, middelgrote steden of grote steden.

De basis blijft evenwel dat de gemeenten, volgens de KUL-norm, recht hebben op een aantal FTE-politiemannen, ongeacht of het voormalige gemeentepolitiemannen of rijkswachters betreft.

Als ze over veel ex-gemeentepolitiemannen beschikken, krijgen ze toch het forfaitaire bedrag dat te laag is om een ex-rijkswachter in dienst te nemen, maar dat toch een flink stuk hoger ligt dan de meerkosten van het nieuwe statuut.

De gemeenten zullen zich dan ook in regel moeten stellen op basis van de mediaannorm, ook al moeten ze een beroep doen op meerdere ex-rijkswachters. Dat proces zal wel in de tijd worden gespreid : de gemeenten met vertraging krijgen twee regeerperioden, namelijk twaalf jaar, om de doelstelling te bereiken.

In plaats van de gemeenten te verplichten onmiddellijk de mediaannorm te halen, werden ze in kwartielen opgesplitst.

De gemeenten die zich in het eerste kwartiel bevinden omdat hun belastbaar inkomen het laagste is op basis van een laagste inkomen per inwoner, moeten de oorspronkelijke inspanning niet leveren en krijgen dus twee regeerperioden.

Voor die gevallen voorziet de federale overheid zelfs nog in een extra tegemoetkoming van 200 miljoen frank.

Voor die gemeenten werd de totale inspanning op een miljard frank geraamd.

De gemeenten in een « winst » -situatie daarentegen zullen worden verzocht een deel van hun winst af te staan aan arme gemeenten.

Het gaat dus om een systeem dat degressief is gedurende twaalf jaar en tijdens die periode in solidariteit tussen alle gemeenten voorziet.

Voor gemeenten met een aanzienlijk overschot aan rijkswachters is gedurende de eerste twee jaar in een bedrag van 300 miljoen frank voorzien, zodat ze die uitgaven kunnen bekostigen maar zich ook in regel kunnen stellen door de mobiliteit te laten spelen, namelijk het vrijwillige vertrek van overtollige rijkswachters naar zones waar voldoende geld is om het personeel te betalen of de vervanging van rijkswachters van andere zones die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

Dat bedrag van 300 miljoen frank zal samen met de 200 miljoen frank voor de arme gemeenten de facto een reservefonds van 500 miljoen frank vormen, waarmee op basis van objectieve criteria het hoofd kan worden geboden aan onvoorziene of moeilijke omstandigheden.

In elk geval zal het stelsel in 2001 een overgangskarakter hebben, met een systeem van voorschotten en regularisatie op het einde van het jaar.

Het nieuwe systeem wordt dan definitief ingevoerd op 1 januari 2002. Gedurende het eerste jaar zal worden nagegaan of de resultaten in overeenstemming zijn met de theoretische modellen en zullen er eventuele correcties worden aangebracht.

Na afloop van het jaar 2002 zal het systeem worden geëvalueerd en zonodig bijgestuurd. Dan zullen de parameters voor de federale dotaties in de wet moeten worden vastgelegd teneinde ze een stabiel karakter te geven en de gemeentelijke overheden gerust te stellen omtrent de duurzaamheid van het systeem.

De dotatie zal worden geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex. Bovendien zal rekening worden gehouden met de evoluties op het vlak van het statuut. Wat het enig statuut betreft, zullen de onderhandelingen voornamelijk op federaal niveau worden gevoerd. In die context zal moeten worden bepaald welk deel ten laste valt van de federale overheid indien, los van de indexeringen, loonsverhogingen worden toegekend.

Bovenop dat bedrag van 500 miljoen frank komen nog de huidige werkingsmiddelen van sommige diensten.

Wat het veiligheidsfonds en andere subsidiesystemen betreft, komt men aan een totaalbedrag van drie miljard frank. Aangezien de gemeentefinanciën door de federale steun met 1,8 miljard frank kunnen worden ontlast, bleef er dus een saldo van ongeveer 1,2 miljard frank.

Voor alle gemeenten met een veiligheidscontract (namelijk meestal vrij arme gemeenten met heel wat veiligheidsproblemen) is een bedrag van 480 miljoen frank uitgetrokken om het burgerpersoneel te betalen dat wordt ingezet in het kader van het hoofdstuk « politie » van de veiligheidscontracten.

De zones met gemeenten met een veiligheidscontract hebben de zekerheid dat de contracten op dezelfde basis worden voortgezet.

Vervolgens moest in een mechanisme worden voorzien om de lasten binnen de zones te verdelen.

Het is zo dat gemeenten met een belastbaar inkomen per inwoner lager dan 80 % een solidariteitsbijdrage van 80 % moeten leveren en dat zones met gemeenten waar het belastbaar inkomen per inwoner hoger is dan 480 000 frank een solidariteitsinspanning van 110 % moeten opbrengen.

Men heeft voor de formule van de KUL gekozen. Wat de intrazonale inspanning betreft, zal voor 60 % met de KUL-cijfers rekening worden gehouden, voor 20 % met het belastbaar inkomen en voor 20% met het kadastraal inkomen.

Zo is men tot een systeem gekomen dat de « armere gemeenten » algemeen gezien bevoordeelt.

Gemeenten met een veiligheidscontract in een zone die ook andere gemeenten omvat, zullen, wat hun inspanning ten gunste van de zone betreft, rekening kunnen houden met wat ze hebben gekregen in het kader van het hoofdstuk « politie » van de veiligheidscontracten.

Nog steeds op het vlak van de federale steun bevat de 1,8 miljard frank een budget van 750 miljoen frank voor het uitvoeren van prioritaire investeringen en andere investeringen, zoals de gemeenschappelijke geneeskundige dienst, de kosten voor het sociaal secretariaat, de middelen voor de lonen van de aspirant-politiemannen, de informatica, ...

De eerste jaren genieten de gemeenten met een veiligheidscontract een prioritair trekkingsrecht op dat bedrag.

Het totale bedrag is dus wel degelijk 18,4 + 1,4 = 19,8 miljard frank. Daarbij komt nog de 3,4 miljard frank voor het sociale hoofdstuk, de handelswaarde van de overgedragen gebouwen, een aantal kleine posten, enz.

Buiten het financiële domein is er nog een ander aspect dat een zekere invloed zal hebben op de berekening van de verdeling van de lasten tussen het federale en het lokale niveau, namelijk de verdeling van de gerechtelijke taken tussen die twee niveaus.

De huidige gemeentepolitie houdt zich voor 80 % met gerechtelijke taken bezig.

Nieuw is dat, krachtens het lokale veiligheidsplan, de lokale politie voortaan alle lokale delinquentiegevallen zal kunnen aanpakken.

Dat zal zonder probleem moeten lukken aangezien de strijd tegen de complexe criminaliteit in handen is van de federale politie.

Hij haalt het voorbeeld aan van de strijd tegen de mensenhandel. Hiervoor zullen vele mensen moeten samenwerken en zal door het Centrum voor gelijke kansen een waarnemingspost moeten worden opgericht.

Hij is ervan overtuigd dat, nu de organisatieproblemen van de baan zijn, de tijd gekomen is om de hervorming door te voeren en het essentiële werk, namelijk de strijd tegen de criminaliteit, aan te pakken. Als de politiemensen het hervormingsproces op gang zullen brengen met dezelfde energie als waarmee ze hebben geijverd voor een beter geldelijk statuut, dan kan de minister alleen maar gerustgesteld zijn.

Het spreekt voor zich dat het nationaal veiligheidsplan in de zonale en lokale plannen zal worden geïntegreerd en dat de beleidsmakers, uitgaande van de praktijk, de politiediensten hiertoe de nodige middelen zullen verschaffen.

Na een jaar praktijkervaring zullen de plannen realistischer zijn dan de huidige extrapolaties.

Men moet er in elk geval voor zorgen niet te vervallen in de fout van weleer, toen de rijkswachtbrigades veelvuldig met louter gerechtelijke taken werden belast.

Om er zeker van te zijn dat iedereen op dezelfde golflengte zit, zal de minister van Justitie alle arrondissementen bezoeken.

Hij zal ook reglementaire bepalingen nemen ter vervanging van COL 6.

Ook het vervoer van gedetineerden is een aspect waarmee de minister begaan is. Om die transporten zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, zal wellicht een beroep moeten worden gedaan op versterking vanuit andere departementen, zoals Landsverdediging.

3.2. Bespreking

Een lid stelt vast dat men de laatste tijd veel over cijfers praat in verband met de politie, terwijl de bevolking resultaten wil zien. Dat betekent dat de fundamentele boodschap misschien niet doordringt.

Bovendien zijn nieuwe vormen van criminaliteit opgedoken. Er moet een nieuw beleid worden gevoerd dat daarmee rekening houdt.

Een lid hoopt dat dankzij de belangrijke middelen die worden aangewend om de nieuwe politie op te starten, er zich een kwaliteitsverbetering zal voordoen. Volgens de gekende regel zal dit moeten leiden naar een verhoging, in een eerste fase, van de criminaliteitscijfers, omdat het voeren van nieuwe vormen van misdaadbestrijding noodzakelijkerwijze het aantal vaststellingen van deze misdrijven de hoogte injaagt. Mocht dat niet het geval zijn, dan is er wat aan de hand.

Wat het transport van gevangenen betreft, dat veel risico's inhoudt en zeer duur is, ware het wellicht aangewezen dat de minister even zou overleggen met de minister van Justitie, of het niet aangewezen is de zittingen te verplaatsen in plaats van de gevangenen.

Teneinde de Justitie te responsabiliseren, als Staatsapparaat, ware het aangewezen met hen te werken op grond van enveloppen.

Zo zullen wellicht in de toekomst blanke zittingen kunnen worden vermeden, of verschijningen van gevangenen voor puur formele aangelegenheden.

Een lid heeft kennis genomen van de bedenkingen van de heer Van Outrive over de nieuwe politie. Als men de middelen samenvoegt, zou men de acties moeten kunnen oriënteren.

Het huidige debat draait te veel rond niet essentiële thema's, zoals de coördinatie en de statuten.

Blijven er nog middelen over om een volwaardig crimineel beleid te voeren ?

Welke veiligheidsgraad verlangt men op de beide niveaus van de eengemaakte politie ?

Hij merkt in dat verband op dat men, naar gelang van het niveau waar men zich bevindt, andere vergelijkingen maakt, omdat er geen objectieve criteria zijn die door de politieautoriteit worden opgelegd.

Er moet naar een zekere coherentie worden gestreefd bij het bepalen van de gewenste veiligheidsgraad.

Een lid stelt vast dat de grote steden bevoordeeld worden door de recentste normen, aangezien ze een bijkomende dotatie genieten op basis van de armoedegraad in termen van inkomen per inwoner.

Overigens wordt de dotatie verhoogd naar gelang van de nieuwe opdrachten.

De 500 miljoen frank waarover de minister het had, was onverwacht. Wat de situatie na 2001 betreft, zullen wij een evaluatie maken en dan zien.

Toch rest er een vraag : zal men het totaal berekenen op basis van het oude aantal plus de nieuwkomers of blijft men met de KUL-norm werken ?

Is er in een compensatie voorzien voor de onvoorziene komst van rijkswachters en voor hoeveel rijkswachters geldt ze ?

Ze dringt erop aan dat de minister een juist cijfer geeft in voltijdse eenheid-equivalenten zodat de gemeenten op 1 april 2001 van start kunnen gaan op basis van correcte gegevens.

Een ander aspect van de hervorming is de aanwijzing van de nieuwe zonechefs.

Als men kiest voor een commissaris die reeds ter plaatse in functie is, is er geen enkel probleem.

Wordt daarentegen een nieuwkomer aangewezen, dan moet men hem betalen en tegelijk ook de vroegere chef voortbetalen.

Ten slotte nog dit. Niet alleen Brussel heeft een justitiepaleis. Ook landelijke gemeenten hebben er soms een en ook zij moeten alleen al voor die taak veertig man ter beschikking stellen.

De minister wijst erop dat er nu wordt gedebatteerd over het instrument dat uiteindelijk moet dienen om de veiligheid van allen te waarborgen.

Hij beseft dat, zodra de hervorming rond is, het eigenlijke werk nog moet beginnen.

Het is dan ook zo dat de politie niet op eender welke manier mag worden geherstructureerd. Wij moeten immers de doelstelling halen. Daarom moeten de besten worden gerekruteerd.

Herstructureren is niet voldoende. Ook de context moet worden verbeterd, bijvoorbeeld de statistische instrumenten voor de analyse van de criminaliteit.

Die instrumenten moeten het mogelijk maken objectieve criteria vast te stellen om het hoofd te bieden aan de fenomenen die men prioritair wil aanpakken.

Wat de dotaties en de berekening ervan betreft, herhaalt hij dat de KUL-norm een norm is voor de verdeling van de middelen op basis van de bestaande situatie.

De nieuwe norm zal een kwalitatieve norm zijn.

Sommige zones zij trouwens te klein zodat er aanpassingen zullen moeten gebeuren. Er zijn reeds tekenen die daarop wijzen.

Wij zullen ook moeten nadenken over hoe men een hoger competentieniveau kan bereiken.

Het mandatensysteem maakt het mogelijk de chefs verantwoordelijk te maken.

De minister belooft het hervormingsproces vanaf 1 april eerstkomend te controleren om na te gaan of er geen pogingen zijn om opnieuw de schema's van de vroegere rijkswacht in te voeren.

Hij hoopt dat er ook bij de lokale politie dergelijke inspecties zullen worden uitgevoerd.

Wat de vakbonden betreft, konden de specifieke kwaliteiten van de politiefunctie dankzij de onderhandelingen financieel worden gewaardeerd.

De kwaliteitsgaranties in de wet moeten nu worden waargemaakt. Vooraleer dat is gebeurd zou het niet betamen dat de vakbonden met protestacties blijven dreigen.

Er komen nieuwe promotiekansen, nieuwe loonschalen, enz.

Wat het vervoer van gedetineerden betreft, is er inderdaad een probleem en hij geeft toe dat hij zelf reeds lang overweegt de zittingen van de raadkamers in de gevangenissen te organiseren.

Er zullen natuurlijk nieuwe inspanningen moeten worden geleverd, hoewel er reeds aanzienlijke inspanningen zijn gebeurd. In dat verband bereidt hij een pedagogische omzendbrief voor waarin de reeds verworven verbeteringen in de verf worden gezet.

Met betrekking tot het financiële debat wijst hij erop dat er in 2001 alleen maar een overgangsregeling zal zijn. De enige bedoeling is de extra kostprijs van het nieuwe systeem te financieren via een systeem van provisies.

In zones met verschillende gemeenten ontvangen de gemeenten de provisies voor de bijkomende politiemannen naar rata van wat hen toekomt, en dit ten belope van 1/12 per maand.

De raden moeten pas op 2 april operationeel worden.

De personeelsleden van de vroegere brigades die geen nieuwe aanstelling krijgen blijven ten laste van de federale overheid.

Zodra ze bij de lokale politie zijn gedetacheerd, wordt de federale politie daarvan op de hoogte gebracht en zal zij automatisch de betrokken gemeente betalen.

Voor de rijkswachters gebeurt de betaling in de zone.

Hij onderstreept dat het moeilijk is om alle gegevens van de gemeenten vast te krijgen, ook die van de grote steden.

Wat het specifieke probleem van de grote steden betreft, haalt hij het voorbeeld van Luik aan, dat als een arme stad kan worden beschouwd.

Dankzij de geplande overdrachten zit die stad in een vrij comfortabele uitgangspositie.

Vanaf 1 april 2001 reeds zal haar politie over de middelen beschikken om haar taken naar behoren uit te voeren.

Als er federale opdrachten moeten worden uitgevoerd, dan krijgt ze daartoe de nodige financiële middelen.

Wat de veiligheidscontracten betreft, zijn de statistieken met betrekking tot de criminaliteit en de eventuele terugloop ervan niet duidelijk. Het is de bedoeling dat de ingevoerde instrumenten na een aantal jaar overbodig worden. Ze moeten deel uitmaken van een veralgemeend veiligheidsproces.

De criminaliteit verplaatst zich vaak naar de rand waar geen veiligheidscontract bestaat.

Hij hoopt snel over objectievere gegevens te beschikken om zijn beleid uit te stippelen.

Ingeval een externe zonechef wordt aangetrokken, worden de desbetreffende meerkosten het eerste jaar door de federale overheid betaald.

In 2002 zal de federale dotatie dienovereenkomstig worden herzien, maar dan wel op een meer realistische basis dan nu, zowel wat de lasten als de baten betreft.

Een lid is het eens met de herziene versie van het plan voor de verdeling van de financiering van de lasten van de nieuwe politie.

Hij vraagt echter dat er een zekere coherentie zou zijn ten opzicht van wat reeds bestaat.

Vooral in de grote steden zijn er arme wijken die heel kwetsbaar zijn.

Als men niet zeker is dat het beter wordt, mag men de politiehervorming niet aangrijpen om de lopende programma's stop te zetten. Men moet voorkomen dat bepaalde wijken in een rampzalige situatie verzeild geraken en in de deliquentie terechtkomen.

De minister stelt de spreker gerust : de veiligheidscontracten worden in elk geval tot het einde van het jaar verlengd.

Bovendien zullen de initiatieven voor niet-politionele preventie met de gemeenten worden voortgezet. Dat is met name het geval voor het drugsplan in Brussel.

Een lid benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de inspanningen die de gemeenten reeds hebben geleverd inzake het halen van de minimumnorm of de veiligheidscontracten. De overgehevelde rijkswachters moeten door de Staat ten laste worden genomen.

Dan rijst de vraag naar het weerkerend karakter van de bijzondere tegemoetkoming van 300 miljoen frank.

De minister legt uit dat het nieuwe systeem voorziet in een twaalfjarige periode van solidariteit tussen de gemeenten en in bijkomende middelen. Onder die gemeenten zijn er arme en rijke, gemeenten die de norm halen en andere.

Het gaat om een solidariteit die rekening houdt met al die verschillen.

Zo bedraagt de bijdrage 80 % indien het gemiddeld inkomen per inwoner lager is dan 330 000 frank en 110 % als het hoger is dan 480 000 frank. Voor de andere gemeenten is dat 100 %.

Men gaat het geld voor het solidariteitsfonds dus halen bij de gemeenten met een overschot.

Arm of rijk, het zal niet veel uitmaken, aangezien de KUL-normen zullen worden gecorrigeerd op basis van de relatieve rijkdom.

Naast dat solidariteitsmechanisme zal de Staat ook een mobiliteitsfonds oprichten om het transport van de overtallige rijkswachters te vergemakkelijken. Dat fonds zal pas vanaf 2002 nodig zijn. In 2001 wordt immers nagegaan hoeveel rijkswachters elke gemeente te veel heeft en de Staat neemt hoe dan ook de meerkosten, waaronder het integrale loon van de rijkswachters, ten laste.

Er wordt geen enkele mutatie opgelegd, maar men zal degenen die overtallig zijn vragen zich te installeren in gemeenten met een tekort. Het HRM-bestuur zal die mutaties op een professionele manier regelen, met een minimum aan dwang.


HOOFDSTUK IV

Hoorzittingen

1. Hoorzitting met de heer Fransen, commissaris-generaal van de federale politie, gehouden op 30 januari 2001

1.1. Inleidende uiteenzetting

De heer Fransen dankt de voorzitster voor de uitnodiging. Hij gelooft dat het goed is, zowel voor de federale politie als voor het Parlement, om over rechtstreekse informatie te beschikken met betrekking tot de politiehervorming. Alleen transparantie, waarvan hij een absoluut voorstander is, kan de federale politie bevorderen.

Hij meent het volgende antwoord te kunnen geven op de drie op voorhand gestelde vragen. De eerste peilde naar zijn indrukken na de eerste maandwerking. De tweede betrof de werking. Welke projecten staan op stapel met betrekking tot de concrete organisatie van de diensten op federaal niveau ? De derde vraag ging over de banden met de lokale politie.

Vooreerst geeft hij een bondige inleiding over wat bestaat sinds 1 januari 2001 en wat er gepland is.

Sinds 1 januari 2001 is de wet op de geïntegreerde politie volledig in werking getreden. De rijkswacht werd afgeschaft, evenals de gerechtelijke politie bij de parketten en de algemene politiesteundienst. Er werd een federale politie opgericht die voorlopig bestaat uit de volledige rijkswacht, in afwachting van de oprichting van de lokale politiekorpsen, wat in de loop van dit jaar zal gebeuren.

Deze bestaat bovendien uit de volledige gerechtelijke politie bij de parketten, wat zo zal blijven, en de volledige algemene politiesteundienst. Bij de gerechtelijke politie werken ongeveer 1 600 mensen en bij de algemene politiesteundienst circa 300. Bij de rijkswacht werken momenteel ongeveer 16 500 mensen.


Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen wat bestaat op federaal niveau en op het gedeconcentreerde niveau.

Op federaal niveau is er de richtlijn van de twee bevoegde ministers van 9 november 2000, die overigens werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en die de krijtlijnen heeft uitgetekend van de structuur van de federale politie, met een commissaris-generaal (met daaronder vier directies) en vijf algemene directies met in totaal 30 directeurs.

Hij staat allereerst stil bij de toch wel belangrijke wijzigingen inzake de rol van de commissaris-generaal, in vergelijking met de bevoegdheden van de vroegere commandant van de rijkswacht, die hij zelf was.

Uit de analyse van de wet op de geïntegreerde politie en het koninklijk besluit van 3 september 2000 merkt men dat de nadruk wordt gelegd op twee fundamentele elementen : ten eerste, het coördineren van het geheel van de activiteiten van de diverse directeurs-generaal en van de gedeconcentreerde diensten, wat een belangrijke coördinerende bevoegdheid uitmaakt, en ten tweede, het zorgen voor de coherente werking van het geheel. Beide bevoegdheden moeten worden uitgeoefend zonder afbreuk te doen aan de autonomie die door de wetgever ingevolge het Octopusakkoord werd gegeven aan de diverse directeurs-generaal. Elke directeur-generaal heeft een belangrijke mate van autonomie. Het is de taak van de commissaris-generaal te zorgen voor de coördinatie van het geheel en voor het waken over de coherente werking ervan. Dit is echt wel essentieel.

Op zijn niveau zijn er vier directies. Die bestaan al.

Een ervan houdt zich bezig met de relaties met de lokale politie. Die directie zal als opdracht hebben het beoordelen van de heel belangrijke zonale veiligheidsplannen en het uitwerken van werkings- en functioneringsnormen, die ook zouden gelden voor de lokale politie. Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat deze directie gedurende het jaar 2001 ­ het overgangsjaar, het jaar van de oprichting van de lokale politie ­ in feite rechtstreeks afhankelijk zal zijn van de minister van Binnenlandse Zaken.

De terechte bekommernis was niet de indruk te wekken dat er een « mainmise » zou zijn van de federale politie bij de totstandkoming van de lokale politie. Vandaar dat men ervoor geopteerd heeft om gedurende het belangrijke overgangsjaar tijdens hetwelk de 196 politiezones moeten worden opgericht de begeleiding te verrichten vanuit Binnenlandse Zaken, via een administratief en technisch secretariaat dat zal instaan voor de relaties tussen de federale politie, de lokale politie, de algemene rijkspolitie en het kabinet van Binnenlandse Zaken. De directie voor de relaties met de lokale politie zal voor een deel afhankelijk zijn van dit secretariaat.

Een andere belangrijke directie houdt zich bezig met de werking van de geïntegreerde politie. Ze zal zich ook bezighouden met de strategische analyse, politiële statistieken en het nationaal veiligheidsplan.

Beide directies worden geleid door collega's van de gemeentepolitie.

Twee andere directies worden geleid door ex-rijkswachtofficieren. Een daarvan houdt zich bezig met de internationale politiesamenwerking. De directeur van deze directie is door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen om wellicht tot het einde van het jaar de taak waar te nemen van diplomatiek expert, belast met de voorbereiding van het Belgisch voorzitterschap wat de aspecten van Binnenlandse Zaken betreft. Die directeur zal zijn activiteiten in de eerste helft van dit jaar dus wellicht geheel moeten afstemmen op de voorbereiding van het Belgisch voorzitterschap en in de tweede helft op het daadwerkelijk opnemen van verantwoordelijkheid op het vlak van internationale politiesamenwerking.

Nog een andere directie houdt zich bezig met de werking en de coördinatie van de federale politie. Ze zal zich ook bezighouden met beheerscontrole, audit en begrotingsopvolging en wordt geleid door een ex-rijkswachtofficier.

De taalpariteit is volledig : twee Franstaligen en twee Nederlandstaligen bij de vier directies op dat niveau.

Op federaal niveau zijn er, benevens de commissaris-generaal, vijf algemene directies, met in totaal dertig directeurs. Hij verwijst in dit verband naar de persconferentie van 20 december, toen er sprake was van negenentwintig. De directie die er sindsdien werd aan toegevoegd, zal zich bezighouden met de sociale aangelegenheden op het vlak van human resources. Van die vijf algemene directies zijn er de drie operationele, zoals gewild door het Octopusakkoord, en twee niet-operationele.

De drie operationele zijn de algemene directies die zich bezighouden met wat met een Engelse term the core business van de federale politie wordt genoemd. Die omvat de supralokale opdrachten, de gespecialiseerde opdrachten en de belangrijke steunopdrachten aan de lokale politie, zowel operationele als niet-operationele.

De eerste algemene directie, de directie van de bestuurlijke politie, wordt geleid door de heer Philippe Warny, ex-hoofdpolitiecommissaris van Namen. Hij beschikt in totaal over vijf directies en heeft tot taak te zorgen voor de uitvoering van de wet op de geïntegreerde politie, meer in het bijzonder artikel 101 met betrekking tot de coördinatie van de activiteiten van de bestuurlijke politie van de federale diensten, het geven van steun aan de lokale politiediensten en het opvolgen van gebeurtenissen met een belangrijke impact op en een bedreiging voor de openbare orde.

De tweede algemene directie, de directie van de gerechtelijke politie, heeft in totaal zeven directies. Interessant op te merken is dat de directeur-generaal een ex-rijkswachtofficier is en zijn adjunct de ex-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten. Van de zeven directies worden er vier geleid door collega's van de ex-gerechtelijke politie en drie van de rijkswacht. Ook hier bestaat dus een bijna perfecte pariteit, wat trouwens ook op het niveau van de DIRJU's werd bereikt.

Die zeven directies zijn bijzonder belangrijk. Drie ervan houden zich bezig met de fenomeenaanpak, de financieel-economische criminaliteit, de bestrijding van de criminaliteit tegen personen en de bestrijding van de criminaliteit tegen goederen. Daarnaast zijn een aantal transversale directies, zoals deze van de georganiseerde criminaliteit en de technische en wetenschappelijke politie en de directie die zich bezighoudt met het beleid, het beheer en de ontwikkeling. Later zal hij toelichten hoever men staat met de realisatie hiervan, want nu beperkt hij zich alleen tot een algemeen overzicht.

De derde operationele algemene directie is de algemene directie van de operationele steun. Die wordt geleid door de heer Carlos de Troch en zijn adjunct Emmanuel Herman, beiden van de gemeentepolitie. Zij beschikken in totaal over vijf directies en twee diensten : de dienst luchtsteun en de dienst hondendetachement. Elke algemene directie heeft een cel beleidsbeheer en ontwikkeling.

De belangrijkste zijn alleszins de directie van de nationale gegevensbank, bijzonder essentieel voor de geïntegreerde werking ­ ook hierop komt hij later terug ­ de directie van de telematica en de directie van de bijzondere eenheden, waar onder meer het speciaal interventie-eskadron in ondergebracht is, alsmede de pelotons van observatie en bewaking, de zogenaamde POSA's.

De twee niet-operationele algemene directies, die van het personeel ­ de human resources ­ en die van de materiële middelen, worden geleid door oud-rijkswachtofficieren : Alain Duchatelet voor het personeel en Marc Hellings voor het materieel.

De algemene directie van het personeel heeft acht directies, waarvan een aantal heel belangrijke. Naast deze van beleid en beheer is er deze van mobiliteit, die van bijzonder groot belang zal zijn voor de geïntegreerde werking, alsmede deze van de statuten, de rechtstoestanden, sociale zaken, interne zaken en dergelijke. Daarnaast zal de medische dienst worden opgericht.

De directie-generaal van de materiële middelen bevat vijf directies : infrastructuur, uitrusting, beheer en financiën, alsmede een aantal logistieke diensten.

Wat is nog niet ingevuld bij de algemene directies ? Zes directies. De oproep is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 23 januari 2001.

De directie van de coördinatie van de bestuurlijke politieoperaties is evenmin ingevuld. Bij de directeur-generaal van de human resources zijn er drie directies nog niet ingevuld, namelijk die van de statuten, de mobiliteit en de sociale zaken. Bij de algemene directie van de materiële middelen zijn twee directies niet ingevuld, namelijk deze van de infrastructuur en van de uitrusting, niettemin belangrijke directies die ook moeten worden ingevuld. Hij hoopt dan ook dat voldoende kandidaten zich zullen inschrijven voor deze nieuwe oproep.

Betekent dit dat de werking bedreigd is ? Neen. Gelukkig niet. De continuïteit is verzekerd doordat op elk van die directies iemand tijdelijk de rol vervuld van verantwoordelijke, in afwachting van de aanwijzing bij ministerieel besluit van de bevoegde directeur.

Hij wijst erop dat twee belangrijke operationele algemene directies, namelijk de bestuurlijke politie en de operationele steun, worden geleid door collega's van de gemeentepolitie en de tweede belangrijkste algemene directie, namelijk die van de gerechtelijke politie, door een ex-rijkswachtofficier en de ex-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie.

Met andere woorden, er is een vrij behoorlijk evenwicht als u weet dat het totaal aantal eenheden van de federale politie voor ongeveer 85 % uit resteenheden van de vroegere rijkswacht zullen bestaan, met daaraan toegevoegd het personeel van de gerechtelijke politie bij de parketten. Zoals ik heb gezegd, gaat het daarbij om ongeveer 1 600 mensen en 300 leden van de algemene politiesteundienst.

Tot zover het federaal niveau. Wat het gedeconcentreerd niveau betreft is er een fundamenteel probleem.

Uit de lijst van de verbindingsofficier bij Binnenlandse Zaken blijkt dat alle zevenentwintig namen van de gerechtelijke directeurs (DIRJU) sinds gisteren bekend zijn.

De verdeling tussen ex-rijkswacht en ex-gerechtelijke politie bij de parketten is na de beslissing over Brussel als volgt : veertien gerechtelijke directeurs zijn collega's van de ex-gerechtelijke politie en dertien zullen leden zijn van de ex-rijkswacht. Ook hier is een heel behoorlijk evenwicht, wat het resultaat is van de assessmentprocedure en de selectiecommissie, afhangend van SELOR.

Wat de directeurs-coördinatoren (DIRCO) betreft van de bestuurlijke politie, is de toestand veel minder rooskleurig. Men kan vaststellen dat er in totaal nog negen plaatsen vacant zijn. In Wallonië zijn dat er drie : Namur, Tournai en Dinant. In Vlaanderen is de toestand ook kritiek : Antwerpen, Mechelen, Turnhout, Leuven, Ieper en Brussel is ook nog open. Negen vacatures op een totaal van zevenentwintig arrondissementen betekent dat een derde van de plaatsen nog niet begeven is, wat natuurlijk ook te maken heeft met de resultaten van de eerste assessmentprocedure.

Bij de DIRCO's die op 1 februari 2001 in functie treden zijn er twee collega's van de gemeentepolitie ­ in Luik en in Gent ­ terwijl de zestien overige ex-officieren zijn van de rijkswacht.

Wat de organisatie en werking van het tussenniveau betreft, vestigt hij er de aandacht op dat de zeer belangrijke richtlijn van 29 december 2000 de werking van het tussenniveau, de relatie tussen de DIRCO en de DIRJU en de relatie met de lokale politie regelt en een ontwerp van organogram voorstelt. Vermits tot gisteren noch de DIRCO's noch de DIRJU's gekend waren, kon de federale politie op dat niveau duidelijk nog niet starten met de organisatie. Ze moest wachten op de benoeming van de verantwoordelijken. Dat betekent echter niet dat de continuïteit niet gewaarborgd was. Zowel de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, als hijzelf hebben richtlijnen uitgevaardigd die kort samengevat op het volgende neerkomen. Zolang de DIRCO's niet in functie zijn, wordt hun taak uitgeoefend door de vroegere districtscommandanten van de rijkswacht. Zij vervullen daarbij de taken van de DIRCO's en oefenen ook gezag uit over de vroegere BOB's, verbonden aan elk district. In de brigades van de gerechtelijke politie wordt die bevoegdheid uitgeoefend door de hoofdcommissarissen van de tweeëntwintig brigades. Bij de gerechtelijke politie ontvangen de hoofdcommissarissen de vorderingen van de magistratuur, bij de ex-rijkswacht ontvangen de vroegere districtscommandanten de opdrachten en verdelen ze die via de hoofden van de BOB's. De geruchten dat er problemen zouden zijn met de uitvoering van de gerechtelijke opdrachten zijn dus volkomen onterecht. Tot nu toe heeft geen enkele van de zevenentwintig procureurs des Konings en niemand van het College van procureurs-generaal daarover geklaagd. Dat betekent dat er bij de uitvoering van de gerechtelijke plichten geen problemen rijzen.

Wat is er reeds gerealiseerd ? Hierbij zijn er twee sleutelaspecten : de continuïteit en de integratie waarborgen. De integratiebeweging moet in de loop van 2001 leiden tot de oprichting van de effectieve federale politie, dit wil zeggen nadat de ex-rijkswachters die naar de lokale politie moeten overgaan, ook effectief zijn overgestapt. Hij moet hier onmiddellijk opmerken dat we niet van nul zijn vertrokken. Bij zijn aantreden in juli 1999 heeft de minister van Binnenlandse Zaken komaf gemaakt met de zogenaamde « functionele of ambtelijke werkgroep De Witte » en in de plaats daarvan een eigen begeleidingsstructuur opgestart, bestaande uit één proefgroep, gesitueerd op zijn kabinet, tien werkgroepen en een begeleidingscomité. De werkgroepen hebben fundamenteel werk verricht en bij de eedaflegging van de directeurs-generaal en hun adjuncten op 20 december 2000 heeft de minister meegedeeld dat de activiteiten van de werkgroepen gestaakt zijn en overgenomen worden door de federale politie. Enkel de relaties met de lokale politie wordt dit jaar nog door Binnenlandse Zaken zelf getest. De continuïteit is dus gewaarborgd. Men zou ook niet aanvaard hebben dat er ergens een bord zou hangen met daarop de vermelding « gesloten wegens reorganisatie ». Wie de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001 op straat was, heeft zeker gemerkt dat er wel degelijk een continuïteit in de dienstverlening was en dat er nog steeds politiemensen op straat waren, zowel mensen die naar de lokale politie zullen overstappen, als mensen die definitief bij de federale politie blijven.

Voor de integratie zal het belangrijk zijn de opdrachten te concretiseren, de werkingsprocedures en -principes te beschrijven en vooral de startcapaciteit van elke dienst te bepalen. Dat is een fundamenteel probleem. Volgens de heer Tony Van Parys zou er bij de inwerkingtreding van de federale politie op 1 januari 2001 een democratisch deficit ontstaan, omdat de middelen niet verdeeld waren over de vijf algemene directies. Dat kon ook niet op dat ogenblik en was niet gevraagd. Die verdeling moet worden vastgelegd in het tweejaarlijks nationaal veiligheidsplan dat zal worden opgesteld, maar de wet daarvoor moet nog bij het Parlement worden ingediend. Men noemt dat de « frescowet light », de lichte versie omdat de tuchtbepalingen eruit zijn gehaald. Een van de eerste opdrachten van de algemene directie is dus de overblijvende capaciteit van de federale politie, de capaciteit van de Algemene Politiesteundienst en de capaciteit van de gerechtelijke politie bij de parketten te verdelen over de vijf algemene directies. Voor de gerechtelijke politie bij de parketten is er natuurlijk geen enkel probleem. Deze 1 600 politiemensen gaan integraal naar de « zuil 2 », de zuil van de gerechtelijke politie.

De eerste algemene directie, de directie van de bestuurlijke politie, wordt geleid door de heer Warny, met als adjunct Herman Bliki, ex-rijkswachtofficier. Daar ligt de nadruk vooral op het waarborgen van de continuïteit. Men mag niet vergeten dat zolang de lokale politie niet is opgericht, de lokale brigades, die nu brigades van de federale politie heten, moeten blijven worden ondersteund door de federale politie. Die lokale brigades moeten ook nog gedeeltelijk worden gestuurd. Bij opdrachten worden ze ingezet in de vorm van marseenheden. Het is bijzonder belangrijk op te merken dat momenteel een hele reeks opdrachten van federale aard worden vervuld door de mensen die deel uitmaken van de federale brigades en dat zij ook in de toekomst die federale opdrachten moeten kunnen blijven vervullen. Het gebeurt zeer geregeld dat bij belangrijke opdrachten een deel van de ingezette manschappen uit de algemene reserve komt, maar die is niet onuitputtelijk. De algemene reserve bestaat uit vier eskadrons, die elk vier pelotons tellen, van elk vier secties, dat is veertig manschappen. Eén eskadron, namelijk het derde, is permanent bezig met het escorteren van de « intercity's », de geldtransporten van de ene stad naar de andere. Dat derde eskadron zal bij de introductie van de euro op het einde van dit jaar ook een belangrijke taak hebben. Een stuk van die capaciteit is dus permanent benomen. De directie van de bestuurlijke politie zal in de toekomst verplicht worden te werken met marseenheden. Aan de minister van Binnenlandse Zaken werd voorgesteld permanent te werken met tweeëndertig marspelotons die uit de lokale politiekorpsen zouden moeten komen.

Dat is nog geen 5 % van de capaciteit van de lokale politie. Men heeft het vaak over « la mainmise sur la police fédérale » en « une gendarmerie new look ». Niets is minder waar : 27 332 mensen maken deel uit van de lokale politiekorpsen. Dat is ook het cijfer dat de KUL hanteert bij de regressieanalyse. Dat is bijna drie vierden van de totale getalsterkte van de politie. Dat moet beklemtoond worden. Het is dus totaal onterecht te zeggen dat de federale politie een zware impact zal hebben op de lokale politie. De wil van de wetgever en van de partijen die deelnamen aan Octopus was om aan de lokale politie op lokaal vlak een totale autonomie te geven. Dit blijft perfect overeind. Er is dus geen enkel gevaar dat de federale politie een greep zou krijgen op de lokale politie. Wel moeten de functionele banden met de lokale politie nog ontwikkeld worden.

De algemene directie van de bestuurlijke politie heeft dus de nadruk gelegd op de continuïteit, maar is natuurlijk ook bezig met het tweede kernaspect : de integratie. Hiervoor moest men echter wachten op de aanwijzing van de DIRCO's. De directeurs-coördinatoren van de bestuurlijke politie zijn hiërarchisch afhankelijk van de directeur-generaal van de bestuurlijke politie. Voor de relaties met de lokale politie is het van essentieel belang dat de algemene directie van de bestuurlijke politie wordt geleid door iemand die zeer goed de noden van de lokale politie kent. Indien nodig zal de heer Warny voor de Senaatscommissie een en ander komen verduidelijken. Dat geldt trouwens ook voor de andere directeurs-generaal, zowel van de gerechtelijke politie als van de operationele steun, het personeel en de materiële middelen. De commissaris-generaal speelt vooral een rol van coördinator en draagt zorg voor de coherente werking van het geheel. De directeurs-generaal dienen hun autonomie, die gewenst is door de wetgever te behouden. Van de integratie kan dus nog niet zoveel worden gerealiseerd, omdat gewacht wordt op de directeurs-coördinatoren, van wie er zoals gezegd nog negen moeten worden gevonden, drie in Wallonië, vijf in Vlaanderen en één in Brussel.

Het werkdocument van de werkgroep-De Ruyver is in elk geval een bijzonder belangrijk document waarin essentiële punten aan bod komen in verband met de recherchecapaciteit, de relaties tussen de verschillende spelers, de informatiehuishouding ­ een bijzonder belangrijk element in de geïntegreerde politiewerking ­, de internationale politiesamenwerking en de verbindingsofficieren van de gerechtelijke zuil bij de lokale politie. Dat werkdocument is goedgekeurd door de twee ministers en bij het implementeren van de reorganisatie in de algemene directie van de gerechtelijke politie zal daar er in ruime mate op gesteund worden.

Hoever staat het met de activiteiten van deze tweede algemene directie ? Er is een organogram opgemaakt. De zeven directies werden geschetst, waarvan er vier worden geleid door ex-GP'ers en drie door ex-rijkswachters. Dat organogram is nu dus ingevuld. Hij denkt dat er het minst problemen zijn met de mensen die deel uitmaken van de gerechtelijke zuil, omdat de wet zelf bepaalt dat op 1 januari 2001 alle leden van de BOB (1 100 mensen), en alle leden van de gerechtelijke politie bij de parketten (1 600 mensen) van wie 200 in labo's werken), naar de gerechtelijke zuil moesten overgaan. Na een beslissing van de ministerraad van 28 april 2000 zijn daar nog 350 brigademensen bijgekomen die zich bezighielden met gespecialiseerd recherchewerk. Dat is de totale recherchecapaciteit van de gerechtelijke zuil. Daarbij komt ook nog het vroegere Centraal Bureau van opsporingen van de rijkswacht en de diensten van de commissaris-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten.

Een tweede belangrijk punt dat werd gerealiseerd : de toezichtsmagistraten. Zoals u weet bepaalt een nieuw artikel 257bis in de wet op de geïntegreerde politie dat de bevoegdheden van de federale procureur en het federale parket tijdelijk worden toegekend aan vier magistraten : auditeur-generaal Minne belast met de algemene coördinatie, mevrouw Isabelle Vanheers, belast met het toezicht op de algemene directie van de gerechtelijke politie, de heer De Brauwer, de vroegere inspecteur-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten, nu belast met de controle op het controleorgaan van de algemene nationale gegevensbank, en tot slot de financieel deskundige, advocaat-generaal Oulman, van het parket van Brussel, belast met het toezicht op de dienst van de bestrijding van de corruptie. Er zijn met deze vier mensen al twee vergaderingen geweest en ze nemen ook effectief deel aan de voorbereiding van de koninklijke besluiten over het statuut van de leden van het controleorgaan en het controleorgaan zelf. De heer De Brauwer volgt de discussie van zeer nabij. Voor hem en voor mevrouw Vanheers gaat het om een voltijdse opdracht, voor de heer Minne en de heer Oulman is het een deeltijdse opdracht. De heer Minne blijft voorlopig nog auditeur-generaal bij het militair gerechtshof, in afwachting van de afschaffing ervan, en de heer Oulman blijft nog financieel expert belast met een aantal onderzoeken op het parket-generaal van Brussel. De contacten met deze toezichtsmagistraten zijn belangrijk en misschien zou het ook goed zijn eens met hen een gesprek te hebben. Er zijn bij de aanstelling van de toezichtsmagistraten in het Parlement nog heel wat discussies over de relaties tussen deze magistraten en de nationale magistraat. Dat is een heel belangrijk punt. Voor de federale politie is het belangrijk dat, wanneer er een capaciteitsprobleem is ­ en dat is er in Vlaanderen zowat overal, niet alleen bij de lokale, maar ook bij de federale politie ­ iemand een beslissing neemt en overleg pleegt met de magistraat die de vordering tot de politie heeft gericht.

Tot nu toe is dit de nationale magistraat. In de toekomst zal dat op grond van artikel 8, 7º, van de gewijzigde wet op het politieambt de federale procureur zijn. Nu zal mevrouw Van Heers dus deze beslissing moeten nemen. Als er discussie is over de capaciteit, dan is het niet aan de politiediensten om een beslissing te nemen, dat is de verantwoordelijkheid van de magistraat. Dat staat overigens in de wet-Franchimont.

De contacten met de toezichtmagistraten zijn zeer intens en dat zal zo blijven. De directeur-generaal van de gerechtelijke politie heeft op 2 februari 2001 samen met zijn adjunct een vergadering gepland met de zevenentwintig gerechtelijke directeurs. Het organogram van de gerechtelijke zuil zal worden toegelicht en er zal van gedachten worden gewisseld over de structuur van het tussenniveau.

De derde algemene directie, met name deze van de operationele steun, is bijzonder belangrijk en wordt geleid door mensen van de gemeentepolitie. Het concept voor de gerechtelijke informatieverwerking is klaar en zal ter goedkeuring aan de gerechtelijke autoriteiten worden voorgelegd. Het gaat om een belangrijk concept omdat het zal leiden tot de creatie van de algemene nationale gegevensbank.

Ook de informatieverwerking voor de bestuurlijke politie is voor 70 % klaar; die zal voor een deel geleid worden door Binnenlandse Zaken.

De koninklijke besluiten op de werking en het statuut van het controleorgaan zijn eveneens gereed. De gegevensbank zal er op hetzelfde moment zijn als het controleorgaan. De verantwoordelijke magistraat is de heer De Brauwer. Alles zal operationeel zijn tegen 1 april 2001.

Voor de integratie van de telematica is een planning klaar. De diensten die zich bezighouden met de informatica, onder meer de algemene politiesteundiensten, de diensten bij de gerechtelijke politie, bij de parketten en bij de algemene rijkspolitie zullen geïntegreerd worden in de directie van de telematica.

De directie van de telematica plant een radioscopie van 196 politiezones met de bedoeling technische informatie te verstrekken. De verantwoordelijke van de directie van de telematica zal hierover een uiteenzetting gegeven voor de Nederlandstaligen en voor de Franstaligen. Er zal gesproken worden over de informatisering van de politiezones. De lokale korpschefs zijn nog niet aangewezen, maar we zullen in afwachting de burgemeesters vragen per zone één verantwoordelijke aan te duiden om de vergadering bij te wonen. PIP wordt nu Integrated system for the local police. Er zullen een aantal functionaliteiten worden toegevoegd, onder meer om de gegevensoverdracht tussen het lokale niveau en het tussenniveau mogelijk te maken. Er zal ook uitleg worden gegeven over de klassieke radiocommunicatie, over het ASTRID-systeem, in de hoop dat alle politiecolleges overtuigd zullen zijn van de noodzaak om te investeren in het systeem en om de eindapparatuur aan te kopen. Op de informatievergaderingen zal ook uitleg worden gegeven over het informatiebeheer. Tegen eind maart 2001 moet er klaarheid zijn. Men beoogt ook een integratie van het systeem-Hilde. Dat is een communicatienetwerk dat de vroegere rijkswacht opbouwde tot op het niveau van de brigades. Dit systeem zal op kosten van de federale overheid worden doorgetrokken naar de lokale diensten. Essentieel hierbij is dat de 196 politiezones zo snel mogelijk beslissen waar de hoofdpost en waar de nevenposten komen. Het heeft weinig zin om verbindingen te realiseren met iets dat niet definitief is. In de politiezone waar spreker woont, namelijk de zone samengesteld uit de gemeenten Meise-Wolvertem-Kapelle-op-den-Bos en Londerzeel zijn er twee rijkswachtbrigades en drie gemeentelijke politiekorpsen. Het gaat om negentig personeelsleden, waarvan de helft ex-rijkswachters en de helft ex-gemeentepolitie. Hier moet zeer snel worden beslist waar de centrale post en waar de accessoire posten komen. Naast de hoofdpost moet er in elke gemeente een antenne blijven. Die moet niet 24 uur op 24 uur de basispolitiezorg verzekeren, maar wel moeten daar tijdens bepaalde openingsuren bijvoorbeeld klachten kunnen worden ingediend.

