2-740/4

2-740/4

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

7 JUNI 2001


Wetsvoorstel houdende diverse institutionele hervormingen betreffende de lokale instellingen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TAELMAN EN DE HEER ISTASSE


INHOUD


  1. Inleidende uiteenzettingen door mede-indieners van de wetsvoorstellen
    1. Wetsvoorstel houdende diverse institutionele hervormingen betreffende de lokale instellingen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (stuk Senaat, nr. 2-740/1)
    2. Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 2-149/1)
  2. Algemene bespreking
    1. Advies van de Raad van State
    2. Commentaar van de indieners op elkaars wetsvoorstellen
    3. Kritiek en repliek
    4. De zes faciliteitengemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren
  3. Artikelsgewijze bespreking
    1. Opschrift
    2. Artikel 1
    3. Artikel 2
    4. Artikel 2bis (nieuw)
    5. Artikel 3
    6. Artikel 4
    7. Artikel 5
    8. Artikel 6 (nieuw)
    9. Artikel 7 (nieuw)
  4. Stemming over het geheel

De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft het wetsvoorstel houdende diverse institutionele hervormingen betreffende de lokale instellingen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest besproken tijdens haar vergaderingen van 23 mei en 7 juni 2001.

Gelet op de nauwe samenhang werd het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 2-149/1) mee in het onderzoek betrokken.

De regering werd bij de bespreking van deze twee voorstellen vertegenwoordigd door de vice-eerste minister en minister van Begroting, Sociale Economie en Maatschappelijke Integratie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN DOOR MEDE-INDIENERS VAN DE WETSVOORSTELLEN

1. Wetsvoorstel houdende diverse institutionele hervormingen betreffende de lokale instellingen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (stuk Senaat, nr. 2-740/1)

Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de punten 8 en 10 van het zogenaamde Lombardakkoord.

a. Vertegenwoordiging van de Nederlandstalige en Franstalige groepen in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (artikelen 2 en 3)

De essentie van de voorgestelde regeling ligt vervat in artikel 2 dat in het nieuwe artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet het principe inschrijft dat, indien in een gemeente de burgemeester wordt voorgedragen door ten minste één gekozene van wie de taalaanhorigheid Frans is en ten minste één gekozene van wie de taalaanhorigheid Nederlands is, ten minste één schepen tot de Franse taalgroep en ten minste één schepen tot de Nederlandse taalgroep moet behoren. Met andere woorden, indien een Nederlandstalige kandidaat die op een meerderheidslijst gekozen is, de akte van voordracht van de burgemeester mee ondertekent, dan wordt er een schepen aangesteld die tot de Nederlandse taalgroep behoort.

Deze verplichting wordt eveneens geacht te zijn nagekomen als de voorzitter van het OCMW behoort tot de taalgroep die overeenstemt met die welke niet vertegenwoordigd is in het college.

Wat de procedure tot vaststelling van de taalaanhorigheid betreft, bevat het voorstel niets nieuws. Wel versoepelt het voorgestelde artikel 279, § 3, van de nieuwe gemeentewet de regeling betreffende het tijdstip tot wanneer de verklaring van taalaanhorigheid mag worden afgelegd. Tot nu toe kon dat totdat de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad werd ingediend. Voortaan zal deze verklaring ook mogen worden gedaan in de akte van voordracht voor de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn, in de akte van voordracht van elke schepen, en tijdens de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn die de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn kiest vóór hij gekozen wordt.

Bij wijze van overgangsmaatregel bepaalt het voorgestelde artikel 279, § 3, tweede lid, dat de verklaring van taalaanhorigheid bovendien, tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 8 oktober 2000, door de gemeenteraadsleden kan worden afgelegd tot de vergadering van de gemeenteraad waarbij wordt beslist over te gaan tot de verkiezing van een bijkomende schepen van de andere taalaanhorigheid.

Artikel 3 van het wetsvoorstel bevat het afgeleide principe dat de verklaring van taalaanhorigheid niet voortdurend kan worden herroepen. De regel is dat de taalaanhorigheid maar eenmaal kan worden vastgesteld en de betrokkene voor de rest van zijn politieke loopbaan bindt. Alleen de eerste verklaring stelt de taalaanhorigheid geldig vast. Een tweede is nietig. Hierop bestaat één uitzondering. Tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 8 oktober 2000 stelt enkel de meest recente verklaring de taalaanhorigheid geldig vast.

b. Vertegenwoordiging van de taalgroepen in de politieraden van de Brusselse lokale politiezones (artikel 4)

Het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad telt zes politiezones die elk door een politieraad worden bestuurd. In het voorgestelde artikel 22bis, § 1, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, (hierna : de Octopuswet) is gepoogd om in elke politieraad te voorzien in ten minste één lid van de Nederlandse taalgroep per gemeente. Afhankelijk van het aantal inwoners van de betrokken gemeenten, wordt voor bepaalde zones evenwel van dit principe afgeweken. Zo moet de politieraad van de zone van Ukkel, Oudergem en Watermaal-Bosvoorde ten minste twee leden van de Nederlandse taalgroep omvatten, terwijl die van de zone van Anderlecht, Vorst en Sint-Gillis er ten minste vier moet tellen.