Er moet tevens een nationaal invalspunt worden gecreëerd. Nu is er een permanentieofficier bij de bestuurlijke politie, er is een permanentie bij de gerechtelijke politie op het voormalig bureau van opsporingen en er is een permanentie bij de vroegere algemene politiesteundienst. Er moet één nationaal invalspunt komen waar zowel binnenlandse- als buitenlandse diensten, de bestuurlijke politie, de gerechtelijke politie en de internationale politie 24 uur op 24 uur terecht kunnen. Het grote probleem is natuurlijk de infrastructuur en de financiële middelen.

De vierde algemene directie, deze van het personeel, speelt natuurlijk een heel belangrijke rol. Het zogenaamde mammoetbesluit is momenteel voor advies bij de Raad van State. De adviesraad van de burgemeesters zal advies kunnen verlenen en het besluit zou eind februari in het Belgisch Staatsblad moeten kunnen worden gepubliceerd. Het uitvoeringsbesluit zal wellicht half februari met de syndicaten in het onderhandelingscomité worden besproken. Voor 31 maart zullen de besluiten voor de nieuwe basisopleiding voor de geïntegreerde politie klaar zijn. Nu moeten de pensioenwet en de zogenaamde « fresco light »-wet nog bij het Parlement worden ingediend. Deze laatste bevat een aantal wijzigingen aan de wet op de geïntegreerde politie en een wijziging van de tuchtwet van mei 1999.

Er is ook een rekruteringcampagne gestart. Tegen half februari zal er een brochure klaar zijn. Deze zal aan de provinciale scholen worden bezorgd en vanaf maart zullen er ook televisiespots komen.

De directeur opleiding doet momenteel de ronde in de provinciale scholen. Het is de bedoeling duidelijke afspraken omtrent de opleiding te maken. Er komt een federale school voor officierenopleiding en een federale rechercheschool. Deze laatste zal onder de bevoegdheid vallen van de minister van Justitie. Er komt eveneens een school voor de basisopleiding. Degenen die uit de basisopleiding komen moeten openbare ordehandhaving aanleren. Dat kan gebeuren vanuit de provinciale scholen, maar dat zal niet het geval zijn voor iedereen. We rekenen op een jaarlijkse rekrutering van 1 400 personen volgens de verdeling één officier tegenover drie personeelsleden van het middenkader en negen personen van het basiskader. De officieren zullen worden opgeleid in de federale officierenschool, het midden- en basiskader in de school in Brussel of in de provinciale scholen. Vanaf 1 april 2001 kan met de nieuwe opleiding worden gestart.

De directie mobiliteit houdt zich nog bezig met de integratie van de gerechtelijke politie. Dat is een enorme taak, want het gaat om 1 600 dossiers. In de loop van dit jaar zal deze directie onderzoeken wat de behoeften zijn van de 196 politiezones.

Alle leden van de geïntegreerde politie zullen medische verzorging kunnen krijgen; dat aspect wordt nu uitgebouwd door de medische dienst.

De minister van Binnenlandse Zaken bereidt een circulaire voor inzake de patrimoniumoverdracht van de lokale rijkswachtbrigades. De dienstkaart van de mensen van de geïntegreerde politie zal vanaf 1 april 2001 beschikbaar zijn. Op het moment dat het nieuwe statuut in werking treedt worden de oude graden vervangen door de nieuwe, met name inspecteur, hoofdinspecteur, commissaris en hoofdcommissaris. Op de kraag van de vest van het uniform zal het logo van de geïntegreerde politie worden aangebracht en op de schouder komen de nieuwe graden. Er zal een onderhandse overeenkomst voor de uniformen worden gesloten. Het uitrustingspakket van alle aspiranten ter waarde van 70 000 frank wordt gefinancierd door de federale politie. Er zal een begeleidingscommissie voor de uniformen, bestaande uit vier personen van de lokale politiekorpsen, worden opgericht. De politiezones zullen de uniformen kunnen bestellen in het federaal uitrustingsmagazijn. De mogelijkheid wordt onderzocht om een sociaal secretariaat, een soort loondienst voor alle politieambtenaren, op te richten. Het principe van het sociaal secretariaat staat in de « fresco light »-wet. Nu wordt onderzocht in welke mate de installatie van een sociaal secretariaat mogelijk is. De loonberekening en de uitbetaling van de lonen gebeurde voor de rijkswacht en de gerechtelijke politie vroeger gratis via de Centrale Dienst voor de vaste uitgaven. Werken via een sociaal secretariaat betekent een belangrijke kost, maar op vraag van een aantal lokale politiezones wordt die mogelijkheid onderzocht.

Tot daar het overzicht van wat er reeds bestaat bij de verschillende algemene directies. De overblijvende middelen van de federale politie moeten nu over de vijf algemene directies worden verdeeld en alle directeurs-generaal moeten zodoende een startcapaciteit realiseren.

Het tweede belangrijke probleem betreft de infrastructuur. Het ligt in onze bedoeling om zo snel als mogelijk de drie operationele algemene directies, met name de bestuurlijke politie, de gerechtelijke politie en de operationele steun zo dicht mogelijk bijeen en liefst samen te brengen. De zuil « human resources » zal samen met de scholen één geheel vormen. De zuil « materiële middelen » zal voorlopig in een huurgebouw moeten worden ondergebracht.

Voor de operationele algemene directies zal het er nu op aankomen de dwingende richtlijnen voor te bereiden, waarvan sprake in artikel 62 van de wet op de geïntegreerde politie. De nieuwe lokale politie zal immers een aantal federale opdrachten moeten uitvoeren, zoals onder andere in de inzet van marseenheden. Ook de opdracht voor het justitiepaleis te Brussel, een overigens redelijk omvangrijke opdracht, zal aan de lokale politie worden toevertrouwd. De 115 mensen die de ARG daarvoor dagelijks inzet, stappen mee over naar de lokale politie.

Praktisch alle dwingende richtlijnen moeten nog worden genomen, onder andere ook betreffende de informatieflux van de lokale naar de federale politie. De lokale politie moet weten welke informatie zij moet doorgeven naar het federale niveau zodat de algemene nationale gegevensbank, die op een geïntegreerde manier zal werken, behoorlijk kan worden gevoed. Deze gegevensbank zal zowel informatie bevatten van bestuurlijke als van gerechtelijke politie, ook op het tussenniveau.


1.2. Eerste indrukken ­ Organisatie van de diensten ­ Organieke banden met de lokale politie

Het is niet makkelijk om een eerste indruk te geven na één maand werking. Wel staat nu al vast dat, wat men ook moge beweren, er enorm veel goede wil aan de dag wordt gelegd. Het personeel geeft blijk van de positieve en constructieve ingesteldheid, waarop de commissaris-generaal in zijn Nieuwjaarsboodschap had aangedrongen. Bijzonder belangrijk is, dat de nieuw aangestelde verantwoordelijken zich bijzonder goed integreren.

Twee directeurs-generaal en twee adjunct-directeurs-generaal zijn niet afkomstig van de vroegere rijkswacht. Bij de bezoeken die zij afleggen aan de verschillende eenheden en diensten worden zij echter zeer goed aanvaard. Zo is de heer Philippe Warny directeur-generaal bij een algemene directie die bijna voor de volle 100 % uit gewezen rijkswachters is samengesteld. Hij wordt door de verschillende directeurs deskundig voorgelicht over de stand van zaken. Ook de directeurs integreren zich dus zeer goed en nemen de uitdaging met overtuiging op. Hij kan zich daarover alleen maar verheugen.

Toch wil hij de problemen niet verdoezelen. Er is dringende nood aan zekerheid, vooral ook bij de nogin te vullen leidinggevende functies. Hij denkt onder andere aan de mensen die zijn afgewezen bij de eerste assessmentgolf.

De minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard dat er voor deze personen een analoge functie in het verschiet ligt. Dat is echter vlugger gezegd dan gedaan. Voor wie bijvoorbeeld jarenlang districtscommandant is geweest, is het niet gemakkelijk om plots een andere functie te moeten vervullen. Van de vijf directeurs-generaal bij de rijkswacht gingen er drie verloren bij het assessment. Voor hen moet een andere job worden gezocht. Het is een echt probleem om hen een waardige functie te bezorgen waarin ze zich voor de rest van hun actieve loopbaan kunnen terugvinden.

Met toepassing van het ministerieel besluit van 16 januari 2001 (Belgisch Staatsblad van 23 januari 2001) kan aan elk personeelslid van de federale politie, met inachtneming van het onderscheid tussen leidinggevend en niet-leidinggevend personeel, een functie worden toegewezen. De leidinggevende functies worden op voorstel van de directeurs-generaal door de minister van Binnenlandse Zaken benoemd. Binnen enkele weken zal de lijst van de kandidaat-leidinggevenden bij de minister voorliggen. Voor de gerechtelijke zuil moet die lijst ook aan de minister van Justitie worden voorgelegd.

Het overige personeel moet gewoonweg over de vijf algemene directies worden verdeeld.

Spreker vraagt vooral vanwege de burgemeesters bijzondere aandacht voor het personeel van de lokale politie. Ook deze personeelsleden maken zich ongerust; ze willen immers graag weten welke precieze functie zij bij de lokale politie zullen bekleden. Als commissaris-generaal kon hij zich daarin niet mengen. Het is de taak van de nieuw aangestelde burgemeesters, de politiecolleges en -raden om deze mensen gerust te stellen en zo snel als mogelijk duidelijkheid te verschaffen. In bepaalde politiezones staat men reeds zeer ver en is er al een geïntegreerde politie werkzaam. Hij denkt daarbij aan de tweeëntwintig pilootprojecten die sinds vorig jaar lopen. Bij deze eerste groep hebben zich dit jaar nog zevenenveertig politiezones aangesloten. Een zeer groot percentage van de politiezones bereidt de oprichting van de lokale politie voor.

De directie « relaties met de lokale polities » bij het ministerie van Binnenlandse Zaken zal hierin via het zogenaamde Footteam, het steun- en begeleidingsteam, een belangrijke rol kunnen spelen.

Hij wil de rol van de burgemeesters in dezen nogmaals beklemtonen.

Ten tweede, moeten er, vooraleer organisatieprojecten kunnen worden uitgewerkt, eerst goede werkingsregels en strategieën worden bepaald. « Structures follows strategies » en niet omgekeerd. Wij zullen de startcapaciteit berekenen en dan de beschikbare middelen over de vijf algemene directies verdelen. De 7 539 ex-rijkswachters en de 920 bedienden van het administratief en logistiek korps zullen een plaats krijgen in de lokale politiezones. Op 1 januari 2001 werd er ten overstaan van de 7 539 FTE (full time equivalent) nog een tekort van 147 genoteerd. Dat verontrust hem niet, want hij wacht op de fameuze minimale norm. De KU Leuven voert momenteel een regressieanalyse uit op basis van het globaal cijfer van 27 332 politiemensen. Het gaat om een wetenschappelijke analyse die heel wat parameters in rekening brengt. Volgens sommigen zelfs te veel. Persoonlijk is hij daarbij niet betrokken, maar het is misschien aangewezen dat de commissie de verantwoordelijke professor eens uitnodigt.

Aanvankelijk is men ervan uitgegaan dat de voornoemde 7 539 ex-rijkswachters nu nieuwe personeelsleden worden van de lokale politie. Samen met de ongeveer 20 000 personeelsleden van de oude gemeentepolitie zouden zij samen het gewenste personeelsvolume voor de lokale politie opleveren. Op grond van de criteria is dan onderzocht of elke gemeente een evenredige inspanning had geleverd. Daartoe werd het beschikbare politiekader vergeleken met de mediaan zodat duidelijk werd welke gemeente boven en welke onder de mediaan zit. Van zodra hij de mediaan kent, kan de commissaris-generaal aangeven naar welke gemeente de 7 539 gewezen rijkswachters moeten worden overgeplaatst. Het zou geen blijk zijn van behoorlijk bestuur, mocht hij nu nog rijkswachters laten vertrekken naar politiezones om hen binnen twee weken mee te delen dat zij overtallig zijn en opnieuw moeten verhuizen. Hij wacht dus tot de minimale norm per politiezone gekend is, om het restant van 147 ex-rijkswachters toe te wijzen.

Als die aanwijzing doorgaat, zit de federale politie natuurlijk met een deficit. Deze wordt er geregeld van beticht dat zij de brigades hebben leeggehaald. Ook onder de vorige regering werden die betichtingen al geuit. In tempore non suspecto, op datum van ondertekening van het Octopusakkoord, 23 mei 1998, zaten er in de brigades sensu lato 8 169 rijkswachters.

Daarna werden een aantal beslissingen genomen waarmee bepaalde entiteiten aan de federale politie werden toevertrouwd. Zo werden er 350 brigaderijkswachters, die instonden voor gespecialiseerd gerechtelijk werk bij de brigades, overgeheveld naar de gerechtelijke zuil. Waarop steunde men zich voor deze beslissing ? Of werd die zomaar lukraak genomen ?

In 1998 werd een audit van de toenmalige rijkswacht naar de districten gezonden met de vraag om na te gaan wie bij de brigades instond voor gespecialiseerd gerechtelijk werk. Toen de COL 6 over de taakverdeling tussen het lokale en het federale niveau tot stand is gekomen, werd gevraagd om die analyse bij te sturen. Per slot van rekening zouden 554 rijkswachters moeten vertrekken. Op het politiek niveau werd het aantal echter beperkt tot 350. Die 350 konden echter moeilijk worden geïndividualiseerd. De overplaatsing is op een vrijwillige basis gebeurd. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat in sommige brigades rijkswachters de plaats hebben ingenomen van één van die 350 om te kunnen vertrekken. De uiteindelijke operatie zou erin hebben moeten bestaan om die 350 personeelsleden toe te wijzen aan de zevenentwintig gerechtelijke arrondissementen, waarvoor zij in het verleden reeds werkten.

De regering heeft verder beslist om de rijkswachters bij de havenbrigades en de regionale luchthavenbrigades federaal te houden : nogmaals 213 man minder. Vervolgens heeft de regering beslist om de achtendertig gespecialiseerde hondenbegeleiders die nog deel uitmaken van de brigades, toe te wijzen aan de federale politie : nogmaals achtendertig man minder. Ook de metrobrigade van Brussel werd toevertrouwd aan de federale politie. Een zeer terechte beslissing want deze brigade vormt een geheel met de spoorwegpolitie; de grenscontrole bij de Eurostarterminal gebeurt trouwens door de metrobrigade. Dat betekent nogmaals 144 man minder. Het Justitiepaleis wordt overgeheveld naar de Brusselse politie en zo stappen er 115 man van de algemene reserve over naar de lokale politie.

Van de 8 169 manschappen op datum van de ondertekening van het Octopusakkoord blijven er uiteindelijk nog 7 539 man over. Er ontbreken momenteel nog 147 man, maar zoals gezegd wacht hij nu eerst tot de minimale norm is bepaald. Er is dus een personeelsdeficit bij de federale politie.

Voor het goed begrip zullen de burgemeester moeten leren werken met organieke tabellen. Sommige brigadecommandanten beklagen er zich over bij de burgemeester dat hun « OT », hun organieke tabel, niet gehonoreerd is.

Die organieke tabellen geven de verdeling aan van de wettelijke getalsterkte van de vroegere rijkswacht over de verschillende eenheden en diensten. Die wettelijke getalsterkte werd nooit bereikt. Er was altijd een tekort van 200, 300, 400, 500 man. Op vraag van de vakbonden werd de wettelijke getalsterkte verdeeld over de entiteiten van de vroegere rijkswacht. Zodoende moest iedereen een bepaald deficit torsen. Sommige eenheden werden op 100 % gezet en andere op 90 %, maar er is altijd een globaal deficit geweest.

Op 31 december 2000 was er een deficit van 92 eenheden ten overstaan van de wettelijke getalsterkte van het operationeel korps. Als men daaraan toevoegt dat op datzelfde ogenblik nog steeds 500 operationele rijkswachters instonden voor administratieve en logistieke taken, zitten we op een deficit van 592 eenheden. De jongste jaren heeft de gewezen rijkswacht nog een aantal bijkomende opdrachten gekregen, zoals het escorteren van fondsen, het migratiebeleid, de verhoging van de getalsterkte van het detachement in Zaventem tot meer dan 400 eenheden, waarvan 245 worden ingezet voor de grenscontroles en de escortes. Vorige week heeft de minister mij hiervoor nog om versterking gevraagd.

Alles te samen hebben meer dan 800 personeelsleden nieuwe opdrachten gekregen, terwijl de werkelijkheid al in 270 personeelsleden te weinig voorziet.

Spreker geeft te kennen dat hij niet beschikt over een zwarte hoed waaruit hij nieuwe politiemensen kan toveren. De magistratuur blijkt daar soms wel vanuit te gaan, maar de federale politie bestaat desalniettemin uit een systeem van communicerende vaten. Wat op één plaats wordt toegevoegd, veroorzaakt een deficit op een andere plaats.

Verder is er het probleem van de infrastructuur. Van zodra iedereen is aangeduid, zullen we het tussenniveau organiseren conform de rondzendbrief van 29 december 2000. In dit verband is het nuttig de essentiële rol van het arrondissementeel informatiekruispunt te beklemtonen. De informatieverwerking wordt op geïntegreerde wijze aangepakt. Op het federale niveau is er de algemene gegevensbank, op het tussenniveau het arrondissementeel informatiekruispunt waarin zoals op het federale niveau zowel informatie van bestuurlijke als van gerechtelijke politie wordt verwerkt. Dit bijzonder belangrijke instrument wordt bemand door de lokale politie.

Om een zonaal veiligheidsplan te kunnen opstellen zullen de politiezones een zicht willen krijgen op de veiligheidsproblemen en de veiligheidsfenomenen willen analyseren. De feedback daarvoor zal van het arrondissementeel informatiekruispunt komen. Voor het bestuurlijke niveau verloopt die feedback via de directeur-coördinator verantwoordelijk voor de desbetreffende politiezone. Hij is het die deelneemt aan het zonale veiligheidsoverleg in de zonale veiligheidsraad.

Ook de magistratuur heeft veel voordeel bij zo'n arrondissementeel informatiekruispunt, omdat daar niet alleen de gerechtelijke gegevensverwerking gebeurt, maar ook omdat daar de nodige instrumenten worden gecreëerd om de gerechtelijke onderzoeken op te volgen. Daarmee kan men in de toekomst perfect weten hoeveel capaciteit er op elk ogenblik aan een bepaald onderzoek wordt besteed en krijgt de magistratuur bijgevolg een zeer interessant managementinstrument in handen. Op het lokale niveau wordt het integrated system for the local police de belangrijkste kwestie, dat met de hulp van de federale politie zal worden uitgewerkt. Dat zijn de concrete plannen voor de nabije toekomst.

Voor de vooruitzichten op langere termijn verwijst hij naar het Nationale Veiligheidsplan. De stukken daarover werden gedrukt op 27 november 2000 en zowel bij de Kamer als bij de Senaat op die datum ingediend. Gisteren nog vernam hij dat het Parlement ze tot op vandaag nog niet heeft behandeld.

Daarom wil hij even de aandacht vestigen op het essentiële belang van het Nationale Veiligheidsplan op het federale niveau en van de zonale veiligheidsplannen op het lokale niveau. Als er iets fundamenteel veranderd is met de Octopusaanpak, dan is het precies dat er voortaan met dergelijke plannen wordt gewerkt.

Het Nationale Veiligheidsplan moet conform artikel 92 van de wet op de geïntegreerde politie de prioritaire opdrachten en de doelstellingen bepalen van de federale politie en moet, als tweede punt, de verdeling bevatten van de middelen van deze politie over de vijf algemene directies. Het Nationale Veiligheidsplan is de leidraad, de bijbel. Hij heeft een mandaat gekregen om dit uit te voeren. Dat houdt niet alleen bevoegdheden in, maar ook een stuk verantwoording over het gebruik daarvan. Het Nationale Veiligheidsplan is voor hem ook een bijbel in de zin dat hij zich zeer strikt zal houden aan wat daar in staat. Vandaar ook dat hij echt wil weten of dit plan en de doelstellingen voor de algemene politie de goedkeuring krijgen van het Parlement. Het Nationale Veiligheidsplan zal bovendien ook als referentiekader dienen bij het opstellen van de zonale veiligheidsplannen.

Ik heb aan elke directeur-generaal van de verschillende directies opdracht gegeven het nationaal veiligheidsplan te operationaliseren en volledig te realiseren.

Een laatste vraag in de uitnodigingsbrief voor deze commissie betreft de banden tussen federale en lokale politie. Hij heeft er al op gewezen dat er geen hiërarchische banden bestaan. De lokale politie, die trouwens drievierde van de totale capaciteit van de politie zal uitmaken ­ wat wellicht nog niet genoeg is, maar dat geldt ook voor de federale politie ­ moet dan ook geen schrik hebben van de federale politie.

De relaties tussen de lokale en de nationale politie hebben een functioneel karakter. Ze zullen tot stand worden gebracht door, enerzijds de directe relaties die voor het ogenblik nog worden gestuurd door het departement Binnenlandse Zaken en anderzijds door de detacheringen krachtens artikel 96 NPW van mensen uit de lokale naar de federale politie. Die heeft op haar begroting al middelen ingeschreven om de wedden van deze mensen te betalen, maar de vraag blijft wat er nog nodig is om ze te overtuigen om in Brussel te komen werken.

Ook een detachering van het lokale naar het tussenniveau van de arrondissementele informatiekruispunten is essentieel voor de feedback naar de lokale politie.

Dan zijn er nog de verbindingsofficieren die de gerechtelijke zuil moeten installeren bij de lokale politie. De bespreking daarover kan nu op gang komen, aangezien de directeurs in de gerechtelijke arrondissementen aangewezen zijn.

Ten slotte zijn er de arrondissementele informatiekruispunten : zij zullen de belangrijkste relaties vormen tussen de verschillende niveaus bij de politie.

2. Bespreking

Een lid dankt de heer Fransen voor zijn uitzonderlijk gedetailleerde uiteenzetting en merkt twee zaken op betreffende de vorm. Hij is van mening dat het interessant zou zijn om te kunnen beschikken over een document met de cijfers, de namen, de organieke gegevens als bijlage bij het verslag. Bovendien kennen wij de polemiek met betrekking tot de tweetaligheid. Zonder al te gevoelig te zijn over deze kwesties, wil hij weten op welk niveau de kennis Frans van de commissaris-generaal zich situeert.

Met betrekking tot de grond wenst hij vooral in te gaan op de vraag naar de relatie tussen de lokale politie en de federale politie. Er zal enige tijd overgaan vooraleer de zaken precies en juist geregeld zullen zijn en men in staat zal zijn om ieders rol te definiëren. Hij begrijpt dat op niveau van het ministerie van Binnenlandse Zaken dit de laatste werkgroep is die nog functioneert. Hoe vorderen de zaken ? Welke zijn de eventuele moeilijkheden ? Hij weet dat deze werkgroep in stand wordt gehouden omdat nog niet alle politiezones en politieraden geïnstalleerd zijn, maar hij wil toch weten waar men staat en wat de actuele opdracht van deze werkgroep is.

Hij begrijpt ook dat er in principe geen hiërarchische band bestaat tussen de federale politie en de lokale politie. Loopt men daarentegen niet de facto het risico op een zeker gezag of hiërarchische band van de kant van de federale politie ? Deze laatste is immers gecentraliseerd en al maakt ze slechts een vierde uit van het geheel, ze beschikt wel over de organisatorische middelen, concepten, initiatieven en zelfs contacten met de federale politieke macht om eventueel veel gemakkelijker haar ideeën, behoeften aan mensen, materiaal en financiële middelen door te drukken. Als we dan vergelijken met de politiezones die vandaag proberen hun stem te laten horen, bestaat dan niet het risico op een politie met twee snelheden ? Hoe kunnen we ons daartegen wapenen ? Lopen we niet het risico dat een lokale politie zonder financiële middelen op zoek naar bijkomende middelen gaat aankloppen bij de gemeenten die ook zonder geld zitten. Hij stelt vast dat de politiezone Brussel-Elsene al een cruciaal probleem terzake kent. Bepaalde gemeenten beschikken helemaal niet over de financiële mogelijkheden om tegemoet te komen aan deze vraag. De commissaris-generaal heeft gezegd dat hij nog wacht om te weten hoe de politiezones zich gaan organiseren en welke hun precieze behoeften zijn, vooraleer hen bijkomend personeel en human resources te geven. Uiteindelijk is hij het die beslist wanneer en waar een federale politieman zal toegewezen worden aan de politiezone. Lopen we daar niet het risico dat er een feitelijke hiërarchische band wordt gevormd tussen een federale politie die kan beschikken over een vollediger instrumentenbord en die dus in voorkomend geval zal beslissen over wat er al dan niet gedaan moet worden met de middelen van de politiezones.

Hij wil weten op welke manier het besluit werd genomen om het escortedetachement voor het paleis van Justitie over te dragen naar de federale politie, aangezien de politieraad voor de stad Brussel en de zone Brussel-Elsene nog niet geïnstalleerd is. De federale overheid heeft beslist dat deze taak moet worden toegewezen aan de politiezone, maar de politiezone zelf weet nog van niets, althans niet officieel, aangezien de politieraad nog niet geïnstalleerd is. Hoe ver staat het met de besprekingen over de scheidingslijnen, de bevoegdheden, de opdrachten die al dan niet uitgevoerd moeten worden ? Vooral in een centraal gelegen stad als Brussel is dit uitermate belangrijk aangezien er in deze zone heel wat activiteiten gebeuren die ofwel tot de bevoegdheid van de federale politie behoren, of tot de bevoegdheid van de lokale politie. Op welke scharnierpunten en mechanismen is deze besluitvorming gebaseerd ? Men moet zich wapenen tegen het risico voor een voldongen feit te worden geplaatst.

Dan komt hij bij een laatste opmerking over het nationale veiligheidsplan. Heeft de spreker niet de indruk dat de logica hier omgekeerd werd in vergelijking met die die hij zelf heeft beschreven ? Hij zei dat men eerst een beleid diende op te stellen, daarna een strategisch plan en uiteindelijk moet men de structuren installeren. Het lid heeft de indruk dat er eerst heel wat gediscussieerd is over de structuur en dat men zelfs nog niet begonnen is met dat fameuze nationale veiligheidsplan. Heeft men de problemen niet omgedraaid ? Hoe kan men de lancering van de structuur en organisatie van de federale politie eventueel corrigeren tegenover een nationaal veiligheidsplan waarvoor misschien bepaalde correcties aan de huidige structuur nodig zijn ? Wat is uw standpunt in deze zaak ?

Een lid vindt dat het niet meer dan normaal is dat zowel de lokale als de federale politie vinden dat ze manschappen tekort komen. Persoonlijk meent hij dat we het in België met een korps van in totaal 35 000 mensen moeten kunnen doen, ook al komen er inderdaad taken bij. We kunnen bezwaarlijk blijven uitbreiden. De uitdaging is natuurlijk om met de nieuwe structuur van een geïntegreerde politie op twee niveaus efficiënter en beter te werken.

Bij de uiteenzetting van de heer Fransen, die een zeer volledig beeld heeft geschetst van de stand van zaken, wil hij maar één bedenking formuleren :

Hij maakt zich zorgen over de achterstand inzake de informatiedoorstroming. De toekomstige federale databank is nog altijd maar in een embryonaal stadium, de arrondissementele informatiekruispunten zijn nog niet actief. Nochtans werd de hele hervorming precies opgezet omdat er een slechte informatiedoorstroming was van lokale naar andere politiediensten, omdat die teveel met elkaar concurreerden in plaats van samen te werken. Iedereen had een eigen databankje, waar heel veel werd ingestopt maar dat heel weinig bijbracht aan het werk dat moest gebeuren. Daar maakt hij zich nog altijd zorgen over, en hoopt dat daar nu genoeg aandacht aan zal worden besteed.

Een lid vindt dat de heer commissaris-generaal overtuigend was. Hij heeft het uitgebreid gehad over de uitdagingen die hij al gedeeltelijk heeft aangenomen en die hij nog verwacht te moeten aannemen. Hij gaf een overtuigende uiteenzetting over de werkkracht die hij kan inzetten voor deze hervorming, die wordt gevraagd door de bevolking die een betere integratie vraagt, niet enkel van de informatie maar ook van het geleverde werk en van de aanwezigheid om zo een spijtig genoeg in België frequent voorkomende verspilling van middelen te vermijden. Hij merkt evenwel op dat voor deze hervorming een aantal beslissingen werden genomen die diametraal ingaan tegen de beslissingen die dertig jaar geleden werden genomen met het oog op de scheiding van de machten, vooral op politiek vlak.

Hij stelt zich de volgende vragen : beschikt de commissaris-generaal over becijferde doelstellingen voor de efficiëntie van het werk en meer bepaald de vermindering van de criminaliteit, bijvoorbeeld zoals een bedrijf besluit om zijn winst binnen de twee jaar te verhogen met 15 % ?

Als men de politie reorganiseert, betekent dat nog niet dat ook de juridische macht waarmee de politie toch doorlopend moet samenwerken, gereorganiseerd wordt. Nemen we het voorbeeld van het grootste parket van het land, dat van Brussel : het gebrek aan reorganisatie zal waarschijnlijk zijn werk belemmeren aangezien het dossier dat werd voorbereid niet weldoordacht zal worden behandeld, en dan hebben we het nog niet over de bevoegdheden. Wat vindt hij hierover ?

Verder wordt er dikwijls gesproken over zero tolerantie. Hij wenst te weten wat de commissaris-generaal denkt over dit onderwerp. Met andere woorden wat zijn de prioriteiten van zijn repressief beleid voor wat de federale politie betreft ?

Een lid merkt op dat de heer Fransen in het begin van zijn uiteenzetting veel aandacht heeft besteed aan de evenwichten die werden gerealiseerd inzake functieverdeling, taalevenwicht enz., bij het op het getouw zetten van de leiding.

We zijn ondertussen zover dat een groot aantal beslissingen inzake personeelsbezetting is getroffen, dat bijvoorbeeld de inspecteur-generaal al is benoemd. Acht de heer Fransen het mogelijk dat we voor de vele andere benoemingen « en cours de route » nog zouden kunnen terugvallen op een oude politieke cultuur en die « à la tête du client » regelen ?

Een lid dankt de heer commissaris-generaal en stelt hem een vraag over een tamelijk alledaags probleem. Bepaalde gemeenten hebben veiligheidscontracten die aan de ene kant een preventief luik bevatten en aan de andere kant een repressief luik. De menselijke en materiële middelen gaan er rechtstreeks naar de politie om een belangrijk veiligheidsniveau te kunnen verzekeren. Deze gemeenten vrezen nu dat hun middelen zullen verminderen, hetzij lokaal, hetzij in een zone. Nemen we het voorbeeld van een gemeente die beschikt over een veiligheidscontract en die fuseert met andere gemeenten om een zone te vormen. Aangezien men nu ook de veiligheid van de andere gemeenten moet garanderen, bestaat de kans dat de middelen van het veiligheidsplan op een andere manier worden toegewezen. De bevolking van de gemeente met het oorspronkelijk veiligheidsplan loopt dus het risico dat haar veiligheid zal verminderen. Natuurlijk zal de globale zone voordeel halen uit deze middelen maar op het strikt lokale vlak kan er een probleem ontstaan. Wat is de visie van de spreker in deze zaak ?

Een lid wil er toch op wijzen dat het taalprobleem zich niet enkel stelt op het niveau van de staf. Gisteren heeft de minister in de subcommissie Mensenhandel meer dan een uur aan een stuk Frans gesproken, zonder dat daar iemand een opmerking over heeft gemaakt.

Voor de commissaris-generaal heeft hij enkele kleine vragen, vooral inzake het Nationaal Veiligheidsplan dat hijzelf zijn bijbel noemt. Op blz. 36 van het Plan wordt de bestrijding van de georganiseerde misdaad een van de hoofdopdrachten van de nieuwe federale politie genoemd. Tegelijk lezen we in een kranteninterview met een zekere De Decker : « We zitten hier met onze duimen te draaien, wij kunnen niets doen en zelfs onze verbindingsofficier in Moskou krijgt geen enkele vraag meer door het ontbreken van vragen vanuit de politiediensten. » Klopt het nu ja of nee dat de georganiseerde misdaad een prioriteit is ? Is het waar dat sommige mensen met hun duimen zitten te draaien ? Op blz. 42 van dat Veiligheidsplan wordt verwezen naar de strategische analyse van corruptie als één van de prioriteiten. De commissie wil bijzonder graag weten hoever het daarmee staat. Op blz. 34 staat als een andere prioritaire opdracht voor de federale politie vermeld de strijd tegen drugs. Onder het hoofdstuk « Strijd tegen cannabis » krijgt de politie voor 2001 een belangrijke opdracht daartoe.

Mijn vraag is dus of het kan dat de opdrachten van de politie ­ strijd tegen cannabis is daar nog altijd een van ­ doorkruist worden door de regering. Een van de daarin voorziene taken is het opstellen van een handleiding om de lokale politie te informeren inzake de cannabisproblematiek. Hij zou van die handleiding graag een kopie krijgen.

Dan nog enkele kleine opmerkingen. De heer Fransen zegt dat hij tv-spots zal maken voor de werving bij de geïntegreerde politie. Zal hij dat ook doen voor de DIRCO's ? Er waren immers nogal wat problemen met DIRCO's-kandidaten, die in de eerste reeks werden afgewezen. Bestaat nu niet het gevaar dat bij een tweede ronde zich veel mensen zullen aanbieden die de eerste keer erg twijfelden of ze zich wel kandidaat zouden stellen. Dat zijn daarom nog geen tweederangskandidaten, maar ze zijn wel minder vastbesloten. Zal de heer Fransen niet geneigd zijn de normen wat te verlagen, teneinde al de functies te kunnen bemannen ? Daardoor zou er een kwaliteitsverschil kunnen ontstaan en zouden, wat erger is, ook kandidaten die niet tot de besten op hun terrein behoren, tot de top kunnen doorstoten.

Ten slotte wil hij graag weten wat voor overleg er bestaat tussen de federale en de lokale politieschool. Hij denkt bijvoorbeeld aan de politieschool van Antwerpen-Luchtbal. Helpt de federale school bij het vastleggen van leerprogramma's, eindtermen, enz. ?

Voor de Antwerpse politie is er nogal wat discussie over het aantal manschappen. De maximalisten willen er 600 meer, de minimalisten vinden 120 voldoende. Samen met zowat iedereen is hij het ermee eens dat er een tekort is. Wat denkt de spreker hierover ?

Een ander lid stelt vast dat de commissaris-generaal het over heel wat projecten heeft gehad : rekruteringen, nieuwe uniformen, verhuizingen, informatisering. Denkt hij dat het voorziene budget zal volstaan of moet dit worden verdubbeld voor het volgende jaar ?

Bovendien heeft hij gezegd dat verschillende opdrachten van het federale niveau zullen worden toevertrouwd aan de lokale politie. Werd dit besluit genomen in de politieraad of gebeurde dit op uitdrukkelijk bevel van de top ? Iedereen weet dat de verwachtingen van de bevolking gericht zijn op een verhoogde veiligheid. Als ze het voorbeeld neemt van de stad waar zij woont, dan constateert ze dat er sinds de fusie tussen de gemeentepolitie en de rijkswacht niemand meer te zien is, wat bij de bevolking een gevoel van onveiligheid veroorzaakt. Als men hen bovendien vraagt opdrachten uit te voeren op federaal niveau, kan dit uitlopen op nog minder zichtbare aanwezigheid op straat. Is het werkelijk de taak van de politieraad om hen werk toe te wijzen ?

Nog een ander lid begint met te herinneren aan het essentiële meningsverschil op vlak van de analyse tussen de lokale politie en de federale politie. Wij hebben al heel wat kritische elementen horen vernoemen over de assessmenttechniek, die moeilijkheden zou kunnen veroorzaken op het vlak van de persoonlijke relaties. De spreker heeft gezegd dat enkele mannen uit de voormalige staf zich in dit soort situatie bevinden. Ook dit stelt heel wat problemen op het niveau van de arrondissementen en op provinciaal niveau. Is de schade onherstelbaar, of denkt u dat dit alles snel vergeten zal zijn ?

Ze heeft ook alle geciteerde cijfers genoteerd wat het aantal personen betreft dat wordt toegewezen aan de federale politie. Haar politieke groep heeft de indruk dat het aantal waarover in 1998 werd beslist, namelijk de transfer van 7 500 agenten, veel te weinig is en dat er minstens 1 000 bijkomende mensen nodig zijn om de doelstelling van de hervorming te halen, dat wil zeggen een echte versterking van het buurtwerk en, zoals een senator al zei, de zichtbaarheid van het politiekorps.

Als men een maximalistische berekening maakt van de noodzakelijke bezetting op het terrein, komt men niet op 1 000 maar op 2 000 of 3 000 bijkomende mensen. Zo komen we bij de fameuze federale reserve. Hij heeft vermeld dat een specifiek eskadron ook een precieze opdracht heeft. Kan hij de opdrachten van de drie andere eskadrons specificeren ? Hij beschikt over een grote manoeuvreerruimte voor het inzetten van een bepaald aantal mensen en ze zou willen weten wat de federale politie denkt te doen met het bijkomende potentieel.

Zoals al gesteld door een senator, verloopt de Octopus-hervorming niet zo snel wat de organisatie van de juridische wereld betreft. Op grond van de COL 6 hebben de procureurs reeds contact opgenomen met de belanghebbenden in de arrondissementen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en hebben ze gewezen op de realiteit van de criminele feiten, wat niet geïnterpreteerd moet worden als wantrouwen ten opzichte van de gerechtelijke directie van de federale politie. We kunnen er dus vanuit gaan dat zij vandaag de dag al 80 % van de gerechtelijke afdelingen van de plaatselijke politie hebben aangesproken. Zij hebben aangekondigd in deze zin verder te zullen gaan.

Er wordt gevraagd de discussie over het aantal noodzakelijke personeelsleden voor de federale politie en de lokale politiekorpsen, die sterk afhankelijk is van de dotatie, om te vormen tot een debat tussen de burgemeester of het college van politie en de procureur. Welnu haar groep is geen voorstander van deze evolutie. Het is duidelijk dat ook de lokale politiekorpsen moeten beantwoorden aan de eisen van de procureurs, omdat dit nu eenmaal onderdeel vormt van het buurtwerk tegen de kleine criminaliteit. Haar groep heeft niets tegen het feit dat de federale politie moet kunnen beschikken over een eskadron voor de transporten en over een groot aantal mensen voor de georganiseerde criminaliteit.

Zij heeft deelgenomen aan het recente colloquium in Gent over de georganiseerde criminaliteit. Colloquia zijn uiteraard belangrijk, maar het werk op het terrein is toch veel belangrijker. Zijn er zoveel specialisten nodig voor de georganiseerde criminaliteit ? In de gemeenten vragen de procureurs meer mensen om ondervragingen te doen, aan de ene kant omdat de kleine criminaliteit een plaatselijk fenomeen is, en aan de andere kant omdat de hervorming gericht is op sterkere aanwezigheid en dus op meer wijkagenten. Dit is natuurlijk niet het probleem van de commissaris-generaal, aangezien hij aan het hoofd komt van de federale politie, maar het blijft wel een menselijk probleem. Er zijn mensen van vlees en bloed nodig en het aantal van 7 500 is beslist onvoldoende.

Op federaal vlak is de hervorming niet alleen gericht op meer politie voor het buurtwerk, maar ook op verbetering van de informatie. Dit was een essentieel element van de moeilijkheden waarmee men te kampen had en van de verhoopte verandering. Bijgevolg moet de federale gegevensbank goed functioneren. Vooral de heer De Brauwer zal de noodzakelijke middelen krijgen om een efficiënte controle van de gerechtelijke wereld uit te voeren, de onderzoeken van de gerechtelijke wereld zullen volgens correcte voorwaarden worden gevoerd, proactiviteit mag geen ontkenning betekenen van de rol van de gerechtelijke wereld, en tenslotte speelt ook planning een zeer belangrijke rol. Haar groep hecht heel wat waarde aan de succesvolle controle van dit luik.

De arrondissementele informatiekruispunten zijn zeer belangrijke elementen voor de overdracht van informatie, onder goede omstandigheden, van het lokale niveau naar het federale niveau en vice versa. Zij vraagt uiterste oplettendheid voor deze problemen.

De KUL-normen kan zij niet aanvaarden omdat deze niet conform zijn met het reële niveau van het politiewerk. Net als voor de Leburton-normen met betrekking tot de economische ontwikkeling in de jaren 70, verdenkt zij de auteurs ervan de normen te hebben aangepast om te komen tot een evenwichtige verdeling van de dotaties tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Zij hebben evenwel niets te maken met de realiteit van de criminaliteit.

De normen die de basis vormen voor de dotatie vormen ongelukkig genoeg ook de basis voor het feit dat in een bepaald aantal gevallen de dotatie zo klein zal zijn, dat ze zelfs niet zal volstaan voor hetzelfde aantal rijkswachters die vandaag op het terrein werken. Op het niveau van aantal mensen bij de lokale politie zal er dus geen ( ? ? ?) zijn maar eerder een vermindering. Dat is een catastrofe. Zij heeft niets tegen het werk van de KUL in termen van wetenschappelijke correctheid, maar de analyse is niet objectief in politiële termen. De normen in kwestie moeten opnieuw worden bestudeerd.

Ze wil het verder ook nog hebben over een probleem dat verband houdt met de rol van de gegevensbank en de gerechtelijke directie. Door de situatie in het mammoetstatuut van de analisten die van de gerechtelijke politie komen, zullen deze op een minder hoog niveau behandeld worden. Hebben zij er belang bij analist te blijven ? Is er al gedacht aan een oplossing voor dit probleem ? Misschien moet er gedacht worden aan een specifieke oplossing voor de situatie binnen het team van analisten die van de ex-GP komen ? De functie van analist is belangrijk, zelfs essentieel voor de werking van de politie op federaal niveau.

Ze wil dit geval even vermelden om aan te tonen dat we toch met discriminaties opgezadeld zitten.

Wat de voertuigen betreft, vindt ze dat het niet opportuun is dat men de vermelding « rijkswacht » op de voertuigen heeft behouden, en dat het veel beter ware geweest om vanaf 1 januari 2001 « federale politie » te vermelden. Het feit dat deze oude benaming werd behouden, verrast iedereen. Zij heeft dit persoonlijk gezien toen de commissie midden januari 2001 een bezoek bracht aan Buitenlandse Zaken waar men nog deuren vindt met de oude benaming erop. Het is een detail, maar het is een kwestie van mentaliteit. Is men er na een maand al in geslaagd dit mentaliteitsprobleem te overwinnen, of is daar heel wat meer tijd voor nodig ?

Het project ASTRID aan de andere kant kan onmogelijk door de gemeenten uitgevoerd worden op financieel vlak. Het idee is goed, maar wat techniek en materiaal betreft, weet ik niet hoe ver de zaken staan. In de commissie Binnenlandse Zaken is men van plan een debat te voeren over ASTRID. Dit lijkt me hoogst noodzakelijk want zij die moeten betalen, zullen verbaasd staan als ze de betrokken bedragen te horen krijgen en de verhouding tussen kosten en doeltreffendheid.

In het Sint-Polycarpe-akkoord behoudt de heer Duquesne de politieke controle over de hulpdiensten en de brandweer. Het zou evenwel mogelijk geweest zijn om ter gelegenheid van de regionalisering van de gemeente- en provinciewet, deze sectoren ook over te dragen naar de gewesten. Dat is niet gebeurd. Mogen we misschien toch hopen dat men door de kosten die ASTRID met zich mee zal brengen, uiteindelijk toch een hervorming zal doorvoeren, want het gaat toch om zaken die uitermate verweven zijn, in die zin dat bij een bomaanslag op een bank met slachtoffers, onmiddellijk naast de federale politie ook de hulpdiensten moeten kunnen optreden ? Mogen we dan toch hopen op een intelligente en gelijkvormige hervorming van deze hulpdiensten ?

Ze zou graag zien dat de heer Fransen het werk zou ondersteunen dat de commissie met de heer Dallemagne als verslaggever heeft uitgevoerd, zodat deze diensten niet in een soort van niemandsland worden gehouden in vergelijking met een succesvolle hervorming vanuit het standpunt van de federale politie.

De commissaris-generaal heeft het gehad over de rekruteringsspots. Loopt hij niet wat te hard van stapel ? Zowel op niveau van de federale politie als op niveau van de mensen uit de ex-brigades lopen we het risico op maximale onzekerheid. Als we ervan uitgaan dat de dotatie vast blijft staan op de KUL-norm, aangepast volgens het mechanisme van 25 januari 2001, dan stelt zich een probleem met de dotatie. De lonen van de gemeentepolitie en van de rijkswachters werden verhoogd na akkoorden met de vakbonden. De totale dotatie dekt dus ten minste deze verhoging, maar om de overdracht van de ex-rijkswachters te dekken is er veel meer nodig dan de aangekondigde 18,4 miljard. Er wordt al heel voorzichtig aangekondigd dat er misschien een bijkomend miljard kan worden toegekend. De berekening die haar groep heeft uitgevoerd om de lokale overdracht conform en haalbaar te maken komt uit op een cijfer van 2,5 tot 3 miljard. Als de gemeenten deze mogelijkheid niet hebben , zal het federale niveau de rijkswachters « recupereren » uit de brigades waarvoor de gemeenten de kosten niet kunnen dragen. Resultaat : op lokaal vlak zullen er minder mensen van vlees en bloed zijn om de criminaliteit te bestrijden, wat niet in het belang van de federale politie is, en dan houden we nog geen rekening met de solidariteit die er moet heersen. Zij is van mening dat verminderen van de veiligheid op lokaal niveau niet in het belang is van de federale politie. Bovendien is het onrustwekkend te horen dat de federale politie bijkomende mensen vraagt.

Het belangrijkste punt in het politieconcept is solidariteit. Buurtpolitie is van essentieel belang, deze wordt op lokaal vlak geleid in een geest van hervorming, maar zal een negatieve weerslag kennen door de actuele bepaling van aantal en dotatie.

Tot slot wil zij nog zeggen dat de volledige Commissie deze hoorzitting enorm heeft gewaardeerd, en vooral de zo gedetailleerde uiteenzetting over een toch wel moeilijke materie.

De heer Fransen zegt dat het grote aantal vragen bewijst dat de senatoren een bijzonder belangstelling hebben voor deze problematiek, wat hem verheugt.

Met het oog op totale transparantie heeft hij een zo volledig mogelijke inleidende uiteenzetting willen geven. Hij vindt het trouwens van uitzonderlijk belang dat de nieuwe federale politie vanaf het begin blijk geeft van transparantie.