In totaal moeten de zes politieraden ten minste 19 leden van de Nederlandse taalgroep omvatten, dus gemiddeld één per gemeente.

Indien deze minimumvertegenwoordiging niet wordt gehaald, voorziet § 2 van het voormelde artikel in een systeem van coöptatie.

Overeenkomstig het voorgestelde artikel 22bis, § 3, eerste lid, wordt de Nederlandse taalaanhorigheid vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet.

Het tweede lid van § 3 bepaalt tot welk ogenblik de verklaring van taalaanhorigheid kan worden afgelegd, onder meer met het oog op de coöptatie.

Met betrekking tot deze laatste mogelijkheid zal er een amendement worden ingediend om ze enkel als overgangsmaatregel te behouden voor de zittingstijd die na de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 is ingegaan (cf. amendementen nrs. 9 en 16, stuk Senaat, nr. 2-740/2). De hypothese van de verklaring van taalaanhorigheid met het oog op de coöptatie komt niet voor in het Lombardakkoord. Zij is in het wetsvoorstel ingevoegd omdat de politieraden inmiddels al geïnstalleerd zijn en er nood aan soepelheid is om de regeling werkbaar te maken. Het verdient echter aanbeveling dat de kandidaten hun verklaring van taalaanhorigheid afleggen bij de indiening van hun kandidatuur voor de gemeenteraadsverkiezingen of bij de indiening van de voordrachtlijsten voor de verkiezing van de politieraad.

2. Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 2-149/1)

Dit wetsvoorstel werd op 10 november 1999 ingediend in het vooruitzicht dat het als wet uitwerking zou hebben bij de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000. Spijtig genoeg ontbrak daartoe het parlementair draagvlak.

Het voorstel heeft ten doel de bestaande waarborgen voor de Nederlandstalige minderheid in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest te verstevigen zodat de beide gemeenschappen zich in Brussel thuis voelen. Indien slechts een klein gedeelte van de 200 000 Vlaamse pendelaars zich in Brussel zou vestigen, zouden de financiële problemen van de negentien gemeenten in belangrijke mate worden opgelost. Daarom moet de aantrekkingskracht van de hoofdstad op de Vlamingen worden verhoogd. Een middel daartoe is de waarborg dat de gemeenteraden en de schepencolleges een minimum aantal leden van de Nederlandse taalaanhorigheid omvatten.

Het wetsvoorstel houdt daarom voor elke gemeente de verplichting in om ten minste twee schepenen en ten minste vijf gemeenteraadsleden van respectievelijk de Nederlandse en de Franse taalaanhorigheid te tellen. Indien, wat de gemeenteraad betreft, het voormelde aantal langs Nederlandstalige zijde niet via verkiezingen wordt bereikt, worden de eerste niet gekozen Nederlandstaligen mee opgenomen in de gemeenteraad totdat het aantal van vijf bereikt is. Er wordt evenwel geen afbreuk gedaan aan de verkiezingsresultaten. De toegevoegde raadsleden hebben dezelfde bevoegdheden als de gekozen raadsleden, maar beschikken niet over het stemrecht. Zij kunnen wel tot schepen worden gekozen door de meerderheid van de rechtstreeks gekozen gemeenteraadsleden.

II. ALGEMENE BESPREKING

1. Advies van de Raad van State

Verschillende leden vragen de voorzitter het advies van de Raad van State in te winnen over de twee voorliggende wetsvoorstellen.

De voorzitter neemt deze vraag in beraad tot na de artikelsgewijze bespreking.

2. Commentaar van de indieners op elkaars wetsvoorstellen

Een van de mede-indieners van het voorstel nr. 2-740/1 verklaart dat, wanneer de twee wetsvoorstellen met elkaar worden vergeleken, men ermee rekening moet houden dat het voorstel nr. 2-740/1 het resultaat is van een politiek compromis, het zogenaamde Lombardakkoord. De partij waartoe de indieners van het wetsvoorstel nr. 2-149/1 behoren, heeft dit akkoord weliswaar niet mee ondertekend, maar heeft er toch tot in een vergevorderd stadium mee over onderhandeld. Het wetsvoorstel nr. 2-149/1 kan dus gespreksstof leveren bij een nieuwe onderhandelingsronde, maar op dit ogenblik kan men het niet anders dan als utopisch bestempelen en niet haalbaar binnen de huidige politieke constellatie.

Het verwondert spreker wel dat de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, die tot dezelfde partij behoort als de indieners van het wetsvoorstel nr. 2-149/1, dit voorstel tijdens de onderhandelingen in de Brusselse Costa niet ter tafel heeft gelegd.