Wat de opmerking over tweetaligheid betreft, wenst hij op te merken dat daarvan in de rekruteringscriteria van de federale politie geen sprake was. Dit terzijde gelaten en overeenkomstig de wet van 1938 inzake het taalgebruik in het leger, is hijzelf tweetalig en hij geeft trouwens cursussen in het Frans aan Franstalige studenten-officieren. In het kader van zijn werk gebruikt hij zowel het Frans als het Nederlands. Van in het begin heeft hij verklaard dat de kwestie van de taalpariteit een voorbijgestreefde discussie is, maar verschillende gevoeligheden terzake in een land als het onze zijn natuurlijk normaal.

Wat de relaties met de lokale politie betreft, die een van de vier directies is die onder hem vallen, deze valt dit jaar nog onder de minister van Binnenlandse Zaken en dit wel om de uiteengezette redenen die volgens hem gerechtvaardigd zijn. De minister van Binnenlandse Zaken geeft er wel de voorkeur aan dat tijdens dit overgangsjaar waarin de lokale politiekorpsen worden opgericht, deze directie onder de verantwoordelijkheid valt van het kabinet van Binnenlandse Zaken en niet onder de commissaris-generaal, wat misschien de indruk heeft gegeven dat de federale politie een greep heeft op de lokale politie.

Wat de verbintenissen betreft op niveau van het paleis van Justitie te Brussel, werd de beslissing tot overdracht naar de lokale politie genomen door de vorige regering voordat dit werd bevestigd door de nieuwe regeringsploeg. Brussel heeft in deze materie een uniek statuut.

Alleen in Antwerpen bestond er al enkele jaren een gemengd team, samengesteld uit zowel gemeentepolitie als rijkswachters, dat de permanentie verzekerde in het paleis van Justitie op het ogenblik dat misdadigers voor de magistraten worden gedaagd.

In tegenspraak met artikel 33 van de wet inzake de politiewerking, is het in Brussel de rijkswacht die is belast met deze opdracht die in principe eigenlijk tot de politiediensten behoort. De situatie in Brussel is dus eigenlijk zeer specifiek. Uiteindelijk is er besloten om deze opdracht toe te vertrouwen aan de lokale politie en tenslotte heeft men deze maatregel uitgebreid naar alle andere zones.

Een lid vraagt wat er in de toekomst zal gebeuren, meer bepaald voor nationale manifestaties, zoals de begrafenis van een minister van Staat. Er is al een hele polemiek gevoerd over wie nu de ordedienst moet verzekeren, de lokale politie of de federale politie. Iedereen heeft de bal teruggespeeld. Op welke manier zullen dergelijke beslissingen in de toekomst worden genomen ?

De heer Fransen antwoordt dat voor hem het principe heel eenvoudig ligt : krachtens de wet op de geïntegreerde politie vallen alle zuiver lokale evenementen onder de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid voor alles wat de administratieve politie raakt.

Wat kan de lokale politie doen als ze vindt over onvoldoende middelen te beschikken ? Op grond van artikel 43 kan zij ook een verzoek richten via het kanaal van de burgemeester of zich wenden tot de federale politie die beschikt over een algemene reserve, samengesteld uit vier eskadrons. Deze reserve zal evenwel snel uitgeput geraken : vier eskadrons zijn gelijk aan zestien pelotons. Tijdens de vier weken van Euro 2000 heeft de rijkswacht de orde bewaard met vierentwintig pelotons, waarvan er achttien alleen al uit de algemene reserve kwamen. Alle leerlingen van de politieschool die een opleiding van negen maanden hadden gekregen, hebben toen ook assistentie verleend aan de ARG.

Telkens de openbare orde verzekerd moet worden bij een belangrijke wedstrijd, komt de helft van de ordehandhavingskrachten hetzij uit de algemene reserve, hetzij uit de marseenheden. Maar de verantwoordelijkheid terzake ligt bij de lokale overheid. Alle beslissingen met betrekking tot Euro 2000 werden dan ook genomen door de heer de Donnéa.

Een lid merkt op dat de commissaris-generaal waarschijnlijk de toekomst voorbereidt met de lokale politiekorpsen. Ongetwijfeld zal hij beschikken over bijkomende middelen.

De heer Fransen legt uit dat er in Brussel een akkoord bestond waarin een verdeling van de bevoegdheden werd voorzien op grond van een omzendbrief uit de tijd van minister Tobback. Voor elke manifestatie is het de rijkswacht die werd belast met de bescherming van de neutrale zone. De situatie kan evolueren in functie van de akkoorden die gesloten zullen worden en de vragen om versterking die de lokale politie zal richten aan de federale politie, via de DIRCO. Het is daarom ook van essentieel belang dat de DIRCO goed op de hoogte is van de situatie in Brussel en goede relaties onderhoudt met de zes korpschefs van de zes politiezones die gecreëerd zullen worden in de 19 Brusselse gemeenten.

Om concreet te antwoorden op de vraag; de burgemeester blijft verantwoordelijk op het vlak van de administratieve politie en dit in alle gemeenten, zelfs in die gemeenten die deel uitmaken van een zone met meerdere gemeenten. Wat evenwel de opdrachten van de gerechtelijke politie betreft, ligt de verantwoordelijkheid bij de procureur des Konings. In deze domeinen verandert er dus niets aan de situatie. Voor de organisatie van de lokale politie is de verantwoordelijke autoriteit de burgemeester, en in de zones met meerdere gemeenten het college van burgemeesters en de politieraad.

De procureurs des Konings moeten dus weten dat ze beschikken over twee soorten bevoegdheden. Aan de ene kant kunnen ze op vlak van de federale politie voor speciale onderzoeken beschikken over de gedeconcentreerde gerechtelijke diensen die ontstaan uit de fusie van de oude entiteiten : de bewakings- en onderzoeksbrigades van de rijkswacht en, in de arrondissementen waarin deze bestonden, de brigades van de gerechtelijke politie. Men moet weten dat er 220 brigades van de gerechtelijke politie waren voor 27 gerechtelijke arrondissementen. Niet elk arrondissement beschikte dus over een gerechtelijke brigade. In enkele arrondissementen was er soms een steunpunt van de gerechtelijke politie.

Wat aan de andere kant de lokale politie betreft, zal elke politiezone beschikken over een onderzoeksbevoegdheid en er is sterk op aangedrongen dat dit voorzien zou worden in de zonale veiligheidsplannen. Rekening houdend met vakanties, met onbeschikbaarheid en ziekte en gegeven het feit dat een voltijds equivalent gelijk is aan 1 520 effectieve arbeidsuren, geven twintig mensen recht op 20 maal 1 520 uren. In het zonale veiligheidsplan moet dus een uitsplitsing worden gemaakt van deze uren : x % gaan naar opdrachten van de administratieve politie, x % naar de opdrachten van de gerechtelijke politie.

Indien de procureur des Konings ­ die deel uitmaakt van de zonale veiligheidsraad ­ vindt dat hij te weinig manschappen ter beschikking krijgt, kan hij aan de alarmbel trekken, gezien het feit dat de wet de minister van Justitie de mogelijkheid geeft het zonale veiligheidsplan niet goed te keuren.

Een lid vindt dat dit het belangrijkste onderwerp van dit debat is. Als de dotatie die wordt toegekend aan de lokale politiekorpsen onvoldoende is om te beschikken over een efficiënte onderzoeksdienst om te beantwoorden aan de procureur, noch over voldoende mensen in de wijken en bij de buurtpolitie, dan gaan we naar een verzwakking van de politie. Net op dit punt moeten we kunnen rekenen op de federale solidariteit.

De heer Fransen geeft toe dat dit een cruciaal punt is. Maar de federale politie is beperkt in haar middelen. Daarom ook heeft hij de directeurs-generaal gevraagd hun startcapaciteiten te definiëren. Daarna en telkens als de federale politie haar nieuwe budget voorlegt aan de regering, zal zij beginnen met een beschrijving van haar behoeften. Om maar een voorbeeld te geven; de bezetting van de provinciale verkeerseenheden, die ook deel uitmaken van zuil 1 ­ de administratieve politie ­, is gebaseerd op het autowegennet van 1984-1985. Aangezien dit wegennet sindsdien enorm uitgebreid werd, moeten deze eenheden versterkt worden. Hetzelfde geldt voor de scheepvaartpolitie : op dit ogenblik wordt er geen enkele controle uitgevoerd op de binnenscheepvaart. Op het ogenblik dat de rijkswacht dit overnam van de maritieme politie werden uiteindelijk slechts 155 van de 187 leden van deze dienst geïntegreerd. Men diende dus een beroep te doen op rijkswachtbrigades, maar daarbij werd vastgesteld dat dit nog niet voldoende was om de grenzen, en meer bepaald de havens te controleren. De commissie kent de situatie aangezien ze een bezoek heeft gebracht aan Zeebrugge na het drama van Dover. Het is duidelijk dat er op dit vlak behoeften bestaan en hij is er echt van overtuigd dat hetzelfde geldt op het lokale vlak. De twee niveaus sturen dus dezelfde boodschap.

Hetzelfde lid besluit dat de heer Duquesne op de hoogte gebracht moet worden van het feit dat er meerdere miljarden nodig zijn, en dit is natuurlijk het sleutelpunt.

De heer Fransen twijfelt eraan dat hij daarvan overtuigd kan worden.

Het lid antwoordt dat het halve miljard dat is voorzien in de nota van 25 januari 2000 helemaal niet volstaat. Volgens hem is dit een essentieel punt voor het succes van de hervorming.

De heer Fransen wenst in het kort toe te lichten hoe men tot die 18,4 miljard is gekomen. De bijkomende 100 miljoen die in het begin voorzien waren werden gebruikt om de overstap van de lokale politie naar de federale politie te betalen; 13 miljard dekken de behandeling en de werkings- en investeringskosten met betrekking tot 7 532 rijkswachters; 8 miljard gingen naar de aanpassingen van de loonschalen; daarbij kwamen dan nog enkele miljarden die kwamen van de algemene politie van het Koninkrijk, veiligheidsplannen enz. : het gaat om de federale dotatie die besproken werd in het Parlement. Aan de andere kant wordt 2,3 miljard geput uit de federale steun om de kandidaten voor de geïntegreerde politie te betalen.

Een ander lid vraagt informatie over de evolutie van het budget tussen 2000 en 2001 in termen van vergelijking van vergelijkbare materies.

De heer Fransen zegt dat dit gemakkelijk te bepalen is omdat hij telkens budgetvoorstellen inlevert volgens een ongewijzigd beleid. Men moet alleen de indexeringscoëfficiënten toepassen. Elk nieuw initiatief moet in principe gecompenseerd worden, dit wil zeggen dat er elders geld onttrokken moet worden om het nieuwe initiatief te kunnen betalen. Dat is de regel. Bij bilaterale discussies kan men de minister van Begroting misschien overtuigen iets meer te geven maar de minister is moeilijk te overtuigen tijdens bilaterale onderhandelingen. Hij heeft het cijfer van 47 miljard horen vernoemen. Het oude budget van de rijkswacht bedroeg 32 miljard. Men heeft eenvoudigweg het budget van de oude rijkswacht genomen, 32 miljard, men heeft er het budget aan toegevoegd dat men probeerde vrij te maken binnen de afdeling justitie, wat geen gemakkelijk zaak is geweest. Binnen de afdeling justie diende men daartoe de budgetten vrij te maken die bestemd waren voor de 1 600 mensen van de gerechtelijke politie bij de parketten. Deze operatie is niet gemakkelijk geweest en hij denkt dat het nog niet helemaal duidelijk is. Daar heeft men de kredieten aan toegevoegd die werden toegestaan aan de Algemene Dienst voor politieondersteuning, namelijk ongeveer 700 miljoen, wat niet veel is, en de 8 miljard bestemd voor de hervorming van de politie. Op deze manier is men tot deze 47 miljard gekomen. Het budget van de rijkswacht is dus niet gestegen van 32 miljard naar 47 miljard. Integendeel. Ook het budget van de federale politie is duidelijk veel te beperkt.

Een lid vraagt of de 8 miljard, bestemd voor de hervorming, niet vervat zitten in de 18,4 miljard.

De heer Fransen antwoordt dat dit slechts gedeeltelijk het geval is, dit wil zeggen voor de personeelskosten van de rijkswacht die naar het lokale niveau gaat en de bijkomende kosten voor de gemeentepolitie. Het gaat hierbij om twee miljard.

Hetzelfde lid stelt voor De heer Vande Lanotte te laten komen om dit in detail te bespreken, maar dit is preciess de reden waarom de gemeenten op een bepaald ogenblik neen zullen zeggen, het is onvoldoende, en zullen ze het aantal agenten van de lokale politie moeten verminderen. Het algemene probleem is echt heel ernstig. Men moet toch inzien dat er op dit ogenblik grote onzekerheid omtrent een tekort aan politiekrachten. Als men zegt dat men geen mensen meer op het terrein heeft, dan is dat omdat iedereen zich daar bewust van is. Daarom loopt de heer Vande Lanotte, die tenslotte een heel andere visie had over de politie dan de commissie toen de hervorming werd uitgevoerd, het risico een spel te spelen dat niet helemaal correct is.

De heer Fransen verklaart dat hij slechts informatie geeft. Men moet een objectieve boodschap geven : dit zijn de feiten, dit is de realiteit. Meer moet men er niet achter zoeken. Het budget werd niet verhoogd, het is geen overname, het is geen rijkswacht new look. Dat probeert hij duidelijk te maken.

De bijkomende dotatie is enkel bestemd voor de lokale politiekorpsen. Hij heeft de samenstelling van deze dotatie gegeven. Bovendien is er 2,3 miljard overheidssteun en met deze overheidssteun moet de medische dienst voor iedereen worden georganiseerd, moeten de kandidaten worden betaald, moet de detachering van de gemeentepolitie worden betaald in de informatiekruispunten op niveau van de arrondissementen enz. Het budget, dat is het belangrijkste. Het is net hetzelfde als bij een privé-onderneming. Men moet het beleid aanpassen aan de middelen, want er worden geen middelen gegeven om het beleid te voeren. Als men op lokaal en federaal niveau vraagt wat de behoeften zijn, dan zal er zeker en vast overal meer worden gevraagd. Een procureur des Konings heeft in een zone het initiatief genomen en de gerechtelijke politie en de bewakings- en onderzoeksbrigades van de rijkswacht gevraagd een schatting te geven van hun behoeften. Wat blijkt, men vraagt ten minste 50 tot 60 bijkomende onderzoekers. Als men op de politiediensten dezelfde normen zou toepassen als in Nederland met betrekking tot het onderzoekspotentieel, dit wil zeggen 15 % van de totale bezetting, dan moet de onderzoekscapaciteit van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten worden verhoogd tot ongeveer 4 800 onderzoekers in plaats van 3 000 mensen (1 600 leden van de GP ­ 1 400 zonder de labo's ­ , plus de 100 BOB'ers, plus 350). De gevolgde methodologie is enkel gebaseerd op de realiteit : eerst bevriest men de situatie, dan begint men zowel op lokaal als op federaal niveau de behoeften in te voeren. Men moet de zaken vooral niet verwarren. Op dit ogenblik moet men het doen met wat men heeft, rekening houdend met alle politieke beslissingen die werden genomen inzake de verdeling van de personeelsleden. Een senator zei dat het enkel van mij afhing om 147 agenten ex-rijkswachters toe te voegen om het getal van 7 532 te bereiken. Dat is niet juist.

Een ander lid zegt dat hij dit niet heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat de commissaris-generaal de mogelijkheid heeft om, volgens zijn eigen woorden, te beslissen wanneer en waar er personeel wordt toegewezen.

De heer Fransen antwoordt dat hij op dit ogenblik nog met een tekort zit; dat komt niet alleen door de behoeften van de zones, maar ook door de minimumnorm. Men gaat zeggen hoe de 7 539 ex-rijkswachters over de 196 zones verdeeld moeten worden. Daarna zal aan de algemene personeelsdirecteur gevraagd worden plaatsen open te stellen, namelijk deze 147. Hij herhaalt dat het niet van veel zin voor administratie zou getuigen om nu al mutaties naar een zone aan te duiden of toe te laten. Sommige van onze ex-rijkswachters vrezen twee keer te moeten verhuizen omdat ze overtallig zijn in hun zone.

Het lid vat samen : Eens het exacte cijfer van de dotatie gekend is, kunnen de zones zich uitspreken over wat ze wel of niet kunnen doen. Het bedrag van de dotatie wordt bepaald volgens de absurde normen van de KUL. Het is geen functionele dotatie. De norm bepaalt dus de dotatie, met een te klein budget. De dotatie zal de zones toelaten te preciseren wat ze kunnen volbrengen. Vandaar de huidige bevriezing. Men is nog bezig de compensatieformule te bestuderen die is voorgesteld door de eerste minister.

De heer Fransen antwoordt daarna op de vraag met betrekking tot een hiërarchische band tussen de twee niveaus met betrekking tot de middelen waarover de federale politie beschikt. In feit zijn de middelen veel te beperkt. In het verleden slorpten de personeelskosten 87 % op van het budget van de ex-rijkswacht. Men had amper 1,1 miljard, soms 1,2 miljard, voor investeringen. De rest, 2,5 miljard, was bestemd om de werkingskosten te betalen. Geen enkele privé-onderneming past zulke percentages toe ! Zelfs binnen de strijdkrachten is er een beter investeringspercentage. Natuurlijk kost een vliegtuig heel wat meer dan een combi of een anoniem voertuig, maar dat verklaart niet alles. Hij heeft altijd gepleit voor meer investeringen. Men heeft mirakels gedaan om deze politie te laten functioneren met zo een budget. Nu moeten de gemeenten dezelfde krachttoer uithalen. Net als de federale politie moeten de gemeenten zich wenden tot de verantwoordelijke regionale en federale autoriteiten, als ze vinden dat ze onmogelijk kunnen betalen. Men moet niet beducht zijn voor de hiërarchische band, de federale politie heeft er geen enkel belang bij.

Integendeel, men moet komen tot ??? « structures follow strategy »

Hij had liever gepraat over de werkingsregels en minder over structuren maar hij begrijpt de gevoeligheden. Uitzonderlijk diende er voorrang te worden verleend aan de structuren om de mensen te kunnen plaatsen maar er moet nog een aanzienlijke inspanning worden geleverd met betrekking tot de werkingsregels, meer bepaald met betrekking tot de dwingende richtlijnen, dit wil zeggen de domeinen waar men moet kunnen rekenen op de lokale politie. Dit punt moet gestipuleerd worden in het zonale veiligheidsplan.

De heer Fransen hoopt in ieder geval dat de nieuwe structuur beter en efficiënter zal werken. Dat is de uitdaging waar we allemaal voor staan en waarin hij persoonlijk heel sterk gelooft, ook al moeten we het realiseren met de beperkte middelen die ons nu zijn toegekend. Als we zowel op het lokale, zowel als op het federale niveau daaraan ten volle meewerken, zullen we er ook in slagen om een beter werkende politie tot stand te brengen.

Eén van de grote problemen die zich daarbij voordoen is de informatiedoorstroming. Niet toevallig wordt in het eerste nationaal veiligheidsplan informatiehuishouding als één van de prioritaire doelstellingen van de nieuwe federale politie naar voren geschoven. Dat betreft zowel de nationale gegevensbank als de arrondissementele informatiekruispunten en de creatie van de integrated systems for the local police. De drie moeten samen worden gerealiseerd, zoniet is die informatiedoorstroming per definitie onmogelijk.

Een lid zegt dat de bevolking een hervorming wilde. Dat is waar, maar de bevolking heeft nooit iets gezegd over structuren. De bevolking wil resultaten. Mensen willen kunnen wandelen zonder lastig te worden gevallen, dat is niet abnormaal. In de buurt van mijn huis zijn er twee home jackings geweest. Hij kent heel goed het gevoel van onveiligheid dat gewone mensen hebben. Wij moeten samen, zowel op lokaal als op federaal niveau, deze uitdaging aannemen. Vooral op lokaal vlak stelt het probleem zich erg scherp. Te lang heeft de politieke wereld het vermeden om te praten over het thema veiligheid. Aan dit onderwerp wordt nog maar sinds kort belang gehecht, en dat heeft zware consequenties, vooral waar het de onvoldoende middelen betreft die worden toegekend aan de magistratuur. Dezelfde senator vroeg of we bij de federale politie, net als bij een privé-onderneming, becijferde doelstellingen hadden om de ciriminaliteit te verminderen. Het Nationale Veiligheidsplan, op initiatief van de minister van Justitie, bevat cijfergegevens, die men dan weer moet relativeren, aangezien de politie niet alleen meester is over het resultaat. Het gaat om een partnership, reden waarom volgens hem het belang van een integrale benadering benadrukt moet worden. Iedereen moet meewerken, niet alleen de politie. Met andere woorden, de politie alleen kan de statistieken met betrekking tot de criminaliteit niet doen dalen of stijgen. Het Nationale Veiligheidsplan stelt dat men moet proberen om 5 % van de capaciteit te gebruiken voor proactief werk. Hij vindt dat proactief werk van essentieel belang is, in tegenstelling tot reactief werk. Proactief werk bestaat erin te anticiperen op gebeurtenissen, ongeacht of deze vallen onder de administratieve politie of onder de gerechtelijke politie. Bij reactief werk speelt men brandweer. Men doet eerst de gebruikelijke vaststellingen en gaat dan pas op zoek naar de boosdoeners. Proactief werk is grondig werk waarbij men probeert om bijvoorbeeld een link te leggen tussen de bendes die aan home jacking doen. Kort gezegd, men gaat nadenken. De becijferde doelstelling in het eerste nationale veiligheidsplan is dan ook wel erg beperkt. Wij gaan proberen deze 5 % gelijktijdig op lokaal als op federaal niveau te bereiken.

Een andere vraag had betrekking op het ontbreken van enige reorganisatie van de magistratuur, wat in tegenstelling is met de huidige beweging in de politiediensten. Het fenomeen is niet nieuw. Hij heeft persoonlijk meegewerkt aan de verschillende Pinksterplannen van 1990, 1992 enz. Op het menu van een van deze plannen stond de demilitarisering van de rijkswacht. Toen al werd geconstateerd dat de magistratuur niet volgde. Hij vindt het trouwens jammer dat de hervormingen binnen de politiediensten tegen verschillende snelheden verlopen, afhankelijk of het gaat om de lokale politie of om de federale politie. Hij heeft voortdurend gepleit voor een gelijktijdige installatie, wat een langere voorbereidingstijd zou hebben opgeleverd. minister Duquesne deelt dit standpunt trouwens. Toch bestaan er op dit ogenblik plannen voor de hervorming van de magistratuur. Er ligt een wetsvoorstel ter tafel voor het federale parket. Dit blijft een delicaat punt, vanuit het standpunt van de onafhankelijkheid van de magistratuur, om te weten of de controlerende magistraten nu moeten afhangen van de minister van Justitie of van het College van algemene procureurs. Hij is van mening dat om een goed crimineel beleid te voeren er een bepaalde greep nodig is op diegenen die belast zijn met de uitvoering. Enkel de minister van Justitie kan dankzij zijn dienst crimineel beleid autoriteit uitoefenen over de magistraten. De onafhankelijkheid van de magistraten berust op het feit dat ze volkomen vrij naar eigen inzicht kunnen vorderen voor een rechtbank. Het zwakke punt van de hervorming, en dit zal blijken bij de toepassing van het document van de werkgroep onder leiding van de heer De Ruyver, is dat de onafhankelijkheid die de onderzoeksrechters op dit ogenblik hebben om politiemannen op te vorderen, ongewijzigd is. Dit is zeker een garantie voor de burger. Aan de andere kant is het een erg delicate zaak : hebben we een onderzoeksrechter nodig of een rechter van onderzoek ? Dit cruciale debat wordt al een hele tijd gevoerd. Ter gelegenheid van de wet Franchimont, heeft het Parlement besloten om door middel van een mini-enquête, een duidelijker omschrijving te geven van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter, al moet deze zich in laatste instantie wenden tot de procureur des Konings. Deze bepaling moet zeker geëvalueerd worden.

Wat de zero tolerantie betreft, verklaart hij dat dit concept werd overgenomen van de politie van New York, maar niet rechtstreeks betrekking heeft op de federale politie. De federale politie heeft enkel gespecialiseerde opdrachten, al kan zij in bepaalde gevallen ondersteuning verlenen aan de lokale politie. De beslissing om de zero tolerantie toe te passen, is een probleem van politieke aard, en is afhankelijk van de gemeentelijke autonomie.

Op de vraag van een lid omtrent de assessmentregels die tijdens de benoemingsprocedures zouden zijn aangepast, antwoordt hij dat er wijzigingen aan het oorspronkelijke mammoetbesluit zijn aangebracht, na onderhandelingen met de representatieve vakorganisaties. Voor de invulling van de inspectie-generaal waarop de senator doelt, is hij niet bevoegd, maar wel de heer Closset. De vraag zou dus beter aan hem worden gesteld.

Een lid zegt dat hij veronderstelt dat inspecteur-generaal Closset niet als enige bevoegd is voor de invulling van de functies van zijn adjuncten.

Is het denkbaar dat in de huidige stand van zaken, nu het ruimste gedeelte van de functies is ingevuld en gekend is welke mensen in aanmerking komen en niet, nu nog mensen zouden worden geklasseerd, geherklasseerd of gedeklasseerd zodat een aantal zaken volgens de specificiteit van een persoon zou worden ingevuld ? Dat zou hij absoluut niet goed vinden.

De heer Fransen antwoord dat, voorzover hij er iets over weet, er een selectie gebeurd is voor de twee topfuncties, de commissaris-generaal en de inspecteur-generaal. Daarnaast is voor de directeurs-generaal en hun adjuncten een selectie gebeurd in twee fasen ­ assessment en een onderhoud van de geslaagden voor een selectiecommissie. Voor de DIRCO's en de DIRJUS en de directeurs van de federale politie is een gelijkaardige procedure gevolgd. Er is nooit een selectie gebeurd voor de functie van adjunct-inspecteur-generaal.

Oorspronkelijk, in één van de eerste ontwerpen, ging het over een pakket van veertien in plaats van twaalf functies. Het was de bedoeling om de selectieprocedure ook toe te passen voor de functie van de twee adjuncten van de inspecteur-generaal. Op advies van de Raad van State is deze bepaling weggelaten in het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 en werd het besluit voor wat de federale politie betreft, beperkt. De bepalingen zijn niet van toepassing op de commissaris-generaal, de inspecteur-generaal en de directeur bij de federale politie.

Hetzelfde lid weet dat in de oorspronkelijke visie was voorzien dat dit type van functie werd geklasseerd op het niveau van adjunct-directeur-generaal. Zijn specifieke vraag is of het denkbaar is dat hier zou worden gedeklasseerd. Deze vraag werd niet beantwoord.

De heer Fransen was daar persoonlijk niet bij betrokken. De inspecteur-generaal is hier mogelijkerwijze beter van op de hoogte.

De heer Fransen legt uit dat wat de veiligheidscontracten betreft en de vrees van bepaalde steden hun middelen te verliezen en dus hun veiligheid te zien dalen, hij enkel kan verwijzen naar de regel die stelt dat veiligheidscontracten niets te maken hebben met de federale politie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft preventie- en veiligheidsplannen afgesloten met bepaalde gemeenten. De federale politie speelt daarbij geen enkele rol. Hij stelt vast dat de overheidsdotatie 1,2 miljard bevat van de algemene politie van het koninkrijk bedoeld voor de veiligheidscontracten. Dit bedrag gaat in elk geval naar de steden en gemeenten in de vorm van een dotatie. Dat is wat voorzien werd. Dat maakt deel uit van de 18,4 miljard.

Een lid heeft uitvoerig verwezen naar het nationaal veiligheidsplan. De georganiseerde misdaad behoort inderdaad tot één van de zeven prioriteiten van de federale politie. Het persartikel van een zekere heer De Decker, waarnaar het lid verwijst, heeft hij ook gelezen, maar hij heeft er zich onmiddellijk vragen bij gesteld. De heer De Decker blijkt te behoren tot de ex-gerechtelijke politie bij de parketten, die vermoedelijk een beetje gefrustreerd is omdat hij zijn juiste plaats niet zou vinden in de nieuwe politiestructuur. Hij voegde eraan toe dat de cel over de Russische maffia die bij de vroegere rijkswacht bestond zou zijn opgedoekt. Dat is onjuist. Die cel bestaat nog steeds. In de schoot van de Algemene Directie van de gerechtelijke politie houdt men er zich nog mee bezig.

Er was ook een opmerking over de strategische analyse in verband met de corruptie, wat ook in het nationaal veiligheidsplan wordt vermeld. De centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie is totstandgekomen na de afschaffing van het Hoog Comité van toezicht. Deze dienst werd getransfereerd naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten. Dat was het onderwerp van één van de vier uiteenzettingen die werd gehouden voor de toezichtsmagistraten. De heer Ullman werd toentertijd belast met het toezicht op de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie. Tijdens deze sessie werd een uiteenzetting gegeven door de nieuwe directeur van de directie Economische en Financiële Criminaliteit waarvan de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie deel uitmaakt. Ook het zogenaamde CDGEFID ­ de centrale dienst voor de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit ­ maakt daar deel van uit. Tot zijn grote verbazing, werd toen beweerd dat het organieke kader voor de centrale dienst voor de bestrijding van de corruptie 87 personeelsleden moest tellen, terwijl er nu maar 47 personeelsleden zijn voorzien.

Hij gaat na hoe die dienst concreet zal kunnen worden versterkt zodat een strategische analyse van de corruptie kan gebeuren. Het is immers gemakkelijk te spreken over corruptie maar er moet een beeld van kunnen worden gevormd, en dit voor elk fenomeen dat men wil aanpakken. Een beeldvorming kan worden verkregen door informatie te selecteren en daarop een strategische analyse toe te passen. Om te kunnen antwoorden op een vraag zoals « Wat is juist de bedreiging van de georganiseerde criminaliteit in dit land? », moet informatie worden verzameld. Sinds een aantal jaren is er gestart met de publicatie van een jaarrapport over de georganiseerde criminaliteit dat zal worden verfijnd. Dat rapport is een essentieel gegeven. Er is een structureel tekort in de dienst die zich bezighoudt met strategische analyse.

Wat de strijd tegen drugs betreft, heeft hij kennis genomen van de drugsnota van de regering. Het is evident dat het nationaal veiligheidsplan zal moeten worden aangepast aan de inhoud van deze drugsnota. Indien de federale politie een handleiding inzake drugs moet opstellen ten behoeve van de lokale politie, zal dit element erin moeten verwerkt worden. Hij geeft geen waardeoordeel over de drugsnota. Hij heeft aandachtig het artikel van Brice De Ruyver in De Standaard van gisteren gelezen, waarin hij de cannabisnota verdedigt. De ideeën van Brice De Ruyver liggen ongetwijfeld aan de basis van de drugsnota. Hij is al jaren bezig met onderzoek op dat terrein. De nota is er ongetwijfeld het resultaat van. Een uitzending in Telefacts over een bezoek in Nederland om de toepassing van de drugsnota op het vlak van het cannabisgebruik en -verkoop te toetsen wees uit dat sommige mensen baat hebben bij cannabisgebruik, soms op geneeskundig vlak. Dit wordt verdedigd door onder meer de Groenen. Anderen, zoals Luc Beaucourt, zeggen dat cannabisgebruik een aansporing zal zijn om hard drugs te gebruiken. Een standpunt hierin zal zoals altijd zeer genuanceerd moeten zijn. Hij staat een gematigd standpunt voor en heeft gevraagd om nauwkeurig te analyseren in welke mate de nota het nationale veiligheidsplan beïnvloedt. Als overtuigde democraten zal de politie zich houden aan de drugsnota en zal ze die rigoureus toepassen.

Een andere vraag ging over de tweede golf van aanwervingen van DIRCO's. Het risico zou bestaan dat er in vergelijking met de eerste aanwervingen, zich minder geschikte mensen kandidaat zouden stellen en dat de normen zouden worden verlaagd om de negen vacatures toch te kunnen invullen. Men moet ernaar streven om de beste mensen aan te werven. De regering heeft geopteerd voor een selectieprocedure die bestaat uit een assessmentgedeelte en uit een verschijning voor een commissie. In die optie worden diegenen die niet zijn geslaagd zijn voor het assessment, niet meer opgeroepen voor de selectiecommissie. Sommigen hadden ervoor gepleit om het assessment geen eliminatiecriterium te laten zijn, maar enkel een element waarmee rekening moet worden gehouden. Beide standpunten zijn verdedigbaar, maar eenmaal de procedure aan de gang, kan men de regels niet meer veranderen. Nu probeert men zich rigoureus aan de regels te houden. Sommigen vonden het verkeerd om van het assessmentgedeelte een eliminatiecriterium te maken. In de privé-sector werkt men dikwijls met zowel een assessmentgedeelte als met een interview voor een college.

Persoonlijk denkt hij niet dat de minder goeden aangetrokken zullen worden door de vacatures. Het verschil is dat er vroeger nog enigszins hiërarchisch respect bestond, in de zin dat men niet met zijn eigen chef in concurrentie wilde komen. Nu wil iedereen meedoen aan het assessmentgedeelte, en zeker diegenen met veel potentieel. Nu ze gezien hebben hoe de DIRJU's en de DIRCO's worden aangewezen, willen ze ook hun kans wagen voor één van de negen vacatures. Hij hoopt dat men mensen zal aanstellen die voldoende maturiteit hebben om een belangrijke functie in te vullen, zoals die van directeur-coördinator op het vlak van de bestuurlijke politie. Iemand kan over een bepaald potentieel beschikken, en gemakkelijk in het assessment slagen, maar niet noodzakelijk beschikken over de vereiste criteria op het vlak van ervaring om zo een functie op te nemen. Dat is de uitdaging. Het assessmentcentrum doet niets anders dan nagaan of het profiel van de kandidaat beantwoordt aan het uitgeschreven profiel. Dat is een boeiende en verrijkende, maar ook vermoeiende ervaring voor de persoon die de proeven ondergaat. Deze test heeft wel degelijk zijn waarde. Hij heeft zelf deelgenomen aan de selectiecommissie om de directeurs-generaal te beoordelen. Op één dag kan men veel informatie verkrijgen over de kandidaten en over de mate waarin ze beantwoorden aan het profiel. Het zal vervolgens de taak zijn van de selectiecommissie ­ onder voorzitterschap van SELOR ­ om na te kijken of de kandidaten over voldoende ervaring beschikken om die belangrijke functies te kunnen opnemen.

In verband met de opleiding kan hij melden dat de directeur van zowel de rekrutering als van de opleiding bezig zijn met de provinciale scholen te bezoeken, onder meer de school in Antwerpen, om na te kijken in welke mate rekening kan worden gehouden met de bestaande reserves bij de verschillende gemeentes. Blijkbaar zijn er bepaalde gemeentes die een wervingsreserve hebben voor de politiediensten. Die mogen worden toegelaten tot de geïntegreerde politie. Er zal ook van gedachten worden gewisseld over de mate waarin de scholen de vorming van een deel van de 1 400 te rekruteren mensen op zich kunnen nemen. Het is mogelijk dat bepaalde scholen bereid zullen zijn een deel van het basiskader te vormen, maar niet het middenkader. De officierenopleiding zal, zoals de minister van Binnenlandse Zaken heeft beslist, gegeven worden door een federale officierenschool. Iedereen die kandidaat is voor officier, zal beginnen op niveau 1 en worden opgeleid door deze centrale officierenschool. Dat geldt ook voor de rechercheschool. Iedereen die wil werken bij de federale recherche zal na de basis-, midden-, of officierenopleiding een bijkomende opleiding moeten volgen. Dat is ook logisch.

Op de vraag van een lid of de voorziene budgettaire middelen volstaan om de transformatie tot een goed einde te brengen, antwoordt hij dat hij dat hoopt. Zoals hij al eerder zei, moet men een beleid voeren in functie van de middelen. Voor meer bepaald verhuizingen en infrastructuur hangen we af van minister Daems. Dat is een essentieel aspect. Minister Daems is immers verantwoordelijk voor de Regie van Gebouwen. De federale politie is geen baas van de eigen gebouwen, van de eigen infrastructuren. Voor alles wat betrekking heeft op locaties en constructies, moet de Regie van Gebouwen elk jaar een deel van haar budgettaire middelen toewijzen aan de constructies voor de federale politie. Dit is een essentieel punt.

Een van de sleutels tot het succes van de reorganisatie is de mogelijkheid om in een tussenstadium de DIRCO en DIRJU samen met het informatiekruispunt in eenzelfde gebouw te kunnen installeren. Wie de situatie van de gerechtelijke arrondissementen enigszins kent, weet dat dit op het ogenblik nog niet kan omdat er geen gebouwen zijn. Er is dus een duidelijk infrastructuurprobleem. De commissaris-generaal moet ervoor zorgen dat de DIRCO en de DIRJU gegroepeerd worden en hun acties coördineren.

Dit informatiekruispunt moet in een enkel gebouw geïnstalleerd worden. Dit is bijna nergens mogelijk, behalve in Doornik waar men een gebouw van Belgacom heeft gekocht en nu bezig is te verhuizen. In Leuven heeft men besloten te bouwen op de oude site van Philips maar het duurt nog twee-drie jaar voor dit klaar is om zowel de DIRCO als de DIRJU te ontvangen. Ondertussen moet er dus gezocht worden naar tussenoplossingen. Deze problemen moeten wij het hoofd bieden, dit is echt een essentieel punt.

Wat de taken betreft met een federaal karakter die worden opgelegd aan de lokale politiekorpsen, daarvoor kan eenvoudig verwezen worden naar de artikelen 61 en 62 van de wet inzake de geïntegreerde politie. Dat is duidelijk. Om welk principe gaat het ? Beide artikels hebben het over dwingende richtlijnen die volgens hem essentieel zijn om opdrachten met een federaal karakter over te dragen naar de lokale politie. Voor elke opdracht die wordt beschreven in een van deze twee artikels, moet een dwingende richtlijn worden opgesteld. Aangezien deze dwingende richtlijnen algemeen zullen zijn, moeten ze in elk geval worden voorgelegd aan de raad van burgemeesters. Dit wat de algemene dwingende richtlijnen betreft.

Wat specifieke dwingende richtlijnen betreft, deze hebben betrekking op beslissingen die op een bepaald ogenblik worden genomen door de bevoegde minister van Justitie of van Binnenlandse Zaken, om een of andere maatregel op te leggen. De volledige procedure wordt uitgebreid beschreven in de artikelen 61 en 62. Volgens hem is het van essentieel belang voor het succes dat deze dwingende richtlijnen goed worden voorbereid en dat men probeert om de goedkeuring van iedereen daarvoor te verkrijgen. U hebt gelijk als u zegt dat de colleges van politie betrokken moeten worden bij dit soort beslissingen, maar dit gebeurt al door middel van de raad van burgemeesters.

Op de vraag omtrent de assessmentresultaten, heeft hij al gedeeltelijk geantwoord. Is er onherroepelijke schade aangericht ? Alles kan vergeten worden in het leven. Toch moet hij zeggen dat bepaalde personen die de assessmentresultaten onder ogen kregen in shocktoestand waren. Dit is trouwens een vraag die hij heeft gesteld aan twee professoren die deel uitmaakten van de selectiecommissie. Namelijk aan een professor van Solvay, die nu financieel directeur van Biac is geworden, en een professor die is gespecialiseerd in rekruterings- en managementproblemen op de UIA. Hij vroeg hun wat ze hem aanraadden te doen. Theoretisch is er geen oplossing voor deze vraag. Zij gaven de raad deze personen een tweetal weken gerust te laten. Hij zelf vond deze termijn veel te lang. Hij heeft hen bijeengeroepen om het slechte nieuws mee te doelen en heeft hen verzekerd dat hij bereid was al hun voorstellen te onderzoeken om te proberen een equivalent werk te vinden. Zulke gebeurtenissen kunnen erg veel schade aanrichten. Gelukkig hebben de betrokken personen feedback gekregen van het assessmentbedrijf en hebben ze kunnen vaststellen dat ze niet als incompetent werden beschouwd, maar enkel dat ze niet exact beantwoordden aan het profiel dat was gedefinieerd en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Hij heeft zo een situatie al meegemaakt met mensen die probeerden directeur te worden van de DIRCO en de DIRJU en door het assessmentbedrijf werden opzijgezet.

Het is vooral spijtig dat het tweede bedrijf slechts een assessor heeft gestuurd. Het eerste bedrijf daarentegen had twee assessoren gestuurd. Als men geen verwijten wil krijgen van partijdigheid en subjectiviteit is het beter met twee te zijn. Twee assessoren is toch wel essentieel.

Op 18 december 2000 legden minister Van den Bossche, de heer Dewitte van het bedrijf Ernst & Young en hijzelf op initiatief van de minister een persverklaring af, precies om te antwoorden op de geformuleerde kritiek, vooral in de Franstalige pers, omtrent de methode en de aanstellingen door het bedrijf Ernst & Young dat door Selor was gekozen voor de benoemingen in de twaalf belangrijkste functies. De heer Dewitte heeft duidelijk uiteengezet dat alle kandidaten voor de functies van algemeen directeur, commissaris-generaal en inspecteur-generaal werden ondervraagd door acht verschillende assessoren. Zij hebben enkele oefeningen moeten uitvoeren, hebben enkele gesprekken gehad (functioneringsgesprek, biografisch gesprek over hun carrièreverleden). Hij heeft kunnen vaststellen dat deze assessoren werkelijk hebben geprobeerd om elk criterium te testen van het profiel zoals beschreven in het Belgisch Staatsblad. Zij hebben vijf clusters opgesteld, hebben de grote trekken van het profiel gedefinieerd, bijvoorbeeld het beheer van informatie, het beheer van opdrachten, het beheer van interpersoonlijke relaties. De procedure was dus uitermate objectief. De assessoren hebben dan waarderingen gegeven op een schaal van 1 tot 9, een systeem dat sterk bekritiseerd werd. Voor hem was het een zeer verrijkende ervaring. Hij geeft dus een erg genuanceerd antwoord. Hij kan alleen maar vaststellen dat het aantal mislukkingen blijft oplopen, wat ook al het geval was voor de algemene directeurs. Is dit een teken van incompetentie ? Neen. Het is enkel de vaststelling dat de betrokken persoon niet exact beantwoordt aan het profiel. Dat helpt mensen om te vergeten. De feedback liet toe om deze mensen bijvoorbeeld te laten weten dat hun strategische visie goed was, dat hun diepteanalyse goed was, maar dat er een lacune was op niveau van de interpersoonlijke relaties zoals bleek uit het functioneringsgesprek. Deze verklaringen helpen om de shock te verwerken.

Een lid beweert dat dit ook was te wijten aan het feit dat aan de oorspronkelijke lijst van twaalf kandidaten, voor tien plaatsen, er een aantal werden toegevoegd.

De heer Fransen zegt dat de minister van Ambtenarenzaken op deze vraag duidelijk heeft geantwoord op 18 december.

Er werd kritiek geuit op het feit dat één van de ex-officieren van het OBO overgegaan was naar Ernst & Young. Het ging om een kapitein, hij was geen essentieel element. Het vertrek van die officier is betreurenswaardig, want de rijkswacht had hem toegestaan om bijkomende economische studies te doen, om te kunnen werken in het programma van georganiseerde criminaliteit, meer in het bijzonder het patrimoniumonderzoek. Nu helpt hij firma's bij het opsporen van fraudedossiers. Dat kan ook nog in het voordeel zijn van de federale politie in die zin dat er misschien minder fraude zal worden begaan in de bedrijven. Dat heeft echter niets te maken met de firma Ernst & Young.

Het aantal zou 7 739 zijn en er zijn ten minste 1 000 mensen meer nodig zoals een lid gisteren verklaarde in de krant « Le Soir ». Het spreekt voor zich dat er meer mensen nodig zijn om de zichtbaarheid op straat te verhogen. Misschien zijn er 2 000 tot 3 000 meer nodig. Toch moeten wij ons beleid voeren in functie van de middelen waarover we beschikken. Hij kan alleen maar nota nemen van de eisen. Hij is democraat en voert politieke beslissingen uit. Als de regering na rijp beraad heeft beslist over de verdeling van de personeelsbezetting van de ex-rijkswacht, legt hij zich daarbij neer en stelt hij alles in het werk om deze politieke beslissing uit te voeren. Hij heeft erop aangedrongen om in twee fasen te denken : eerst moet een nuleting worden uitgevoerd, berekenen waarover men beschikt en in een tweede fase moet men de reële behoeften berekenen. Hij is ervan overtuigd dat zowel op lokaal als op federaal niveau, de fusie van de oude brigades van rijkswacht en gemeentepolitie voordelen biedt, omdat ze geen dubbel werk meer zullen doen. Er moet zo snel mogelijk worden nagedacht over deze nieuwe lokale politie, maar eerst moet er vertrokken worden van de actuele situatie, de 27 332, een cijfer waarop de KUL zich gebaseerd heeft.

Op de vraag om een beschrijving te geven van de taken van de drie andere eskadrons, die niet zijn toegewezen aan specifieke opdrachten, antwoordt hij dat het derde eskadron de Intercity begeleidt tijdens de week. De drie andere eskadrons zijn bijna constant op het terrein om de orde te handhaven, wat hun enige opdracht is. Alvorens een beroep te doen op een marseenheid, moet men controleren of de algemene reserve volledig is benut. Gelukkig kent ons land ook kalme momenten zonder manifestaties. Op dat ogenblik wijden de diensten zich aan opleiding wat absoluut noodzakelijk is om de juiste attitude te verwerven in het domein van de ordehandhaving. Op elk ogenblik kan er een beroep worden gedaan op zes pelotons, die altijd klaar staan om de kazerne te verlaten. Overdag is een peleton van wacht, klaar om waar ook in het land tussenbeide te komen. Twee secties verzekeren de permanentie 's nachts. De berekening voor een permanentie van 24 uur op 24 is snel gemaakt, de noodzakelijke capaciteit daarvoor kan snel worden bepaald.

Een ander deel van de algemene reserve houdt zich bezig met het paleis van Justitie in Brussel, maar deze capaciteit zal worden overgedragen naar de lokale politie wanneer deze wordt opgericht. Het gaat om 115 agenten. Deze 115 mensen worden volledig overgedragen.

Een lid vraagt of het normaal is een regressienorm te hanteren die geen rekening houdt met de criminaliteit als belangrijke factor.

De heer Fransen kan dit niet zeggen, aangezien hij geen tijd heeft gehad om deze studie grondig te lezen. Hij gaat ervan uit dat de middelen waarover hij beschikt op lokaal vlak voldoende zijn.

Wat de nationale databank betreft, werd er gewezen op het mindere statuut dat zou toegekend worden aan de analisten van de voormalige GP. Men moet de nationale databank niet verwarren met de strategische analisten. De nationale databank die zowel voor de administratieve politie als voor de gerechtelijke politie geïntegreerd zal worden, bevindt zich in de derde zuil, de operationele ondersteuning. Deze personen zijn verantwoordelijk voor het beheer van deze databank. Maar voor de inhoud van deze databank is dan weer de algemene directie van de administratieve politie verantwoordelijk, met inbegrip van de lokale politiekorpsen, en de gerechtelijke politie. De strategische analisten van de voormalige GP behoren allemaal tot de tweede zuil, onder de directie van de heer Van Thielen. Daar heeft men een cel voor strategische analyse opgericht. Hij is niet exact op de hoogte van het loonstatuut van deze analisten. In het nieuwe statuut van de gerechtelijke politie, dat werd bepaald na vakbondsonderhandelingen, verdient een gewone inspecteur van de gerechtelijke politie zelfs tussen 10 000 en 15 000 frank netto meer. Dit zou dus geen slechte situatie zijn. Zoals de minister al zei wint in principe iedereen met de statutaire hervormingen.

Wat de benaming op de voertuigen betreft, vindt hij ook dat dit moet veranderen. De operatie begint op 1 april. De striping van de voertuigen zal worden aangepast en het nieuwe logo zal worden aangebracht.

Wat het netwerk-ASTRID betreft, dit is zo iets als een Mercedes vergelijken met een 2 pk'tje. De burgemeesters hebben gevraagd naar de kosten en de doeltreffendheid. Er is evenwel geen geldige vergelijking mogelijk. Het systeem zal uniek zijn in de wereld. Ook ons politiesysteem zal uniek zijn in de wereld. We moeten er dus alles aan doen opdat het een succes is, zowel op het niveau van de lokale politie als van de federale politie. ASTRID is een integratie-element. Als alle gemeenten deze filosofie volgen, zal de factuur zeker hoog zijn, maar dit zal ook iedereen toelaten met iedereen overal te communiceren. Dan moeten we nog zien of het systeem goed zal werken. Hij heeft het nog niet in werking gezien. Eerst moet de eerste CAD geïnstalleerd worden in Gent. De werken hebben enige vertraging opgelopen. Maar men zal zich toch kunnen houden aan de termijnen. De eerste tests zijn voorzien voor de eerste helft van februari. De directeur telematica zal een informatiesessie organiseren zowel voor de Nederlandstaligen als voor de Franstaligen. Daar zal hij meer bepaald informatie geven over het netwerk-ASTRID.

Er wordt voorzien dat ASTRID ook toegepast kan worden op de hulpdiensten en in een tweede fase op de privé-sector. Hij is overtuigd van de noodzaak van een dergelijk communicatiesysteem.

Wat het dotatiemecanisme betreft werd de datum van 25 januari vermeld. Het gaat ongetwijfeld over het kernkabinet van die dag. Hij neemt persoonlijk niet deel aan dergelijke besprekingen. Het gaat om een echt kernkabinet.

Als er solidariteit wordt gevraagd voor het politieconcept, gaat hij zeker akkoord. Men moet de filosofie van Octopus respecteren die erin bestaat de politie te hervormen op het lokale vlak en de entiteiten te fuseren die in de gemeenten op hetzelfde terrein werken, te weten de brigades en de gemeentepolitie. Dat is een goede oplossing. Er moet volledige autonomie worden gegeven voor plaatselijke evenementen maar voor supralokale materies moet er een informatiekruispunt worden gecreëerd of moeten analyses worden uitgevoerd omtrent de situatie in de verschillende zones om bestaande banden tussen de verschillende zones te ontdekken. Dit is essentieel om gegevens te kunnen invoeren voor de nationale databank.

2. De heren Warny, De Troch en Van Thielen,
directeurs-generaal bij de federale politie

2.1. Hoorzitting met de heer Warny, directeur-generaal bij de federale politie

De heer Warny brengt verslag uit over zijn indrukken omtrent zijn debuut bij de federale politie. Hij probeert een beter inzicht te krijgen in de diensten en wenst erop te wijzen dat hij erg hartelijk is ontvangen, waardoor zijn mogelijke vrees snel is verdwenen. De mensen die hij heeft ontmoet, zijn nog steeds erg gemotiveerd en hebben een bekwaamheid die erg nuttig zal zijn voor de oprichting van deze federale politiediensten en de geïntegreerde politie in haar geheel.

De dagelijkse werkelijkheid bij de federale politie is enigszins verschillend van die bij de lokale politie, waar men meer met elkaar vertrouwd is. Bij de federale politie heeft men een overzicht over de problemen overal in het land en derhalve is het mogelijk beslissingen te nemen die vaak erg belangrijk blijken te zijn en die hem terdege bewust hebben gemaakt van de omvang van de verantwoordelijkheid die hij draagt bij de uitoefening van zijn functie.

Zijn contact met de commissaris-generaal en met de directeurs-generaal verloopt erg hartelijk. De vergaderingen kunnen worden vergeleken met een forum waar elk onderwerp vatbaar is voor bespreking. Dat is erg verrijkend voor de toekomst. Wel betreurt hij dat alle directeurs niet rechtstreeks zijn benoemd en dat voorlopig naar een oplossing voor bepaalde vacatures moet worden gezocht. De coördinatiedirecteurs zijn pas eind januari benoemd en er rijzen bepaalde problemen omdat zeven van hen afwezig zijn, vermits het hier gaat om sleutelposten voor de oprichting van de geïntegreerde politiediensten.

Bij de algemene directie van de administratieve politie waarover hij de leiding heeft, werken er 4 925 politieagenten en leden van het administratief personeel, met vijf directies waaronder alle opdrachten zullen worden verdeeld. Het gaat dus om alle aangelegenheden die buiten de bevoegdheid van de gerechtelijke politie vallen.

Hij prijst zich gelukkig dat hij kan rekenen op een directie die zich zal bezighouden met het beleid, maar ook met het bestuur en de ontwikkeling. Ze kan enigszins worden vergeleken met de 'researchafdeling' binnen een bedrijf. Dat is erg waardevol, vooral wanneer leiding moet worden uitgeoefend over zo'n groot aantal personeelsleden, te meer daar hij tot eind volgend jaar nog de leiding zal hebben over 7 539 voormalige rijkswachters van de territoriale brigades binnen de vroegere rijkswacht. Gedurende heel het jaar 2000 staat hij dus aan het hoofd van meer dan 12 000 man. Voor hem is het niet zo eenvoudig als het lijkt om de stap te zetten van 400 naar 12 000 man.

Eén directie zal alle opdrachten inzake de politie voor de verkeerswegen overnemen : zeevaartpolitie, spoorwegpolitie, luchthavenpolitie, waterwegenpolitie, wat neerkomt op een totaal van 2 159 politieagenten.

Een andere belangrijke directie zal verantwoordelijk zijn voor de operaties op het stuk van de speciale taken op het gebied van administratieve politie en zal de informatie inwinnen. Het betreft de directie 'operaties'.

Nog een andere directie wordt belast met de beschermingsopdrachten : de koninklijke familie, de koninklijke paleizen en de SHAPE-eenheden.

Ten slotte is er nog de algemene reserve, waarvan de vlag niet echt de lading dekt. Aanvankelijk werd die afdeling inderdaad als een reserve beschouwd, maar de taken waarmee ze nu is belast, tonen aan dat ze voor meer dan 110 % wordt ingezet. Ze bestaat uit vier escadrons. Het derde escadron bijvoorbeeld telt ongeveer 240 politieagenten die nagenoeg voltijds zijn belast met de begeleiding van de intercity geldtransporten. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de overbrenging van gevaarlijke gevangenen en leveren ook steun aan de territoriale brigades bij het overbrengen van gevangenen.

De overige politieagenten uit de algemene reserve werken in tal van diensten voor ordehandhaving, wat enorm veel tijd vergt, bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of betogingen. Dat personeel wordt dus constant ingezet, wat in de toekomst aanleiding zal geven tot bepaalde problemen op het gebied van de betrekkingen met de lokale politie.

De prioriteiten zijn gelijk aan die welke door de commissaris-generaal naar voren zijn gebracht; ze zijn trouwens vermeld in het Nationaal Veiligheidsplan. Meer bepaald gaat het om de continuïteit - een federale politie is niet denkbaar zonder aandacht voor de vroegere taken van de rijkswacht -, de integratie van de diensten, een herdefinitie van de opdrachten. Op langere termijn zullen wij ruimte moeten scheppen voor proactief optreden. Men heeft het vaak over die term gehad en hij staat als zodanig vermeld in het Nationaal Veiligheidsplan, dat als ons referentiedocument wordt beschouwd, zelfs al is het nog niet goedgekeurd. Vijf procent van de middelen gaat naar taken vooral op het gebied van preventie die verband houden met de doeleinden welke betrekking hebben op de algemene directie van de administratieve politie : de beteugeling van het hooliganisme en de inspanningen om het aantal verkeersongevallen met gewonden te verminderen. Bij die twee grote prioriteiten van zijn algemene directie komt, in mindere mate, de mensenhandel, aangezien de administratieve politie betrokken is bij de controles en meer bepaald bij de mobiele controles.

Uiteraard zijn de prioritaire aandachtspunten van de federale politie de uitvoering van de speciale en supralokale opdrachten overeenkomstig de nieuwe wet op de geïntegreerde politie, de ondersteuningsopdrachten voor de overige algemene directies van de federale politie, maar ook voor de losse eenheden en de lokale politiediensten, en ten slotte de oprichting van de federale politie, ons aller doel.

De overige prioriteiten, die dit jaar omvangrijk zijn, zullen enigszins wegen op het geheel dat tot stand moet worden gebracht, aangezien rekening zal moeten worden gehouden met de invoering van de euro en de daarmee verband houdende operatie, die nu reeds de naam Europs heeft gekregen, rond de eenheidsmunt en alle veiligheidsvoorzieningen die daarmee gepaard gaan op het terrein. In dat verband heeft men het over enorme behoeften.

In vergelijking met het Europees voetbalkampioenschap is het gevaar zelfs veel groter, omdat geld een sterke aantrekkingskracht heeft. Daarenboven heeft dat probleem een internationale dimensie, omdat het zich ook in andere landen zal voordoen. Daarbij komt nog het Europees voorzitterschap van België. Zoals in andere landen en meer bepaald in Nice mag men zich verwachten aan grote betogingen. Ook de eigenlijke politiehervorming mag niet worden onderschat evenmin als de problemen die onvermijdelijk zullen rijzen bij de invoering van de lokale politiediensten.

De projecten van de ADA beogen de kwaliteit van de inspanningen inzake ondersteuning, de ontwikkeling van de functie van coördinatiedirecteur, vermits die persoon een essentiële rol zal spelen zowel bij de contacten met de gerechtelijke directeurs als met de lokale politiediensten met het oog op een hernieuwde efficiënte rol en de band met de federale en lokale politie.

De organisatieverbanden met de politiezones worden geregeld bij de artikelen 61 en 63 van de wet op de geïntegreerde politie. Ze hebben meer bepaald betrekking op de bevoegdheidsverbanden : ze zijn bepalen voor het niveau dat de leiding heeft bij supralokale opdrachten die gezamenlijk door de lokale en de federale politie worden uitgevoerd. Tevens is impliciet sprake van de overheveling van 7 539 voormalige rijkswachters en van de overdracht van een aantal taken die voortaan als federaal worden beschouwd en die in die artikelen staan vermeld. Er wordt bepaald dat die opdrachten de uitvoering van de lokale opdrachten niet mogen bemoeilijken of verhinderen. Daarom zal in artikel 64 melding worden gemaakt van de mogelijkheid voor de minister van Binnenlandse Zaken om opeisingen te doen en de inspanningen te beperken die zullen moeten worden geleverd voor opdrachten bij rampen, maar ook voor ordehandhaving binnen een speelruimte van 10 of 20 % van de capaciteit van het lokaal politiekorps. Wanneer men de berekening maakt voor die 10 tot 20 %, dan begrijpt hij de ongerustheid op lokaal niveau.

Er zou moeten worden gezocht naar een systeem dat het mogelijk maakt geruststelling te brengen doordat erop wordt gewezen dat de inspanning misschien niet zo groot zal zijn. Volgens de berekeningen die men heeft kunnen maken, blijkt dat men in 90 % van de gevallen gedurende het gehele jaar een oplossing zou kunnen uitwerken voor de ordehandhaving op lokaal niveau met een coëfficiënt van 32 pelotons, wat overeenkomt met 5 % van de totale capaciteit van de toekomstige lokale politie. Afgaande op de analyse van de terugloop die de KUL heeft gemaakt, kan worden gesteld dat de lokale politie 27 332 manschappen telt. 5 % die overeenstemt met 32 pelotons geeft 1 366 politieagenten, plus de commandoniveaus die men, via dwingende richtlijnen, regelmatig zou moeten kunnen inzetten voor de problemen in verband met de handhaving van de openbare orde. Dat betekent dat het aantal van 7 539 'overgehevelde manschappen' onvermijdelijk een aanzienlijke overdracht naar de lokale politiediensten impliceert. Het zou volkomen uitzonderlijk zijn tot 10 % te gaan, m.a.w. 2 733 politieagenten of 20 %, d.i. 5 466 politieagenten, wat overeenkomt met de maximumcapaciteit. Wettelijk is er sprake van 20 % of 5 466 manschappen, tegenover 7 539 'overgehevelde manschappen'. Dat is dus de maximumcapaciteit.

Momenteel bedraagt de capaciteit voor de ordehandhaving 51 pelotons met de nodige uitrusting, rekening houdend met de territoriale brigades van de federale politie, de vroegere rijkswachtbrigades, want als men het over federale opdrachten heeft, betekent dat niet alleen maar de ordehandhaving. Er kunnen zich rampen voordoen of bijzonder gevaarlijke situaties waarvoor veel manschappen moeten worden ingezet. Behalve voor de operaties die misschien in het kader van de invoering van de euro eind dit jaar zullen plaatshebben, is dat volkomen uitzonderlijk. Een lid meent te kunnen opmaken uit de uiteenzetting van de twee ministers, die het hadden over de prioriteiten in het Veligheidsplan, dat er acht of negen zouden zijn, wat haar veel lijkt. Als het daarbij inderdaad allemaal gaat om aandachtspunten van de politie, dan stelt zij zich de vraag of het absolute prioriteiten betreft of als de sprekers twee of drie 'prioritaire prioriteiten' onder de vermelde punten zullen uitkiezen.

2.2. Hoorzitting met de heer Carlos De Troch, directeur-generaal bij de federale politie

De heer De Troch verklaart dat hij, samen met zijn collega Warny, al een lange weg heeft afgelegd in de politiehervorming. Zoals de heer Warny goed heeft verwoord, is er een open geest en een positief constructief teamverband aanwezig in de federale politie.

Bij de operationele steun, waarvan hij directeur-generaal is, gaat het om een zeer gespecialiseerde inbreng ten behoeve van zowel de federale als de lokale politie. Hij had het geluk dat alle directies zeer snel bezet waren : de directie van de operationele politiesamenwerking met internationale verbanden was op 23 januari al ingevuld. Het behoorde ook tot de opdracht om de juiste invulling van de taken van de directies te bekijken. Naast de beleidscel, die samen met de directeur-generaal moet werken aan de goede samenstelling en invulling van de taken van de algemene directie, zijn er nog vier directies die te maken hebben met de algemene nationale gegevensbank.

De algemene nationale gegevensbank, heeft als doel om, vertrekkende van de nationale criminele databank, alle informatie, zowel van bestuurlijke als van gerechtelijke aard, verkregen van de eigen meldingen en via linken met andere databanken zoals het rijksregister of de dienst Inschrijvingen Voertuigen (DIV), op een geïntegreerde wijze te verwerken en opnieuw ter beschikking te stellen van degenen die er voor beheerscontrole, capaciteitsaanwending en recherchemanagement behoefte aan hebben. Op dat vlak ligt er bij Justitie een concept ter bespreking dat voor advies werd voorgelegd aan de gerechtelijke overheden. Ook de rol van het AIK, het arrondissementeel informatiekruispunt, komt ter sprake omdat de rol van de directeur-coördinatoren en de directeur gerechtelijke pijler in dat concept niet onbelangrijk is.

Eenzelfde initiatief wordt ontwikkeld met betrekking tot de bestuurlijke informatie. Ook op dat vlak zal de nationale gegevensbank moeten instaan voor de verzameling van de gegevens over evenementen en de daarbijhorende informatie.

Terzelfder tijd is ook een ontwerp van koninklijk besluit opgesteld met betrekking tot de werking van het controleorgaan voorzien in artikel 44 van de wet op de geïntegreerde politie. Ook dit ontwerp-KB werd voorgelegd aan de minister van Justitie en aan de toezichtsmagistraten.

Bij de tweede directie, de directie telematica, gaat het vooral om het ontwikkelen van technische en informaticastandaarden ten behoeve van de federale en lokale politie, waarbij het de bedoeling is om de bestaande systemen ook te integreren. Voor de lokale politie werd het PIP-ISLP-systeem als referentiesysteem voor de lokale toepassingen gekozen, terwijl voor de federale databanken gekozen werd voor het POLIS globaal telematicaproject. De integratie van deze systemen en de afstemming ervan is de hoofdopdracht voor dit jaar. Dat is een prioriteit voorzien in het Nationaal Veiligheidsplan, net zoals de nationale gegevensbank.

Daarnaast behandelt deze directie de problematiek van de radiocommunicatie, waaronder het systeem-ASTRID. In afwachting van de installatie van dit systeem, moet worden voorzien in de mogelijkheid tot communicatie, op intern-federaal vlak (zowel tussen de top van de gerechtelijke pijler en de samengevoegde ex-GGP en ex-rijkswacht in deze pijler, als tussen de bestuurlijke directeurs-coördinatoren onderling). Deze communicatielijnen moeten worden doorgetrokken naar het lokale niveau. Europs en het voorzitterschap van België in de Europese Gemeenschap waarover mijn collega sprak, zijn twee belangrijke gebeurtenissen waaromtrent de communicatie zo optimaal mogelijk moet verlopen. Daarom is ook de ontwikkeling en de afstemming op het HILDE-netwerk van de ex-rijkswacht in volle uitbouw en wordt het zelfs reeds getest.

Een andere gespecialiseerde ondersteuningseenheid zijn de gespecialiseerde diensten waarin het vroegere SIE en de POSA in zijn geïntegreerd, en ook het ROTOR, de speciale interventie-eenheid. Het zijn deze interventiediensten en arrestatieteams met ook de observatie-eenheden en andere gespecialiseerde middelen die ter beschikking staan van voornamelijk de gerechtelijke zuil (voor 95 %), maar eigenlijk ook van de bestuurlijke politie.

Een andere, volledig nieuwe, dienst die wordt opgericht is de dienst van de directie operationele en politionele samenwerking, ook genoemd het Nationale invalspunt. Het is als één van de prioritaire opdrachten in het Nationale Veiligheidsplan vermeld. De activiteiten van deze dienst omvatten niet alleen de relaties met het buitenland en de signalisaties of de informatie-uitwisselingen, maar ook de federale en lokale politiediensten in ons land. Het is de bedoeling om één aanspreekpunt te creëren voor de politiediensten in binnen- en buitenland en voor de overheden die ermee te maken krijgen, al dan niet binnen de bilaterale akkoorden of de systemen Europol en Interpol. Dit is in volle uitbouw. Het brengt mee dat de diensten van de APSD, van het vroegere commisariaat-generaal en van het CBO van de rijkswacht moeten worden gehergroepeerd en geheroriënteerd. Heel wat studiewerk en overleg is dus nodig.

Ten slotte zijn er nog de gespecialiseerde diensten van de Luchtsteun en de Hondensteun. De Luchtsteun doet meer dan alleen maar het volgen van wielerwedstrijden of van de files op de autosnelwegen. Er zijn taken voor de luchtsteun in het kader van de criminaliteitsbestrijding zoals het volgen van daders of het opsporen van opslagplaatsen of van labo's waar illegale drugs worden geproduceerd, naast het opsporen van milieudelicten, het opsporen van verdwenen personen en diens meer. Deze taken kunnen aan de Luchtsteun worden toevertrouwd die niet alleen visuele observaties kan doen maar ook infrarood- warmtecamera's kan gebruiken. Het komt erop aan de mogelijkheden van dit niet onbelangrijk gespecialiseerd ondersteuningselement kenbaar te maken, uiteraard op basis van criteria van opportuniteit en proportionaliteit van inzet van middelen.

Hetzelfde geldt voor de Hondenondersteuning. Deze dienst behelst enerzijds vorming voor honden en meesters en anderzijds opleiding van gespecialiseerde honden. Er bestaat behoefte aan vorming, ook voor de honden die aanwezig zijn in de lokale politiezones, om de honden op een eenvormige wijze te trainen. Dat is nodig omdat de honden ook moeten worden ingezet ter ondersteuning van de gespecialiseerde eenheden die ter plaatse kunnen komen, of ter ondersteuning van andere gespecialiseerde honden, zoals speurhonden, die soms begeleid worden door patrouillehonden. Er zijn een aantal specialiteiten, zoals het terugvinden van stoffelijke overschotten van mensen, van explosieven, van ontstekingen van brandhaarden, enz.

Als organieke banden, buiten hetgeen hier al is vermeld over DIRCO en DIRJU, en de verbindingsofficieren van de gerechtelijke cel naar de lokale, is het belangrijk te vermelden dat via de zonale veiligheidsraden, provinciale veiligheidsraden en de federale politieraad waar de zonale veiligheidsplannen en het Nationaal Veiligheidsplan worden uitgewerkt, de lokale politie sterke bindingen heeft met het hele pakket van wat op federaal vlak tot stand wordt gebracht. De adviesraad van burgemeesters en de Vaste Commissie voor de lokale politie en de gedetacheerden die voorzien zijn in artikel 96 WIP, spelen ook een belangrijk rol op dat vlak. Er zijn een aantal ankerpunten aangereikt om de specificiteit en de accenten van de lokale politie niet te vergeten. In de wet zelf is bijvoorbeeld voorzien dat de adjunct van de beheerder van de nationale gegevensbank iemand van het lokale niveau moet zijn en ook in het controleorgaan is de aanwezigheid van het lokale niveau voorzien.

Andere elementen die de organieke banden moeten vergemakkelijken zijn de technische elementen van het ISLP- systeem en, in de toekomst, het radiocommunicatie en telefoniesysteem ASTRID. In de werkgroepen moet de lokale politie altijd aanwezig zijn, voorgedragen door enerzijds de Vaste Commissie voor lokale politie en anderzijds door de Adviesraad van burgemeesters.

2.3. Hoorzitting met de heer Van Thielen, directeur-generaal bij de federale politie

De heer Van Thielen. ­ Er werden drie vragen gesteld : onze eerste indrukken, de concrete projecten en de verhouding met het lokale.

Zijn algemene indruk is dat er zowel bij de ex-gerechtelijke politie als bij de ex-rijkswacht een algemene wil is om de hervorming te doen slagen. De overgrote meerderheid van de medewerkers heeft een open, constructieve instelling. Dat is zeker het geval voor de rechtstreekse medewerkers, de directeurs, maar ook voor hun medewerkers. Al bij al is de sfeer veel positiever dan uit nogal wat berichten in de media naar voren komt.

Op het ogenblik moet hij twee tendensen afremmen. Ten eerste moet hij ingaan tegen de wil om een aantal zaken op de helling te zetten die het resultaat zijn van moeizame gesprekken en evenwichtsoefeningen, die hebben geleid tot de teksten die nu het kader vormen voor het implementeren van de hervorming. In de hervorming, die van start ging in mei 1998, is toch al heel wat gerealiseerd, vaak op basis van overleg met alle betrokken partijen waardoor, na lang onderhandelen, tot afspraken is gekomen. Die afspraken moeten nu uiteraard gerespecteerd worden, zelfs als sommigen vinden dat het resultaat van die onderhandelingen voor henzelf niet zo goed is. Het is nu niet het ogenblik om daarover opnieuw te discussiëren.

Een tweede punt waartegen hij moet ingaan is de drang om nieuwe ideeën, die niets met de hervorming te maken hebben, te realiseren. Er heerst een beetje een sfeer dat nu alles moet kunnen; the sky is the limit. De mensen hebben zeker de ambitie nieuwe dingen te realiseren, maar ook dat moet hij even afremmen, want zijn eerste ambitie is de implementatie van de integratie.

Wat de concrete projecten betreft, heeft hij allereerst inspanningen gedaan om op het federale niveau orde op zaken te stellen. De directeurs op federaal niveau werden iets vroeger aangewezen dan de DIRJU's en gedurende ongeveer een maand kon hij eigenlijk nog niet echt praten met de arrondissementen, omdat hij de verantwoordelijken nog niet kende. In die periode heeft hij met de directeurs van het federale niveau een vijftal vergaderingen van nagenoeg een dag gehad om het organogram op federaal niveau uit te tekenen. Daar is hij nu mee rond. Er was al een kader, men kende de verantwoordelijkheden van eenieder, maar de verduidelijking en onderlinge afbakening van deze verantwoordelijkheden moest nog gebeuren. Dat is natuurlijk belangrijk extern voor de « klant », de magistratuur, maar ook intern voor de DIRJU's, voor wie duidelijk moet zijn wie ze waarvoor kunnen aanspreken. Dat werk heeft een paar concrete gevolgen gehad, zoals de verplaatsing van medewerkers die zowel in het organogram als geografisch een andere plaats hebben gekregen. Sinds een paar weken komt de eigenlijke verhuizing op gang. Het gaat concreet over delen van de vroegere BNB bij de gerechtelijke politie, die geïntegreerd werden in de directies van operationele aard en die in de « Géruzet-kazerne te Etterbeek, een plaats vinden. Ook voor delen van APSD is dat het geval. Omgekeerd is er beweging vanuit dat blok naar het vroegere hoofdkwartier van de gerechtelijke politie aan de Notelarenstraat, een gebouw dat bekend staat als « het Atrium ». Dat brengt hem bij een probleem waarmee hij ook persoonlijk wordt geconfronteerd, namelijk dat de verdeling van de diensten over drie verschillende gebouwen ­ de twee die hij citeerde en de CDBC, in de Guimardstraat, waar het vroegere Hoog Comité van toezicht gevestigd was ­ de communicatie bemoeilijkt. Het is de bedoeling de diensten van CDBC over te brengen naar het Atrium, zodat ze alles samen nog maar over twee gebouwen verdeeld zijn. Door een interne verhuizing probeert hij op korte termijn de handicap zo klein mogelijk te maken. Op langere termijn is het de bedoeling alles op één plaats te groeperen, wat zeker de juiste visie is. Ook op arrondissementeel niveau is er een splitsing. De meeste leden van de vroegere gerechtelijke politie hebben hun stek in het gerechtsgebouw, de BOB's zitten meestal in gebouwen van het rijkswachtdistrict of in gedelokaliseerde BOB's. De infrastructuur vormt dus een probleem dat hij niet zo meteen heeft kunnen oplossen. Het zal nog jaren duren voor een ideale situatie bereikt is.

Een tweede inspanning werd gedaan op het ogenblik dat de DIRJU's eind januari werden aangewezen. Op 2 februari 2001 was er een eerste contactvergadering en de tweede volgde op 15 februari 2001. Behalve als kennismaking waren deze vergaderingen vooral bedoeld om nog eens duidelijk het kader te schetsen. Er zijn weliswaar een aantal teksten : de wet van 7 december 1999 over de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus, de memorie van toelichting bij deze wet, de koninklijke besluiten over de structuur op het federale niveau, de ministeriële richtlijn over het federale organogram, de omzendbrieven van het College van procureurs-generaal, die nog belang hebben in de toekomst, met daarin de verticale en horizontale specialisatie, de tekst gerechtelijke pijler en teksten van de beide ministers over integratieregels en over het tussenniveau. Iedereen heeft die teksten gekregen, maar het is goed alles nog eens op een rijtje te zetten.

Derde inspanning : klaar zien in de externe bovenbouw en daarmee bedoelt ik hij eigenlijk de magistratuur. Voor de gerechtelijke zuil is de relatie met de magistratuur uiteraard veel intenser dan voor de rest van de federale politie. Dat wordt geconcretiseerd door de aanwezigheid van de toezichtsmagistraten die, in afwachting van de oprichting van het federale parket, eind vorig jaar door de regering werden aangewezen. Met hen heeft zijn directeur-generaal een aantal informatiesessies en afstemmingsvergaderingen gehad, waarop duidelijk werd gemaakt hoe ze hun controlefunctie en concrete werking zien en welke rapportering ze verwachten. Op dit ogenblik is er een interactie met de heer Minne, mevrouw Van Hees, de heer Ullman en, in mindere mate, de heer De Brauwere, want hij is vooral bevoegd voor de databank. Er is ook een federale stuurgroep gerechtelijke pijler die elke twee weken bij elkaar komt en vertegenwoordigers bevat van de minister van Justitie, de parketten-generaal, de procureurs des Konings, de onderzoeksrechters en de, dienst strafrechtelijk beleid van de federale politie. Aan de vergaderingen neemt een twintigtal personen deel en stilaan worden ze een soort klankbord en voor de magistratuur een middel om haar verwachtingen kenbaar te maken. Op het niveau van de interne bovenbouw zijn er dagelijks operationele vergaderingen tussen directeurs-generaal en commissaris-generaal, en elke maandagavond een afstemmingsvergadering voor de meer structurele problemen. Daarnaast zijn er bezoeken aan de arrondissementen ­ persoonlijk heeft hij er nu drie achter de rug : Neufchâteau, Brugge en Ieper ­ en informatiesessies rond het koninklijk besluit over het statuut.

Hij komt nu tot de verhouding met het lokale niveau. Zoals men weet is er in maart 1999 een ministeriële richtlijn verspreid onder de politiediensten met een omzendbrief van het College der procureurs-generaal. Deze richtlijn bevat de visie op de taakverdeling tussen het lokale en het federale niveau. Ze dateert van het voorjaar 1999, toen de situatie nog heel anders was dan vandaag, maar ze hield al wel rekening met de hervorming door te bepalen dat voorlopig de brigades van de rijkswacht en de gemeentepolitie het lokale niveau en de BOB's en de gerechtelijke politie het federale niveau vormen. Dan volgen de criteria om uit te maken of een enquête ­ hetzij een opsporingsonderzoek, hetzij een gerechtelijk onderzoek ­ moet worden uitgevoerd door het lokale dan wel het federale niveau. Eigenlijk proberen de beide niveaus mekaar uit de weg te gaan en beogen ze complementariteit. Ze willen elkaar niet voor de voeten lopen, niet beconcurreren, maar zo goed mogelijk de taken van eenieder aflijnen. Uiteraard blijft er een grijze zone bestaan, want een 100 % sluitende afbakening is niet mogelijk en zo'n grijze zone is ook goed. Tijdens zijn werkbezoek in Ieper ging het daarover trouwens. Het lokaal invullen van de COL 6 ligt natuurlijk heel anders in een landelijke omgeving dan in een grote stad zoals Brussel of Antwerpen, waar een zeer uitgebreide lokale recherche is. Er moet dus een stuk mogelijkheid tot interpretatie blijven. De minister van Justitie en ook de premier hebben de ambitie dit op korte termijn en goed begeleid vanuit het centrale niveau arrondissement per arrondissement op maat te interpreteren.

De steun van het federale niveau aan het lokale niveau wordt gekenmerkt door twee sleutelwoorden : subsidiariteit en specialiteit. Dat staat uitdrukkelijk in de teksten. Indien er structurele problemen van tekorten zijn, bijvoorbeeld voor de lokale recherche, moet de oplossing in de eerste plaats worden gezocht in het lokale vijfhoeksoverleg, wat straks de zonale veiligheidsraad zal heten, en in het herschikken van de prioriteiten van deze zonale veiligheidsraad. Wij kunnen gespecialiseerde ondersteuning leveren, maar ook ondersteuning op het vlak van labowerk, operationele misdrijfanalyse en dat soort activiteiten. Verder is het de bedoeling de taakverdeling zo goed mogelijk na te leven. Omgekeerd is het dagelijks werk van de lokale politie door de plaatselijke verankering goud waard voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit is eigenlijk de hoofdtaak van de federale recherche, maar we kunnen dat werk niet goed doen zonder de informatie vanuit de lokale politie. Dit brengt ons meteen bij de informatiedoorstroming en het reeds aangehaalde AIK, het arrondissementeel informatiekruispunt, een kruispunt op arrondissementsniveau van informatie van bestuurlijke en gerechtelijke politie, waar de link moet worden gelegd tussen het lokale en het federale niveau. De capaciteit van de federale recherche is berekend op dit gegeven. Naar aanleiding van de COL 6 werd berekend hoeveel brigademensen zich met federale recherche zouden moeten bezighoulden in plaats van met administratief en logistiek werk. Een eerste cijfer werd na besprekingen teruggebracht tot het bekende compromis, de fameuze 350 plus 200 CALOG's die er tot nog toe nog niet zijn. Hij hoopt en verwacht echter dat medewerkers van post en leger overkomen om CALOG-functies, logistieke en administratieve functies, op te nemen, zodat een aantal politiemensen hun huidige CALOG-functies kunnen inruilen voor echt politiewerk.

Een laatste link tussen het lokale en het federale wordt gevormd door de verbindingsofficieren. Volgens zijn visie moet deze functie eigenlijk overbodig zijn als alles goed loopt. Misschien is dit een factor waarmee het succes van de integratie kan worden gemeten : hoe minder er straks zijn, hoe beter de integratie loopt. Heel duidelijk staat in de wet dat verbindingsambtenaren en lokaal niveau geen hiërarchische band met elkaar hebben. Dat is zeker niet de bedoeling. Persoonlijk vindt hij dat we niet meer mensen in deze functie moeten hebben dan nodig is, omdat het om verloren capaciteit dreigt te gaan. Deze mensen zijn immers niet met de eigenlijke onderzoeken bezig. Hij erkent dat hun verbindingstaak niet onbelangrijk is, maar hun inzet gaat wel ten koste van de echte onderzoekscapaciteit.

2.4. Bespreking

Een lid stelt vast dat de drie mensen die vandaag door de commissie zijn uitgenodigd er een eminente rol zullen spelen in de politiehervorming. Volgens de principes van het Copernicusplan oefenen zij bovendien hun functie uit als mandaathouder voor een bepaalde periode, wat een primeur is.

Er is dus niet enkel vernieuwing van de hele organisatie van de politiediensten, maar er is ook een andere invulling van de functies, namelijk de invoering van de tijdelijkheid. Hebben de sprekers het gevoel voldoende duidelijk de doelstellingen te kennen die zij moeten realiseren in het kader van dat mandaat en binnen de tijdsduur ervan ? Is er een evaluatie voorzien ? Is er eventueel een tussentijdse evaluatie met betrekking tot de te realiseren doelstellingen ? Wie zal deze evaluatie doen ? Hebben zij een eigen budget ? Hebben ze de mogelijkheid om eigen mensen om mee samen te werken te kiezen ? Beschikken ze over voldoende mogelijkheden en middelen om de vooropgestelde doelstellingen daadwerkelijk te realiseren, of worden ze geremd door structuren die nog niet zijn aangepast aan het nieuwe idee van mandaatsysteem ?

De commissie heeft eerder de uiteenzettingen van de ministers Verwilghen en Duquesne gehoord over de prioriteiten van het Federaal Veiligheidsplan. In welke mate worden alle verschillende politiediensten, en vooral de specifieke diensten waar de drie sprekers de leiding over hebben, ingeschakeld om de doelstellingen van het Federaal Veiligheidsplan te bereiken ? Welke maatregelen zullen zij nemen om daaraan mee te werken ? Hoe zullen zij hun dienst organiseren om die prioriteiten te verwezenlijken ?

Een ander lid vraagt of de sprekers reeds met een budget werken. Met welke middelen worden lopende uitgaven als gevolg van eigen beslissingen betaald ? Hebben ze elk een afzonderlijke betaallijn of moeten zij aan de hiërarchisch bevoegde collega, de heer Duchatelêt, middelen vragen ? Moeten zij jaarlijks bepaalde doelstellingen halen ? Is er een wederzijdse afhankelijkheid tussen de realisaties van de directeurs-generaal onderling ? Hij weet nog niet hoeveel de globale hervorming zal kosten, maar hoe kan dan de going-concern op een onbelemmerde manier worden gemaakt ? Is er een controleorganisme zoals bijvoorbeeld het Rekenhof dat erop toeziet dat de financiële verrichtingen op de juiste wijze gebeuren, of de wet op de overheidsopdrachten wordt toegepast, enzovoort ? Wat is het basisstramien waarbinnen de sprekers functioneren ?

Een lid meent te kunnen opmaken uit de uiteenzetting van de twee ministers, die het hadden over de prioriteiten in het Veligheidsplan, dat er acht of negen zouden zijn, wat haar veel lijkt. Als het daarbij inderdaad allemaal gaat om aandachtspunten van de politie, dan stelt zij zich de vraag of het absolute prioriteiten betreft of als de sprekers twee of drie « prioritaire prioriteiten » onder de vermelde punten zullen uitkiezen.

In het kader van de subcommissie « Mensenhandel » heeft de eerste minister gesproken over de oprichting, in de komende maanden, van een task force binnen de regering ter bestrijding van de mensenhandel alsook over de oprichting van een internationaal informatie- en steuncentrum, het ICISM. Zij vraagt zich af hoe men de burgemeesters of de politieraden ertoe zal overhalen te investeren in het ASTRID-systeem, en vraagt in welke mate dt systeem een onderdeel van het ICISM zal vormen. Het spreekt vanzelf dat nationale en internationale informatie een essentiële rol speelt in de strijd tegen de mensenhandel.

Een ander lid merkt op dat in vergelijking met een project voor een geïntegreerde politie op twee niveaus, de drie hoofddirecties op federaal niveau veeleer met het praktisch bestuur zijn belast. Als gevolg van het gebrek aan middelen voor de gemeenten, dat onder meer te wijten is aan de kosten voor de oprichting van de politiediensten en aan het Mammoetbesluit inzake het statuut, zit de zaak muurvast : ofwel zullen er genoeg manschappen overblijven om acties te ondernemen samen met de wijkagenten, wat impliceert dat er nagenoeg geen onderzoeksdiensten zullen zijn, ofwel zal het buurtwerk niet kunnen worden gedaan en behoudt men een onderzoeksdienst die beantwoordt aan de COL 6. Het is echter duidelijk dat de twee opdrachten niet tegelijk zullen kunnen worden vervuld, als men vasthoudt aan de door de KUL vastgestelde normen en als men alleen de 7 539 « voormalige rijkswachters » van de territoriale brigades overhevelt.

Volgens het Mammoetbesluit mogen de lokale politiemannen de wachtdienst 's nachts niet meer uitoefenen vanaf de leeftijd van 53 jaar. Nu mogen zij dat nog doen tot 65 jaar. Rekening houdend met die maatregel verliezen wij voor de nachtdienst, de interessantste politiefunctie, bijna de helft van het personeel. Op het niveau van de lokale politie stevenen wij recht op problemen af, niet alleen op het vlak van manschappen, maar ook voor de financiering van de functies die verwacht worden voor buurtdiensten en onderzoeksdiensten. We kunnen zelfs geen centiem meer verwachten voor ASTRID : dit wordt een non possumus over de hele lijn.

Zij vraagt zich af of de leden van de federale politie baat erbij hebben dat de lokale politie niet de minimumdienst levert die ze momenteel vervult als gemeentepolitie. Hebben ze oog voor het probleem dat zich in april zal voordoen of zeggen ze : « Hoe minder er zullen zijn, hoe beter. Wij zullen ons plan wel trekken. » De heer Warny weet bijvoorbeeld wel wat de problemen zijn waarmee Namen wordt geconfronteerd en ook weet hij dat de burgemeester van die stad geen middelen bijeen kan brengen voor de territoriale brigade van Namen. Is de federale politie van plan een aantal van de 7 539 over te hevelen manschappen te behouden, die de gemeenten toch niet zullen kunnen betalen en bijgevolg niet zullen overnemen ?

Heeft de politie er, met betrekking tot de solidariteit onder de lokale onderzoeksdiensten, belang erbij dat veeleer een inspanning wordt gedaan om de DIRJU's uit te breiden, of is het beter dat de lokale onderzoeksdiensten worden ontwikkeld ? Wij gaan inderdaad in de richting van een confrontatie tussen de procureurs en de burgemeesters, tussen de administratieve en de gerechtelijke diensten, die, wat de steden betreft, epische vormen dreigt aan te nemen.

De heer Warny antwoordt dat inzake de nieuwe functies en de mandaatfuncties niet mag worden vergeten dat de zaak enigszins verdraaid is van bij de aanvang. Ze zijn immers toegewezen enkele dagen vóór de fameuze datum van 1 januari, waarop de hervorming in werking trad. Ze hadden dus niet de gelegenheid om op 1 januari van start te gaan met een lijst van doeleinden en om aan te sluiten bij de aanpak die past bij het mandaat voor de uitwerking van een strategisch plan.

Tot nu toe zijn de doeleinden niet individueel toegewezen : ze zijn collectief en staan in het Nationaal Veiligheidsplan vermeld. Het gaat om de enige doeleinden die naar voren zijn gebracht. En zelfs dan nog moeten ze als referentiepunten worden beschouwd zolang het Parlement het Nationaal Veiligheidsplan niet heeft goedgekeurd. Ze halen daaruit de informatie omtrent de wijze waarop ze te werk zullen gaan.

Er dient te worden op gewezen dat het Nationaal Veiligheidsplan niet is opgesteld zoals het had moeten worden opgesteld door hen die deel uitmaken van de politiediensten, en door de betrokken overheden, zoals dat in de toekomst door de lokale politiediensten zal moeten gebeuren. Er bestaan lokale veiligheidsplannen die zich op het Nationaal Veiligheidsplan moeten baseren maar waarbij de partners, de overheid en de politiediensten moeten worden betrokken : de veiligheidsplannen zijn in zekere zin overeenkomsten die enerzijds doeleinden bepalen, en anderzijds de middelen voor de verwezenlijking ervan vastleggen. Hij kan dan ook niet zijn volledige verantwoordelijkheid als mandataris opnemen. Voor het ogenblik bevindt de algemene directie zich in een virtuele situatie, aangezien de huidige overeenkomst is opgesteld door een werkgroep die geen leiding heeft over de federale politie. Ze nemen de doeleinden over en zodra dit eerste plan, dat eigenlijk als een test en een uitgangspunt moet worden beschouwd, is verwezenlijkt, zullen ze kunnen voorzien in middelen die tot nu toe niet voorhanden waren.Wat de getalsterkte betreft, werd er in het verleden gewerkt met personeelstabellen. Nu spreekt men van « capaciteit », zoals vermeld in het Nationaal Veiligheidsplan. Men dient te zorgen voor instrumenten om na te gaan of de beschikbare aantallen aan de doeleinden zijn aangepast. Op een bepaald ogenblik moeten die doeleinden dus worden bijgestuurd. Tevens dienen procedures te worden uitgewerkt. Men bevindt zich thans in een voorbereidende fase. In die zin is het Nationaal Veiligheidsplan een test die moet slagen. Er zijn geen individuele doeleinden. De minister van Binnenlandse Zaken heeft echter op 1 januari verklaard dat hij na drie maanden de voortgang in de hervorming zou laten natrekken. Momenteel wordt dat gedaan.

De hoofddoeleinden zijn als volgt : enerzijds zorgen voor continuïteit - dat is een doel voor iedereen - en anderzijds de integratie van de diensten tot stand brengen, m.a.w. zorgen voor de nodige getalsterkte. Dat is het doel van de vergaderingen waaraan ze deelnemen.

De heer De Troch vult aan door te stellen dat het Nationaal Veiligheidsplan de algemene opties heeft gegeven, vooral voor dit jaar, namelijk de continuïteit en de integratie, alsmede een aantal elementen waarnaar hij reeds verwezen heeft, zoals de nationale gegevensbank, het invalspunt en de telematicaondersteuning. De capaciteitsmeting zal de basis moeten zijn om het Nationaal Veiligheidsplan, dat geldt voor twee jaren, aan te passen. Gegevens zullen worden verzameld vanuit de federale politie en binnen de overlegorganen en structuren om de accenten van de lokale politie en overheden in kaart te brengen, om vervolgens een nieuw Nationaal Veiligheidsplan op te stellen. Het zal er dus op aankomen dat per directie-generaal de budgetten worden vastgelegd. Dit wordt het interne debat.

Nu is het de taak de beschikbare capaciteit die op federaal niveau overblijft, te verdelen over de verschillende directies-generaal, uiteraard rekening houdend met de wettelijke bepalingen. Alles wat te maken heeft met BOB en GPP bijvoorbeeld moet naar de gerechtelijke pijler.

De begroting van dit jaar werd vorig jaar vastgelegd. Het is in het kader van deze begroting, verdeeld over elke directie-generaal dat de uitgaven gebeuren met controle en toezicht door de daartoe aangestelde organen, zoals de Inspectie van financiën. Zij moeten zich niet afvragen of die bedragen binnen de vooraf vastgelegde en besproken budgetten mogen worden uitgegeven, maar zullen wel verantwoording moeten afleggen.

In de maand mei van 2002 worden besprekingen aangevat voor het opstellen van de begroting van het daaropvolgend jaar. Het totale krediet voor de federale politie zal moeten worden verdeeld over de diverse directeurs-generaal, waarbij het er zal op aankomen om voor elke directie-generaal, die elk verschillende directies heeft, prioriteiten vast te leggen. Dit zal gebeuren in overleg onder directeurs-generaal, die de accenten zoals ze vandaag in het Nationaal Veiligheidsplan worden gelegd, moeten bepalen voor hun sector en die uiteraard binnen twee jaren ook door de politieke overheid moeten worden goedgekeurd. Het is immers niet de federale politie die zal bepalen welke de beleidsprioriteiten zijn, maar ze zal ze wel moeten concretiseren. Op die concretisering zullen alle directies en directies-generaal worden aangesproken. Anders zouden ze zich verantwoordelijkheden toe-eigenen die niet de hunne zijn.

Een lid vraagt of ze mogen debudgetteren.

De heer De Troch zegt dat hij vooral de gemeentelijke geplogenheden kent. Voor hem en zijn collega Warny, is de Staatscomptabiliteit nieuw.

Hetzelfde lid vraagt of ze onderling begrotingsposten kunnen verschuiven.

De heer De Troch zegt dat dit binnen de directie-generaal wel kan, maar anders niet, tenzij daarover opnieuw wordt onderhandeld.

Het lid vraagt of ze al intern hebben verschoven.

De heer De Troch antwoordt dat ze nu pas bezig zijn met de budgetcontrole van 2001. Dat zou een beetje vroeg zijn.

De heer Van Thielen weet uit persoonlijke ervaring dat er niet zo veel beslissingsruimte is. Van de totale begroting van de federale politie wordt 87 % besteed aan personeelskosten. Van de overige 13 % gaat het merendeel naar werkingskosten, zoals telefoonrekeningen en benzine, en naar investeringskosten. Daarenboven, rekening houdend met de afschrijvingskosten van fotokopieermachines en dergelijke, blijft er nauwelijks ruimte over om sturing te geven.

Sturing kan wel gebeuren op het vlak van de capaciteit, dus in die 87 %. Ze kunnen enkel proberen te bereiken dat ze met zijn allen, ieder voor zich binnen de eigen « zuil », maar uiteraard in overleg met elkaar, de job zo goed mogelijk uitvoeren waarvoor ze worden betaald.

Nog steeds hetzelfde lid beweert dat dit niet de bedoeling was van zijn vraag. Men zegt met iets begonnen te zijn dat door anderen werd ontwikkeld, niet alleen inzake de inhoud maar ook wat de middelen betreft, en dat er intern mag worden verschoven. Dit betekent in feite dat ze alleen gebonden zijn aan de globaliteit van de enveloppe en dat ze inhoudelijk vrij fundamenteel mogen afwijken van het evenwicht tussen de besteding van de verschillende gedeelten van wat voor hen werd ontworpen. Dat is de achtergrond van zijn vraag.