Een van de mede-indieners van het voorstel nr. 2-149/1 repliceert dat zijn voorstel voortvloeit uit een resolutie die door de Vlaamse Gemeenschapscommissie is goedgekeurd en ondertekend is door enkele personen die nu het Lombardakkoord hebben gesloten, zoals de heer Gatz, mevrouw Byttebier en de heer Vanraes.

Het lid verklaart, naar analogie van de bepaling uit het wetsvoorstel nr. 2-740/1 dat alleen de eerste verklaring de taalaanhorigheid geldig vaststelt, dat de resolutie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de enig bindende was zodat het Lombardakkoord zonder voorwerp is. De partij van spreker heeft de onderhandelingen over het Lombardakkoord juist afgebroken omdat de Franstaligen niet over de Vlaamse eis van twee schepenen en vijf gemeenteraadsleden wouden onderhandelen. In plaats van de partij van spreker aan de deur te zetten, hadden de Vlaamse onderhandelaars haar beter aan boord gehouden en haar stelling hardnekkiger verdedigd. De reden van dit manoeuvre is duidelijk, namelijk de partij van spreker buiten spel te zetten.

In ruil voor de minimale vertegenwoordiging van de Vlaamse Brusselaars in de lokale instellingen, wordt de regel van de dubbele meerderheid in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad opgegeven. Is er geen volstrekte meerderheid voorhanden, dan is na een maand een eenderde meerderheid in elke taalgroep voldoende (cf. de artikelen 31, 32 en 33 van het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, stuk Senaat, nr. 2-709/8). Toetst men dat af aan de huidige zetelverdeling in de Raad, dan blijkt die beperkte meerderheid voldoende om in Brussel zonder de partij van spreker te kunnen regeren.

Dat klemt des te meer omdat de Brusselse Vlamingen tijdens de huidige legislatuur, in tegenstelling tot de vorige, geen misbruik hebben gemaakt van de vereiste van de dubbele meerderheid. Tijdens de vorige legislatuur heeft een van de twee fractieleden van de thans grootste Vlaamse regeringspartij de regel van de dubbele meerderheid in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad namelijk misbruikt om de instemming met het Verdrag van Amsterdam te blokkeren, om redenen die niets met dat verdrag te maken hadden. Voor het lid van deze tweekoppige fractie, dat zich tegen deze praktijk verzette en daarmee tegen de partijtop inging, betekende dit het einde van zijn politieke carrière. De toenmalige partijleider, thans eerste minister, en het andere lid van de fractie, thans Brussels minister, hebben het er nu op aangelegd om de regel van de dubbele meerderheid waarvan ze zelf misbruik hebben gemaakt, af te schaffen zodat zij die deze regel in alle redelijkheid willen gebruiken, in de toekomst niet meer over deze waarborg zullen beschikken. Dat is een mooi staaltje van politiek cynisme.

Spreker betreurt dan ook dat de fundamentele regel van de dubbele meerderheid zo maar wordt opgegeven.

Tot slot wenst hij te weten of de overgangsregeling inzake de verklaring van taalaanhorigheid eenmalig is dan wel in die zin moet worden begrepen dat zij ook geldt voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 (cf. het voorgestelde artikel 279, § 3, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet). In het laatste geval rijst de vraag of er geen « faux flamands » zullen opduiken. In ieder geval moet deze kwestie worden verduidelijkt.

Een van de mede-indieners van het wetsvoorstel nr. 2-740/1 wijst erop dat er in de Brusselse instellingen verschillende grendelmechanismen bestaan. Hij betwijfelt of de wijziging van de regel van de dubbele meerderheid een gevaar inhoudt voor de Vlamingen. De reden waarom van deze vereiste wordt afgestapt, is dat men geen herhaling wou van de vroegere oppositiespelletjes. Hierboven is het voorbeeld gegeven van het Verdrag van Amsterdam waarvan de behandeling in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad lange tijd geblokkeerd is geweest om redenen die niets met de belangen van de Brusselse Vlamingen te maken hadden.

Het verwijt dat men genoegen neemt met een eenderde meerderheid van de taalgroep, overtuigt dus niet. Spreker kan zich niet voorstellen dat een derde van de leden van de Nederlandse taalgroep ordonnanties zou goedkeuren die tegen de belangen van de Brusselse Vlamingen indruisen. Bovendien geldt in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering het beginsel van de pariteit, de voorzitter uitgezonderd. Indien er een beslissing zou worden genomen die de Brusselse Vlamingen in hun belangen zou aantasten, dan is spreker ervan overtuigd dat de minister van de partij waartoe de vorige spreker behoort, onmiddellijk ontslag zal nemen en aldus het politieke leven zal verlammen.

Spreker stelt vast dat de partij van de vorige spreker tijdens de vorige legislatuur in het Vlaams Parlement resoluties heeft goedgekeurd waarbij gepleit wordt voor onder meer de overdracht van de organieke wetgeving inzake provincies en gemeenten, de buitenlandse handel en de ontwikkelingssamenwerking naar de gewesten en de gemeenschappen. Nu dit allemaal kan worden gerealiseerd dankzij de Lambermont- en Lombardakkoorden, maakt dezelfde partij ineens bezwaar. Waar is de politieke consequentie gebleven ?

Met betrekking tot de vraag naar de temporele draagwijdte van de in het voorgestelde artikel 279, § 3, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet bepaalde overgangsmaatregel, stelt spreker dat de formulering van deze bepaling enigszins dubbelzinnig kan overkomen. Het is in ieder geval de bedoeling dat zij slechts voor de zittingstijd van de gemeenteraad geldt die, na de verkiezingen van 8 oktober 2000, begin januari 2001 is geïnstalleerd.

3. Kritiek en repliek

Een lid verklaart dat de discussie tussen de indieners van de twee wetsvoorstellen aantoont dat het wetsvoorstel nr. 2-740/1 geen eindpunt is, maar een tussenstap die een nieuwe etappe in de staatshervorming aankondigt. De Franstalige partijen kennen nu al de prijs, te weten vijf zetels in de gemeenteraad en twee schepenmandaten, die zij aan de Brusselse Vlamingen zullen moeten betalen opdat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de voor zijn werking broodnodige middelen kan verwerven, welke tussen de 11 en 18 miljard frank worden geraamd.

Het wetsvoorstel nr. 2-740/1 vormt voor de Franstaligen reeds nu een te hoge afkoopsom voor de steun van een kleine Vlaamse partij die op federaal vlak in de oppositie zit.

De partij waartoe spreekster behoort, hecht uitermate veel belang aan de bescherming van de minderheden. Uitgangspunt moet zijn dat wat voor de ene minderheid geldt, te weten de Brusselse Vlamingen, ook voor de andere moet gelden, met name de Franstaligen in de Brusselse rand, die in bepaalde faciliteitengemeenten tot 80 % van de bevolking vormen. Het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen (stuk Senaat, nr. 2-709/1) biedt deze Franstaligen zelfs geen schijn van garantie. De Brusselse Vlamingen zijn daarentegen een van de best beschermde minderheden ter wereld. Ook al vormen zij slechts 15 % van de bevolking, toch hebben zij de pariteit in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering verkregen. Daarenboven zullen zij ingevolge het voormelde ontwerp van bijzondere wet recht krijgen op 17 van de 89 zetels in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

Met de minimumvertegenwoordiging in de lokale Brusselse instellingen welke het onderhavige wetsvoorstel beoogt te garanderen, wordt echter een stap te ver gezet. De Franstalige minderheid in Vlaanderen, die in de randgemeenten de meerderheid vormt, blijft ingevolge de overheveling van de organieke wetgeving inzake provincies en gemeenten naar de gewesten echter verstoken van de bescherming die ze tot op heden genoot. Er wordt geen enkele poging gedaan om een parallellisme inzake rechtsbescherming in te voeren tussen de Vlaamse minderheid in Brussel en de Franstalige in de Brusselse rand. Zo mogen de zes faciliteitengemeenten zelfs geen referendum organiseren over de geplande overheveling van de organieke regelgeving inzake provincies en gemeenten naar de gewesten. Dit alles gaat regelrecht in tegen het akkoord dat de Franstalige partijvoorzitters vóór de parlementsverkiezingen van 13 juni 1999 hebben gesloten.

Verschillende leden verklaren dat de faciliteiten door het bovenvermelde ontwerp van bijzondere wet in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zullen worden verankerd en dat er in deze wet voldoende garanties worden ingebouwd opdat het Vlaamse Gewest geen misbruik zal maken van zijn bevoegdheid inzake administratief toezicht op de faciliteitengemeenten.

De vice-eerste minister en minister van Begroting, Sociale Economie en Maatschappelijke Integratie merkt op dat zowel aan Vlaamse als aan Franstalige kant de gewoonte bestaat om vóór de parlementsverkiezingen allerlei eisenpakketten te formuleren. Ze vergeten echter allebei dat in een federale Staat hierover onderhandelingen moeten worden gevoerd, waarbij van weerskanten toegevingen moeten worden gedaan. Het is dan ook al te gemakkelijk om steevast gewag te maken van verraad wanneer de communautaire eisenpakketten niet volledig worden gerealiseerd.

In dezelfde lijn moet worden vastgesteld dat na elke communautaire onderhandelingsronde de tegenstanders in Vlaanderen zullen verklaren dat de Franstaligen als overwinnaars uit de onderhandelingen zijn gekomen, terwijl de tegenstanders langs Franstalige kant zullen verklaren dat de Vlamingen te veel in de wacht hebben gesleept.

De vorige spreekster repliceert dat met de Lambermont- en Lombardakkoorden een stap wordt gedaan die voor de Franstaligen een brug te ver gaat.