Een ander lid voegt eraan toe dat ze van de heer Duchâtelet nog veel kunnen leren ! Er moet worden voorkomen dat de algemene directie van de heer Duchâtelet niet uitgroeit tot de directie die alles zal organiseren op het gebied van de federale politie.

De heer Warny gelooft dat de federale politie, zoals ze nu is opgevat, erg goed wordt gecontroleerd en dat het probleem niet daar ligt. Wel moet rekening worden gehouden met de beperkingen van deze eerste test. De begroting wordt één jaar tevoren vastgesteld : de onderhandelingen voor de begroting 2002 zullen reeds worden aangevat. De verschuivingen moeten ook gebeuren in het kader van de begrotingscontrole. Men is daarmee bezig. Ze zullen terugvallen op een situatie met reeds vastgestelde doeleinden, doorlopende doeleinden die staan tegenover de initiatieven die men zou kunnen nemen op begrotingsgebied en met een uiterst beperkte begrotingsmarge. Als hij het goed voor heeft, gaat het om een bedrag van 1,2 tot 2 miljard aan investeringen voor ondersteuning op lokaal niveau. De begrotingsmarges zijn dus erg klein. Tevens moet men de mensen die een functie bekleden, de tijd gunnen om te zien hoe het systeem werkt. Het is inderdaad duidelijk ­ en men hoeft er maar de wet op de geïntegreerde politie op na te slaan ­ dat de algemene directies in de toekomst over een autonomie zullen beschikken die hen in staat zal stellen bepaalde aankopen te doen en te bepalen wat zal worden aangeschaft. « Autonomie » betekent echter niet « onafhankelijkheid ». De enen hebben de anderen nodig om te kunnen werken. Dus moet de begroting worden verdeeld en dienen prioriteiten te worden vastgesteld. Dat zal gebeuren in het kader van de fora, waar besprekingen onder de algemene directies zullen worden gehouden, op basis van het Nationaal Veiligheidsplan, dat normaliter zou moeten worden besproken met degenen die aan het hoofd staan van de directies, wat voor deze oefening niet is gebeurd, zoals vermeld in het begin.

Volgens de wet zou het Nationaal Veiligheidsplan niet alleen met de politieagenten maar ook met de politieke gezagsniveaus worden besproken, net zoals de burgemeester, de procureur des Konings, het hoofd van de lokale politiezone en de coördinatiedirecteur meewerken aan het lokaal veiligheidsplan.

De heer De Troch benadrukt dat in de Nationale Politieraad de adviesraad van burgemeesters zetelt en de vertegenwoordigers van de lokale politie.

Een lid vraagt of de directeurs-generaal de mogelijkheid hebben om eigen personeel aan te werven. De heer Van Thielen zei daarnet dat het budget grotendeels naar personeels- en werkingskosten gaat. Als men de personeelsleden niet zelf kan kiezen, dan moet men werken met de mensen die men heeft.

De directeurs-generaal hebben een mandaat en doelstellingen, al moeten die nog concrete gestalte krijgen. Hoe zullen ze tewerk gaan; vinden ze dat ze genoeg autonomie hebben om het goed aan te pakken ?

De heer Van Thielen legt uit dat ook de directeurs een mandaat hebben en via een externe selectie zijn aangesteld. De directeurs-generaal hebben hun rechtstreekse medewerkers dus niet zelf gekozen. Voor de medewerkers op de lagere niveaus kunnen ze wel profielen aangeven, maar de selectie gebeurt door de diensten van de heer Duchâtelet.

Wat de sturingsmechanismen betreft, weten ze dat het Nationaal Veiligheidsplan moet worden gerealiseerd, maar hun bevoegdheden op budgettair vlak zijn beperkt en ze kunnen hun personeel niet zelf selecteren. Ze kunnen er alleen voor zorgen dat het geheel op een gecoördineerde wijze verloopt en dat er voldoende motivatie is om er het beste van te maken. Van hem wordt gevraagd de teamgeest te bevorderen, zodat ze er met zijn allen in de beste omstandigheden kunnen tegen aangaan. Dat verwacht hij trouwens ook van zijn rechtstreekse medewerkers. Het moet wel duidelijk zijn dat de mogelijkheden in een overheidsinstelling niet dezelfde zijn als in een privé-bedrijf.

Wat de veiligheidsplannen betreft, wil hij nog een en ander kwijt.

Het Federaal Veiligheidsplan was veel ruimer opgevat, niet alleen politie en Justitie, maar ook de andere sectoren van de gemeenschap droegen ertoe bij. Het Nationaal Veiligheidsplan is concreter. Het is duidelijk wat er van de geïntegreerde politie wordt verwacht. Het aantal prioriteiten van het Federaal Veiligheidsplan is beperkt tot vijf : de gewapende diefstal, de corruptie en de witwasoperaties, de drugsproblematiek, het hooliganisme en de mensenhandel. Op lokaal niveau komt daar nog het leefmilieu bij. De politiediensten moeten doen wat van hen wordt verwacht, ook al is dat niet prioritair. Als er iemand klacht indient voor een fietsdiefstal, dan is dat volgens het veiligheidsplan niet prioritair, maar de klacht moet wel opgenomen worden. Als we een spoor hebben naar de dader, dan wordt van ons verwacht dat we ook naar de dader zoeken. We zijn gehouden door de voorschriften van de wet. Het prioritaire zit in de kleine initiatiefmarge. Zo kunnen we bijvoorbeeld zelf bepalen of we een alcoholtest doen of niet.

Het Nationaal Veiligheidsplan moet nu worden geconcretiseerd. Er moeten doelstellingen, een timing en concrete maatregelen worden vooropgesteld. De vraag is hoe men kan bewijzen dat men op het vlak van de prioriteiten nu beter werkt dan vroeger.

De cijfermatige onderbouwing van de effectiviteit van een politiedienst is een groot probleem. Je kan wel beweren dat je veel inspanningen doet en veel tijd besteedt aan een bepaald probleem, maar wat is het effect ? Zo kunnen we inzake mensenhandel onze uiterste best doen om grenscontroles en controles op zwartwerk te houden, maar als de internationale context niet verandert, dan hebben andere factoren een veel grotere invloed dan onze punctuele acties. De effectiviteit kan misschien nog worden gestuurd, maar tegelijkertijd moet de legitimiteit worden bewaakt en moet er rekening worden gehouden met de efficiëntie en de kwaliteit. Gisteren werd een eerste gesprek gevoerd met de directeurs-generaal en de commissarissen-generaal over de concretisering en de actieplannen. De mensenhandel heeft prioriteit. We zullen eerst kijken wat er werkelijk aan de hand is. En nadien zullen we via een task force gegevens verzamelen bij de lokale politiediensten, bij de sociale inspecties en het Centrum voor gelijke kansen zodat we ons een beeld van de problematiek kunnen vormen. De topic in het Nationaal Veiligheidsplan is de beeldvorming verbeteren.

De heer Warny merkt op dat met betrekking tot de 7 539 manschappen die bij de brigades zouden worden ondergebracht, wordt overwogen om dat aantal eerst met 103 te verhogen, die van de federale politie zouden overgaan naar de brigades ter aanvulling van het aantal van 7 539 manschappen. De daadwerkelijke overheveling zal pas later gebeuren, teneinde sociale problemen te voorkomen op het ogenblik dat de cijfers zullen worden vastgelegd. Zo zullen de verschillende categorieën kunnen worden aangevuld. Als die personen nu reeds zouden overgaan, bestaat het gevaar dat ze erop aandringen om in een dienst te blijven waar ze misschien in overtal zouden blijken te zijn.

De heer De Troch betoogt dat het niet de bedoeling is om via het ASTRID-project de gegevens over de mensenhandel op te slaan; daarvoor is er de nationale gegevensbank. Dit zal als transportmiddel voor de informatie worden gebruikt via de datacommunicatie, de radio en de telefonie. De nationale gegevensbank omvat een cascadesysteem naar de bovenbouw en via het operationeel invalspunt naar de internationale contacten, meer bepaald naar de verbinding met Interpol en Europol. De informatie-uitwisseling zal gebeuren via indexsystemen.

ASTRID is zowel federaal als lokaal een performant radiocommunicatiesysteem. De informatie kan snel, zuiver, zeker en discreet worden doorgezonden. We hebben vragen over de uitwerking en de financiering. Daarom stelde de commissaris-generaal voor de NV ASTRID uit te nodigen. Aanvankelijk was het de bedoeling het project in 1999 in de provincie Oost-Vlaanderen op te starten, nadien werd de datum verschoven naar september van dit jaar en naar ik heb vernomen zal het nog één à twee maanden duren vooraleer het echt operationeel wordt.

Hij sluit zich aan bij het standpunt van de heer Warny over de dotaties voor de politiezones. Zijn communicatie, telecommunicatie en informatica opgenomen in de werkingskosten of worden ze er aan toegevoegd ? Zij pleiten in elk geval voor een snelle uitbouw van het project.

Ook het sociaal aspect in de statuten is voor ons een probleem. Veertig procent van de speciale eenheden is oproepbaar. Nu al moeten ze tweemaal per week bijzondere missies uitvoeren en wel tien keer van dienst verwisselen. Dit vraagt binnen het oud systeem reeds een enorme flexibiliteit, beschikbaarheid, motivatie en inzet van het personeel. Ze zullen evenwel worden geconfronteerd met uitzonderingsmaatregelen om dezelfde ondersteuning aan het federaal en lokaal niveau te verzekeren. Dit gegeven zal in elk geval aan bod moeten komen bij de bespreking over de capaciteiten en de budgetten.

De heer Van Thielen wijst erop dat, naast het statutair aspect er de bedreiging is van de teloorgang van de lokale recherche ten nadele van de wijkwerking en de gemeentepolitie. Lokale recherche is een deel van de basispolitiezorg. We zijn solidair met het lokaal gebeuren. Het is alleszins niet de bedoeling een nieuw concurrentiemodel, het lokale tegen het federale, te ontwikkelen. De federale politie wenst de informatie van de lokale politie ten volle te benutten in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Ze is dus niet gediend met een lokale politie die overbelast wordt met taken die niets te maken hebben met basispolitiezorg.

Het gaat om een overleg- en consensusmodel. De burgemeester en de procureur besturen samen de politie en dat kan alleen via overleg. Ook hier kan het mislopen. Eenieder kan evenwel zijn verantwoordelijkheid nemen door het plan niet te aanvaarden of door de dotaties in twijfel te trekken.

3. Hoorzitting met de heer Raoul Carlier, directeur-general van de NV ASTRID

3.1. Uiteenzetting van de heer Raoul Carlier

De heer Carlier zet uiteen dat ASTRID een Engels acroniem is. A staat voor All-round en dat betekent dat het om systemen gaat die van toepassing zijn voor alle hulp- en veiligheidsdiensten en die een volledige radiodekking geven op het hele Belgische grondgebied. S staat voor Semi-cellular. Dat is niet juist meer. ASTRID is nu een cellulair systeem. In de projectfase was het systeem nog semi-cellulair, dat wil zeggen dat, wanneer men een bepaalde cel verliet, men zich terug in het net moest zetten. Dat gebeurt nu automatisch. T staat voor Trunking en dat betekent het dynamisch toekennen van kanalen. Er worden dus geen frequenties meer toegekend aan een bepaald niveau of een bepaalde organisatie. Iedereen krijgt door het systeem zijn kanalen op het ogenblik dat hij ze nodig heeft. R staat voor radiocommunicatienetwerk. Het is geen gededicaceerd systeem waar iedereen recht heeft op zijn kanalen. Het is een netwerk dat toegankelijk is voor alle hulp- en veiligheidsdiensten. Het grote voordeel is dat het werkt met geïntegreerde Dispatchings. Dat is een primeur op wereldvlak.

ASTRID is een naamloze vennootschap van publiek recht die werd opgericht door de wet van 8 juni 1998. Er zijn twee aandeelhouders, namelijk de Federale Investeringsmaatschappij voor 61 % van het kapitaal en de Gemeentelijke Holding voor de rest. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt 5,8 miljard. Het project is binnen de rijkswacht opgestart. Bij de oprichting van de vennootschap is het project uit handen van de rijkswacht genomen en toegekend aan de NV. Artikel 22 van de wet bepaalt dat de NV de overheidsopdracht met betrekking tot dat project moest uitvoeren op vraag van de regering maar op kosten van de NV.

In de projectfase werd reeds gekozen voor een Europese standaardnorm. Momenteel bestaat er maar één norm en dat is TETRA. Het is de enige die erkend is door ETSI, het European Telecommunication Standard Institute. Tijdens de Ministerraad van 26 juni 1998 is een bestelbrief gegund aan een tijdelijke vereniging Kreutler-Nokia-Telindus. Het zijn hoofdzakelijk Nokia en Telindus die de overheidsopdracht verwezenlijken. Kreutler zit nog in het consortium maar is enkel verantwoordelijk voor een deel van de opnameapparatuur.

Artikel 3 van de wet omschrijft de opdracht van ASTRID. Het betreft hoofdzakelijk de oprichting, de uitbating, het onderhoud en de aanpassingen van het netwerk en van de CAD's ten behoeve van alle Belgische hulp- en veiligheidsdiensten. Dat is een openbare dienstverlening die wij moeten uitvoeren. Daarvoor kunnen we genieten van staatsbijdragen die in het beheerscontract zijn bepaald.

Waarom werd reeds in 1998 voor TETRA gekozen ? De aspecten die zeer belangrijk zijn voor de politiediensten zijn volledig aanwezig binnen TETRA. Die aspecten zijn niet aanwezig in andere technologieën, zoals de gewone GSM of de toekomstige UMTS. Ik denk aan air interface incriptie. Dat wil zeggen dat alle berichten, zolang ze in de lucht zijn, vercijferd zijn. Dat geeft een behoorlijke beveiliging van de berichtgeving.

Een tweede punt is de zeer grote beschikbaarheid van het systeem. Zeer belangrijk is ook DMO, dat is de mogelijkheid om te werken in direct mode, dat betekent dat eindapparaten met mekaar kunnen praten zonder via het netwerk te passeren. Het is het walkie talkie-systeem zoals het nu al bestaat, maar één dat kan worden gebruikt op plaatsen waar om één of andere reden geen radiodekking door het netwerk zou kunnen worden geleverd. Dat is essentieel voor de hulp- en veiligheidsdiensten.

Een ander zeer belangrijk punt is de dynamic group assignment, de mogelijkheid om gespreksgroepen te vormen op een dynamische wijze. Een voorbeeld van elke dag is de mogelijkheid dat een politiedienst ter plekke komt en steun moet krijgen van een federale dienst omdat het een aangelegenheid betreft met betrekking tot de autosnelwegen of dat er andere hulpdiensten moeten aan te pas komen. Wanneer die verschillende diensten niet in dezelfde gesprekgroep zitten, kunnen die mensen op een zeer snelle wijze allemaal in dezelfde groep worden gestoken, zodat ze met mekaar kunnen converseren.

Een derde belangrijk punt is de fast call set-up, de push to talk. Als een verbinding wordt gevraagd met de GSM duurt dat ettelijke seconden. In het ASTRID-systeem gaat dat zeer snel. De tijd om een gesprek op te zetten bedraagt 300 duizendste van een seconde tot maximaal vijf tiende van een seconde. Nog belangrijk is de priority access, het feit dat men voorrang kan geven aan bepaalde posten in functie van bepaalde gebeurtenissen. Het kan dat een overheid prioriteit wenst te krijgen op andere diensten gelet op de functie of taak die hij moet vervullen of de richtlijn die hij moet verstrekken.

Een laatste punt is het securitygedeelte. Dat moet niet worden bekeken als beveiliging, maar als veiligheid. De zender van een bericht weet dat het bericht dat hij verzendt aankomt. Heeft hij geen verbinding, dan werkt zijn radio niet en kan hij dat vaststellen, in tegenstelling tot de systemen die nu bestaan, waarbij men niet weet of de bestemmeling een bericht krijgt. Ten slotte kan men binnen TETRA beschikken over professionele, geïntegreerde dispatchings.

Onze klantengroep bestaat dus uit alle politiediensten, de brandweerdiensten, de civiele bescherming, de Staatsveiligheid, de dienst 100, de gewestelijke diensten waters en bossen, de administratie van water- en zeewegen, de krijgsmachten wanneer zij optreden als hulp van de administratieve overheid bij rampen. Dat zijn de klanten waarnaar wij ons prioritair zullen richten.

Het netwerk is uitgebouwd voor 70 000 abonnees. In feite biedt het netwerk meer capaciteit. Het aantal abonnees bedraagt 5 450 voor de federale politie, 600 voor de civiele bescherming, 600 voor de douane, 300 voor de Veiligheid van de Staat, 21 600 voor de lokale politie ­ dat is behoorlijk gegroeid sinds de overgang van de rijkswachtsbrigades naar de lokale politie ­ 8 050 voor de brandweer en 2 400 voor de dienst 100. In totaal zijn er ongeveer 39 000 abonnees, waarvan 18 % voor het federale niveau en 82 % voor het lokale niveau, al is dat niet helemaal juist, aangezien de dienst 100 voor een stuk federaal is.

Hij gaat nu in op de ASTRID-systemen zelf. Het eerste is het radiocommunicatiesysteem. We gaan 400 basisstations opbouwen in plaats van de ongeveer 1 500 die nu bestaan. Een basisstation is een antenne, een mast, met daaronder zendapparatuur. ASTRID bouwt geen basisstations, maar zal er 1 150 afbreken. Op de masten zoals ze nu bestaan kunnen paraboolantennes worden geplaatst voor microwaveverbindingen. Er is een shelter waarin de apparatuur moet komen, dat is de apparatuur voor het basisstation, met minimum twee zenders en twee ontvangers, met een mogelijkheid, behoudens het kanaal dat permanent verbinding heeft met het systeem, zeven bijkomende gesprekken gelijktijdig te laten plaatsvinden. De grote kast is de « node » die in de provinciehoofdplaatsen wordt geplaatst en die het brein van het systeem vormt in de provincies en de connecties verzekert met de aangrenzende provincies.

Een tweede systeem betreft de mogelijkheden tot dispatching. Men heeft ofwel individuele of lokale dispatchings, ofwel kan men beschikken over een collectieve dispatching, wat wij de provinciale CAD noemen. De individuele dispatchings kunnen bijvoorbeeld in aanmerking komen voor het dispatchen van bepaalde diensten, hetzij per zone, bijvoorbeeld een politiezone, hetzij per dienst, bijvoorbeeld de diensten 100 van de brandweer.

De CAD is in feite een computer, een toetsenbord met twee schermen met geïntegreerde telefoon- en radioverbinding. De schermen kunnen worden gezoomd tot in nauwkeurig detail. Boven die schermen kan men elk nodig areaal plaatsen. Bij rampenbestrijding bijvoorbeeld is het heel eenvoudig een scenario van een rampenplan in een scherm te vatten. Het andere scherm kan op een zeer snelle manier de gegevens teruggeven en via databerichten naar mobiele data doorsturen. Eigenlijk gebeurt hier de administratie en het beheer van het kaartensysteem om te zien welke ploegen er op het terrein zijn, welke er vrij zijn en welke het snelst kunnen worden ingezet.

Op het gebied van minidispatching heeft men een gamma aan mogelijkheden. Het kan op vraag van de klant worden geïnstalleerd. Het zijn systemen die op afstand worden geplaatst en op afstand worden verbonden, hetzij met de provinciale computer in de dipatching, hetzij met het netwerk. Het eenvoudigste systeem is de CAD-viewed, het gecompliceerde en het duurste is de dispatch-date, dat is het werkstation zoals het voorkomt in de CAD. De radio-dispatch is een systeem voor radio-integratie. De dispatch S is een systeem waarvoor men een afzonderlijke radio nodig heeft. Dat geeft enkel toegang tot het CAD-gedeelte. Het is uiteraard belangrijk te weten dat naargelang de noden die men op lokaal vlak heeft het prijskaartje groter wordt.

In Gent zijn er bijvoorbeeld in totaal 14 toetsenborden.

Een andere opdracht van ASTRID zijn de eindapparaten, de End User Equipment. Er is de mobiele dataterminal. Er is de mobiele radiopost. Er is de draagbare radiopost, waarvan de jongste generatie niet groter meer is dan een GSM en dan is er de paging. Aangezien TETRA een Europese standaard is, heeft het ASTRID-netwerk het grote voordeel dat, ondanks het feit dat de markt voor dat gedeelte gegund is aan Nokia, de hulp- en veiligheidsdiensten niet eeuwig een beroep zullen moeten doen op Nokia-apparatuur. ASTRID werkt immers met een open standaard. Daardoor komt TETRA-apparatuur van andere merken ook in aanmerking om op het systeem te werken. Hij denkt aan Simolco, waarin het vroegere PPS is opgenomen. Er zijn ook Motorola, Nokia, Teutronics, OTE en anderen die nog op komst zijn. Eindapparaten van die merken zijn op het testsysteem getest en functioneren degelijk. De Europese standaard werkt dus wel degelijk.

Een vierde deel is het Mobile Operation Center. Dat is een vrachtwagen waarin een technisch lokaal, een commandozaal en een lokaal voor operaties is gebouwd. Er is er één besteld, maar nog niet geleverd. Het doel is die wagen ter plaatse te sturen wanneer bij een langdurige operatie, zoals een ramp, wordt vastgesteld dat er ondanks alle inspanningen toch een tekort is aan capaciteit inzake radio of CAD-ondersteuning. Met die bijkomende capaciteit en bijkomende CAD-werkstations kan de communicatie dan op een gemakkelijker manier verlopen. De wagen kan ook worden ingezet op plaatsen waar er geen radiodekking is. Doel is om twee vrachtwagens aan te schaffen, één met het radiocommunicatiegedeelte en één met het gedeelte in CAD.

Een laatste systeem is het personenoproepsysteem. In ons beheerscontract staat dat ASTRID tegen eind 1999 een studie moest maken om te zien welk oproepsysteem het best van toepassing kon zijn voor de diensten, vooral voor die diensten die werken met veel vrijwilligers. Hij denkt aan de civiele bescherming en de brandweer. ASTRID heeft die taak uitgevoerd. De studie werd ingediend in december 1999. Ze werd goedgekeurd door de minister van Binnenlandse Zaken. Ze werd besproken met toekomstige gebruikers. Ze is trouwens in nauwe samenspraak met die gebruikers gemaakt. Momenteel sluit ASTRID daarvoor een overheidsopdracht af. De opening van de offertes zal gebeuren op 13 april.

Wat zijn de essentiële karakteristieken van het netwerk ? Het is een cellulair netwerk dat radiodekking geeft over het hele Belgische grondgebied, dit in tegenstelling tot GSM-operatoren. Die richten zich in eerste instantie tot die zones waar ze veel abonnementen kunnen verkopen. Wij richten ons ook in eerste instantie naar die zones waar er veel politiediensten zijn, maar toch is onze opdracht een nationale radiodekking te geven voor mobiele radio's op alle wegen in heel België. Het is een trunking-systeem. De kanalen worden dus automatisch aan iemand ter beschikking gesteld. De vertrouwelijkheidsgraad is zeer groot. Het is immers een volledig numeriek systeem en de frequenties zijn niet op voorhand gekend. Het is dus bijna onmogelijk te scannen. Het is zeer gemakkelijk te gebruiken en om gespreksgroepen te wijzigen. De air interface incriptie, dus de incriptie van alle berichten die in de lucht zijn, is ook belangrijk voor de confidentialiteit. Voor speciale eenheden kan er nog een bijkomende vercijfering gebeuren, gaande van eindapparaat tot eindapparaat. Het bericht gaat niet alleen gecrypteerd in de lucht van zendapparaat tot ontvangstapparaat, maar dit is ook zo in de verbinding tot aan de antennes die de berichten doorzenden.

Er bestaat ook een grote functionaliteit en het grote voordeel is dat het gaat om een Europese standaard. Dat maakt het mogelijk te werken over de grenzen heen met de landen die werken met het TETRA-systeem. Er is ook de mogelijkheid om verschillende merken aan te kopen. Het is een cellulair netwerk met nationale dekking. De provinciale « noden », de knooppunten van het netwerk, zijn verbonden met leaselijnen. Voor de huur van die lijnen is ASTRID bezig met het opzetten van een overheidsopdracht. Voor de provincie Luxemburg zijn op de illustratie de basisstations getekend. Al die stations zijn in lusvorm gebouwd, in verbinding met de provinciale « node ». Het zijn lussen die langs twee kanten werken. Dat wil zeggen dat, als er ergens een verbinding uitvalt, de andere weg altijd kan worden teruggevonden. In principe zit er in dit systeem een redundantie. Voor de provinciale backbone zullen wij in Oost-Vlaanderen, die de testprovincie is, hoofdzakelijk gebruikmaken van microwaves. Het is echter niet uitgesloten dat voor de andere provincies gebruik zal worden gemaakt van huurlijnen en microwaves in functie van de noden die er rijzen.

Wat zijn de voordelen in vergelijking met de huidige analoge systemen ? Het is een volledig numeriek systeem. Men kan het vergelijken met het verschil tussen een LP van vroeger en de huidige CD inzake muziekkwaliteit. Er is een zeer goede weergave van het geluid. Er is een zeer grote stemherkenbaarheid. De kwaliteit van de verbindingen is uitstekend. Ofwel is er een zeer goede verbinding, ofwel is er geen verbinding. Men ontvangt of men ontvangt niet. Als een bericht niet wordt ontvangen, heeft de afzender het gezien. Over de vertrouwelijkheid en de veiligheid van de berichtgeving had ik het reeds. Er is ten slotte de zeer uitgebreide radiodekking. Er is oppervlaktedekking voor sommige plaatsen zoals de steden, dekking tot in de gebouwen, tot tunnels, de metro, de Noord-Zuid-verbinding, garages, pretparken, voetbalterreinen, gevangenissen. De capaciteit van het systeem is zeer groot. Ik zegde reeds dat het is uitgebouwd voor 40 000 eindapparaten. De capaciteit is berekend op 90 % van de eindapparaten die tegelijk op zending zijn op het terrein, dat wil zeggen 36 000 eindapparaten die terzelfder tijd op het terrein werken. Die situatie zal nooit voorkomen. De capaciteit voldoet dus ruimschoots. Het is modulair en flexibel. Het werken met gespreksgroepen heeft tot gevolg dat om het even welke organisatie en reorganisatie kan worden aangepakt. Men moet enkel de gespreksgroepen binnen een bepaalde entiteit veranderen. Het is een nieuwe technologie die naar de toekomst gericht is. We stellen vast dat de interesse voor de TETRA-systemen in het buitenland zeer groot is, niet alleen in de hulp- en veiligheidsdiensten, maar ook in grotere bedrijven.

Het trunking-systeem heb ik ook reeds uitgelegd. Wij kiezen nu voor gespreksgroepen. De tijd dat aan een bepaalde dienst op permanente wijze een bepaalde frequentie werd toegekend, is gedaan. Men werkt nu met gespreksgroepen en die moeten vooraf worden afgesproken tussen de verschillende gebruikers. Zowel binnen een bepaalde organisatie als tussen hen moeten er afspraken komen. De gebruikers bepalen wie er in de groep moet komen en niet ASTRID. Men kan dus binnen ASTRID een eigen netwerk uitbouwen per dienst. Dat kan niet worden afgeluisterd behalve met toestemming van de gebruiker-eigenaar. Daar bestaan nogal wat misverstanden over. Het is duidelijk dat die gespreksgroepen op een eenvoudige manier kunnen worden opgericht. Eens de groep gevormd, is er geen interferentie van andere diensten. Het is flexibel omdat men binnen en buiten de organisaties aanpassingen aan de groepen kan doorvoeren zoals men wil.

Er zijn gevallen waarin buitenlandse veiligheidsdiensten hun organisatie hebben moeten verwezenlijken in functie van de radiodekking van het aangekochte systeem. Met ASTRID speelt dat geen rol. Het biedt een systeem dat ten dienste staat van de gebruiker. Die bepaalt zelf hoe hij zijn organisatie inricht, wetende dat hij altijd over dezelfde diensten kan beschikken. Dat is dus het verschil tussen het vroegere systeem van gededicaceerde netwerken en dit echt netwerk, waarin de communicaties mekaar kunnen vinden zonder mekaar te storen en waarin netwerken worden op- en afgebouwd in functie van de wil van de gebruiker.

Binnen het ASTRID-systeem is het perfect mogelijk dat de brandweerdiensten een eigen netwerk hebben, dat de dienst 100 van Volksgezondheid een eigen netwerk uitbouwt, dat de politiediensten een eigen netwerk uitbouwen. Al die diensten kunnen echter op mekaar aansluiten zodat ze met mekaar kunnen praten. Alles is mogelijk. Er is een mogelijkheid tot integratie wetende dat iedereen zijn eigen netwerk behoudt binnen het ASTRID-netwerk.

De mogelijkheid tot samenwerking zal ook leiden tot een verhoging van de productiviteit.

Wat de functies betreft, bestaan er individuele oproepen, hoewel het systeem is ontworpen voor groepsgesprekken. Zoals met een GSM kan men iemand oproepen zonder iemand anders te storen en zonder dat iemand anders u kan afluisteren.

Men kan ook telefonische verbindingen maken, verbindingen met Belgacom, Mobistar, KPN, Proximus, mobiele of vaste toestellen. Groepsgesprek is de essentie. Men kan ook noodoproepen doen. Een politieman die in nood is, kan een knop naast de antenne van zijn radio indrukken en komt dan alleen en automatisch in verbinding met de CAD. Hij komt alleen en automatisch op uitzending. Alle diensten in zijn omgeving kunnen dan horen wat er gebeurt, met inbegrip van de achtergrondgesprekken die zouden worden gevoerd. Er kunnen ook algemene oproepen gebeuren, broadcastoproepen, oproepen naar vele diensten zonder een antwoord te verwachten. Er zijn verschillende connecties met andere systemen mogelijk. Ik denk aan Natinul, aan het PIP-systeem. Ten slotte kan in direct mode worden gewerkt, dus buiten het netwerk van post tot post volgens het systeem walkie talkie.

Inzake datatransmissies bestaat er de mogelijkheid om korte berichten te geven, op het gewone toestel tot 170 karakters. Er kunnen ook statusberichten worden verzonden. Er kunnen ook lange databerichten worden verstuurd in de verschillende applicaties die daarin kunnen voorkomen. Daarvoor heeft men mobiele dataterminals nodig. Dat is niet mogelijk met een gewoon draagbaar toestel. Er is dan nog het grote voordeel van de gewone radiodispatching. Daarmee kan alles worden gedaan wat werd opgesomd en het biedt het voordeel dat een operationeel management kan worden geboden aan de operaties die aan de gang zijn binnen de provincie.

In totaal zijn er 11 provinciale CAD's voor de tien provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In essentie hebben die CAD's vier taken. Een eerste is dat zij aan call taking doen. Zij nemen dus alle berichten aan. Die komen hoofdzakelijk binnen via de 101, maar ook alle andere berichten voor bijstand worden aangenomen. Eens het bericht is gevat, gaat het systeem, in functie van plaats en tijd, aanduiden welke dienst bevoegd is voor die feiten. De distributiefunctie gaat dan automatisch in werking treden. Heeft de betrokken dienst het recht van dispatching afgegeven aan een provinciale dispatcher, hetzij van de lokale politie, hetzij van de federale politie, dan wordt de gebeurtenis daar definitief afgehandeld met inzet van ploeg en opvolging van de gebeurtenissen. Die opvolging is de laatste taak. Het systeem laat toe te zien wat er gaande is. De provinciale CAD is zo uitgerust en heeft een zodanige capaciteit dat zij de taken aankan voor alle gebeurtenissen waar de politie moet ingrijpen op het grondgebied van een bepaalde provincie.

Er zit ook een managementtaak achter. Het technisch beheer gebeurt door ASTRID, het operationeel beheer door de gebruikende diensten. Een andere mogelijkheid is de ondersteunende functie van de verschillende ploegen op het terrein. Dat gebeurt nu ook vanuit om het even welke CAD, maar met ASTRID is er het voordeel dat alle databanken die interessant kunnen zijn automatisch kunnen worden ondervraagd vanuit die ASTRID-CAD. Ten slotte is er de mogelijkheid de interconnectie te verwezenlijken naar het Natinul-systeem zoals het nu bestaat. Men kan dus tot een volledige integratie komen van berichtenuitwisseling tussen alle hulp- en veiligheidsdiensten.

Wat de geleverde diensten betreft, is men bij ASTRID momenteel bezig met de implementatie van het radiocommunicatiesysteem en de CAD in Gent en het nationaal netwerkcontrolecentrum in Brussel. Dat werk wordt uitgevoerd door Nokia en Telindus. ASTRID volgt die overheidsopdracht zeer nauwkeurig op, zowel technisch als wat het bestek betreft.

Het levert ook complementaire diensten. Op dit ogenblik zijn er twee. Er is het paging-systeem. Er is het provinciale backbone-systeem dat waarschijnlijk een overcapaciteit zal hebben, die het dan weer kan ter beschikking stellen van de hulp- en veiligheidsdiensten. In het kader van overheidsopdrachten kan het aanbevelingen doen aan de klanten inzake het gebruik van de eindapparaten. Dat is belangrijk want elk eindapparaat dat op het ASTRID-netwerk wil werken, moet door ASTRID worden goedgekeurd op gebied van techniciteit en operationaliteit.

Wat consulting betreft, denkt hij niet dat het consultants zal uitzenden voor om het even wie. Het is evenzeer een dienst ten voordele van de klant. Wanneer die een bepaald probleem heeft, zoals het uitschrijven van een overheidsopdracht voor eindapparatuur, dan kan hij bij ASTRID terecht voor de technische specificaties. Echte consulting zal het dus niet zijn. Dat is trouwens wettelijk verboden.

ASTRID zorgt ook voor onderhoud en technische assistentie. Het is normaal dat in een dergelijk netwerk die opdrachten worden gegarandeerd. Ten slotte zorgt het ook voor vorming. Het is immers een nieuw systeem. Het vormt de vormers, de lesgevers die in de diensten de vorming moeten geven. Voor Gent bijvoorbeeld werd er een zeer uitgebreide vorming verstrekt aan de mensen die de gegevens moeten vatten en in de databanken steken, de gebruikers van de CAD en van de eindapparaten. ASTRID zal die inspanningen herhalen voor alle andere provincies.

Wat is de planning voor de roll out ? In principe wordt vanaf morgen de definitieve oplevering van Oost-Vlaanderen gestart. Vervolgens gaat het verder met West-Vlaanderen en Henegouwen en een deel van Antwerpen.

In 2002 komen daar enkele andere provincies bij. Om tot grotere agglomeraties te komen past men het zogenaamde olievlekprincipe toe waarbij men op meerdere plaatsen in de provincie tegelijkertijd begint. Men zet een eerste basisstation op in de hoofdplaats van de provincie, waar het provinciale knooppunt en de CAD moeten staan, en van daaruit wordt het radiocommunicatie wordt uitgebouwd.

Wanneer men de dekking op kaart brengt, blijkt uit de cirkels die betrekking hebben op de roaming dat diensten die over het systeem beschikken tot een stuk over de grens in verbinding met hun thuisbasis kunnen blijven. Landen die een TETRA-systeem hebben gekozen, zoals Nederland met C2000, zullen op termijn over de mogelijkheid beschikken om grensoverschrijdende communicatie te voeren. Een Belgische veiligheidsdienst die de Nederlandse grens oversteekt, zou kunnen blijven communiceren met het station in België. Tegelijkertijd zal hij zich kunnen aansluiten op communicatiecentra van de Nederlandse hulp-en veiligheidsdiensten. Dit is momenteel nog niet mogelijk. ASTRID moet vóór het einde van het jaar een studie maken over de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking. Het grote probleem is dat de ETSI nog niet helemaal klaar is met het ontwikkelen van een roaming-standaard.

Dat buiten Henegouwen alleen Vlaamse provincies bij het project werden betrokken in 2001, is alleen te wijten aan de initiële planning. Oost-Vlaanderen werd als eerste gekozen omdat het beschikt over een heuvelstreek in het zuiden, een grote stad (Gent), en een paar centrumsteden als Dendermonde en Sint-Niklaas en voor de rest vlak is. Initieel was bepaald dat Henegouwen, West-Vlaanderen en het volledige oude Brabant zouden volgen. Om infrastructurele redenen heeft men de planning moeten omgooien : ze mochten hun computers plaatsen in dispatchinggebouwen die eigendom zijn van de Regie der Gebouwen. Alle computers staan dus in kwartieren van de federale politie. Het probleem was dat deze gebouwen niet allemaal tijdig klaar waren. Het gebouw in Luik zal pas tegen het einde van dit jaar af zijn. Zolang men niet over een lokaal beschikken waarin de DXT kan worden ondergebracht, kan men het netwerk niet opbouwen. Het provinciale knooppunt is nodig om de lussen te laten connecteren. Anderzijds werd ook geopteerd voor een plaats met veel politiediensten en een grote bevolking.

De aangepaste planning is nu in het beheerscontract opgenomen. Volgens het initiële beheerscontract van 8 februari 1999 moest Oost-Vlaanderen in 1999 worden opgezet en in 2000 opgeleverd; West-Vlaanderen, Henegouwen en Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en Brussel in 2000 en alle andere provincies in 2001. Er is echter een vertraging van vijftien maanden die te wijten is aan de nieuwe technologie, het niet voorhanden zijn van software en testperiodes die langer uitvielen dan gepland.

Voor West-Vlaanderen diende het basisstation in Brugge in juli 2000 af te zijn; in september zouden vijftien basisstations, een derde van het totaal, dienen opgeleverd te zijn geweest, in november twee derde en na veertien maanden, in mei 2001 zou West-Vlaanderen in principe volledig opgeleverd moeten zijn.

Als de infrastructuur tegen de vooropgestelde datum voltooid is, zal in januari worden begonnen met Luik. Namen begint in maart, Waals-Brabant en Limburg in mei, Luxemburg en Vlaams-Brabant in juli. Voor die laatste provincie is er een probleem omdat de CAD-infrastructuur van de nieuwe politiesite niet tijdig zal zijn afgewerkt. Wel werd een oplossing gevonden om het radio-communicatiesysteem sneller op te starten.

Dan komt hij bij de wijze waarop de CAD's zullen worden uitgebouwd. Er zijn 223 mandagen nodig om een CAD te bouwen, zijnde meer dan elf maanden. De oplevering zal in fases gebeuren. In de eerste fase, de core-CAD, zullen de apparaten aanwezig zijn en zullen de vtters die de databestanden moeten opvullen aan het werk kunnen. Hij herhaalt dat het hier om een planning gaat en dat verschillende factoren de ontwikkeling kunnen vertragen.

ASTRID beschikt over voldoende financiële middelen. Dit brengt hem bij de abonnementsprijzen voor de aansluitingen voor 1998. Het maatschappelijk kapitaal van ASTRID bedraagt 5,8 miljard. Bij de planning werd uitgegaan van 40 000 mogelijke abonnees die over een periode van vijftien jaar kunnen worden afgeschreven. Dit brengt hem bij een bedrag van ongeveer 10 000 frank zonder BTW, als kostprijs van een jaarabonnement.

3.2. Bespreking

Een lid vraagt hoe men aan 40 000 abonnees komt.

De heer Carlier antwoordt dat dat de capaciteit is van het netwerk.

Hetzelfde lid leidt daaruit af dat dat een puur theoretisch cijfer is.

De heer Carlier zegt dat het hun streefcijfer is en dat ze het als basis hebben genomen bij het opstellen van hun financieel plan. Ze wensen zo snel mogelijk 40 000 prioritaire klanten hebben. Eigenlijk is de afschrijvingstermijn van 15 jaar te lang.

Hierbij komt nog de aankoop, de huur of de leasing van de eindapparaten. Die zijn niet goedkoop. Ze moeten worden geïnstalleerd, onderhouden en er moeten huurlijnen komen voor een eigen, gedecentraliseerde dispatching, tenzij gebruik wordt gemaakt van het hele netwerk van de federale politie.

Voor 10 000 frank kan elke abonnee beschikken over al de radiofuncties, een volledige nationale dekking, een betrouwbaar en veilig systeem dat een zeer goede communicatie en kwaliteit garandeert en de mogelijkheid om korte databerichten te versturen. Ook belangrijk is het systeem van de automatische lokalisatie van de voertuigen, dat zeer handig is voor de inzet van ploegen. Ook de semafonie, de paging, zit erin. De hulp- en veiligheidsdiensten moeten geen licentie meer betalen aan BIPT. ASTRID betaalt hiervoor een jaarlijks bedrag van 25 miljoen. Men kan gebruikmaken van de functies voor applicaties die in de CAD aanwezig zijn. Er moet niet langer in infrastructuur worden geïnvesteerd. Bij een dispatching vanuit de provinciale CAD wordt er bespaard op personeel en het onderhoud van materiaal. Bovendien kunnen de toestellen de functies van GSM's gedeeltelijk overnemen. Technisch is dit altijd mogelijk, maar het systeem is er niet op gebouwd.

Hij stelt voor een simulatie te doen voor een politiezone van vijf gemeenten met in totaal 45 000 inwoners en 90 politieagenten. Laat men ervan uitgaan dat werd gekozen voor veertig stevige draagbare radioposten, drie mobiele radioposten voor de voertuigen en vijf mobiele radioposten met een mobiel datasysteem. Alle nieuwe systemen zijn eerder gericht op dataverkeer en niet zozeer op mondelinge communicatie. Aangezien het om vijf gemeenten gaat kunnen we veronderstellen dat elke commissaris wil weten wat er op zijn grondgebied en met zijn manschappen gebeurt komen er ook nog vijf CAD viewers bij.

De rekensom voor de abonnementen is snel gemaakt :

­ 40 draagbare radio's voor 12 140 frank per stuk,

­ 5 mobiele radio's voor 12 140 frank per stuk.

­ omdat de vaste radio's meer verkeer generen en het netwerk zwaarder belasten wordt een coëfficiënt van vijf gebruikt;

­ voor de mobiele radio's met een packet data wordt 1,75 van het standaardbedrag genomen omdat buiten de gewone gesprekken ook de packet data het netwerk zal belasten. Zo komen we bij 21 246 frank per stuk;

­ ten slotte zijn er de CAD viewers.

In totaal gaat het om een jaarlijks bedrag voor abonnementsgeld van ongeveer 700 000 frank per jaar.

Dan komt men bij de prijzen voor de toestellen zelf :

­ een draagbare radio met uitrusting kost 70 000 frank;

­ een mobiele radio 65 000 frank;

­ een vaste radio ook 65 000 frank;

­ ook de mobiele radio voor de packet data kost 65 000 frank;

­ de huurprijs voor de CAD viewers is 250 000 frank.

Dit brengt hem bij een bedrag van 4,9 miljoen frank. Het is natuurlijk interessanter om een financiële leasing aan te gaan over een periode van zeven jaar waarbij we komen aan een bedrag van ongeveer 88 000 frank per maand, zijnde een miljoen per jaar.

Een lid vindt de uiteenzetting van de heer Carlier erg indrukwekkend. Hij heeft een beeld geschetst dat haast idyllisch is. Het systeem ziet er inderdaad erg gebruikersvriendelijk, erg betrouwbaar en erg doeltreffend uit. Hij had echter graag vernomen wat de beperkingen ervan zijn. Met welke moeilijkheden moet men rekening houden ? Welke struikelblokken dient men te vermijden als men mocht beslissen om het systeem te gebruiken ? Wat zijn de beperkingen van een dergelijk systeem ? Wij begrijpen dat het de moeite loont om dit systeem te promoten aangezien het een grote vooruitgang betekent, maar het zou goed zijn om eens even stil te staan bij de beperkingen waarmee de gebruikers en de ontwerpers ervan zullen worden geconfronteerd.

Hij meent te hebben begrepen dat België in deze zaak een pioniersrol vervult. De heer Carlier heeft gewezen op de mogelijkheid om erg gemakkelijk koppelingen tot stand te brengen. Hij had bijgevolg graag geweten of er contacten of werkgroepen bestaan voor het tot stand brengen van interacties en communicaties op Europees vlak.

De heer Carlier heeft verklaard dat de kwestie van de vertrouwelijkheid geen speciale problemen oplevert. Het is echter wel zo dat het aantal potentiële gebruikers (waaronder de privé-gebruikers) erg groot is. Hoe kan men voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de databanken ? Hoe worden die datbanken up-to-date gemaakt ? Wie doet dat ? Op welke manier. Zijn er controlemechanismen ­ bij voorkeur onafhankelijke ­ ingebouwd ter bescherming van de privacy ?

Een ander lid zegt zelf geen technicus te zijn maar toch een paar algemene vragen te hebben :

­ Bestaat er in Europa een land waar reeds een volledige dekking is en dat als voorbeeld kan dienen ?

­ Er werd de mogelijkheid van een Tetra 2 geopperd. In hoeverre kan naadloos van het bestaande Tetra-systeem naar nieuwe systemen worden overgeschakeld ? Moet er in dat geval een totaal nieuwe hardware komen ? Hij heeft begrepen dat Tetra 2 een betere datatransmissie mogelijk maakt. Klopt dat ?

­ Een derde vraag gaat over de basisstations. De heer Carlier had het over 400 masten. Komen die bij het reeds bestaande mastenbos of kunnen met de privé-operatoren afspraken worden gemaakt om van de bestaande masten gebruik te maken ?

­ Een vierde : worden de voertuigen enkel gelokaliseerd door een aansluiting op het netwerk of kunnen ze ook door het GPS worden gelocaliseerd ? Is iemand wiens dure apparatuur niet is ingeschakeld eventueel via een ander systeem bereikbaar ? Het kan van belang zijn om eenheden altijd te kunnen localiseren.

Bestaan er plannen om de mogelijke overcapaciteit aan privé-operatoren of intercommunales als gas- en watermaatschappijen te verhuren die ook nood kunnen hebben aan snelle verbindingen ? Wat als er maar 20 000 abonnees zijn ? Gaat men het ontbrekende bedrag verhalen bij de federale geldschieter of moeten de abonnees dan dubbel betalen om het financiële plaatje te doen kloppen ? Of wordt de overcapaciteit verhuurd ?

Een ander lid zegt erg onder de indruk te zijn van de prijs van het abonnement. Zij had graag meer details gehad met betrekking tot de stad Gent. Heeft Gent gekozen voor een leasingformule ? Of is de stad overgegaan tot aankoop ? Wie heeft er betaald ? Heeft de stad steun ontvangen van de provincie of van het ministerie van Binnenlandse zaken ? Gezien de moeilijkheden waarmee de kleine gemeenten momenteel te kampen hebben, is die vraag volgens haar van fundamenteel belang.

Nog een ander lid stelt zich de vraag of één en ander voor dan wel na de hervorming van de diensten van de civiele bescherming dient te gebeuren. Zou het niet aangewezen zijn om de hervorming te versnellen zodat men over gesprekspartners beschikt die wat dynamischer zijn dan de huidige verantwoordelijken van de civiele bescherming ?