De minister acht het schokkend dat in een federale staat, na 170 jaar, bij wet moet worden bepaald dat de Nederlandstalige minderheid in een tweetalige hoofdstad over een gewaarborgde minimumvertegenwoordiging in de lokale instellingen moet beschikken. Het argument dat men in een gemeente toch moeilijk een Nederlandstalige schepen kan verkiezen, als er geen enkel Nederlandstalig gemeenteraadslid is, is zijns inziens een drogreden. Indien de wil daartoe bestaat, is het in ons kiessysteem gemakkelijk om een Nederlandstalige tot gemeenteraadslid te laten verkiezen, zonder daarbij afbreuk te doen aan het principe van « één man, één stem ». Bepaalde Brusselse gemeenten hebben reeds het goede voorbeeld gegeven. In andere gemeenten heeft de Franstalige meerderheid de noodzaak daartoe niet aangevoeld. De in artikel 279, §§ 2 en 3, van de nieuwe gemeentewet voorgestelde regeling zou volgens de minister eigenlijk door de feiten overbodig moeten zijn gemaakt.

De vorige spreekster betoogt dat artikel 2 van het wetsvoorstel nr. 2-740/1 op vijf punten vatbaar is voor kritiek.

1. In de eerste plaats versterkt de voorgestelde regeling het onevenwicht tussen de bescherming die de Brusselse Vlamingen genieten en die welke de Franstaligen in de Brusselse rand genieten.

De minister verklaart dat dit het gevolg is van het territorialiteitsbeginsel dat als grondslag van onze staatsinrichting geldt.

2. Ten tweede is het lid van oordeel dat het wetsvoorstel gebaseerd is op een foutieve analyse van de situatie in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

Ter verantwoording van de nieuwe regeling stellen de indieners van het voorstel dat « zij tevens de voorwaarden versoepelt voor de toepassing van het huidige artikel 279 die blijkens de ervaring te streng zijn gebleken » (stuk Senaat, nr. 2-740/1, blz. 2). Zij leveren hiervan echter niet het bewijs. Zij gaan met de nieuwe regeling voorbij aan het feit dat er in twaalf van de negentien Brusselse gemeenten reeds een Nederlandstalige schepen is. Er bestaat dus wel degelijk een tendens om Brusselse Vlamingen in de schepencolleges op te nemen zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat.

De minister merkt op dat dit voor een gewest dat reeds 40 jaar tweetalig gebied is, dan wel aan een bijzonder traag tempo verloopt.

Het lid vestigt er de aandacht op dat de sterkere Vlaamse aanwezigheid in bepaalde Brusselse gemeenten zich onvermijdelijk weerspiegelt in de samenstelling van de schepencolleges in die gemeenten. Zo telt de gemeente Elsene weinig Nederlandstaligen, terwijl gemeenten zoals Jette en Ganshoren een sterkere Vlaamse bevolking kennen. Waarom deze toestand ontkennen door een maatregel op te leggen waarbij alle Brusselse gemeenten ten minste één Nederlandstalige schepen moeten aanstellen ?

De minister repliceert dat deze maatregel niet aan de schepencolleges wordt opgelegd.

3. De vorige spreekster stipt als derde punt van kritiek aan dat de voorgestelde regeling in de loop van de huidige zittingstijd de regels wijzigt in verband met de lokale democratie. Nu de schepencolleges ingevolge de lokale verkiezingen van 8 oktober 2000 zijn geïnstalleerd, zullen zij zich alsnog aan het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet moeten conformeren.

Waarom kan de inwerkingtreding van de nieuwe regeling niet worden uitgesteld tot na de volgende gemeenteraadsverkiezingen in 2006 ?

Door de regeling tijdens de huidige zittingstijd te doen ingaan, zullen de bestaande bestuursakkoorden worden doorkruist. Bovendien kan de aanstelling van een toegevoegde schepen, zelfs zonder bevoegdheden, de machtsverhoudingen binnen de coalitie doen kantelen.

De toepassing van het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet heeft dus tal van negatieve aspecten.

4. Ten vierde kan de toepassing van het voormelde artikel leiden tot de verplichte aanwijzing van een Nederlandstalige schepen die niet tot een democratische partij behoort. Wat verhindert een Vlaamse gekozene van een niet-democratische partij om zelf een brief aan de provinciegouverneur te richten waarin hij verklaart de voordracht van een welbepaalde kandidaat als burgemeester te steunen ? Op die manier kan hij automatisch tot schepen worden aangesteld. Het voorgestelde artikel 279, § 2, bepaalt immers niet dat de kandidaat-burgemeester zelf kan bepalen wie hem voordraagt.

Een van de mede-indieners van het wetsvoorstel nr. 2-740/1, hierin gesteund door verschillende andere leden, antwoordt dat om ontvankelijk te zijn, de akte van voordracht krachtens artikel 13 van de nieuwe gemeentewet moet ondertekend zijn ten minste door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat-burgemeester. Het is dus uitgesloten dat een gekozene van een andere partij tegen de zin van de meerderheid de akte van voordracht zou ondertekenen. De kandidaat-burgemeester zal een dergelijke akte nooit zelf willen ondertekenen. Dit betekent dat een brief aan de provinciegouverneur waarbij een gekozene eenzijdig verklaart de voordracht van de kandidaat-burgemeester te steunen, niet als een akte van voordracht kan worden beschouwd. Zij heeft dus geen enkel rechtsgevolg met betrekking tot de verkiezing van een toegevoegde schepen.