De heer Carlier meent begrepen te hebben dat het eerste deel van de vraag betrekking had op de beperkingen in het gebruik van het ASTRID-systeem. In principe bestaat er geen beperking op het gebruik. Blijkbaar is het milieuvriendelijk, niet schadelijker dan GSM-toestellen en minder schadelijk dan de huidige analoge toestellen. De straling wordt op de voet gevolgd. Recent nog heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een studie gevraagd over de schadelijkheid van Tetra-straling. Uitreksels daarvan werden in diverse gespecialiseerde kranten gepubliceerd. Uit een studie die wij hebben laten maken door professor Dehogne van de UCL, lid van de opvolgingscommissie, blijkt dat er geen aanwijzingen bestaan dat Tetra-stralingen gevaarlijk zijn en dat het eventuele gevaar zeker niet groter is dan de straling van GSM-toestellen en zeker minder groot dan de straling van de huidige analoge toestellen. Dit geldt zowel voor de vaste als de mobiele systemen. Voor een Tetra-toestel gelden dezelfde veiligheidsmaatregelen als voor een GSM.

Wat de compatibiliteit met medische apparatuur betreft is vooral de antenne die op de wagen wordt geplaatst van belang. Ook moet het dak waarop de antenne gemonteerd is de straling op afdoende wijze afschermen zodat er geen verkeerde impulsen komen op het gevoelige elektrische medische materieel in de wagen. Blijvende tests zijn in ieder geval aangewezen. Voor het Tetra-systeem gelden dezelfde maatregel als voor GSM's : er mag geen gebruik van worden gemaakt in ziekenhuizen of in voertuigen zonder antenne.

Wat het milieu en de omgeving betreft zullen voor ASTRID inderdaad 400 basisstations opgericht worden, waarvan slechts 350 in open lucht. Deze stations kunnen de 1 150 stations vervangen. Er werd met de Regie der Gebouwen afgesproken dat ze de oude antennes die niet langer nodig zijn zullen afbreekt. Op dat vlak is dus een verfraaiing in zicht. Er wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van bestaande masten. Hij denkt hierbij in de eerste plaats aan de masten die nu door de lokale en federale politiediensten en de hulp- en de veiligheidsdiensten worden gebruikt. Ook met de krijgsmacht is er een akkoord afgesloten over het gebruik van de Bemilcom-torens.

Dan komt hij bij de vraag over het buitenlandse voorbeeld. In Italië, Spanje en Portugal wordt het Tetra-systeem gebruikt. Heel Engeland is door het systeem gedekt. In Nederland wordt C2000, een soortgelijk project, ontwikkeld. Het doet als onderaannemer een beroep op Motorola en niet op Nokia, zoals ASTRID. Hij denkt ook aan het Tetra-project dat over de landsgrenzen tussen België, Duitsland en Nederland in de omgeving van Aachen wordt opgestart. Ook bij dit drielandenproject werd voor Motorola geopteerd. Duitsland heeft nog geen keuze gemaakt, maar hij meent dat de resultaten van dit Aachense project doorslaggevend zullen zijn. Ook Luxemburg heeft nog geen keuze gemaakt, maar het zal waarschijnlijk het Duitse voorbeeld volgen. Frankrijk beschikt over een eigen systeem, Tetra-pol, dat zeker verdiensten heeft, maar niet aan de Europese standaard beantwoordt. Om die reden kwam het minder in aanmerking dan de systemen van Motorola en Nokia.

Ook buiten Europa is er interesse voor het systeem, onder andere in de Verenigde Staten, Noord-Afrika, Zuid-Afrika, het Midden-Oosten en het Verre Oosten. In Rusland zijn verschillende projecten opgestart. In Moskou is er interesse voor een project met betrekking tot de metro. Het gaat hierbij niet alleen om projecten van openbare veiligheid, maar ook grote ondernemingen, zoals oliemaatschappijen tonen interesse voor een dergelijk systeem. Tetra heeft zeker en vast de wind in de zeilen. Op het Tetra-congres dat in november 2000 te Rome werd gehouden waren vertegenwoordigers aanwezig van ondernemingen uit alle delen van de wereld. De politie van Sao Paulo heeft een kopie van ons bestek gevraagd. In Venezuela en Zuid-Afrika zullen binnenkort Tetra-seminaries worden gehouden.

Nu wat de confidentialiteit betreft. Er zijn veel gebruikers. ASTRID biedt alle gebruikers de mogelijkheid om binnen het netwerk een eigen netwerk uit te bouwen. De federale politie bouwt binnen het netwerk een eigen netwerk uit door te bepalen welke gespreksgroepen zullen worden gevormd. De federale politie is baas over haar gespreksgroepen en bepaalt wie ertoe mag toetreden. Hetzelfde geldt voor alle lokale politiekorpsen, voor de brandweerdiensten, de civiele bescherming, de 100-diensten, de douane, de Veiligheid van de Staat, de maritieme hulpdiensten, kortom voor alle betrokken diensten. Binnen het ASTRID-netwerk kan via de gespreksgroepen een eigen netwerk uitgebouwd geraken. Binnen die gespreksgroepen kunnen afzonderlijke gespreksgroepen worden gevormd. Hij geeft het voorbeeld van een zonale politie met een verkeersdienst, een interventiedienst, een opsporingsdienst en een reserve. Elk van die onderdelen kan binnen de structuur een eigen groepsgesprek hebben dat door niemand anders kan worden beluisterd.

Voor individuele gesprekken verloopt het Trunk-systeem volledig numeriek gecrypteerd. Op veiligheidsgebied kunnen geen grotere waarborgen worden geboden.

Hij had het ook over de databases. Voor de politiediensten is Polis het belangrijkste. Dit bevat alle gegevens over daders, voertuigen, personen, enz. Ook het Rijksregister zal worden geconsulteerd. Deze databanken kunnen technisch perfect worden afgeschermd zodat bijvoorbeeld ambtenaren van Volksgezondheid waarmee wordt samengewerkt niet over de schouder van de politiediensten kunnen kijken, en vice versa. De databanken zullen op dezelfde wijze worden gevoed als nu het geval is. ASTRID heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor wat inhoudelijk in de databanken wordt opgenomen. Het stelt het middel ter beschikking en staat in voor het technisch beheer, maar niet voor het operationeel beheer. Er kunnen eventueel ook andere databanken worden ingevoerd, zoals BIG waarin gevaarlijke producten zijn opgenomen. Ook de bestaande rampenplannen kunnen in een databank worden opgenomen.

Een lid heeft de indruk dat er twee soorten problemen zijn. Vooreerst is er de confidentialiteit binnen het systeem. Vervolgens is er de mogelijkheid die aan derden wordt geboden om door te dringen tot de kern van het systeem. Er werd al veel gepraat over het Échelon-programma ... Het zou interessant zijn om te weten of het ASTRID-systeem bestand is tegen internationale afluistering. De heer Carlier heeft erop gewezen dat het altijd de gebruikers van de databanken zijn die beslissen wat er wordt gedaan. Met betrekking tot de gezondheidsdiensten heeft de heer Carlier echter gezegd dat het de groepen zelf zijn die beslissen wie er deel van uitmaakt en wie niet. Die groepen kunnen van mening zijn dat ze toegang moeten hebben tot bepaalde gegevens of dat ze hun gegevens moeten kunnen laten inzien door derden, instellingen, artsen of andere personen. Wie gaat na of die groepen de wettelijke bepalingen inzake de bescherming van de privacy naleven ?

Een ander lid merkt op dat er in het constitutief artikel over ASTRID en de bevoegdheid ervan ook sprake is van de Staatsveiligheid. Men kan zich best een situatie voorstellen waarbij er zowel op de politie als op de brandweer een beroep moet worden gedaan, bijvoorbeeld bij een bomaanslag van een organisatie zoals de ETA of het IRA, waarbij al dan niet gewonden vallen. Het spreekt vanzelf dat er zich dan heel wat diensten rechtstreeks in verbinding stellen met de hulpdiensten om zich te informeren over wat er zich heeft voorgedaan. De brandweer zou de dader ter plaatse kunnen aantreffen ... Vanaf dat moment zullen de Spanjaarden erg geïnteresseerd zijn in de informatie. De Amerikanen van hun kant zullen zich op het systeem aansluiten als een bepaalde terreurdaad hun aandacht heeft gewekt. Dat zou voor hen een mooi geschenk betekenen. Het artikel is duidelijk : er is deskundigheid voorhanden. De Staatsveiligheid zal dus kunnen zeggen dat ze werkt. Ze ziet bijgevolg niet in waarom informatie van die aard niet zou mogen worden uitgewisseld met andere diensten.

Een lid wijst op de rol van het leger : een onderwerp dat nog niet ter sprake werd gebracht.

De heer Carlier kent de mogelijkheden van de Amerikaanse spionagesystemen niet, maar beseft dat ze niet mogen worden onderschat. Alleen weet hij dat van alle bestaande systemen het Tetra-systeem de grootste veiligheid biedt. Alleen de beheerder van een eigen netwerk verleent toegang tot het netwerk. Wanneer verschillende diensten bij een zaak betrokken zijn, moet een groepsgesprek worden gevormd dat nadien wordt opgeheven, of moet op voorhand een groepsgesprek worden gepland. Deze laatste optie is aangewezen omdat anders tijd verloren gaat. Op de mobiele terminals staat een lijst met de voorgeprogrammeerde gespreksgroepen.

Het Tetra-systeem is het veiligste systeem, maar hij durft niet beweren dat een organisatie als de CIA niet in staat zou zijn de codes te doorbreken. Belangrijk is ook dat alle informaticalijnen gehuurde lijnen of bestaande systemen zoals het Hilde-netwerk van de federale politie zijn. Niemand komt via internet op het systeem. Dat is de enige waarborg die hij kan geven.

Een lid geeft toe dat dat geldt voor een derde, een eventuele spion. Maar er is ook de denkbeeldige situatie die door de voorzitster ten berde is gebracht, namelijk de uitwisseling van gegevens tussen groepen die zich vormen in een situatie waarbij er verschillende spelers betrokken zijn. Gegevens die in principe uitsluitend de Staatsveiligheid aangaan, zouden dan kunnen worden ingekeken door personen die er normaal gesproken geen toegang zouden mogen toe hebben. De kans bestaat dus dat gevoelige informatie buiten de bevoegde kringen zou worden verspreid.

De heer Carlier drukt erop dat dit de eigenheid van de groepsgesprekken en de beheerder ervan. Hij alleen bepaalt wie binnen mag en wie niet. Wie niet het recht heeft, geraakt niet binnen in de groep. De verschillende groepsbeheerders moeten afspreken wat kan en niet kan. Hij kan zich best voorstellen dat de Staatsveiligheid haar databank niet ter beschikking zal stellen van de ASTRID-CAD. Technisch is dit mogelijk, maar hij kan zich voorstellen dat zij dit om allerlei redenen niet wil doen.

De controle op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan gebeuren door de organen die hiertoe werden opgericht. ASTRID stelt materiaal ter beschikking; het beheert geen gegevens. De controle op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is zal identiek zijn aan de bestaande controle. De politie is verantwoordelijk voor de database die door haar diensten wordt opgevuld. Uiteraard is ASTRID als naamloze vennootschap van publiek recht aan bestaande wettelijke regelgeving onderworpen. Het zal nooit een inbreuk plegen op iets wat in essentie de basis is van het vertrouwen in het systeem. De controle moet dus in eerste instantie op de gebruikers gericht zijn, en pas in tweede instantie op ASTRID.

Hij heeft het reeds over andere landen gehad. Groot-Brittannië gebruikt een Tetra-systeem dat weliswaar op een andere wijze werkt als het onze, maar niettemin werkt. In Nederland wordt werk gemaakt van C2000, een met ASTRID vergelijkbaar systeem met geïntegreerde dispatching. Het grote probleem in Nederland is dat alle bestaande dispatchingsystemen in het systeem moeten worden geïntegreerd. ASTRID heeft het voordeel dat het met geïntegreerde dispatching werd aangekocht. Op financieel vlak geeft dit wel degelijk een verschil.

Het zal niemand verbazen dat in Finland een Nokia-systeem wordt gebruikt, VIRVE. Het is een Tetra-systeem dat werkt ten behoeve van alle hulp- en veiligheidsdiensten en het leger. Er wordt zeer veel gebruik van gemaakt, onder meer door de kustwacht die een onderdeel van de krijgsmacht is. Op het Tetra-congres te Rome heeft een majoor van het Finse leger, die belast is met de communicatie, een uiteenzetting gegeven over andere mogelijkheden van het systeem voor de krijgsmachten. Hij weet dat dit in de Belgische krijgsmachten ook wordt besproken. In Finland bestaat dus een werkend systeem. Natuurlijk beschikken ze over meer actieve basisstations dan wij. Ook in Noorwegen en Zweden wordt over projecten nagedacht. Over Duitsland, Luxemburg, Frankrijk en andere Europese landen heeft hij het reeds gehad. In Rome draait een Tetra-systeem ten behoeve van de carabinieri. België is niet alleen, maar het is het eerste land om een dergelijk grootschalig systeem uit te bouwen. Dit verklaart ook de vertraging die werd opgelopen.

Er komt inderdaad een Tetra 2, dat eerder een upgrade van het bestaande systeem is. Hij denkt dan ook niet dat het ingrijpende wijzigingen aan ons systeem zal aanbrengen.

Dan was er ook een vraag over de 450 masten. Men probeert zoveel mogelijk bestaande sites, zoals die van de Regie der Gebouwen, te behouden. Ook maakt men gebruik van bijna alle Bemilcom-torens, van sites van andere hulp- en veiligheidsdiensten zoals politie, brandweer en civiele bescherming. Er zijn ook protocolakkoorden afgesloten met GSM-operatoren, de NMBS, elektriciteitsmaatschappijen zoals Electrabel en watermaatschappijen uit Vlaanderen en Wallonië om installaties naast die van de GSM-operatoren mogen op te stellen. Dit gebeurt desnoods mits betaling, maar niet altijd. Voor de Regie der Gebouwen en Bemilcom betalen ze niets. Ook een Waalse watermaatschappij rekent niets aan zolang ze niet commercieel gaan. Over het algemeen zijn de tarieven die de watermaatschappijen ons opleggen zeer redelijk. De andere maatschappijen hanteren een standaardtarief, dat in sommige gevallen kan oplopen tot 375 000 frank per jaar voor de huur van een site.

Als GPS maken we gebruik van het AVL-systeem. Natuurlijk moet dit systeem in het voertuig worden ingeschakeld, zoniet kan het voertuig niet worden teruggevonden. Er wordt gebruikgemaakt van twee satellieten en zo kan de positie tot op een paar meter na bepaald worden. Er zijn twee systemen : een algemeen systeem dat wordt opgeroepen als men de positie van elke ploeg bij benadering wil kennen; er is een nauwkeuriger systeem om een precieze aanwijzing te geven in een moeilijke situatie.

Wat de overcapaciteit betreft weten de leden ongetwijfeld dat de wet bepaalt dat wij ook commerciële diensten aan privé-bedrijven mogen leveren. Hierbij moeten twee voorwaarden worden nageleefd. Ten eerste moet het netwerk voldoende capaciteit bieden voor onze prioritaire gebruikers, zijnde de hulp- en veiligheidsdiensten. Ten tweede moet de Ministerraad een koninklijk besluit voorbereiden waarin toelating wordt gegeven voor de commerciële dienstverlening. Het is geenszins de bedoeling onmiddellijk tot commerciële diensten over te gaan, maar wel om over de mogelijkheid te beschikken. Er is reeds een voorontwerp. Natuurlijk heeft ASTRID de machtiging nodig van alle instanties die zich moeten uitspreken over de concurrentieregels en de concurrentievervalsing, zoals het directoraat-generaal dat zich binnen de Europese Commissie met deze materie bezighoudt, de concurrentiediensten van Economische Zaken, enz. Het is dus niet eenvoudig en het vraagt tijd.

In het begin had men zeer verregaande ideeën over wat met de overcapaciteit moest gebeuren. Men zag iedereen die van ver of van nabij iets met communicatie te maken had als potentiële privé-abonnee, zoals gasmaatschappijen, watermaatschappijen, elektriciteitsmaatschappijen, de Lijn, de TEC, enz. Uit een consulting bleek dat veel van deze maatschappijen over een eigen goed werkend systeem beschikken en niet echt alle mogelijkheden van een duurder Tetra-systeem nodig hebben. Ten gevolge van deze vaststelling was de verwachting dat men tevreden zou mogen zijn met 3 000 tot maximum 10 000 privé-abonnees, temeer daar mogelijke gebruikers van een Tetra-systeem ook een beroep zouden kunnen doen op een concurrent. Uiteindelijk bleven vooral diensten over die moeten optreden binnen het kader van het binnenlands veiligheidsbeleid.

Er is een koninklijk besluit op komst en de markt wordt momenteel door ons bestudeerd. Dit brengt hem bij de situatie in Gent.

De veiligheids- en hulpdiensten zullen op ons netwerk aansluiten zodra ze merken dat het systeem goed werkt, dat het stabiel is en dat het aan hun behoeften beantwoordt. Iedereen is geïnteresseerd : de federale politie en haast alle gemeentelijke politiediensten. Tot nu toe heeft echter nog niemand een abonnement genomen. In Oost-Vlaanderen heeft de minister van Binnenlandse Zaken aan de gouverneur de opdracht gegeven een beheersteam samen te stellen om het probleem te bestuderen. Het team bestaat uit vertegenwoordigers van de politiediensten aangezien het vooral om het beheer van de CAD gaat. De werkzaamheden van het team hebben al iets opgeleverd. Hoewel er nog niets op papier staat, werden er al overeenkomsten gesloten. De gouverneurs konden een bezoek brengen aan de CAD van Gent en ze werden erop gewezen dat er in elke provincie een soortgelijk beheersteam nodig is. Mevrouw Paulus du Châtelet heeft ervoor gezorgd dat er in Brussel al zo één werkzaam is.

Het gaat om provinciale teams die door de deelnemende diensten worden betaald. Hij meent zich trouwens te herinneren dat de gouverneurs een dotatie hebben ontvangen om CAD-centra op te richten. Die dotatie wordt toegekend door de minister van Binnenlandse Zaken. De teams worden dus gedeeltelijk door de minister betaald.

Vervolgens komt de hervorming van de veiligheid aan bod. De civiele bescherming en de brandweer zijn vertegenwoordigd in het comité van de gebruikers. De brandweer is erg geïnteresseerd. Hij is ervan overtuigd dat de brandweer als eerste een abonnement zal nemen, althans dat hoopt hij.

Op de opmerking van de voorzitster dat het slechts om een honderdtal abonnementen zal gaan, antwoordt de heer Carlier dat hij heeft berekend dat de brandweer 8 000 abonnementen kan opleveren.

Het is immers zo dat er voor elk gekocht of gehuurd toestel een abonnement moet worden genomen. Dat brengt het totaal aantal abonnementen voor de brandweer op ongeveer 8 000.

De heer Carlier zegt dat men rekening dient te houden met elke potentiële gebruiker afzonderlijk. Een team heeft als het buitenkomt een mobiel en een draagbaar toestel nodig en waarschijnlijk ook een datatoestel.

Op de vraag van de voorzitster of elke ziekenwagen over een eigen toestel zal beschikken, antwoordt de heer Carlier dat dat nu al het geval is. Als alles normaal verloopt zullen die toestellen in de toekomst echter door ASTRID-toestellen worden vervangen.

Een lid vraagt of ze voorafbeeldingen hebben gemaakt van wat een gemeente zou moeten betalen. In de slides geeft de heer Carlier een berekening van een gemeente met 45 000 inwoners en 90 politieagenten. Hij woont toevallig in een stad met 450 000 inwoners. Is het kostenplaatje dan ook tienmaal zo hoog ? Waarschijnlijk wel, want Antwerpen heeft ongeveer 1 800 politieagenten. Hier komen dan nog de andere hulpdiensten bij. Klopt het dat het abonnement voor de politie 8 750 000 frank per jaar kost en de aankoop van de toestellen 48 950 000 frank ? Let wel, dit geldt alleen voor de politie, niet voor de andere hulpdiensten. Denkt hij niet dat dit budgettair onhaalbaar is ?

De heer Carlier herinnert eraan dat in het beheerscontract dat ASTRID met de federale overheid afsloot, staat dat de federale politiediensten, de dienst 100, de civiele bescherming, de douane en de Veiligheid van de Staat tegen 1 januari 2005 op het ASTRID-systeem moeten zijn aangesloten. Wat de andere federale diensten betreft zullen de ministers hun diensten aansporen om op het systeem aan te sluiten. Wat de niet-federale diensten, dus vooral de gemeenten, betreft is bepaald dat de minister van Binnenlandse Zaken via zijn subsidiëringsbeleid de diensten zal aanzetten om op ASTRID aan te sluiten.

ASTRID is een systeem dit is gemaakt voor alle hulp- en veiligheidsdiensten. Er zijn voorbeelden waar een gebrek aan communicatie aanleiding heeft gegeven tot grote tekortkomingen en misschien zelfs mensenlevens heeft gekost. Hij heeft de indruk dat de meeste burgemeesters ondanks de financiële problemen waarmee ze worden geconfronteerd in het systeem zijn geïnteresseerd. Anderzijds heeft de Algemene Politiesteundienst berekeningen gemaakt voor andere, analoge systemen voor Mechelen en Namen. Hieruit bleek dat een toestel van ASTRID slechts enkele duizenden franken duurder was dan het andere systeem, terwijl ASTRID veel meer mogelijkheden biedt. Deze gegevens zijn enkele jaren oud en de prijs van analoge toestellen is in elkaar gezakt omdat de markt heeft ingezien dat ze zullen verdwijnen. Wie alleen de naakte cijfers ziet, is verrast, maar het relatieve verschil is niet zo groot, zeker als rekening wordt gehouden met bijkomende problemen als onderhoud, personeel, enz.

4. Hoorzitting met de gewestministers, burgemeesters, verenigingen van steden en gemeenten

4.1. Hoorzitting met de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport

De minister verklaart dat noch de Vlaamse overheid, noch de Vlaamse steden en gemeenten op dit ogenblik de gedetailleerde gegevens over de politiehervorming kennen. Ze hebben alleen algemene informatie gekregen en gaan na hoe de politieraden administratief en boekhoudkundig moeten worden verwerkt. Dit is echter slechts een technische oefening. De Vlaamse overheid heeft geen waarachtig beeld van de budgettaire implicaties. Zij hoopt dat dit de komende weken wordt uitgeklaard.

Als voorzorgsmaatregel heeft hij in zijn hoedanigheid van minister van Binnenlandse Aangelegenheden het afgelopen jaar geen enkele wijziging van de personeelsformatie van de politie goedgekeurd. Hij weigert dit te doen zolang hij niet op de hoogte is van de richtlijnen die de federale minister van Binnenlandse Zaken aan de steden en de gemeenten zal geven. Het ontbreken daarvan heeft tot gevolg dat hij niet kan ingaan op een aantal vragen van steden en gemeenten.

Dit brengt hem bij de algemene vraag hoe de financiële toestand van de steden en de gemeenten in de toekomst gezond te houden. Er bestaat een wettelijke verplichting om een begroting in evenwicht in te dienen; hetzelfde geldt voor de meerjarenplanning. Het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering hebben beslist dat de steden en de gemeenten dit jaar twee miljard extra krijgen : één miljard als aanvulling van het Gemeentefonds en één miljard voor het stedenbeleid waarbij de veertien Vlaamse steden in het kader van het Stadsvernieuwingsfonds bijkomende projectsubsidies kunnen krijgen. Het miljard voor het Gemeentefonds is gekoppeld aan een debat over de criteria met betrekking tot de herverdeling van het Gemeentefonds. De regering heeft beslist in bepaalde mate mee te willen instaan voor de basisfinanciering van de 308 Vlaamse gemeenten omdat de gemeenten ook optreden als loket voor het Vlaamse beleid. Anderzijds beschouwt de Vlaamse Gemeenschap het Gemeentefonds als een herverdelingsinstrument tussen de rijke en de arme gemeenten. Zij wil de dienstverlening van een gemeente aan haar bevolking niet afhankelijk maken van de fiscale draagkracht van de gemeente. De gemeenten ontvangen uit het Gemeentefonds een bedrag dat varieert tussen 2 700 frank en 29 000 frank per inwoner. Er is dus een herverdeling op basis van de financiële draagkracht van de gemeenten. In het kerntakendebat werd beslist dat ieder bestuursniveau zelf moest instaan voor de financiële gevolgen van het eigen beleid. Dit geldt zowel voor de gemeenten, de provincies als voor de Vlaamse overheid.

Een lid stelt vast dat de minister zegt dat hij geen wijzigingen heeft goedgekeurd. Hijzelf las vandaag in een krant dat de politiecommissaris van Antwerpen beweert dat hij zeshonderd manschappen te kort heeft omdat er minder rijkswachters dan voorzien zijn overgeheveld en er meer opdrachten zijn dan gepland. Heeft een dergelijke vraag dan geen zin of steunt de minister deze vraag en wil hij erop ingaan ?

De minister zegt dat hij, in afwachting van de juiste verdeling van de rijkswachters over de politiezones of de steden, geen enkele uitbreiding van de personeelsformatie van de politiediensten toestaat. Dit geldt zowel voor de operatieve als de ondersteunende, administratieve en logistieke diensten. Hiermee wil hij voorkomen dat de gemeenten uitgaven doen die op basis van toekomstige federale beslissingen misschien niet nodig zullen blijken te zijn. Hij wacht op die richtlijnen.

Hetzelfde lid heeft er begrip voor dat de minister geen uitbreidingen toelaat. Doch er is het punt dat de politiecommissaris stelt dat hij zeshonderd manschappen nodig heeft om zijn kader op te vullen. Kan dit ?

De minister antwoordt dat de gemeentelijke autonomie hier geldt. Mits een goede motivering zal hij dit goedkeuren. Enerzijds is er het federale politie- en veiligheidsbeleid met een specifieke regelgeving, anderzijds is er het algemeen toezicht vanwege de Vlaamse overheid. De discussie moet in eerste instantie in de gemeenten worden gevoerd. Wel heeft hij een bewarende maatregel genomen om geen uitbreidingen of substantiële wijzigingen toe te laten.

Mevrouw Detiège wijst erop dat het artikel in de krant gebaseerd is op een foutieve interpretatie. Er gaan 150 personen met vervroegd pensioen en bovendien komen er maar 150 rijkswachters over in plaats van de eerder vooropgestelde 220.

Een lid merkt op dat de federale minister van Binnenlandse Zaken de wijziging van artikel 184 van de Grondwet heeft voorgesteld opdat het zogenaamde Mammoetdecreet een wettelijk statuut zou krijgen.

Daarbij komt dat de heer Vande Lanotte zich in de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden op een nogal gedurfde wijze over het toezicht heeft uitgelaten. Het is inderdaad zo dat een groot deel van het toezicht over de politiediensten naar het federale niveau zal terugkeren. Heeft de Vlaamse minister op dit vlak een akkoord voor ogen ­ of een meningsverschil ­ met de federale minister van Binnenlandse Zaken ?

De minister antwoordt dat besprekingen lopen.

De gewesten wensen duidelijke afspraken te maken om te beletten dat bevoegdheidsconflicten in het toezicht ontstaan. We doen dit ook in andere materies. Er bestaan intercommunales met gemeenten uit het Vlaamse en Waalse Gewest. Welnu, daarover bestaan geen samenwerkingsakkoorden en bijgevolg is er ook geen toezicht.

Er is te lang onduidelijkheid geweest over de werkelijke weerslag van de politiehervorming op de financiën van de steden en de gemeenten en op de wijze waarop de Vlaamse overheid haar voogdij uitoefent. Hij is dan ook blij dat een oplossing in zicht is.

Een lid meent begrepen te hebben dat het plan was dat de gewesten zouden bijdragen tot de veiligheids- en preventiecontracten van de gemeenten. Hij zou graag weten of deze bijdragen behouden zullen blijven en hoe ze verdeeld zullen worden. Het veiligheidsaspect werd immers opgenomen bij de federale politie terwijl het preventieaspect voorbehouden is aan de gemeenten.

De minister legt uit dat de aanvullende tegemoetkomingen niet geschieden in het kader van de veiligheidscontracten. Er geldt een aparte regeling. Via het impulsfonds wordt er op grond van een aantal welzijnsparameters meer dan 6 miljard ter beschikking gesteld van de Vlaamse gemeenten. De gemeenten en OCMW's helpen op die manier een aantal dingen te realiseren die van belang zijn voor het veiligheidsbeleid. Iedere stad kan met deze extra middelen maatwerk leveren, aangepast aan haar eigen behoeften en aan de behoeften van haar bevolking. De contracten worden gesloten voor een periode van drie jaren. De minister vermeldt het voorbeeld van de stad Leuven. Deze stad en haar OCMW ontvangen een bedrag van meer dan een half miljard dat wordt geïnvesteerd in tewerkstelling voor bijzondere groepen, in een laagdrempelig welzijnsbeleid. In Leuven wordt heel veel aandacht besteed aan de uitbouw van het openbaar domein, aan de verfraaiing van de stad en het aangenaam maken van de woonwijken. Van langsom meer groeit in Vlaanderen het besef dat veiligheidsbeleid niet los kan worden gezien van de omgeving, van de bereikbaarheid en van de mobiliteit. Vooral de uitbouw van buurtcentra voor het voeren van een actief sociaal beleid in de wijken waar de doelgroepen wonen. De Vlaamse regering werkt in dezen dus nauw samen met de steden en de gemeenten die eigenlijk de eerste architecten van dit sociaal beleid zijn.

4.2. Hoorzitting met de heer Charles Michel, Waals minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken

De minister brengt in herinnering dat de voornaamste reden voor de aanwezigheid van de ministers van Binnenlandse Aangelegenheden is dat ze toezicht houden over de gemeenten. Daarom is het hun verantwoordelijkheid erop toe te zien dat de begrotingen die worden ingediend door de gemeenten in evenwicht zijn.

Op dit vlak maakt hij gewag van de gevoeligheid van de Waalse regering en van de andere gewestregeringen met betrekking tot een neiging die de federale overheid sedert enige tijd heeft om beslissingen te nemen, hervormingen in te stellen en zelfs verantwoordelijkheden en opdrachten over te dragen naar andere machtsniveaus en daarbij soms te vergeten haar hervormingen en haar beslissingen van de nodige financiële middelen te voorzien. Om die reden hebben de Waalse regering en de andere gewestregeringen een officieel overlegproces op gang gebracht om de federale regering op politiek vlak te herinneren aan een principe dat ons essentieel lijkt in een op verschillende machtsniveaus georganiseerde federale Staat, namelijk « de beslisser betaalt ». Anders gezegd is het goed een hervorming door te voeren die de mensen verwachten, maar zou het nog beter zijn er de rekening voor te betalen. Dat is het principe waaraan we wilden herinneren omdat het ons belangrijk lijkt met betrekking tot deze politiehervorming die geld kost. Het is ook geweten dat deze hervorming de gemeenten in de eerste plaats aanbelangt, aangezien ze berust op een structurering op twee niveaus, met bijzondere aandacht voor de buurtwerking van de politie, die borg staat voor een democratische maatschappij.

Inzake de financiële weerslag op de gemeenten van het Waals Gewest geeft hij toe dat het moment van de hoorzitting ongetwijfeld slecht gekozen is, aangezien we te maken hebben met een besluitvormingsproces dat aan de gang is en niet afgerond is. Een precies beeld van de financiële impact op de gemeenten is dus moeilijk, want zijn diensten zijn bezig met preciezere berekeningen en voorspellingen om de weerslag van deze hervorming op een zo wetenschappelijk mogelijke wijze te bepalen.

Uit een eerder politiek oogpunt zijn er bij deze politiehervorming twee vragen naar voren gekomen. Primo : is het totale bedrag dat wordt toegekend door de federale Staat voldoende ? Secundo : is de verdeling tussen de verschillende soorten gemeenten en tussen de verschillende politiezones die thans wordt vastgelegd voldoende, rechtvaardig, billijk en evenwichtig ?

Hij is niet in staat een definitief antwoord te geven maar zou graag uiting geven aan zijn optimisme met betrekking tot het recente akkoord dat tot stand is gekomen tussen de federale regering en de verenigingen die de steden en gemeenten vertegenwoordigen. Optimisme, vooreerst omdat het besluitvormingsproces is geëvolueerd op het vlak van de methode zodra beslist werd rekening te houden met de protesten en de alarmsignalen uit de verschillende gemeenten. De federale regering heeft de logica aanvaard die erin bestaat een dialoog aan te gaan met diegenen die de verschillende steden en gemeenten vertegenwoordigen en heeft zo gezorgd voor de bescherming van de financiële belangen van de gemeenten in dit dossier. Hij wil graag zijn lof uiten over de gekozen methode.

Optimisme ook omdat, terwijl eerst de indruk heerste dat het budget dat de federale overheid wilde vrijmaken voor de lokale politie onherroepelijk was afgesloten, achteraf bleek dat dit budget werd geopend, dankzij de methode die erin bestond een gesprek aan te gaan met de verenigingen die de steden en gemeenten vertegenwoordigen ingevolge de verschillende alarmsignalen van deze gemeenten die met kracht werden overgenomen door de gewestregeringen. Er kwam eensgezindheid over het feit dat de discussie moest worden geopend en dat meer rekening moest worden gehouden met de realiteit. Op technisch vlak is hij niet in staat te zeggen of het bedrag dat naar voren komt voldoende is en ongetwijfeld zullen er altijd stemmen rijzen die vinden dat er meer moet worden gedaan, maar men moet toegeven dat de eisen grotendeels werden gehoord.

Op het ogenblik dat de onderhandelingen werden heropend, was het gewest van oordeel dat een bijkomend bedrag van 1,5 miljard wel degelijk nodig was om een voldoende financiering van de politiehervorming mogelijk te maken. Van zijn kant is hij dus tevreden want als rekening wordt gehouden met al gemaakte vorderingen zitten we boven dit bedrag.

Tweede punt : is de verdeling rechtvaardig, evenwichtig ? Algemeen gezien denkt hij dat dit het geval is, ook al zijn er een aantal zaken die niet helemaal bevredigend lijken als men zone per zone gaat bekijken. De solidariteitmechanisme tussen de verschillende typen van politiezones trachten te zorgen voor meer billijkheid.

Derde punt : aanvaarden op het vlak van de evaluatiemethode dat de politiehervorming een complexe hervorming is. Bij een in Canada opgevatte gelijkaardige hervorming verliep er twintig jaar tussen het moment van de beslissing en het moment van uitvoering in het veld. We gaan eens trachten te zorgen dat deze hervorming echt veel sneller kan worden toegepast. Ongetwijfeld willen we allemaal heel graag een snellere verwezenlijking die gepaard gaat met snellere informatie. We bevinden ons echter in een besluitvormingsproces en het gaat niet om een « global package »-hervorming die in één keer wordt gestemd : het is een hervorming die evolueert en het valt niet te weerleggen dat er nog beslissingen moeten worden genomen.

Inzake het toezicht slaat zijn vrees op de coëxistentie van het specifieke toezicht dat onder de federale overheid valt en het algemene toezicht dat onder de gewestelijke eenheden valt. Hij spreekt zich niet uit over het soort tekst dat nodig is, een samenwerkingsakkoord of een wet, de besprekingen hieromtrent zijn nog niet afgerond. Voor het Waalse Gewest moet het gaan om een tekst die zal mogelijk maken de inlichtingen te bepalen die nodig zijn in het kader van de coëxistentie van deze twee voogdijen. Sedert verscheidene weken buigt een werkgroep met de verschillende machtsniveaus zich over deze kwestie. Het Waalse Gewest had een ontwerp van samenwerkingsakkoord opgesteld dat via een dubbel mechanisme van overleg enerzijds en voorafgaande informatie anderzijds eventuele conflictkwesties in de uitoefening van de twee voogdijen ­ de specifieke voogdij enerzijds en de algemene voogdij die onder het gewest valt anderzijds ­ zou kunnen regelen. Betreffende deze kwestie vragen we dat er schot zou komen in het dossier om geruststellingen te kunnen krijgen en de verlammende gevolgen van de coëxistentie van twee voogdijen met uiteenlopende tenuitvoerlegging te kunnen vermijden.

Het laatste punt, dat essentieel is qua weerslag op de gemeentefinanciën, heeft betrekking op de kwestie van de gebouwen. Een aantal beleidslijnen zijn al bekend. De financiering van de politiegebouwen gaat het gewest in ieder geval aan. Het gebrek aan precieze gegevens over de veiligheidsnormen heeft als gevolg dat het Waalse Gewest, meer bepaald zijn departement van Binnenlandse Aangelegenheden, de opstelling van een moratorium nodig heeft geacht, wat problemen geeft op het vlak van de inschrijving in de begroting. Beslist werd heel nauwlettend toe te zien op de beslissingen betreffende de gebouwen. Dit is een belangrijk punt want het heeft betrekking op de investeringen; de overdracht van de gebouwen moet nog worden uitgeklaard.

De Waalse regering bestudeert momenteel een dossier met betrekking tot veiligheidscontracten. Ze overweegt de hernieuwing van de veiligheidscontracten die al bestonden, aangezien ze graag een evaluatielogica zou kunnen integreren in het kader van het veiligheidscontract. Voor dit soort maatregel en voor elk beleid trouwens schijnt het haar belangrijk bescheiden genoeg te zijn om zichzelf in vraag te stellen, te beoordelen wat gedaan werd en na te gaan of de middelen die werden aangewend, ook voor de veiligheidscontracten, wel degelijk beantwoorden aan de oorspronkelijke doelstellingen. A priori heeft hij niets tegen de veiligheidscontracten. Hij is van oordeel dat de gewesten via deze veiligheidscontracten ook hun verantwoordelijkheden moeten nemen in deze fundamentele problematiek die heel terecht vragen oproept bij de mensen.

De besprekingen zijn aan de gang binnen de Waalse regering. Uiterlijk in de komende paar weken zouden ze moeten leiden tot duidelijke beslissingen.

Een lid herinnert aan het feit dat er ­ vooral aan Franse zijde ­ de laatste tijd veel sprake is van het Provinciefonds en van de herdefiniëring of zelfs de modernisering van de rol van de provinciën. Welke mening heeft de minister daarover ?

De Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken behandelt dit onderwerp niet vaak, hoewel het qua opvolging ook onder haar bevoegdheid valt. Een wet over de rol van de gemeenten en de provinciën zal noodzakelijkerwijze aan onze commissie worden overgelegd.

De Vlaamse minister van Binnenlandse Zaken, de heer Sauwens, zegt dat hierover ook in Vlaanderen lang is gediscussieerd. In het begin van de jaren negentig heeft de Vlaamse regering nog voorgesteld de provincies af te schaffen. In het huidige Vlaams regeerakkoord staat dat de provincies blijven bestaan en dat ze een aantal duidelijk omschreven taken toegewezen krijgen. Begin februari heeft de regering beslist wat de kerntaken zijn. We stellen onder meer dat de verschillende bestuursniveaus met elkaar moeten samenwerken in plaats van met elkaar te strijden om meer bevoegdheden. De bevolking heeft hier geen begrip voor en het is mede de oorzaak van de kloof met de burger. De bevolking heeft er geen boodschap aan wie welke bevoegdheid uitoefent; het gaat erom dat de dienstverlening efficiënt en effectief is.

Een tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke taken zo ruim mogelijk moeten worden opgevat. De gemeenten zijn bevoegd voor alles wat van gemeentelijk belang is. Als de gemeenten binnen intercommunales samen iets willen realiseren, dan moet het duidelijk gaan om zaken van lokaal belang. Taken van supralokaal belang horen thuis op Vlaams of provinciaal niveau. Huisvuilophaling en afvalverwerking waren historisch gezien van lokaal belang, maar vanwege de financiële en milieu-effecten zijn ze zo zwaar gaan wegen dat ze beter supralokaal worden georganiseerd. Hij hoopt het debat over de intercommunales dit jaar nog te kunnen afronden zodat een aantal activiteiten die nu nog door intercommunales worden gedaan naar het provinciaal niveau worden overgeheveld zodat een rechtstreekse controle door de Bestendige Deputatie mogelijk is. Vier van de vijf Vlaamse provincies, Oost- en West-Vlaanderen, Vlaams Brabant en Antwerpen, beheren een wegennet. Een aantal van deze wegen kan best aan de steden en de gemeenten worden overgedragen, een aantal andere aan het Vlaams gewest. De provincies zullen binnen het takenpakket dat bij decreet zal worden vastgelegd een belangrijke rol blijven spelen. In eerste instantie pleiten we ervoor het partnership tussen de Vlaamse overheid enerzijds en de 308 steden en gemeenten anderzijds vanuit het nieuwe bestuursakkoord op te bouwen.

Hij dankt de Senaat voor de gelegenheid die hem als Vlaams minister werd geboden om zijn standpunt toe te lichten. De gewesten hebben soms het gevoel dat het federale niveau te zeer een eigen leven gaat leiden waarbij te weinig rekening wordt gehouden met de bestaande bevoegdheidsverdeling en federale samenwerkingsstructuren. Hij betreurt de wijze waarop de federale minister de politiehervorming heeft gereorganiseerd. De Vlaamse regering heeft om informatie moeten smeken en heeft uiteindelijk toevlucht moeten zoeken tot informele kanalen. Het ware beter geweest als zij vroeger bij dit dossier was betrokken. De Vlaamse regering wil de eerste partner van de steden en de gemeenten zijn. Men moet vermijden dat de steden en de gemeenten twee financieringskanalen en twee voogdijoverheden krijgen. Op basis van de staatshervorming is het duidelijk dat de deelstaten als toezichthoudende overheden ervoor zorgen dat er een financieel sluitende meerjarenplanning is. Via het Gemeentefonds, het investeringsfonds en andere subsidiekanalen gaat nu reeds meer dan 100 miljard van de Vlaamse begroting naar de steden en de gemeenten. De Vlaamse Gemeenschap wil medeverantwoordelijkheid dragen, maar men moet haar in staat stellen dat te doen. Het basisprincipe is dat alle bestuursniveaus zelf moeten instaan voor de financiële gevolgen van hun eigen beleidsdaden. Het sluitstuk van ieder financieel beleid is de fiscale autonomie waarbij de steden en de gemeenten de vrijheid krijgen om te doen wat ze nodig en nuttig achten. Ze vragen om hun meerjarenplannen te kunnen opstellen op basis van gegevens die zo accuraat mogelijk zijn. In de huidige omstandigheden is dit onmogelijk en hij kan zijn taak als toezichthoudende overheid dan ook niet naar behoren uitoefenen. Hij vraagt dan ook duidelijke informatie over de financiële gevolgen van de politiehervorming, het asielbeleid, enz. Het financiële evenwicht is om tal van redenen erg broos. Door de liberalisering van de energiemarkt zal een verdoken belasting op energieverbruik wegvallen. De federale overheid mag de gemeenten niet aan hun lot overlaten. Pas dan is het echte democratische debat over uitgaven en ontvangsten mogelijk.

4.3. Hoorzitting met de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden

De heer de Donnéa zou het opnieuw willen hebben over de uitoefening van het administratief toezicht over de politiezones.

Het toezicht dat werd ingesteld door de wet van 5 december 1998 heeft inderdaad de aard van een specifiek toezicht dat wordt uitgeoefend door de federale overheid. Daaruit volgt dat dit laatste toezicht tegelijkertijd exclusief is op de vlakken waarop het formeel zou kunnen worden uitgeoefend, maar dat het tevens beperkt is tot de aangelegenheden die door de wetgever werden voorbehouden aan de overheden die belast zijn met zijn toepassing.

In sommige gevallen is een parallel toezicht evenwel niet uitgesloten. Naar het voorbeeld van de federale overheid die het toepassingsgebied en de modaliteiten in verband met de uitoefening van het specifieke toezicht heeft bepaald, zouden de gewesten ­ in theorie, want we nemen een andere richting op wettelijk vlak ­ verplicht zijn onverwijld gelijkaardige maatregelen te nemen, of minstens te voorzien, zodat we de hypotheses van een parallel toezicht en dus ook die van eventuele geschillen kunnen identificeren, om er iets aan te doen, bijvoorbeeld via een samenwerkingsakkoord. Het is dus nodig systemen ter voorkoming van conflicten en ter overleg te voorzien om te vermijden dat zowel de federale overheid als de gewesten tegenstrijdige beslissingen zouden nemen als ze ieder van hun kant optreden in het kader van hun exclusieve bevoegdheden.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State over een voorstel tot ordonnantie dat werd ingediend bij de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, lijkt het onbetwistbaar dat de bevoegdheden van de federale overheid en de gewesten aanleiding geven tot een parallel toezicht dat zorgvuldig moet worden onderscheiden van een gezamenlijk toezicht. Een voorbeeld van parallel toezicht : u neemt een beslissing A en ik neem een parallelle beslissing over hetzelfde onderwerp. Bij een gezamenlijk toezicht moet de beslissing door de twee betrokkenen gecontrasigneerd worden.

Om dit probleem op te lossen, heeft de minister van Binnenlandse Zaken een werkgroep opgericht die het onderwerp onderzoekt. De regering zou gekozen hebben om via de wettelijke weg te werken, dat wil zeggen een artikel van de Grondwet hervormen en vervolgens een uitvoeringswet nemen om het probleem op te lossen.

Ter herinnering, het specifiek toezicht van de federale overheid slaat op aangelegenheden die verband houden met het operationeel organiek kader en dat van het administratief en logistiek personeel van de lokale politie; met het budget van de lokale politie en de wijzigingen die hierin zullen worden aangebracht; met de rekeningen van de lokale politie en met de jaarrekening van de ontvanger; en tot slot, met de schuldherschikking. Al deze aangelegenheden hebben betrekking op het personeel of op budgettaire aangelegenheden.

Op het vlak van het algemeen toezicht tot opschorting en opheffing is het gewest in de huidige stand van de wetgeving bevoegd voor de bepaling van de wijze van toekenning en de voorwaarden voor de overheidsopdrachten, leveringen en diensten waarop de besluiten en de normen bedoeld in hoofdstuk II van titel IV van de wet van 7 december 1998 van toepassing zijn en ook voor het plaatsen van deze opdrachten. Krachtens een federale norm kan een gemeente bijgevolg verplicht zijn een opdracht te plaatsen voor een of andere aankoop van uitrusting voor de politie, maar, als ze de in het Belgisch recht omgezette Europese richtlijnen niet naleeft, zou de toezichthoudende minister wettelijk kunnen verplicht worden tot de opschorting of opheffing van een opdracht die het specifieke toezicht elders zou verplicht gemaakt hebben. Het zou volstaan dat een gemeente nalaat de aankondiging voor de opdracht te publiceren in het PEG om de toepassing van het toezicht op de wettelijkheid verplicht te maken.

Het gewest oefent ook het algemeen toezicht uit betreffende de uitgaven die vereist worden door dringende en onvoorziene omstandigheden. Dat zou het geval zijn voor dringende reparaties in een commissariaat waarvan het dak zou instorten bijvoorbeeld. Voorts wordt dit toezicht uitgeoefend op de aanwerving, de benoeming en de bevordering van de leden van de lokale politie. Dit kan ook een bron van conflicten zijn tussen de federale overheid die een organiek kader oplegt en een gemeente die dit organiek kader wel in acht neemt maar andere statutaire bepalingen in de wind zou slaan.

Inzake het goedkeuringstoezicht, dat regionaal is, wordt bedoeld : het operationeel personeelskader en het administratief en logistiek personeelskader van de lokale politie; het geldelijk statuut en de loonschalen, de vergoedingen en de toelagen voor dit personeel : de beslissingen betreffende de financieringswijze voor de pensioenen; het budget van de lokale politie en de wijzigingen die erin worden aangebracht; de rekening van de lokale politie en de jaarrekening van de ontvanger; de consolidatie en de herschikking van de financiële lasten van de leningen die werden aangegaan voor de financiering van de lokale politie; en de keuze van de plaatsingswijze en de bepaling van de voorwaarden voor de opdrachten voor werken; leveringen en diensten.

Voor zover het gewest het opportuniteitstoezicht niet zou uitoefenen, zou er geen enkel conflict kunnen rijzen omtrent de toepassing van het door de federale overheid bepaalde administratief en geldelijk statuut, noch inzake de financiering van de pensioenen. Conflictsituaties zouden dus desgevallend kunnen ontstaan omtrent de begroting en de wijziging van de begroting; omtrent de rekeningen en de jaarrekening van de ontvangers, hoewel het op dit vlak eerder zou gaan om interpretatieproblemen in verband met de boekhoudkundige techniek; omtrent de schuldherschikking en tot slot omtrent de overheidsopdrachten met betrekking tot de normen die in de wet van 7 december 1998 werden bepaald.

Wat het Brusselse Gewest betreft, bestaat er een bijkomend probleem.

Dit brengt met zich mee dat de vice-gouverneur moet nagaan of de gemeenten de taalwetgeving naleven. Dit zou dus ook gelden voor de politiezones. De werkgroepen die door de minister van Binnenlandse Zaken werden samengesteld gaan na hoe dit taaltoezicht kan worden georganiseerd.

Het lijkt me dus dat het nodig is wetten op te stellen. Een samenwerkingsakkoord zou ongetwijfeld niet volstaan. Aangezien de regering het terecht van plan is, zal er naar alle waarschijnlijkheid een wetgeving nodig zijn die op haar beurt niet opnieuw potentiële conflicten creëert tussen het regionaal toezicht en het door tussenkomst van de gouverneurs uitgeoefende specifieke toezicht van de minister van Binnenlandse Zaken, in eerste instantie alleszins.

Het gewest wacht op de teksten; het is slechts op dat moment dat het een welomlijnd overleg kan aanvatten met de minister van Binnenlandse Zaken en de ministers voor de institutionele hervormingen over deze delicate kwesties. Uiteraard zouden de beslissingen betreffende de politiezones geen aanleiding mogen geven tot onoverkomelijke problemen voor sommige gemeenten, en zo de gewesten moeilijk op te lossen budgettaire of andere problemen stellen.

Voor het overige is het duidelijk dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te maken heeft met dezelfde bekommernissen als de andere twee gewesten, onder meer met betrekking tot het begrotingsevenwicht. Maar op dat vlak veronderstelt de minister-president dat de grote burgemeesters die onderhandeld hebben met de federale overheid al hun verantwoordelijkheden terdege hebben opgenomen en nooit meer zullen komen weeklagen bij de gewesten dat ze zich hebben laten beetnemen door de federale overheid.

Een lid verklaart dat ook hij dat gevoel heeft, want de burgemeesters van de middelgrote gemeenten die de burgemeesters van de grote gemeenten hebben zien onderhandelen, kregen het soms even benauwd. Ze hadden immers altijd het gevoel in die gevallen dat al de elementen ­ en vooral dan de problemen van de kleine gemeenten ­ niet noodzakelijk in acht worden genomen.

Een ander lid stelt vast dat de minister-president van het Brussels Gewest niet aanwezig was toen hij zijn vraag stelde over de veiligheidscontracten; hij zou die vraag ook aan hem willen overleggen. In het kader van die contracten verschaften de gewesten een supplement in het kader van de veiligheid en de preventie. Hij zou graag weten of het Brusselse Gewest het tot hiertoe toegekende bedrag zou behouden en hoe het aspect veiligheid kan worden onderscheiden van het aspect preventie. Het federale niveau is tot een oplossing gekomen met de gemeenten in dit kader, maar de gewesten blijven in ieder geval complementair. Hoe zou het Brussels Gewest deze complementariteit waarnemen ?

De minister-president brengt in herinnering dat tot op heden, het Brusselse Gewest tegelijkertijd projecten financierde die horen bij preventie, schoolpromotie, beveiliging van gebouwen, sociale huisvesting, dit wil zeggen projecten die hielpen bijdragen tot preventie. Maar het Brusselse Gewest betaalde ook premies aan de politiemannen om de aanwerving te vergemakkelijken door middel van een aantrekkelijker geldelijk statuut. Het kwam ook tussen op het vlak van de premies. Dus bestond er een tussenkomst op het vlak van het veiligheid en niet alleen op dat van de preventie. Vanaf 1 januari 2002 verbiedt de wet ons hiermee door te gaan. Het feit dat het gewest niet langer bepaalde voor de politie bestemde uitgaven mag financieren ten bate van de gemeenten wil zeggen dat de middelen opnieuw vrijkomen en dus opnieuw worden ingezet in een gemeenschappelijke pot die de financiering van nieuwe initiatieven inzake preventie zal mogelijk maken ten gunste van de gemeenten en niet van de politiezones. Krachtens de wet kunnen we immers niet langer rechtstreekse of onrechtstreekse subsidies verlenen aan de politiezones als dusdanig, maar we kunnen doorgaan met het subsidiëren van gemeentelijke acties die bijdragen tot de veiligheid door middel van een betere preventie. We zijn van plan dit te blijven doen en in 2002 minstens hetzelfde bedrag te besteden aan de inspanning op het vlak van de veiligheid, aangezien we tot het einde van 2001 jaar kunnen doorgaan zoals we altijd hebben gedaan. De veiligheidscontracten die al tot 30 juni werden verlengd, zullen nogmaals worden verlengd tot 31 december 2001. Voor in 2002 zijn we al aan het nadenken over andere middelen dan uitgaven op het vlak van de politie om de gemeenten te helpen de veiligheid op hun grondgebied te verbeteren.

Een lid neemt het antwoord van de minister-president te baat om de commissie op de hoogte te brengen van de brief die ze pas heeft ontvangen van de heer Duquesne als antwoord op een aan hem gerichte brief : « Uw brief waarin u me deelgenoot maakt van uw bezorgdheid over de toekomst van de contracten inzake veiligheid en maatschappelijke preventie heeft mijn volle aandacht gehad. Op dit vlak wil ik u graag meedelen dat de kern de beslissing heeft genomen deze contracten tot 31 december 2001 te verlengen, zowel hun luik « politie » als de luiken in verband met de preventie en de preventiecontracten. Deze beslissing zal binnen enkele dagen in de raad worden geformaliseerd. Deze verlenging tot het einde van 2001 zal worden aangewend om de kwaliteit van de contracten te verhogen om er echte werktuigen voor preventie en veiligheid van te maken. De gemeenten met een dergelijk contract zullen binnenkort ook een methodologische handleiding krijgen voor de inwerkingstelling van de contracten en ze zullen kunnen genieten van de hulp van twee universiteiten voor de evaluatie van de projecten die binnen de contracten worden ontwikkeld. Dit werk zal bovendien gebeuren in overleg met de federale overheid, de gemeenschappen, de gewesten en de gemeenten. »

Een lid herinnert eraan dat tijdens een vorige vergadering werd gesteld dat alle elementen aanwezig zijn om een definitieve beslissing te nemen over de langetermijncontracten. Hij stelt vast dat de zaak tot 31 december van dit jaar wordt verlengd. Hij kan aannemen dat alles nog even op een rijtje wordt gezet, maar het ontgoochelt hem dat opnieuw met een periode van zes maanden wordt gewerkt.

De minister-voorzitter van het Brussels Gewest heeft gewezen op de veelzijdigheid van de voogdij. Als hij hem goed heeft begrepen, acht hij het nuttig om een aantal zaken wettelijk te regelen. Hij had het met name over de politiezones. Spreker kan dan ook enkel betreuren dat men er in het tweetalige Brussels Gewest toch maar is in geslaagd om in bepaalde zones eentalige politieraden samen te stellen. Hierdoor zal men verplicht zijn wettelijke regels op te leggen. Hij had gehoopt dat dit niet nodig zou zijn geweest. De gemeenten vragen steeds om autonomie voor het samenstellen van de lokale politiekorpsen en de politieraden, maar brengen geen respect op voor de tweetaligheid op het terrein. Zo vragen ze om inmenging van de federale overheid. Het voordeel van een wettelijke regeling is dat elke discussie overbodig wordt. Hij vermoedt dat de oproep van de minister-voorzitter ingegeven is door het verlangen om dergelijke stommiteiten in de toekomst te vermijden.

Een ander lid wijst erop dat de agenda voorzag dat de commissie ging debatteren over de financiële implicaties van de politiehervorming. Hij heeft dan ook de lijst opgevraagd van de politiezones en de middelen die ze ontvangen, zoals de solidariteitsbijdragen. Het solidariteitsfonds is voor de drie ministers zeer belangrijk. Als hij de bedragen optelt, dan betalen de 26 Vlaamse politiezones in totaal 420 miljoen aan solidariteitsbijdragen, tegenover 148 miljoen voor de Waalse en 343 miljoen voor de Brusselse politiezones. De Vlaamse politiezones ontvangen 292 miljoen uit het fonds, de Waalse 686 miljoen en de Brusselse niets. Er is dus sprake van een transfer. Moeten de bevoegde gewestministers niet met de federale minister van Binnenlandse Zaken overleggen en erop aandringen dat de verhouding tussen bijdragen en ontvangsten evenwichtiger wordt ? Hij neemt aan dat hij niet aan de twee nog aanwezige ministers (de Waalse en de Brusselse) moet vragen terzake een initiatief te nemen aangezien zij de bevoordeelde partij zijn. Misschien moet de commissie de federale minister hierover ondervragen. Waarom beschikt de commissie niet eerder over dergelijke onthutsende cijfers ?

Minister Michel beweert dat het een solidariteitsprincipe is dat op federaal niveau ter sprake kwam. Iedereen heeft de waarden die hij wil op dit vlak. Hij verheugt zich erover dat waarden zoals solidariteit deel uitmaken van de werkelijkheid, ook op federaal niveau.

De minister-president de Donnéa antwoordt op de vraag nopens de tweetaligheid dat het volgens hem ook beter zou geweest zijn indien de twee taalgemeenschappen op vrijwillige basis in alle Brusselse politieraden vertegenwoordigd zouden zijn. Het is bijzonder jammer dat dit niet gebeurd is, maar de wet van 1998, die iedereen mee goedgekeurd heeft, verplicht dit niet.

Inzake de solidariteitsbijdrage is hij het met de heer Michel eens dat wij hulde moeten brengen aan de solidariteitszin van de burgemeesters. Het gaat om een intergemeentelijke solidariteit die door de burgemeesters spontaan werd aanvaard.

Een lid denkt dat het misschien toch interessant is dat mevrouw Detiège hierover aangesproken wordt, want van de 426 miljoen waarover hij spreekt, komen er 226 miljoen uit de stad Antwerpen die virtueel failliet zou zijn.

4.4. Hoorzitting met mevrouw Detiège, burgemeester van de stad Antwerpen

Mevrouw Detiège noemt de politiehervorming voor de gemeenten een belangrijke gebeurtenis. Over enkele weken start men met het nieuwe statuut en tot voor kort bestonden er nog veel onzekerheden inzake financiering en statuut. Men weet dat de agenten hun toekomstig statuut zullen moeten kiezen, maar men weet ook dat de software die toegestuurd wordt, niet compatibel is en dat vooral de mensen op het veld gedurende een bepaalde periode in onzekerheid zullen leven. Dat is geen gezonde situatie.

Volgens de gegevens waarover zij beschikt, zal het sociaal secretariaat maar op 1 januari 2003 beginnen werken. Dat betekent dat men in de overgangsperiode van twee jaren zijn plan zal moeten trekken. Ook het medisch statuut is niet helemaal rond.

Ze heeft ook enkele opmerkingen over het aantal mensen dat aan de politie zal worden toegewezen. Dat is onrechtstreeks een antwoord op de vraag die zo-even gesteld werd. In Antwerpen gaat het om 1 920 agenten en 220 rijkswachters, of in totaal 2 140 korpsleden. De 220 rijkswachters die er in principe zouden komen ­ zij legt de nadruk op « in principe » want het zullen er minder zijn ­ brengen het werk van ongeveer 380 personen mee. Dat is een eerste element inzake het tekort van 600 politieagenten in Antwerpen waarvan de pers gewag maakte. Een tweede element is dat de pensioengerechtigde leeftijd door de nieuwe wetgeving op 58 jaar in plaats van op 60 jaar wordt gebracht. In 2001 zullen er 132 mensen vroeger met pensioen gaan dan oorspronkelijk gepland. In 2002 zijn er dat nog 47. Er zullen ook minder federale politieagenten beschikbaar zijn dan nu.

Het bericht in de pers is niet helemaal correct omdat de stad Antwerpen proactief zal werken om politieagenten aan te werven. De Vlaamse regering zal niet reageren omdat zij het behoeftenplan niet overschrijdt.

Er waren in het verleden wel problemen met de hulpagenten. Omwille van het veiligheidscontract zijn er in Antwerpen twee categorieën hulpagenten die op twee verschillende manieren worden betaald. Een deel van deze agenten is namelijk contractueel aangeworven en een ander deel statutair. Daarom had de stad de Vlaamse regering een gelijkschakeling gevraagd voor deze agenten die allen voor hetzelfde examen geslaagd zijn en hetzelfde barema krijgen, zodat zij in orde zouden zijn op de datum waarop het nieuwe statuut in voege treedt. Dit dossier is geblokkeerd, maar spreekster hoopt dat deze situatie spoedig zal worden geregeld. Het bericht over het tekort moet dus genuanceerd worden omdat er wel rekening wordt gehouden met de uitstoot, maar niet met de instroom, bijvoorbeeld ook niet met de 100 mensen die thans in de politieschool hun opleiding volgen.

Wat de financiering betreft, heeft de stad berekeningen laten maken en volgens de tabel die op 6 maart tijdens de vergadering met de VVSG en andere structuren door de Eerste minister Verhofstadt is uitgedeeld, krijgen ze 1,469 miljard volgens de norm van 686 000 frank per kop. Daar gaat de solidariteitsbijdrage van 226 miljoen van af. In de praktijk betekent dat dat de stad, in plaats van 686 000 frank per kop, gedurende de eerste jaren slechts 580 000 frank zal krijgen. In de laatste kolom is een kleiner bedrag per eenheid vermeld dan in de andere steden. Die solidariteit is degressief. Er is een tabel voor twaalf jaren opgemaakt. Er zijn kostprijsberekeningen gemaakt voor het personeel. Alleen het inschalen van de Mammoetwet ­ de berekening werd gemaakt voor volgend jaar ­ betekent een meerkost van ongeveer 748 miljoen voor de begroting van de politie voor het verkeer en ongeveer 233 miljoen voor burgerpersoneel en kledij. Alles bijeen komen we op een bedrag van 1,241 miljard of ongeveer het bedrag dat bij dotatie wordt toegekend. Deze begroting betekent bijgevolg geen winst of verlies, alleen blijven er voor dit jaar nog een hele reeks onzekerheden bestaan.

Antwerpen is een pilootzone voor de eenmaking van de lokale politie. Daar werd hard aan gewerkt en er is daarvoor een bedrag van 37 miljoen beloofd. Tot nog toe heeft de stad daar nog geen frank van gekregen, maar spreekster rekent erop dat dit spoedig in orde komt.

Op 1 april 2001 vertoont de begroting voor de politie van dit jaar ernstige tekorten, namelijk 388 miljoen voor het burgerpersoneel en 415 miljoen voor de werkingsmiddelen, samen 803,9 miljoen. De minister heeft zich geëngageerd om ongeveer 388 miljoen op de voorschotten terug te storten. De stad recupereert dus een deel, maar het andere deel blijft onzeker, wat belet om bepaalde zaken te doen. Er zal met minister Sauwens moeten worden gepraat om een aanvulling van onze begroting te krijgen wat niet zo evident is. Uit de Vlaamse pers blijkt dat de Vlaamse regering moeilijk doet over aangepaste begrotingen. De stad heeft voorstellen geformuleerd, maar zit nog altijd in een impasse.

De stad zal ook geconfronteerd worden met problemen inzake veiligheidscontracten. Het nieuws dat we zo-even gehoord hebben is zeer positief. Volgende maandag wordt het veiligheidscontract tot einde juni 2001 aan de Antwerpse gemeenteraad voorgelegd omdat dit het enige schriftelijke bewijs is waarover men tot nog toe beschikte. Wel was er de mondelinge toezegging dat dit zou lopen tot het einde van 2001, maar zonder schriftelijke bevestiging.

Er is toegezegd dat het sociale luik van het preventiecontract wordt voortgezet. Op de vergadering van 6 maart 2001 bij eerste minister Verhofstadt is verklaard dat het burgerpersoneel van dat veiligheidscontract nog zal worden betaald, maar het politionele deel moet worden opgevangen door het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld.

De stad heeft dus een goedgekeurde technische begroting qua veiligheidscontracten. Verder wilde men niet gaan en alle werkingskosten voor de politie zijn uit deze begroting uitgehaald. Dat betekent eigenlijk in theorie dat de politie op 1 april 2001 met vakantie moet worden gestuurd en op 1 januari 2002 terug moet worden opgeroepen. Dit zal uiteraard niet gebeuren in de praktijk.

4.5. Hoorzitting met de heer Van Reusel,
hoofdcommissaris van de politie van de Stad Brussel

In naam van de politiemensen bedankt de heer Van Reusel de senatoren en kamerleden voor de Octopuswet die ze hebben gestemd. Het is een van de mooiste wetten in alle politielandschappen, in Europa en misschien in de wereld. De politiewereld heeft nochtans de aandacht gevestigd op de struikelblokken in verband met de toepassing en daar zijn we nu bij beland. De spreker kan de kostprijs van de hervorming voor de politie van Brussel niet precies inschatten en stelt zich vooraf enkele vragen.

De federale dotatie berust op een norm die werd berekend door de Katholieke Universiteit van Leuven. Hij stelt zich vragen over deze norm. Vooreerst is er het probleem van de bepaling van de personeelsformatie. Voor de politie is dit de personeelsformatie die bestond op 31 december 1999. Voor de rijkswacht is het die van 23 mei 1998 die geldt. Hij begrijpt niet waarom twee verschillende data werden gekozen. In ieder geval begint het feit dat de invoering van de federale en de lokale politie niet tegelijkertijd gebeurt al nadelig te zijn voor de lokale politie, aan wie gevraagd wordt steeds meer mensen te detacheren naar federale structuren zonder iets in ruil te geven.

Onder het hoofdstuk in verband met de kwaliteit heeft de norm van de KULeuven al de politieagenten en hulpagenten meegerekend voor de politie. Voor de politie van Brussel bijvoorbeeld, in de rubriek « Agenten en hulpagenten », bestaat het organiek kader uit 1 574 agenten plus 243 hulpagenten. In feite omvat de personeelsformatie van 31 december 1999 uit 1 341 agenten, officier-inspecteurs en 207 hulpagenten, dit wil zeggen een totaal van 1 548. Voor de vroegere rijkswacht daarentegen waren er op 23 mei 1998 238,8 rijkswachters in de Brusselse brigade. Voor de twee korpsen samen maakt dat 1 786 manschappen.

Er is wel sprake van enige vertekening omdat de federale dotatie onder meer gebaseerd is op het effectief kader, eerder dan op het theoretisch kader. Als we het organiek kader hadden genomen, dit wil zeggen 1 817 met inbegrip van de hulpagenten, plus 238,8 rijkswachters van de landbrigades, zouden we gekomen zijn tot een aantal van 2 055. Vooraleer er begonnen wordt met gelijk welke aftrekking, ontbreken er volgens hem al 269 eenheden. Vervolgens vindt hij dat de hulpagenten ten onrechte worden meegerekend. Een hulpagent heeft immers lang niet dezelfde bevoegdheden als een politieagent want als men zich houdt aan het besluit van 1975 blijven de bevoegdheden beperkt tot het verkeersreglement.

Het beheer van een politiekorps zoals dat van Brussel of Antwerpen is geen kleinigheid : het gaat om een onderneming met bijna 2 000 mensen. Dit beheer zal nog ingewikkelder worden door de talrijke repercussies van het « Mammoet-koninklijk besluit » dat nog niet verschenen is. Dat zal gevolgen hebben voor de keuze die de agenten tegen 1 april 2001 moeten maken tussen het oude en het nieuwe statuut. Tot op heden is hij niet in staat een antwoord te geven op de vragen van zijn politiemensen omdat er geen besluit is.

In de korpsorganisatie zelf gaan er heel veel veranderingen plaatsgrijpen, gelet op de sociale maatregelen waarmee de KUL-norm geen rekening heeft gehouden. De politiemannen van meer dan 53 jaar zullen niet langer tijdens de nacht moeten werken. Als die « oude mannen » van meer dan 53 jaar echter niet meer aanwezig zijn tussen 22 uur 's avonds en 7 uur 's morgens zullen andere personen wel hun plaats moeten innemen !

Vervolgens is een rustperiode van 11 uur verplicht tussen iedere dienstprestatie bij de politie. Nu is het echter zo dat een aantal politiemensen die in Brussel werken uit Vlaanderen en uit Wallonië komen. Op het sociale vlak zal rekening moeten worden gehouden met deze verplaatsingen.

Een derde soort verandering in de korpsorganisatie : de nachten. Het zal niet langer toegelaten zijn meer dan 54 nachten per jaar te werken, onderverdeeld in zes referentepriodes van twee maanden met maximum 9 nachten per periode. Denk maar eens hoe moeilijk het is een ordedienst op touw te zetten voor een voetbalwedstrijd in het Boudewijnstadion bijvoorbeeld. Als de wedstrijd rond 23 uur gedaan is, dan heeft de politie werk tot drie uur in de ochtend.

Een vierde soort maatregel : de pensioenen. Thans is het zo dat een politieagent of -inspecteur op de leeftijd van 60 jaar met pensioen gaat. Volgens het Mammoetbesluit zal een politieagent vervangen moeten worden als hij 58 jaar wordt. Thans nemen de officiers hun pensioen op de leeftijd van 65 jaar. In de toekomst zal dat op de leeftijd van 60 jaar gebeuren.

Bovendien bestaan er mogelijkheden ter voorbereiding van het pensioen ­ brugpensioen op 56 jaar ­ en 4/5 werk.

Een vijfde soort maatregel : de weekends. De politieagenten zullen in staat moeten zijn om per periode van twee maanden vier weekends vrij te hebben.

Tot slot, een laatste invloed op de organisatie : een dienstprestatie zal niet langer dan 10 uur mogen duren. Dat is weinig ! De Brusselse politie is gewoon 12 uur te werken. Voor de bewaking van het Brusselse Justitiepaleis (correctionele rechtbank, politierechtbank, Hof van Cassatie, transfer van de gevangenen, enz.) begint het werk om 7 uur 's morgens en het eindigt om 20 uur of zelfs 21 uur, ook in het weekend. Werken in twee shifts zal nodig zijn.

Anderzijds zullen alle nieuwe opdrachten een weerslag hebben op het financiële luik. We hebben onderzocht welke opdrachten de lokale politie zullen ten deel vallen terwijl dat nu niet het geval is. We hebben er elf opgetekend, gaande van de bewaking van het Justitiepaleis tot de interzonale bijstand, met inbegrip van de financiële aangelegenheden, zij het via bindende omzendbrieven of wetten. Hij houdt de lijst ter beschikking van de commissie.

Wegens het statuut van Brussel vraagt hij 480 rijkswachters (dit cijfer houdt geen rekening met het huidige tekort). In principe, volgens de KUL-norm, zou hij 238,8 rijkswachters krijgen.

De lokale politie is resoluut bereid om al de opdrachten die ze krijgt van de federale overheid op zich te nemen ­ ze is daarvoor opgeleid ­, maar om dat te doen zullen ze de middelen moeten krijgen, onder meer inzake het personeel.

Wat de begrotingen betreft, zou de politie van Brussel op basis van het vroegere cijfer van 673 000 frank, 1 050 611 333 frank krijgen. Zoals we pas hebben vernomen, is er thans sprake van 686 000 frank in plaats van 673 000 per eenheid en zal er een lichte verbetering komen.

Als de politiezone 238 rijkswachters kreeg, zou de « winst » op de lonen van deze 238 rijkswachters een half miljard bedragen.

Aangezien de zone 480 rijkswachters eist, zou de winst uiteindelijk op nul kunnen, als alleen rekening wordt gehouden met de lonen. En dan zijn er ook nog alle premies en andere financiële implicaties. Hij zal enkele premies opnoemen. Het is waar de dat politiemensen veel meer zullen verdienen, namelijk 6 tot 10 % meer per maand, wat heel goed is. Maar deze verbetering zal ten laste van het lokale niveau vallen, en bij wat hij al heeft uitgelegd op het vlak van de sociale maatregelen komen ook nog de pensioenen en de overuren. Voor de Brusselaars zal de taalpremie met 2 000 frank bruto per maand worden verhoogd. De « Gewestpremie » ­ die specifiek is voor Brussel ­ zal van 27 000 frank stijgen tot 70 000 frank in de toekomst. Hij zal al de cijfers niet aanhalen; ze liggen ter beschikking. Er bestaan ook premies voor de « telefoon », voor « onderhoud van de uitrusting » en voor « motorrijders » die nu niet bestaan. Er zijn premies voor « recherche », premies voor de honden, premies voor wijkwerking, premies voor « stagebegeleiders », toelagen voor ononderbroken dienst voor mensen die bereikbaar zijn of teruggeroepen kunnen worden.

Bovendien zal Brussel de eer hebben ieder jaar vier Europese toppen te herbergen. Per top brengt dat 38,5 kosten meer voor de politiebegroting.

En dan is er nog ASTRID : de onkosten voor het lokale niveau bedragen 170 miljoen, plus 16 miljoen per jaar voor de abonnementen. Er moet ook rekening worden gehouden met het gerechtelijk laboratorium ­ voor iets grondiger bestudeerde afdrukken ­ enz.

Tot slot heeft de stad momenteel enorme recruteringsproblemen. Het is niet het enige beroep met veel te weinig roepingen, maar de veiligheid is een recht en dat vereist bijzondere aandacht.

De minister van Binnenlandse Zaken gaat een wervingscampagne lanceren die zal mogelijk maken tussen 1 300 en 1 400 politiemensen aan te werven in het eerste jaar. Dat zal niet genoeg zijn. We hebben gehoord hoeveel het tekort ongeveer zal zijn in Antwerpen. In Brussel zijn we momenteel met 300 mensen te weinig. Hij heeft geen berekening gemaakt over de vertrekken wegens pensioen, maar hij lanceert een noodsignaal voor de aanwerving binnen de politie.

Er zijn 38 000 politiebeambten in België; dat is voldoende, maar de spreiding is slecht. Voor hem was de filosofie van het Octopusplan dat de lokale politie, de basispolitie, de voornaamste zou zijn. Het is die politie die de bevolking vraagt. Als de lokale politie slechts 7 500 vroegere rijkswachters kreeg, dan zouden we komen tot 25 500. Er zullen er 12 500 zijn die federaal blijven. Hij twijfelt aan de noodzaak van zo'n federaal korps. Tot slot is er nog het CALOG, waarvan hij de impact op de begroting niet kent. Er zijn nog geen subsidies voor dit administratief en logistiek kader.

Hij stelt voor om per zone te onderhandelen, want de ene zone is de andere niet. Hij onderstreept eens te meer dat de democratie rechtstreeks op het spel staat in de grote steden. Het is daar dat de onveiligheid van de hardste en meest gewelddadige soort wordt vastgesteld.

De stad Brussel telt 1 800 politiebeamten. Met alle middelen wordt gepoogd er nog meer aan te werven. Het is zelfs geen kwestie van besparingen meer. Ingeval van inwilliging van zijn verzoek om 480 rijkswachters te krijgen, zal hij zich uit de slag trekken om alle nieuwe opdrachten uit te voeren. Dat men de 1 080 000 000 frank (d.w.z. 480 x 2 250 000 frank per rijkswachter) plus de repercussies van het mammoetdecreet maar betaalt, en de stad zal het redden.

Een ander lid hoort de Commissie klagen aan dat hij voor het lokale niveau te weinig rijkswachters krijgt. Spreekster denkt in dat verband concreet aan een « incident » dat hier in een andere context besproken is, namelijk bij de enorme toevloed aan asielzoekers op het einde van vorig jaar. Er was toen een probleem van opvang. De lokale politie verklaarde zich hiervoor onbevoegd en de federale politie kaatste de bal terug naar de lokale politie. Hoe ziet u de taakverdeling ? De burgers vinden het immers niet zo belangrijk dat die rijkswachters lokaal dan wel federaal worden ingeschakeld, wel dat de problemen worden opgelost. Bestaat er al een taakverdeling op papier of heeft u daar nog inspraak in ?

Nog een ander lid heeft een eerste opmerking bij het rekruteringsprobleem. Uiteraard worden alle politiediensten hiermee geconfronteerd. Kan dat echter worden opgelost met een publiciteitsbrochure over de municipal police die alleen in het Engels bestaat en die hij onlangs in handen kreeg ? In dit land zijn er drie officiële talen grondwettelijk vastgelegd en het Engels hoort daar niet bij. Hij begrijpt bijgevolg niet goed wat een Engelstalige publiciteitsbrochure in Brussel kan aanbrengen. Wie hoopt men daarmee te rekruteren ?

Ten tweede is hij van oordeel dat de commissaris het probleem van de uren nogal snel afhandelt, terwijl het daar toch gaat over het sociale leven van bijna 2 000 mensen en gezinnen waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt. Spreker vindt dit een fundamentele en belangrijke discussie. De commissaris spreekt over 10 uren en 12 uren, en zegt dat hij de agenten graag 12 uren ter beschikking heeft of dat ze voor sommige opdrachten 12 uren ter beschikking zouden moeten zijn, maar hij zegt anderzijds dat 10 uren het maximum is. In Antwerpen woedt een discussie over de verschillende reeksen : 8, 10 of 12 uren. Er moet daarin een lijn worden getrokken. Op dit ogenblik wordt er nooit zonder overuren gewerkt. Hij weet dat de wedde van een politieagent soms voor 30 tot 55 % uit overuren bestaat. Een politieagent die een uur vóór het einde van zijn dienst nog een vaststelling doet, heeft immers nog enkele uren administratief werk en maakt telkens automatisch overuren. Een politieagent die hij van zeer nabij kent, was nooit op tijd thuis. Dat is uiteraard goed voor de loonstrook, maar niet voor de loonmassa van de werkgever. Daarom is het belangrijk over de uren te praten. Indien iemand 10 of 12 uren ter beschikking staat, maakt dat een groot verschil in overuren. Een eenstemmige visie hierover dringt zich op.

Nog een laatste opmerking specifiek over Antwerpen : hij leest in een krant dat de korpspsycholoog in Antwerpen een studie gemaakt heeft over de cultuurverschillen tussen de rijkswacht en de politie. Het zou voor de commissie bijzonder interessant zijn om deze studie te kunnen inzien. Die cultuurverschillen kunnen ons veel leren over de wijze waarop beide korpsen moeten worden geïntegreerd. Het lijkt hem dom om opnieuw een dergelijke studie te maken, wanneer er al een bestaat.

Nog een lid ontwaart enkele contradicties in het verhaal. Er wordt terecht over het wervingsprobleem gesproken. Een middel om daaraan te verhelpen is de job financieel aantrekkelijker te maken, vooral in de grote steden. De commissaris heeft een reeks premies opgesomd, die het budgettair probleem natuurlijk groter maken. Anderzijds is het effect op het pensioen beperkt aangezien het om premies gaat die geen vast deel van de wedde uitmaken, wat dan weer voordelig is voor de begroting. Het is volgens hem contradictorisch te klagen over moeilijkheden bij de aanwerving en tegelijkertijd over de loonlast, temeer omdat die discussie gekoppeld is aan een ander discours waarbij de lokale politie terecht zegt dat de eerstelijnspolitie van het grootste belang is. Dat hoeft voor mij echter niet vertaald te worden in « meer blauw op straat ».

De gemeenten vragen terecht meer inspraak en autonomie. Men wenst de rol van de lokale overheden in de eerstelijnspolitie te beklemtonen. Hij kan dat principe bijtreden omdat de eerstelijnspolitie inderdaad een element van lokale veiligheid is.

Als men ten eerste de eerstelijnspolitie van fundamenteel belang vindt en ten tweede de lokale overheden hierin een centrale rol wenst te laten spelen, kan men ten derde niet zeggen dat de financiering van elders moet komen. Een gemeentelijke autonomie impliceert immers ook een financiële verantwoordelijkheid. De politiehervorming op zich kost geld. De mensen kiezen uiteraard voor het statuut dat de meeste voordelen biedt. Het is dan ook logisch dat de federale overheid die hervorming financiert, omdat zij ze heeft gewild, maar de gemeenten moeten een inspanning doen voor de eerstelijnspolitie, uiteraard binnen normen die voor iedereen haalbaar zijn.

4.6. Hoorzitting met de heer De Grave, voorzitter van de Vereniging van Belgische steden en gemeenten

De heer De Grave wil de commissie graag bedanken omdat ze de Vereniging van Belgische steden en gemeenten op deze hoorzitting heeft uitgenodigd. Hij is blij dat dit een ingeburgerd gebruik wordt. De vereniging werd al gehoord door de Kamercommissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, onder meer betreffende de hervorming van de wedden van burgemeesters en schepenen en betreffende andere onderwerpen. De gewestoverheden hebben ook de gewoonte genomen naar de stem van de Belgische gemeenten en steden te luisteren, wat hem een heel goede zaak lijkt in het kader van de gezond opgevatte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Er moet ook een communicatie in de twee richtingen tot stand kunnen komen in de machtshiërarchie van ons land.

De Vereniging van steden en gemeenten begon al lang voor hij voorzitter werd belangstelling te tonen voor de politiehervorming. Al van voor de zaak-Dutroux had ze immers al meegewerkt aan de voorbereiding van de wet van 1986 die de gemeentepolitie heeft gemoderniseerd. Het is altijd onze bekommernis geweest een doeltreffende politie te hebben, want dat is wel degelijk de essentiële hoedanigheid waaraan een politie moet beantwoorden. Hierbij hebben we evenwel voortdurend oog voor aanwezigheid, nabijheid en lokale autonomie, want we weten ook dat onze medeburgers meer blauwe uniformen van de veiligheidsmachten in de straten van hun gemeente willen zien. Veiligheid is een recht zonder hetwelk vrijheid ondenkbaar is.

Voortaan zullen we beschikken over een politie op twee niveaus. Daarstraks hadden we het over de verantwoordelijkheid van de federale politie, een gespecialiseerde politie die zich moet kunnen ontfermen over uiterst belangrijke gevallen, georganiseerde criminaliteit, de strijd tegen een heleboel grote perversies van onze maatschappij, of het nu gaat om mensenhandel, drugs of het witwassen van geld. Het staat evenwel vast dat onze gemeentelijke politie te maken krijgt met meer en meer verscheiden en belangrijke taken. Voor de Vereniging van Belgische steden en gemeenten is het niet gemakkelijk geweest deze problematiek te bestuderen, want de problemen zijn uiteraard verschillend naargelang het gaat om landelijke gemeenten, kleine of middelgrote gemeenten, dan wel om steden en grootsteden. Bovendien is het waarschijnlijk zo dat de problematiek van steden als Antwerpen en Brussel, die de commissie zopas heeft besproken, ook nog bijzondere gevallen vormen, net zoals Charleroi misschien.

Wat de Vereniging van Belgische steden en gemeenten heeft trachten te doen met de steun van haar drie deelverenigingen, dit wil zeggen de Vereniging van Waalse steden en gemeenten, de Vereniging van steden en gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten, is te komen tot de bepaling van een gemeenschappelijk standpunt. Ze hebben altijd een kritische, maar zo opbouwend mogelijke rol gehad. Dat was niet makkelijk, want de Vereniging van steden en gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werkt niet in dezelfde context als de andere twee organen. Dat heeft uiteraard te maken met de omvang maar ook met het feit dat er in Brussel een conferentie van burgemeesters bestaat die, deels terecht, van mening is dat de politie hun zaak is en niet die van de schepencolleges en gemeenteraden. Het moet gezegd worden dat de nieuwe wetsbepalingen dit standpunt hebben doen evolueren. Op het Waalse en Vlaamse niveau daarentegen was het voor de Vereniging van Belgische steden als dusdanig gemakkelijker om zich als woordvoerder van de verschillende burgemeesters van haar leden te profileren.

Sedert 2001 heeft de eerste minister ze deelgenoot gemaakt aan de besprekingen en de uitwerking van oplossingen omdat hij beseft dat ze haar deel van de verantwoordelijkheid neemt. Samen met de regering heeft ze getracht te komen tot een evenwichtig systeem en ze werd feitelijk betrokken bij de uitwerking van het financiële stelsel, wat niet wil zeggen dat ze niet kritisch is gebleven wat andere punten betreft.

De communicatie bleek moeilijker met de minister van Binnenlandse Zaken. Ze heeft ook contacten gehad met de minister van Pensioenen aangezien het luik met betrekking tot de pensioenen op middellange termijn een essentiële bekommernis vormt voor onze gemeenten.

De wil om samen vooruitgang te boeken was echter aanwezig. Ook al werd het akkoord op het vlak van de financiën in de pers voorgesteld als een akkoord dat vooraf werd gemonteerd tussen de Vereniging van steden en de eerste minister met de verantwoordelijke ministers, moet deze opinie enigszins worden genuanceerd. Vooreerst zijn er een aantal problemen die niet werden opgelost. De heer Van Reusel heeft er daarstraks enkele ter sprake gebracht, zoals de timing van de hervorming, de verschillen tussen de rijkswacht en de gemeentepolitie op het vlak van de toepassing. Tot slot is de taakverdeling tot op heden nog niet echt duidelijk, ze zou zelfs funest kunnen zijn voor de grondslagen van de financiële onderhandeling.

Uiteindelijk blijven de financiële problemen bestaan. De Vereniging van steden heeft aanzienlijke vorderingen kunnen maken in dit dossier, maar er blijven nog een aantal zaken te regelen. De burgemeester van Gerpinnes heeft daarstraks gesproken over de rijkswachtgebouwen die werden overgeheveld naar het gemeentelijk beheer. In welke staat zijn deze gebouwen ? Kunnen ze dank zij de gemaakte wijzigingen in die staat worden aangepast of gebruikt ? Zullen ze verbouwingen moeten ondergaan ? Het aan deze operatie besteedde budget lijkt ons in ieder geval duidelijk niet groot genoeg. Dan is er ook nog het probleem van de recurrente kosten voor het onderhoud van deze gebouwen.

De noodzaak van een heel regelmatige evaluatie moet absoluut worden onderstreept. Hij denkt dat de termijn voor de eerste evaluatie misschien te ver weg werd gepland. Hij denkt dat het perfect mogelijk is de toepassing van deze fusie en de gevolgen voor de gemeenten op kortere termijn te evalueren. Dat is essentieel voor het welslagen van de operatie, om de nodige aanpassingen te kunnen verrichten. Openheid blijft een vereiste. Het is onmogelijk vandaag te zeggen of de op technisch vlak uitgewerkte modellen toepasbaar en leefbaar zullen zijn. Dat is een van de belangrijke conclusies die de Vereniging van steden wil benadrukken.

Hij wil positief blijven : deze hele uitwerking had relatief conflictgericht kunnen gebeuren. De verleiding om de gemeentelijke wereld te verdelen in landelijke, kleine en grote entiteiten was tastbaar bij onze gesprekspartners, maar de Verenigingen van steden en gemeenten zijn solidair gebleven in hun eisen. De atmosfeer is opener geworden en in heel wat gevallen heeft de regering hun suggesties verwelkomd.

4.7. Hoorzitting met de heer Stefan Meijlaers, afdelingshoofd bij de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten

De heer Meijlaers zal kort de verworvenheden opsommen die de gemeenten in de wacht sleepten ten gevolge van de onderhandelingen met de regering.

Wat de verhoging van de dotatie betreft voor de kosten inzake personeel, met name voor de rijkswachters die overstappen, en voor de meerkost voor het statuut van de gemeentepolitie, bekwamen de gemeenten een belangrijke aanpassing. Die aanpassing ligt lager dan gevraagd, maar ­ en dat is wellicht het belangrijkste element van het akkoord ­ de regering heeft er zich toe verbonden om de meerkost voor het statuut na twee jaren te evalueren. Uit simulaties is gebleken dat de meerkost per politieagent in Vlaanderen driehonderdduizend frank per jaar zou bedragen, in Brussel en Wallonië iets minder. De regering is uitgegaan van een meerkost van honderdveertig à honderdnegentigduizend frank. Die bedragen liggen dus meer dan honderdduizend frank uit elkaar. Binnen twee jaren zal de regering die meerkost op basis van de facturen opnieuw evalueren.

Gedurende de eerste twee jaren zal de financiering van de operatie volledig via koninklijke besluiten worden geregeld. Na de evaluatie zal er een echte financieringswet worden opgesteld; alle principes inzake financiering zullen dan in een wet worden verankerd.

De sociale kost voor de rijkswacht werd aanvankelijk niet in rekening gebracht; vandaag wordt daarvoor 2,9 miljard frank uitgetrokken.

Ook voor de gebouwen werd de begroting aangepast.

Onder de voorwaarden die hij zojuist heeft beschreven, is er dus wel degelijk een echt akkoord.

De begrotingsoperatie is overigens neutraal : wat op sommige posten meer wordt uitgegeven, wordt op andere bespaard. Steden en gemeenten die in het verleden veel hebben geïnvesteerd, krijgen vandaag compensaties. De zogenaamde KUL-norm wordt vermenigvuldigd met het bedrag van 686 626 frank. Om deze norm te eerbiedigen zijn er aanzienlijke investeringen in de politie vereist, maar op termijn wordt de lat voor iedereen gelijk gelegd. Als een rijkswachter jaarlijks tussen 1,8 en 2 miljoen kost en voor een bedrag van 686 626 frank wordt gesubsidieerd, terwijl een politieagent jaarlijks slechts 200 à 250 000 frank kost, maar voor eenzelfde bedrag wordt gesubsidieerd, dan doen zones waarin tegenover elke rijkswachter drie politieagenten staan geen verlies. Zones met 80 % politieagenten realiseren echter een bonus. Voor dit mechanisme werd geopteerd. Aanvankelijk werd er slechts in een zeer geringe solidariteit voorzien. De structurele solidariteit was voor ons een belangrijke voorwaarde om het akkoord te kunnen goedkeuren.

Het mechanisme is echter dubbel.

Er werd een solidariteitsfonds opgericht, dat het eerste jaar gespijsd wordt voor een bedrag van 1,4 miljard frank, afkomstig uit de boni van de grote steden en voor één derde uit de verplichte opleg van steden en gemeenten die te weinig in politie hebben geïnvesteerd, dus voor een bedrag van zowat 400 miljoen frank. Gemeenten die te arm zijn omdat het fiscaal vermogen van hun inwoners te laag ligt, kunnen evenwel op een correctiefactor beroep doen.

De toelagen aan het solidariteitsfonds verminderen jaarlijks met ongeveer 10 %. Na twaalf jaren komt er een einde aan dit degressieve solidariteitsmechanisme.

Voor de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten was dit echter onvoldoende. Zij zagen in dit mechanisme een tijdelijk soelaas voor de zones die het moeilijk hebben. Er zijn immers zones die af te rekenen hebben met een deficit van honderd miljoen per jaar. Als het fiscaal vermogen van deze zones structureel te zwak is, dan moet er een beroep kunnen worden gedaan op een structureel solidariteitsfonds, waarvan de werking complementair zou zijn aan die van het eerste fonds.

Dit structureel solidariteitsfonds wordt gespijsd met bijkomende middelen, onder andere 1,8 miljard afkomstig uit de 18,8 miljard van de personeelsdotatie. Daarbij komt nog 0,5 miljard frank waarmee de gemeenten die echt in de problemen zitten, voor een stukje kunnen worden geholpen. Op jaarbasis blijft er echter een tekort bestaan van 1,4 miljard frank enkel en alleen voor de personeelskosten. Hierbij worden gebouwen, uitrusting, wapens en uniformen buiten beschouwing gelaten. Die 1,4 miljard worden degressief door het eerste solidariteitsfonds opgevangen. Vanaf het derde jaar treedt een structureel solidariteitsfonds van 0,5 miljard in werking.

Voor de sociale problematiek en voor de gebouwen van de rijkswacht werd eveneens een oplossing uitgewerkt.

4.8. Hoorzitting met de heer Robert, adviseur bij de Vereniging van Waalse steden en gemeenten

De heer Robert wil graag wat nadere uitleg verschaffen. Om te beginnen merkt hij op dat het akkoord waaraan de pers veel inkt heeft gewijd geen inhoudelijk akkoord is, maar een akkoord over een manier om te werk te gaan, dat wil zeggen om het systeem te testen voor 2001 ­ een overgangsperiode ­ en voor 2002 en dan een evaluatie te verrichten per afzonderlijke zone en zelfs per afzonderlijke gemeente. Dat vormde een conditio sine qua non voor het akkoord van de afvaardiging van de gemeenten tijdens de vergadering met de eerste minister op 6 maart 2001. In de kantlijn van dit soort akkoord en van het dotatiesysteem waarover de heer Meylaers het heeft gehad, zou hij willen opmerken dat de afvaardiging er ook heel nauwlettend heeft op toegekeken dat de nieuwe opdrachten die de gemeenten gaan te beurt vallen niet op een te extensieve wijze worden geïnterpreteerd of, als dat toch gebeurt, dat de overeenkomstige middelen worden toegekend aan de politiezones. De hoofdcommissaris, de heer Van Reusel, heeft het daarstraks gehad over omzendbrief COL 99, die een bepaald aantal verdelingen van de nieuwe taken van de gerechtelijke politie in de zones verduidelijkte. Het werd duidelijk vastgelegd met de eerste minister dat deze interpretatie op een veel minder extensieve wijze zou worden herzien.

Wat de gebouwen betreft blijven er grote onduidelijkheden bestaan. Het spreekt vanzelf dat het akkoord ook onder voorbehoud is van de berekening per zone. Voor het einde van 2002 zou de vaststelling kunnen zijn dat de bedragen die onder andere bestemd zijn voor het onderhoud van de gebouwen ­ de burgemeester van Gerpinnes maakte daarnet gewag van 400 miljoen ­ niet toereikend zijn. De regering waagt het zelfs niet meer een cijfer te geven. Persoonlijk heeft hij de berekening gemaakt; hij komt tot het bedrag van 37 miljoen voor het hele land. Dat is een sprong van 400 tot 37 miljoen, maar misschien kloppen zijn berekeningen niet. Alleszins hoopt hij dat voor de zones. Een ding staat vast : als het cijfer voor het onderhoud zo laag is en als de berekeningsnormen voor de gebouwen leiden tot een onleefbare toestand voor de zones, dan zullen we niet wachten tot op het einde van 2002 om ons beklag te maken bij de eerste minister en bij de minister van Binnenlandse Zaken.