5. Een vijfde punt van kritiek volgens de vorige spreekster is het feit dat ter compensatie voor de aanstelling van deze schepen, de betrokken gemeenten aanspraak kunnen maken op een aanzienlijke financiële tegemoetkoming die door een Franstalig Brussels politicus als « de dertig zilverlingen van Judas » is bestempeld. Het lid deelt de mening dat deze compensatie als indecent moet worden beschouwd. De voorgestelde regeling is voorts een kaakslag en discriminerend voor de gemeenten die met zware financiële problemen te kampen hebben en geen Nederlandstalige gekozenen hebben die zij tot schepen kunnen verkiezen.

Er bestaat volgens spreekster geen enkel redelijk en verantwoord verband tussen de verkiezing van een toegevoegde Nederlandstalige schepen en de toekenning van bijkomende middelen aan de gemeenten die deze schepen verkiezen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de Franstalige meerderheidspartijen met het Lombardakkoord een niet te verantwoorden toegeving hebben gedaan aan de Vlamingen.

Met betrekking tot artikel 3 wenst spreekster nadere uitleg over de in het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, laatste zin, van de gemeentekieswet bepaalde overgangsmaatregel. Het gerucht doet de ronde dat deze maatregel tot doel heeft om tijdens de huidige zittingstijd onder de gemeenteraadsleden alsnog een Nederlandstalige te vinden die tot schepen kan worden verkozen zodat de daaraan gekoppelde financiële tegemoetkoming in de wacht kan worden gesleept.

Met betrekking tot artikel 4 houdende invoeging van een artikel 22bis in de Octopuswet oordeelt spreekster dat het aantal leden van de zes politieraden die tot de Nederlandse taalgroep moeten behoren, zijnde 19, veel te hoog is. Een Nederlandstalige per politieraad is ruim voldoende. Maar ook hier dienen de Franstaligen aan een Vlaamse oppositiepartij de prijs te betalen voor haar steun bij de herziening van artikel 184 van de Grondwet.

Een lid verklaart dat het debat over de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Vlamingen in de Brusselse lokale instellingen niet nieuw is. Reeds in 1988 is niet alleen ter gelegenheid van de parlementaire voorbereiding van de wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, maar ook in de Brusselse Gewestraad en de Vlaamse Gemeenschapscommissie de Vlaamse eis naar een minimumvertegenwoordiging in de Brusselse gemeenteraden en schepencolleges aan bod gekomen. Dit aspect van de staatshervorming was tot dan over het hoofd gezien.

Deze kwestie was van belang omdat het administratief toezicht ingevolge de voormelde wet in 1989 van de federale overheid naar het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest was overgeheveld.

Spreker heeft bij de bespreking van het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen gewezen op het duidelijk verschil in toepassing van de taalwetgeving op het personeel van de gemeenten en de OCMW's tussen de periode vóór en na 1989 (verslag van de heren Monfils en Moens, stuk Senaat, nr. 2-709/7, blz. 60).

Een vroegere Vlaamse schepen in Brussel heeft dienaangaande verklaard dat door het feit dat het administratief toezicht nog bij de federale overheid berustte, zij als schepen nog een stok achter de deur had in haar onderhandelingen met de Franstalige coalitiepartners. « Het fiat van de heer Dehaene, toenmalige voogdijminister, was immers nodig bijvoorbeeld voor de goedkeuring van de gemeentebegroting ». De dag dat het administratief toezicht werd overgeheveld naar het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, kon dit drukkingsmiddel niet langer worden aangewend en zag deze schepen haar bevoegdheid en middelen slinken.

Gelet op het voorgaande en het feit dat Brussel een tweetalig gebied is, oordeelden de Vlamingen dat Brussel op een evenwaardige wijze door de twee gemeenschappen moet worden bestuurd. Vandaar de oude eis naar een minimumvertegenwoordiging in de lokale Brusselse instellingen.

Deze vraag is weer in de actualiteit gekomen naar aanleiding van de debatten over het verdrag van Maastricht en de invoering van het zogenaamde Euro-stemrecht op gemeentelijk vlak. Dit laatste zou immers een electoraat creëren dat hoofdzakelijk op Franstalige lijsten zou stemmen.

De vraag wordt nog pertinenter omdat de organieke wetgeving inzake gemeenten naar de gewesten zal worden overgeheveld. Bovendien wordt, zoals eerder al is betoogd, de regel van de dubbele meerderheid de facto afgeschaft. De stelling dat de garanties voor de Brusselse Vlamingen en voor de Franstaligen in de Brusselse rand worden gehandhaafd, is dus niet correct.

Met het Lombardakkoord wordt de schijn gewekt dat de Brusselse gemeenten in een redelijke mate van evenwaardigheid door de twee taalgroepen zullen worden bestuurd.

In de eerste plaats is de regeling betreffende de verkiezing van een Nederlandstalige schepen niet afdwingbaar. Eventuele Nederlandstalige kandidaten moeten eerst kandideren op een Franstalige lijst, tot gemeenteraadslid worden gekozen en dan als lid van de meerderheid de akte van voordracht van de burgemeester mee ondertekenen. Als de Franstaligen weigeren hen die akte te laten ondertekenen, dan kan een Nederlandstalige op grond van het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet niet als schepen worden aangesteld.

Zelfs wanneer de Franstalige meerderheid de goodwill aan de dag legt om een Vlaamse gekozene tot schepen te verkiezen, dan kan zij hem nog altijd een inhoudsloze portefeuille toekennen.

De enige reden die, volgens spreker, de Franstalige meerderheid ertoe kan aanzetten om een Vlaamse schepen te kiezen, is financieel van aard. Met andere woorden, de Brusselse Vlamingen dienen als koopwaar. Dat is een bijzonder pervers mechanisme.

Het lid verklaart dat de voorgestelde regeling geenszins een gewaarborgde vertegenwoordiging van de Vlamingen in de Brusselse gemeenteraden en schepencolleges inhoudt. Aldus staat het wetsvoorstel mijlenver verwijderd van de resolutie die de Vlaamse Gemeenschapscommissie op 5 juni 2000 heeft aangenomen, en volgens welke aan de federale regering wordt gevraagd de nieuwe gemeentewet zo aan te passen dat er een gewaarborgd aantal raadsleden in alle Brusselse gemeenteraden wordt opgenomen, alsook ten minste twee Nederlandstalige schepenen in elk Brussels college van burgemeester en schepenen. Voorts werd gevraagd de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW's zo te wijzigen dat in elke politieke geleding van een Brussels OCMW (Raad, Vast Bureau en eventueel commissies) Nederlandstalige vertegenwoordigers met stemrecht zitting kunnen nemen. Deze resolutie werd in december 2000 opnieuw ingediend, in een andere vorm, en opnieuw aangenomen.

Tot slot verklaart spreker dat het fout is het lot van de Brusselse Vlamingen te verbinden aan dat van de Franstaligen in de Brusselse rand. De enige vergelijking die kan worden gemaakt, is die tussen de positie van de Brusselse Vlamingen en die van de Franstaligen op Belgisch niveau. Daarom pleit hij ervoor het gewestmodel met taalgesplitste lijsten over te planten naar de gemeenten om tegemoet te komen aan de eisen van de Brusselse Vlamingen.

Een van de mede-indieners van het voorstel nr. 2-740/1 gaat in op een aantal hierboven vermelde kritische bedenkingen.

1. Als antwoord op het bezwaar dat het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet het democratisch beginsel van de evenredige vertegenwoordiging doorbreekt, verklaart hij dat de Vlamingen er op federaal niveau toch mee hebben ingestemd om het principe van de paritaire samenstelling van de Ministerraad, de eerste minister eventueel uitgezonderd, in de Grondwet zelf te verankeren (artikel 99, tweede lid). Ook wat de samenstelling van de Senaat betreft, bestaat er een scheeftrekking ten gunste van de Franstaligen. In het Franstalige kiescollege zijn er minder stemmen nodig om een zetel te behalen dan in het Nederlandse kiescollege.

Indien de twee gemeenschappen in onze federale staat op enkele cruciale plaatsen harmonieus willen samenleven en die samen wensen te besturen, moeten er afspraken worden gemaakt. Het is foutief die steeds af te schilderen als een schending van het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging.

2. Spreker kan er enigszins inkomen dat de in het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, van de gemeentekieswet bepaalde overgangsmaatregel met betrekking tot de verklaring van taalaanhorigheid de mogelijkheid creëert om nog tijdens deze zittingstijd van de gemeenteraden, dat wil zeggen die volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000, door de aanstelling van een schepen met toepassing van het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet bijkomende financiële middelen binnen te rijven. Het lijkt hem logisch dat, wanneer in bepaalde gemeenten van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zij daarvoor een financiële tegemoetkoming ontvangen.

3. Met betrekking tot de overheveling van het administratief toezicht naar het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, verklaart spreker dat de beveiliging die erin bestond dat dit toezicht aan de federale overheid was voorbehouden, in feite nooit heeft gefunctioneerd. De federale overheid heeft er zich, uit vrees voor een regeringscrisis, steeds voor gehoed om een aantal Brusselse problemen naar zich toe te trekken. Daarom is ervoor geopteerd om de organieke wetgeving inzake gemeenten, inclusief het administratief toezicht, naar de gewesten over te hevelen, mits inachtneming van een aantal in de bijzondere wetten verankerde garanties.