Hij zou het nog kunnen hebben over de veiligheidscontracten en over de bijstand, maar hij denkt dat we het vandaag hierbij zullen houden.

4.9. Hoorzitting met de heer Marchal, burgemeester van Gerpinnes en oprichter van het collectief « Communes citrons pressés »

De heer Marchal legt uit dat de buurtwerking een prioritaire doelstelling vormt die mislukt is.

Om uit te leggen hoe de buurtwerking een prioritaire doelstelling werd in het kader van de politiehervorming, is een terugblik en enige verduidelijking van de algemene context nodig.

Voor een goed begrip van zijn oorsprong moet men teruggaan tot de « moordpartijen in Waals Brabant ».

In die periode, nog niet zo lang geleden, werden verscheidene parlementaire commissies opgericht die tot de conclusie kwamen dat het gevoelig of zelfs gevaarlijk is gerechtelijke opdrachten toe te vertrouwen aan een op militaire leest geschoeide organisatie, in dit geval de rijkswacht.

Het werd ook duidelijk dat de samenhang, en ook de betrekkingen tussen de verschillende gerechtelijke arrondissementen echt volledig zoek waren en dat zelfs de samenwerking tussen de magistraten van de verschillende arrondissementen te wensen overliet.

Het enige destijds gegeven antwoord bestond uit de demilitarisering van de rijkswacht. Het probleem van de communicatie en de betrekkingen tussen de gerechtelijke arrondissementen gaven wel degelijk aanleiding tot enkele aanbevelingen aan de magistraten, maar daar bleef het bij.

De zaak Dutroux en de « Witte Mars » hebben voor mekaar gekregen wat niet gelukt was voor de Brabantse moordpartijen; ze veroorzaakten namelijk een politiehervorming.

Het moet worden gezegd dat de specificiteit van de opdrachten van de verschillende politiekorpsen niet bevorderlijk was voor de onderlinge contacten. En dan spreken we nog niet van de samenwerking. Zo hielden de rijkswacht en de BOB zich bezig met georganiseerde misdaad en zelfs met terrorisme; de GR daarentegen met gemeenrechtelijke misdrijven, financiële delinquentie en de jeugd; de gemeentepolitie was belast met administratieve politietaken en met kleine delicten en, niet te vergeten, de ordehandhaving. Het bleek nodig de lokale politie te versterken om er een eerstelijnspolitie of « community police » van te maken, wat de wens was van de bevolking.

De nieuwe organisatie die geleidelijk tot stand wordt gebracht (een politie op drie niveaus) wordt geacht een samenwerking tussen de verschillende machtsniveaus te bevorderen, dat wil zeggen de basispolitie of « community police » (lokaal), de criminele politie en de federale politie. Coördinerende officiers zullen toezien op de toepassing van het basisprincipe dat erin bestaat informatie uit te wisselen ter wille van de doeltreffendheid.

Bij deze hervorming wordt de nadruk vooral gelegd op het feit dat de basispolitie, dat wil zeggen de lokale politie, zich absoluut moet toespitsen op de buurtwerking : dat is zelfs een van de fundamentele punten. Nu wordt deze zelfde politie ambtshalve belast met een hele reeks « functionele taken » zoals de opheldering van kleine misdrijven, financiële delicten, aangelegenheden op het vlak van de jeugd, de familie, het leefmilieu, het verkeer enz, allemaal taken die een geschikte opleiding veronderstellen die een heel aantal agenten nog moeten krijgen.

Het is onvermijdelijk dat de buurtwerking zal te lijden hebben onder de omvang en de specificiteit van de opdrachten, in die mate zelfs dat enige pro-actieve aanpak moeilijk wordt. In de landelijke gemeenten zal de nieuwe politie zelfs geen tijd meer hebben om zich bezig te houden met sommige taken die als bijkomstig worden beschouwd; ik denk hier aan de verwijdering van distels, het snoeien van hagen en andere problemen in verband met het leefmilieu die vaak geschillen veroorzaken tussen buren ... en soms ontaarden in ernstige feiten. Aan wie zal de oplossing van die problemen nog kunnen worden toevertrouwd op het vlak van onze gemeenten ? Tot hier toe blijft deze vraag onbeantwoord.

Bovendien zal de functionele taak van de « wijkagenten of community police » minder goed vervuld worden dan in het huidige systeem. Van de huidige norm die 1 agent per schijf van 1 000 inwoners vooropstelt, gaan we naar een agent voor 3 000 inwoners ! De buurtwerking die van bij het begin het leitmotiv is geweest van de hervorming, zal dus minder goed worden gewaarborgd.

De heer Marchal doet vervolgens enkele vaststellingen die zijn stelling staven.

Eerste vaststelling : de hervorming brengt de politieagenten zeker niet dichter bij de burgers.

Het tegenargument kan zijn dat deze norm een referentiebasis vormt en dat de gemeenten het personeelsbestand zoveel mogen aanvullen als nodig om een betere buurtwerking te waarborgen. Dat zou evenwel de aanwerving van bijkomende agenten vereisen, en de toestand van de gemeentefinanciën maakt dat niet mogelijk.

Tweede vaststelling : de politieagenten zijn niet klaar om de specifieke functies waar te nemen.

Meer tijd zou nodig geweest zijn. Bovendien staat nog niets vast betreffende de bijscholings- of opleidingsmodules van de politieacademies. Dit gebrek aan opleiding lijkt me momenteel overduidelijk op het vlak van het geheel van het personeel van de toekomstige lokale politie in het kader van de overname van bepaalde specifieke enquêtes die thans onder de bevoegdheid van de gerechtelijke politie en/of de vroegere agenten van de BOB vallen (patrimonium, financiën, witwassen van geld, misdaden, ...). Dit soort enquêtes vereist een adequate opleiding en aanzienlijke capaciteitsmiddelen. De middelen waarover de kleine zones beschikken schijnen niet te overeen te stemmen met die opdrachten of zullen de bepaling van prioriteiten vereisen. Hij denkt dat het goed zou zijn de prioritaire basisopdrachten opnieuw vast te leggen en ze geleidelijk ten uitvoer te leggen. Wie teveel doet, verliest aan kwaliteit. Overigens kunnen we ons bij de tenuitvoerlegging van de « functionele taken » geen vergissingen veroorloven want de minste gebrekkige werking of de geringste onbekwaamheid van de lokale politie om deze opdrachten te vervullen, zou worden gebruikt als een voorwenden om een hergroepering van de basis- en federale politie in een eengemaakte politie te rechtvaardigen. U weet net zo goed als ik dat die verleiding in sommige kringen bestaat.

Het is ook zo dat het strafregister moet worden beheerd, door de politie of rechtstreeks door de gemeenten. Als de politie dit blijft doen dan moet de gemeente het nodige personeel ter beschikking van de politiezone stellen.

Het beheer van het strafregister door administratieve agenten die niet afhangen van de politiezone kan delicaat blijken en schijnt tegenstrijdig met de wetsbepalingen over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze taak blijft immers niet beperkt tot het afleveren van bewijzen van goed gedrag en zeden, maar omvat ook de bijwerking van individuele fiches (veroordelingen, voorwaardelijke vrijstellingen, rehabilitatie, verval van rechten, ...).

Derde vaststelling : een slechte indeling van de politiezones.

Met het risico langdradig te zijn, lijkt het hem interessant de ervaring die hij als provinciaal municipalist op het veld heeft opgedaan in het kader van de politiehervorming te doorlopen. Beter dan gelijk welke toespraak zal ze immers de dwalingen illustreren die een hervorming van die omvang kan teweegbrengen op het niveau van een eerder residentiële gemeente van bijna 12 000 inwoners, op 13 km van Charleroi.

De Germinal-zone, met de gemeenten Gerpinnes, Montigny-le-Tilleul en Ham-sur-Heure-Nalinnes, was een van de allereerste IPZ van het gerechtelijk arrondissement van Charleroi.

Ze onderscheidde zich zodanig dat ze als voorbeeld werd aangehaald in de streek (de statistieken op het vlak van de misdadigheid gelden als bewijs). De politiebeambten van Gerpinnes hadden lokalen die niet meer beantwoordden aan de normen van het ARAB en die bovendien te eng geworden waren. In 1999 werden stappen ondernomen met het unaniem akkoord van de burgemeesters, de hoogste rijkswachtinstanties, de Regie der Gebouwen en de betrokken minister, om werken uit te voeren ter vergroting van de lokale rijkswachtbrigade zodat de diensten van de gemeentepolitie, met een personeelsbestand van 13 agenten er kon worden ondergebracht. Eerder dan een nieuw politiegebouw op te trekken voor 30 tot 40 miljoen met de hervorming in het zicht, gaf dat blijk van een degelijk beheer. In minder dan geen tijd verwezenlijkte de Regie der Gebouwen de plannen en verkreeg ze een stedenbouwkundige vergunning. Een aanbesteding werd op touw gezet en de kredieten werden in de begroting voor 2000 ingeschreven. Er bleef nog alleen het startsein te geven aan de ondernemer, maar dat gebeurde nooit ! Naar aanleiding van de wijziging van de regeringscoalitie lieten de minister van Binnenlandse Zaken en zijn collega van de Regie der Gebouwen de begrotingskredieten eerst uitstellen van het eerste tot het tweede kwartaal van 2000 en schortten ze deze kredieten vervolgens op. Dat was het begin van een eindeloos spelletje pingpong tussen de twee kabinetten, en het is nog altijd niet gedaan !

Resultaat : de politiebeambten van Gerpinnes werken nog altijd in erbarmelijke omstandigheden en hun motivatie is niet zo goed meer. Als de aanvankelijke belofte was nagekomen, dan zouden ze nu samenwonen met de vroegere rijkswachters, wat de beste manier geweest was om de integratie van de twee korpsen op een harmonieuze manier voor te bereiden. Zonder het te hebben over de details wil ik nog zeggen dat de gemeente Gerpinnes een huurgebouw meer dan een jaar heeft laten leegstaan voor het onthaal van de familie van een rijkswachter die nog bijgebouwen van de brigade van Gerpinnes bewoonde, een plaats die ze had moeten vrijmaken om de uitvoering van de vergrotingswerken mogelijk te maken.

De oorzaak van deze situatie is buitengewoon en stomweg politiek. Het gaat zo door in de loop van 2000 : bij de definitieve afbakening van de politiezones werd de eenheid van Thuin, die niemand wilde, op autoritaire wijze bij de Germinal-zone gevoegd.

Daarbij hoort gezegd dat deze eenheid twee opeenvolgende vruchteloze ervaringen achter de rug had met Lobbe, Erquelinnes en Merbes-le-Château. Zonder onze mening te vragen en door middel van een krachttoer van de gouverneur, met de steun van de minister van Binnenlandse Zaken, werden we ­ op tegennatuurlijke wijze en u kan wel raden om wie een plezier te doen ­ opgezadeld met deze gemeente van meer dan 15 000 inwoners met een grondgebied van bijna 7 500 ha, die bovendien ver buiten de oorspronkelijke zone ligt.

Uit geografisch oogpunt liggen er een dertigtal kilometer tussen de twee uiterste punten van deze nieuwe zone. Dat brengt met zich mee dat de interventietermijnen veel te lang zijn en dat de boosdoeners al begrepen hebben wat een buitenkans dat is. Het is al gebeurd dat er in het ene uiterste van de zone verdachte handelingen worden opgemerkt en dat er op hetzelfde moment juist aan de andere kant een overval of een hold-up wordt gepleegd ! Om u een klein idee te geven van de situatie op het veld zal ik verduidelijken dat de politiecombi gemiddeld 250 km per nacht aflegt als Gerpinnes instaat voor de nachtdienst. Het is onmogelijk goed werk te verrichten in dergelijke omstandigheden.

Het meest onrustbarend is het feit dat, onder het voorwendsel dat districtshoofdplaats Thuin gebouwen in goede staat bezit die ingenomen worden door de rijkswachtbrigade en die groot genoeg zijn om heel het contingent van de PZ en ook de verschillende functionaliteiten met inbegrip van de interventies te huisvesten, al de diensten in Thuin zullen worden gecentraliseerd, tot grote ergernis van heel de bezorgde bevolking van Gerpinnes. Er werd zelfs een petitie georganiseerd met de hulp van de handelaars die zich niet meer veilig voelen, temeer omdat onze gemeente verschillende handelscentra heeft die een gemakkelijk doelwit vormen voor gewapende overvallen. Zelfs in zijn gemeente is men getuige van een nooit geziene stijging van het geweld en van de misdadigheid.

Vierde vaststelling : gevaar voor politisering van de lokale organisatie.

Zelfs als voorzitter van het politiecollege en van de politieraad heeft hij niets te zeggen zodra zijn drie andere collega's samenspannen om hun stelling te doen zegevieren (zijn gemeente beschikt in de politieraad over vijf vertegenwoordigers op een totaal van 23 en over 21 stemmen op 100 !)

Het zou een teken van gezond verstand zijn twee interventiepolen te creëren (een vanuit Gerpinnes en een tweede vanuit Thuin), en de zone in twee te verdelen, waarbij de twee polen mekaar kunnen steunen ingeval van nood). Zelfs dat wordt thans geweigerd ! Deze situatie biedt hem de gelegenheid om een belangrijk gevaar aan te klagen, namelijk de politisering van de lokale politie. Het valt zelfs te vrezen dat het politiek spel tegen het algemeen belang er de bovenhand krijgt in de politiecolleges en politieraden. Naar mijn mening zou het beter geweest zijn aan de voorzitter van de zone geen stemrecht te geven binnen de lokale selectiecommissie, dit om de onafhankelijkheid van deze laatste bij de keuze van de zonehoofdplaats te waarborgen.

De nieuwe structuren bevorderen de politisering van de lokale politie, of dat nu gewild is of niet. Als men niet oplet, houdt dat op de duur een gevaar in voor de totstandkoming van een politie op twee snelheden : ijverig ten opzichte van sommige justitiabelen en laks tegenover anderen, al naar gelang het humeur van de politieke mandatarissen ! Het voorbeeld van de Germinalzone vormt de perfecte demonstratie van een hervorming die alle ingrediënten bezat om een succes te worden en die schandelijk werd verkwanseld door politieke beslissingen enerzijds met betrekking tot de willekeurige afbakening van de zone en anderzijds door de organisatie van die zone.

Vijfde vaststelling : de formule voor de berekening van de stemkracht van de burgemeesters binnen het politiecollege heeft perverse gevolgen.

Het aantal stemmen binnen het politiecollege bedraagt 100 voor al de burgemeesters samen. De berekening gebeurt als volgt : de netto kosten voor de functie justitie en politie onder statistische code 399 van de laatste door de gemeente opgestelde en goedgekeurde rekening, dat wil zeggen de rekening voor 1999. Deze netto kosten moeten worden vermenigvuldigd met 100 en worden daarna verdeeld door toevoeging van de netto kosten van al de gemeenten die deel uitmaken van de zone.

De netto kosten worden berekend door de gewone inkomsten af te trekken van de gewone uitgaven. Met andere woorden, des te meer een gemeente in de politie investeert, des te hoger is zijn stemkracht.

De berekeningsmethode lijkt op het eerste zicht logisch, maar dan ziet men een negatieve bijwerking over het hoofd. Binnen de Germinalezone is het de polite van Gerpinnes die in 1999 het meest heeft geïnvesteerd door twee agenten meer aan te werven dan de norm die werd vastgesteld op een agent per schijf van 1 000 inwoners. Met een bevolkingscijfer van 11 000 inwoners had Gerpinnes zich logisch gezien tevreden kunnen stellen met een personeelsformatie van 11. Ze deed evenwel de inspanning twee bijkomende agenten aan te werven en kreeg daarvoor een beloning van het ministerie van Binnenlandse Zaken in de vorm van een subsidie van 1 363 807 frank voor de aanwerving en de opleiding van twee bijkomende agenten. De andere partnergemeenten uit de zone kregen dit voordeel niet omdat ze geen enkele bijkomende aanwerving verrichten. Bijgevolg hebben deze gemeenten lagere inkomsten en hogere uitgaven, aangezien de inkomsten afgetrokken moeten worden. Nu is het precies de grootte van de uitgaven die bepalend is voor de vaststelling van de stemkracht van iedere burgemeester.

Resultaat : Gerpinnes wordt gestraft voor haar inspanning op het vlak van de aanwervingen. Als ze niet had aangeworven, had ze immers 1 363 807 frank bijkomende uitgaven gehad. De goede leerlingen worden dus gestraft !

Zesde vaststelling : een groot aantal van de overheidsbepalingen of -teksten die gepaard gaan met de hervorming zijn veel te onnauwkeurig, en zelfs ondoordacht.

Zevende vaststelling : onnauwkeurige financïle middelen en dotaties.

Bij wijze van voorbeeld zou de politiezone waartoe zijn gemeente behoort volgens telefonisch gemaakte berekeningen met een ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken (die overigens weigerde ze per fax of per brief te bevestigen) het volgende bedrag moeten ontvangen :

1)Forfaitaire dotatie op grond van de KUL-norm (96,4), die de federale overheid toekent (686 000 frank per politieagent) : 64 856 000 frank (ze bedroeg 52 miljoen op 11 december 2000);

2) Bijkomende dotatie : 64 918 177 frank, gespreid als volgt (vastgesteld op nauwelijks 24 miljoen in december vorig jaar)

­ 50 085 075 frank om de gemiddelde kosten voor een rijkswachter te dekken (lonen) : 1 750 000 frank;

­ 7 700 000 frank meerkost voor statutaire politieagent (140 000 frank per politieagent);

­ 2 478 402 frank voor burgerpersoneel binnen de rijkswachtbrigades.

Op te merken valt dat de forfaitaire dotatie geïndexeerd zal worden. Daarentegen is het nog altijd niet bekend of de bijkomende dotatie die we waarschijnlijk zullen krijgen op recurrente en constante wijze zal worden toegekend. Toen ik de minister van Binnenlandse Zaken drie weken geleden ontmoette, sprak hij van de degressieve aard van deze subsidie tijdens de tien of vijftien komende jaren. Hij maakte ook gewag van een suggestie van de eerste minister om de recurrente en constante aard te waarborgen voor de helft en de andere helft degressief te maken ...

Bij deze twee dotaties moet nog de bijdrage van elke gemeenten worden toegevoegd, dat wil zeggen een beetje meer dan 105 miljoen, wat de totale inkomsten voor de politiezone op ongeveer 170 miljoen brengt.

Na aftrekking van de lonen van de politieambtenaren, van de bedienden van het CALOG, van de secretaris en de bijzondere rekenplichtige, de verzekeringen, de uniformen, ... zou het overblijvende saldo in principe moeten volstaan om de diverse niet becijferde onkosten te dekken.

In theorie zou dat moeten volstaan voor het eerste jaar, maar hoe zal dat gaan in de komende jaren als de degressieve aard van de bijkomende dotatie te sterk wordt benadrukt ?

Naar het voorbeeld van wat er in het raam van de fusie van de gemeente gebeurde, zou het een illusie zijn te denken dat het mogelijk zak zijn besparingen te verwezenlijken. U weet het nog wel : in de beginfase gaf de fusie van de gemeenten aanleiding tot een verhoging van de gemeentelijke uitgaven, als gevolg van de al dan niet positieve inbreng van de gefusioneerde gemeenten. Hetzelfde geldt voor de politiekorpsen : de toestand van de gebouwen, van de vervoermiddelen en van de informatica kan heel uiteenlopend voor ieder van de gefusioneerde korpsen.

Aangaande het supplement van 1,4 miljard dat wordt toegekend door de federale regering zou er sprake zijn er een heffing van 200 miljoen op te verrichten en die aan te wenden voort een soort gemeentefonds bis dat vooral zou ten goede komen aan de arme gemeenten. Het kadastraal inkomen en het gemiddeld inkomen per inwoner zouden de toewijzingscriteria vormen.

Eens te meer gaan de gemeenten met een hoog kadastraal en gemiddeld inkomen per inwoner benadeeld worden, terwijl ze hun dotatie voor het gemeentefonds ook al hebben zien dalen.

Andere criteria zouden in de plaats moeten komen, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale kenmerken (dodelijke rijksweg, handelscentra, gevangenis, rand van een grootstad, strafinrichting ...).

Als de grote steden een voorkeursregime moeten krijgen, dan zou het ontoelaatbaar zijn dat de gemeenten in de rand niet zouden kunnen beschikken over voldoende menselijke en financiële middelen.

Het is immers zo dat de misdadigheid die wordt bestreden in de grote steden snel en onvermijdelijk op de naburige gemeenten gaat uitvloeien.

Er is al meer dan eens variatie geweest in al de voorgelegde cijfers, tot op het punt dat de indruk bestaat dat enige verwarring wordt in stand gehouden en dat er uiteindelijk aarzeling gaat heersen over de echtheid van deze cijfers. Als er een municipalist is die een geschreven bevestiging heeft gekregen van de cijfers of de berekeningsmethodes met betrekking tot de spreiding van de verschillende dotaties, zou ik dat graag willen horen !

Achtste vaststelling : onnauwkeurigheid van de regels voor de spreiding van de totale kostprijs en voor de evaluatie van de bijdragen in natura.

Er bestaat geen enkele regel en dat is echt een hachelijke situatie. Op welke criteria moet een beroep worden gedaan ? Het bevolkingscijfer ? De cijfers in verband met de criminaliteit of meer precies het aantal behandelde dossiers, dat wil zeggen de totale werklast ? De oppervlakte van de gemeenten ?

Alleszins kan er geen sprake zijn van een verwijzing naar de stemkracht want, zoals we hoger zagen, weerspiegelt die veruit niet de inspanningen die de gemeenten van eenzelfde zone al dan niet maken.

Het beste systeem, of althans het systeem dat het meest billijk lijkt, zou de onderlinge verdeling van de totale kosten zijn. De uitgaven ten laste van de gemeenschappelijke pot van de PZ zouden per jaar en per inwoner worden berekend. Het zou volstaan dit bedrag te vermenigvuldigen met het bevolkingscijfer van elke gemeente.

Het is quasi onmogelijk een methode uit te werken die zowel rekening houdt met de vóór de hervorming geleverde inspanningen als met de bijdragen in natura.

Zo lijkt de evaluatie van de bijdragen in natura wel eenvoudig voor de voertuigen (zie de autogids) maar wat met de bewapening, het specifiek materieel (radars, sonometers, informatica ....), de meubels (afschrijvingswaarde) eventueel de gebouwen (raming door het Aankoopcomité of door de ontvanger van de dienst der Registratie ...). En de schulden, zullen die in de gemeenten van herkomst blijven of worden herschikt ?

Het is nog niet gedaan met de problemen ! Wat zal er gebeuren met de uitrusting van de vroegere rijkswachters (PC's, collectieve wapens, mobiele terminals, voertuigen). Zullen ze ter beschikking van de toekomstige politiezones blijven ?

Momenteel beschikken de gemeenten over geen enkele aanbeveling of regel om de kosten billijk te kunnen verdelen over de gemeenten van eenzelfde zone.

Zo weten we ook nog steeds niet wanneer de PZ een voorschot op de beloofde dotaties zal krijgen ! Al wat we met zekerheid weten is dat de vroegere rijkswachters tot 31 december 2001 hun loon van de federale overheid zullen krijgen.

Negende vaststelling : de problematiek en het beheer van de strafinstellingen zijn niet afdoend geregeld.

Bij overmaat van ramp ligt het strafcentrum van Jamioulx op het grondgebied van onze politiezone.

Op dit vlak blijven een hele reeks vragen onbeantwoord, met name wat de betrokkenheid van de federale overheid betreft. Het ziet ernaar uit dat de overbrenging (ziekenhuizen, Justitiepaleis, gevaarlijke individuen) ten laste van de overheid zou vallen.

Het beheer van een dergelijk centrum zou bijkomende menselijke of financiële middelen ten laste van de federale overheid moeten krijgen. Kan u zich indenken wat er zal gebeuren in geval van een staking van de bewakers of van een ontsnapping van gevaarlijke gevangenen ? We zullen al de beschikbare mankracht moeten opeisen ten koste van de andere opdrachten. En als een oproer samenvalt met een ernstig feit zoals een gijzeling of een zware misdaad ? En dan wordt gedacht aan de creatie van afdeling voor vrouwen, wat de taak niet eenvoudiger zal maken.

Op dit vlak biedt improvisatie of knutselwerk geen oplossingen. Iets meer dan zes maanden voor de integratie van de politiediensten staan we nog nergens.

Tiende vaststelling : het onderhoud van de gebouwen van de rijkswacht wordt niet gefinancierd zoals het hoort.

Een totaal krediet van 400 miljoen werd uitgetrokken om de politiezones te helpen zorgen voor het onderhoud van de vroegere rijkswachtgebouwen. Volgens de Regie der Gebouwen is dit bedrag niet voldoende om de uitgaven die nodig zijn voor de provincie Henegouwen alleen te dekken.

Het is nodig de kredieten te verhogen (zie de bijkomende 1,4 miljard) en te weten voor hoelang de minister van Binnenlandse Zaken dit soort hulp aan de PZ zal geven.

Tot slot vindt de heer Marchal dat al de punten die naar voren zijn gekomen geen enkele twijfel laten bestaan : de politiehervorming in de Germinal-zone en in de meeste andere zones geeft lang geen goede resultaten en er moet een forse koerswijziging komen om dat recht te zetten, voor zover het lukt de talrijke hindernissen onderweg te vermijden (de politisering, de mislukking van de toenadering tussen de burgers en de politieambten, gebrek aan duidelijke wettelijke of reglementaire bepalingen, improvisatie, niet-gewaarborgde financiële middelen, onvoldoende menselijke middelen, overhaasting, te korte termijnen, tekortkomingen op logistiek vlak, gebrekkig evenwicht tussen de zonepartners, soms discriminatie inzake het personeelsstatuut, complexiteit van de subsidiemechanismen ...) Zo blijft er een waaier van vragen zonder enig antwoord.

Al deze elementen samen maken de hervorming een groot vraagteken en het voorbeeld van de Germinalzone staat niet alleen. Alle mandatarissen stellen zich de vraag of de huidige omstandigheden de daadwerkelijke oprichting van het lokale politiekorps tegen 1 januari 2002 mogelijk maken. Zou het niet de voorkeur verdienen de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen inzake de politie zes maanden of zelfs een jaar uit te stellen eerder dan de resultaten van de hervorming op het spel te zetten, wat regelrecht naar de oprichting van een eengemaakte politiemacht zou leiden. Het is geen kinderspel een hervorming die zo fundamenteel is tot stand te brengen. Bedenk maar dat in de buurlanden een periode van tien jaar nodig is geweest voor een herstructurering van de hulpdiensten. Hoog van de toren blazen is één ding (en ik weet waar ik het over heb want Gerpinnes is de hoofdstad van de optochten), overhaast te werk gaan zonder een gewaarborgd resultaat is iets anders.

4.10. Bespreking

Een lid vindt het zeer positief dat alle overheden in ons land constructief meewerken aan de belangrijke politiehervorming, die tegemoetkomt aan een maatschappelijke nood. Men nadert met rasse schreden de datum van 1 april die nog altijd wordt vooropgesteld als de datum voor de definitieve inwerkingtreding.

De grondwetsherziening loopt nog en het uitvoeringsbesluit is nog niet kant en klaar. Is die datum wel haalbaar ? Dreigt er geen grote chaos ?

De begroting voor het jaar 2001 en de aanpassing van het statuut zouden tijdig klaar komen zodat er voor het personeel geen problemen zouden rijzen.

Is het vanuit politiek oogpunt wel verstandig om de datum van 1 april als datum voor de inwerkingtreding aan te houden ?

Mevrouw Detiège wil even aangeven dat de stad Antwerpen vandaag voor veiligheid 4,752 miljard op de begroting heeft ingeschreven. Uit de tabellen van Binnenlandse Zaken blijkt overigens dat zij voor de veiligheid altijd gedaan heeft wat van haar werd verwacht, maar ze wordt niet altijd in dezelfde mate geholpen.

De solidariteit die vandaag wordt gevraagd, zal de stad natuurlijk betuigen. Nu zo maar zeggen dat het tijd wordt dat de stad iets doet, is toch een beetje lichtzinnig. Men dient toch rekening te houden met de financiële kosten voor de veiligheid in een stad als Antwerpen. Het gemiddelde inkomen in de stad Antwerpen ligt lager dan in de gemeenten Brasschaat of Kapellen. De inspanningen van een stad moeten worden beoordeeld in verhouding tot het inkomen van haar burgers. Zulke verwijten aan het adres van de steden zijn hier dus niet op hun plaats.

De steden moeten bepaalde inspanningen leveren. Dat is zeker juist. In bepaalde sociale posten moet worden voorzien. Maar wanneer er sociale onderhandelingen plaatsvinden en wanneer daaruit bepaalde conclusies worden getrokken, dan moet ook worden gekeken naar het prijskaartje. Met dat prijskaartje moet ook rekening worden gehouden als men de kosten voor de gemeenten bekijkt.

Op de meer dan tienduizend leden van het Antwerps gemeentepersoneel zijn er ongeveer tweeduizend politiebeamten. Als deze laatsten een loonsverhoging krijgen, dan weet spreekster niet hoe lang het zal duren vooraleer ook de andere categorieën hun eisen stellen.

Bij de oprichting van het autonoom havenbedrijf zijn er al tweeduizend personeelsleden uit het kader van het gemeentepersoneel gestapt; met de politiehervorming zullen er nog eens tweeduizend volgen. Dat weegt door in de bijdragen voor de pensioenen van het stadspersoneel. De pensioenkas van OMOB zal daarop zeker wijzen. Met deze onrechtstreekse gevolgen van de sociale onderhandelingen dient ter dege rekening te worden gehouden.

Zij is het ermee eens dat er aandacht moet zijn voor een sociaal personeelsbeleid. Men kan aan het personeel niet vragen om elk weekend beschikbaar te zijn, anders kunnen een heel aantal mensen nog onmogelijk voldoende uitrusten. Het stadsbestuur tracht voor deze problemen oplossingen te vinden in overleg met de vakbonden. Het heeft aan de minister gevraagd hoe het in dezen tewerk kan gaan en hij heeft geantwoord dat eventueel beperkte uitzonderingen kunnen worden toegestaan. Die uitzonderingen zullen uiteraard bijkomende kosten met zich brengen.

Bij de onderhandelingen op het federale niveau zijn de gemeenten niet betrokken geweest. Voor de problemen die hieruit voortvloeien, moeten de gemeenten wel een oplossing vinden. Hierover zal nog veelvuldig van gedachten dienen te worden gewisseld.

De datum van 1 april luidt evenwel een overgangsperiode van drie maanden in, gedurende dewelke nog een aantal keuzes open blijven. Het sociaal bureau waarnaar werd gerefereerd, zal pas vanaf het jaar 2003 werkzaam zijn. Voor een aantal problemen zal de overgangsperiode dus ruim twee jaren duren.

Ook het burgerpersoneel van de stad dat vandaag voor de politie werkt, verkeert in onzekerheid. Welk lot is hen in de toekomst beschoren ? Op die vraag kunnen wij vandaag niet antwoorden.

De heer Van Reusel wil zich graag aansluiten bij de verklaring van mevrouw Detiège. Volgens de onderhandelaars van de vakbond kunnen er inderdaad uitzonderingen worden toegestaan. Maar in steden als Antwerpen of Brussel zal er dagelijks sprake zijn van uitzonderingen. Dat houdt een gevaar in en om die reden wordt er gesproken over prestaties van tien of van twaalf uren.

Ondanks de mooie Engelstalige brochure waarover een senator het had, en die niet door de stad, maar wel door de rijkswacht werd uitgegeven, rijzen er problemen van rekrutering. Van de kant van de lokale Brusselse politie zal geen enkele taak worden afgewezen. Zij is voorstander van een goede taakverdeling en wil dus alle opdrachten uitvoeren.

Met toepassing van het Octopusakkoord zal België een geïntegreerde politie op twee niveaus kennen. Tussen beide niveaus bestaat er echter geen hiërarchische band. Wij moeten dat goed voor ogen houden.

De lokale politie kan alle opdrachten uitvoeren; zij is daarvoor voldoende opgeleid. De federale politie beschikt echter over specialisten en fungeert bijgevolg als steundienst.

Een lid gaf het voorbeeld van de asielzoekers. In Brussel rijst daarmee geen enkel probleem. Voor asielzoekers die onwettelijk in Brussel verblijven, organiseert de lokale politie in opdracht van de Dienst Vreemdelingenzaken, transporten naar zowel Brugge als Steenokkerzeel. Zonder enig probleem staat zij in voor het vervoer van illegalen naar de gesloten centra waar ook in België.

Aan het lid dat vond dat de steden zélf hun meerkosten voor een deel moesten betalen, wil hij graag meedelen dat de begroting voor politie te Brussel 3,460 miljard beloopt, wat heel veel is voor 135 000 inwoners.

Het desbetreffende lid repliceert door te stellen dat wie autonomie en inspraak in het beleid wenst, ook een deel van de financiële verantwoordelijkheid dient op te eisen en op te nemen. Dat is nu eenmaal een principe van goede democratische werking.

Hij is het ermee eens dat er een probleem rijst voor de grote steden, omdat hun relatief armere bevolking de begroting moet ophoesten voor de grotere uitgaven van de kernstad, waaraan de rijkere rand gedeeltelijk ontsnapt.

Dat probleem is van structurele aard en rijst niet alleen voor politieuitgaven. Er moet een nieuwe solidariteit tussen de gemeenten tot stand komen. Het kan inderdaad niet dat sommige gemeenten schoon weer spelen, terwijl andere voor de kosten moeten opdraaien. Hij heeft het dan niet over de concrete dossiers van asielzoekers. De rand profiteert van de kernstad, maar betaalt er niet voor.

Wat de veiligheids- en samenlevingscontracten betreft, biedt de verlenging respijt voor de betrokken gemeenten tot het einde van het jaar, maar vormt geen structurele oplossing voor het probleem.

Het is hoog tijd hiervoor een definitieve oplossing uit te werken. Daarvoor kan de commissaris Van Reusel zeker op zijn steun rekenen. Alleen een definitieve oplossing kan kwaliteit garanderen. De betrokken werknemers zouden uitzicht moeten krijgen op een loopbaan, veeleer dan halfjaarlijkse toezeggingen voor tijdelijke contracten.

De overgangsperiode waarin kan worden gekozen voor het statuut en dus voor een pensioen, is gelukkig verlengd met drie maanden. Dat is positief, maar voor de contractuelen in de veiligheidscontracten dringt een definitieve oplossing zich op.

Een ander lid stelt een financiële anomalie vast : in Brussel is er sprake van een begroting van meer dan drie miljard voor 150 000 inwoners, in Antwerpen een begroting van vier miljard voor 500 000 inwoners, 485 000 volgens de tabel van Binnenlandse Zaken.

Anderzijds herinnert het lid eraan dat de commissie georganiseerde misdaad in deze Senaat regelmatig heeft vergaderd in aanwezigheid van de burgemeester van Antwerpen en van de heer de Donnéa, toenmalig burgemeester van Brussel. Er werd op gewezen dat de drugsproblematiek, de namaak en de mensenhandel het inzetten van extra krachten in Antwerpen noodzakelijk maken. In Brussel wordt er per inwoner heel wat meer besteed aan de veiligheid dan in Antwerpen. Moet het ministerie van Binnenlandse Zaken niet op deze scheeftrekking worden gewezen en dient tevens niet te worden beklemtoond dat niet alleen met de opdrachten van de kernstad rekening dient te worden gehouden, maar ook met de bijzondere problemen die voornoemde Senaatscommissie uitvoerig heeft beschreven. Om deze scheeftrekking weg te werken moet er extra geld worden uitgetrokken. Hier is een taak weggelegd voor de commissie.

Mevrouw Detiège zegt dat als ze meer geld krijgt, ze dat uiteraard niet zal weigeren. Ter verduidelijking stelt ze dat het aantal inwoners van de stad Antwerpen 250 000 bedraagt.

De heer Van Reusel vestigt er de aandacht op dat de stad Brussel niet alleen een kernstad is, maar ook de hoofdstad. De taken van de stad Brussel verschillen dus van die van de stad Antwerpen en er worden in Brussel ook veel meer overuren gepresteerd.

Een lid stelt vast dat het akkoord, waarover de minister tijdens de vergadering van 13 maart 2001 toelichting heeft verstrekt, vooral betrekking had op de financiën. Na het aanhoren van deze uiteenzetting vraagt hij zich echter opnieuw af of er werkelijk een wederzijds akkoord over het prijskaartje werd bereikt.

Hij weet wel dat er steeds nieuwe vragen kunnen worden geformuleerd, maar merkt ook op dat sommige problemen een financiële weerslag op lange termijn zullen hebben.

Heeft de Vereniging van steden en gemeenten aan de vooravond van de uitvoering van het akkoord inzake de lokale politie nu haar volledige instemming met dat akkoord betuigd, of geeft dit akkoord de vereniging slechts gedeeltelijk voldoening ? Het is hem nog altijd niet duidelijk of dit akkoord werkelijk door beide partijen wordt gedragen.

De heer Meijlaers van de Vereniging voor Vlaamse steden en gemeenten bevestigt dat het akkoord wel degelijk door beide partijen gedragen wordt, maar dat het een voorwaardelijk akkoord blijft. De pers heeft daarover niet altijd ondubbelzinnig bericht. De gemeenten hebben geen volledige voldoening gekregen, maar ze hadden ook zeer veel eisen gesteld. Een aantal zaken zijn nu toch wel verworven.

De heer Marchal zegt dat hij nadere informatie zou willen geven. Er is sprake geweest van de opdrachten, van de veertien functionele taken, maar het merendeel van onze gemeentelijke politieagenten zijn daar absoluut niet op voorbereid. Ze hebben geen specifieke opleiding gevolgd en dat gaat ook geld kosten, want ze zullen vervangen moeten worden als ze een opleiding gaan volgen.

Voortaan zal het strafregister moeten worden bijgehouden door een bediende, wat niet alle waarborgen biedt voor het respect van de persoonlijke levenssfeer. Ook dat zal geld kosten.

Al de opdrachten die te maken hebben met het leefmilieu ­ de verwijdering van distels, het snoeien van hagen ­ kunnen bijkomstig lijken, maar soms geven ze aanleiding tot geschillen en belangrijke burenruzies. Het gemeentebestuur zal ook iemand moeten aanstellen die instaat voor deze opdrachten en ook dat zal geld kosten.

Hij wilde absoluut de aandacht vestigen op het feit dat een heleboel punten aan het toeval worden overgelaten in de hervorming.

De heer Robert zegt dat de Vereniging van steden en gemeenten tracht op alle elementen van het dossier te letten, maar in de complexe institutionele wereld waarin tal van wetten uit heel verscheiden periodes bestaan, is het niet altijd eenvoudig alle aspecten te zien. Vandaar het belang van deze evaluatie, die uiterlijk eind 2002 moet plaatsvinden.


V. AANBEVELINGEN

1. De Timing

De Commissie dringt er bij de minister van Binnenlandse Zaken op aan alles in het werk te stellen om zo spoedig mogelijk en zeker vóór 1 januari 2002 de plaatselijke politiekorpsen te installeren.

2. Concrete implementering

2.1. Personeel en vorming

2.1.1. De officierenschool moet dringen worden opgericht.

2.1.2. De richtlijnen waarvan sprake is in artikel 62 van de wet van 7 december 1998 betreffende de organisatie van geïntegreerde politiediensten gestructureerd op twee niveaus moeten derhalve dringend door de minister van Binnenlandse Zaken genomen worden.

2.2. Personeelsbeleid

2.2.1. Bij de recrutering van nieuwe politiemensen dient men duidelijk te maken dat vrouwen, maar ook allochtonen gewenst zijn bij de politie. Dit moet blijken uit de aanwervingscampagnes.

2.2.2. Vrouwelijke personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten dienen recht te hebben op een borstvoedingsverlof met behoud van 60 % van het loon gedurende een periode van zes maanden.

2.3. De financiering

2.3.1. De Commissie vraagt de minister van Binnenlandse Zaken ervoor te zorgen dat zijn diensten en de federale politie aan de plaatselijke autoriteiten, die belast zijn met het installeren van de plaatselijke politiekorpsen, maximale steun verlenen.

2.3.2. De Commissie vraagt aan de regering om te zorgen voor voldoende duurzame mechanismen voor budgettaire bijstand zodat het aantal manschappen bij de politie ten minste op hetzelfde peil kan worden gehouden als nu. Dat is vooral nodig voor de politiezones waar het mechanisme voor de verdeling van de federale dotatie ertoe leidt dat er een beroep moet worden gedaan op de solidariteit van de andere zones.

Hierbij moet er worden over gewaakt dat de gemeenten die in het verleden hun verantwoordelijkheid hebben genomen om een degelijke politiedienst uit te bouwen, nu niet gestraft worden voor deze inspanningen in vergelijking met degenen die dit in het verleden niet deden, extra rekenden op inspanningen van de rijkswacht en nu niet bereid zijn hun achterstand in te lopen.

2.3.4. De Senaat vraagt dat de twaalf testzones waarin de beslissing van de Ministerraad van 22 maart 2001 voorziet, zeer spoedig gedefinieerd worden. Een grondig onderzoek van de feitelijke toestand in deze twaalf testzones moet een eerste aanpassing van de KUL-norm mogelijk maken in functie van het specifieke karakter van elke zone, en moet de reële kosten bepalen voor de lokale politiezones.

Zo zal bijvoorbeeld het feit dat geen rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van een gerechtsgebouw of een gevangenis gecompenseerd moeten worden door een verhoging van de federale dotatie voor deze zone.

Deze twaalf testzones worden gekozen door de minister van Binnenlandse Zaken op voorstel van de Adviesraad van burgemeesters.

2.3.5. De Commissie beveelt de Regering aan om in januari 2002 een analyse te maken van de financiële noden van de lokale politiediensten zoals deze tot uiting komen in de begrotingen van de PZ's van het land.

2.3.6. De Commissie beveelt de Regering aan om vóór oktober 2001 een gedetailleerd rondschrijven op te stellen, waarin de toepassing verduidelijkt wordt van de begrotingsdocumenten van de PZ's overeenkomstig het toezicht door de gewesten.

2.3.7. Een omzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken die de KUL-norm concreet gestalte geeft, zou bijdragen tot betere contacten tussen de lokale en de federale overheid.

Een ministeriële omzendbrief dient op een concrete en objectieve wijze de uitbetalingsmechanismen van de politiezones uit te klaren.

Tevens dient deze omzendbrief de objectieve criteria te hernemen op basis van dewelke de lokale dotaties worden berekend.

2.4. De beleidsorganen

De federale politieraad, de adviesraad van burgemeesters en de lokale politieraad, dienen hoogstens uit 2/3 leden van hetzelfde geslacht te bestaan.

3. De transparantie

3.1. Regelmatige evaluatie

3.1.1. De Commissie vraagt de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie zo spoedig mogelijk een audit te houden bij de federale politie om na te gaan in welke mate die opgewassen is tegen de taken die haar werden toevertrouwd en om in elk geval een beeld te krijgen van de beginsituatie op basis waarvan later dan de vorderingen kunnen worden gemeten. De Commissie wenst op de hoogte te worden gehouden van de resultaten van die audit.

3.1.2. De Commissie beveelt de minister van Binnenlandse Zaken aan om aan het einde van het eerste semester van de invoering van de lokale politiediensten, dat wil zeggen op 30 juni 2002, een raming te laten uitvoeren van het noodzakelijke aantal manschappen voor elke zone in functie van de bijzondere specificiteit om na te gaan of deze alle opdrachten kunnen uitvoeren die hen wettelijk toegekend worden.

Deze raming wordt opgemaakt op basis van een evaluatierapport opgemaakt door de lokale politieraden en -colleges die de voornaamste knelpunten aanduiden en vanuit de lokale situatie duiden.

3.1.3. De Commissie beveelt de Regering aan om de Algemene Inspectie zo snel mogelijk van een aangepast kader te voorzien wat een werkelijke uitvoering van de interne controle moet mogelijk maken.

Volgens de commissie moet worden voorzien in een personeelsformatie van ongeveer 200 personen.

3.1.4. De commissie dringt erop aan dat per regio gedeconcentreerde eenheden worden opgericht.

3.1.5. De banden tussen de nieuwe geïntegreerde politiediensten en het Comité P moeten uitgewerkt worden.

3.2. Transparantie van de gegevensbanken

De Commissie dringt er bij de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken op aan dat er zo spoedig mogelijk een nationale databank met politiegegevens komt en dat het wettelijk kader daarvan wordt vastgelegd.

3.3. ASTRID

3.3.1. De Commissie zal een voortgangsrapport laten opstellen over de opstelling van de uitrusting van het project-ASTRID.

3.3.2. De Commissie beveelt de minister van Binnenlandse Zaken aan ­ in zoverre de Regering het tempo wil handhaven dat in het project-ASTRID voorzien is ­ om een bijzondere toelage te voorzien om de kosten van steden en gemeenten te dekken.

3.3.3. Er dienen dringend veiligheidsmaatregelen te worden getroffen, teneinde te vermijden dat in het systeem geïnfiltreerd kan worden door derden.

3.3.4. Bovendien dient er te worden bepaald welke politieambtenaren en onder welke voorwaarden, toegang zullen kunnen krijgen tot het netwerk ASTRID.

3.3.5. In het bijzonder dient er nader te worden bepaald welke hulpdiensten, naast de politiediensten, toegang zullen krijgen tot deze diensten.

3.4. De gerechtelijke opdrachten

3.4.1. De Commissie vraagt dat omzendbrief COL 6/99 die de verdeling van de gerechtelijke opdrachten regelt, wordt gewijzigd zodat de gerechtelijke opdrachten van de lokale politiediensten duidelijk worden afgebakend.

De amendementen op COL 6/99 moeten de opdrachten van de lokale politiediensten beperken tot wat gold vóór het sluiten van het Octopusakkoord.

3.4.2. De Commissie verzoekt de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie een rapport te laten opstellen over de manier waarop het gerecht thans zijn gespecialiseerde opdrachten (zware criminaliteit, georganiseerde criminaliteit, ...) en zijn basisopdrachten uitvoert : materiaal, personeel, financiële middelen.

3.4.3. De Commissie beveelt de minister van Justitie aan om erop toe te zien dat de Procureurs des Konings voor onderzoeksdoeleinden niet te vaak een beroep doen op de lokale politiediensten doch een evenwicht naleven overeenkomstig de verdeling van de functies.

3.4.4. De Commissie beveelt aan, de strijd tegen het terrorisme zo te organiseren dat zij beantwoordt aan de eisen en wensen van de internationale samenwerking.

De aanbevelingen zijn aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

Huidig verslag werd goedgekeurd met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

De rapporteurs, De voorzitter,
Christine CORNET d'ELZIUS. Anne-Marie LIZIN.
Sabine de BETHUNE.
Frans LOZIE.

BIJLAGE


« Deze brief is beschikbaar op papier .