4. Spreker is het ermee eens dat het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet de aanzet kan zijn om in Brussel meer tweetalige lijsten in te dienen. De gemeenteraadsverkiezingen in 2006 zullen dat uitwijzen. Het is in ieder geval een bewuste optie geweest dat de toegevoegde Nederlandstalige schepen uit de meerderheid zal worden gekozen. Sommige sprekers hebben op het gevaar gewezen dat de toegevoegde schepen alleen maar de titel van schepen zal voeren, zonder enige portefeuille. Dat risico zou reëel zijn indien deze schepen willekeurig uit de gemeenteraadsleden van de Nederlandse taalgroep zou worden gekozen en tot de oppositie zou behoren. Om dat gevaar te bezweren, is voor de formule geopteerd waarbij de toegevoegde schepen wordt gekozen uit de leden van de gemeenteraad die de akte van voordracht van de kandidaat-burgemeester mee hebben ondertekend. Spreker kan zich niet voorstellen dat de meerderheid geen portefeuille zou toekennen aan het gemeenteraadslid dat uit haar midden tot schepen is aangesteld met toepassing van artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet.

4. De zes faciliteitengemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren

Een lid is van oordeel dat de afwijkende regelingen in de zes faciliteitengemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren inzake de rechtstreekse verkiezing van de schepenen en de besluitvorming bij consensus in het college van burgemeester en schepenen moeten worden aangepast.

Deze regelingen zijn ingevoerd om de taalminderheid in het bestuur van de betrokken gemeenten te betrekken en te beschermen tegen eventuele misbruiken door de meerderheid. De partij waartoe spreker behoort, wenst dit systeem niet in vraag te stellen. De praktijk toont echter aan dat de beschermingsregeling in sommige van de voormelde gemeenten niet werkt om de eenvoudige reden dat er geen enkele kandidaat van de taalminderheid tot schepen wordt gekozen. Het college van burgemeester en schepenen bestaat dus uit rechtstreeks gekozen schepenen van de taalmeerderheid. Aangezien vrijwel alle partijen van enige omvang een schepen zullen tellen, beschikken zij niet over de mogelijkheid om op grond van convergerende verkiezingsprogramma's een coalitie te vormen. Het traditioneel democratisch systeem met een meerderheid en een oppositie kan dus niet tot ontwikkeling komen. Dat bemoeilijkt het bestuur.

Aangezien de doelstelling van de zogenoemde pacificatiewet van 9 augustus 1988 om taalminderheden te beschermen niet wordt gehaald, bestaat er geen enkele objectieve reden meer om af te wijken van de algemene regel van de nieuwe gemeentewet, te weten de verkiezing van de schepenen door de gemeenteraad (artikel 15, § 1, van de nieuwe gemeentewet). Daarom lijkt het raadzaam om slechts te voorzien in de rechtstreekse verkiezing van schepenen als dit werkelijk bijdraagt tot de bescherming van de taalminderheid (artikel 15, § 2).

Ten tweede bepaalt artikel 107 van de nieuwe gemeentewet dat, in afwijking van de algemene regel van de besluitvorming bij meerderheid van stemmen, het college van burgemeester en schepenen in de bovenvermelde gemeenten bij consensus beslist. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de burgemeester ter beslissing aan de gemeenteraad voorgelegd.

Dit betekent dat de schepen van de oppositie, die niet tot de taalminderheid behoort, obstructie kan plegen teneinde alle dossiers naar de gemeenteraad te doen verwijzen. Op deze wijze kan hij de werking van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad volledig verlammen. Dit illustreert de perverse werking van een systeem dat uitgedacht werd om een taalminderheid te beschermen.

Spreker zal daarom amendementen indienen die ertoe strekken om de afwijkende regeling houdende rechtstreekse verkiezing van de schepenen en de beslissing bij consensus in het college van burgemeester en schepenen, slechts toe te passen indien uit de verkiezingen blijkt dat meer dan één taalgroep kan worden vertegenwoordigd in het college van burgemeester en schepenen [cf. artikelsgewijze bespreking : amendementen nrs. 7 en 8 houdende invoeging van de artikelen 6 en 7 (nieuw)].

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

De commissie beslist het wetsvoorstel nr. 2-740/1 als basis voor de artikelsgewijze bespreking te nemen.

1. Opschrift

Mevrouw Willame-Boonen c.s. dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt het opschrift aan te passen aan de wijzigingen die ze met haar amendementen nrs. 7 en 8 voorstelt aan de bepalingen vervat in de nieuwe gemeentewet betreffende de rechtstreekse verkiezing van de schepenen en de besluitvorming bij consensus in het college van burgemeester en schepenen in de zes faciliteitengemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.

Aangezien deze twee amendementen worden verworpen (cf. infra), wordt amendement nr. 6 ingetrokken.

2. Artikel 1

Dit artikel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 4 onthoudingen.

3. Artikel 2

a. Bespreking

Mevrouw Willame-Boonen en de heer Thissen dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), teneinde het voorgestelde artikel 279, § 2, van de nieuwe gemeentewet te doen vervallen.

Zij verwijzen naar de schriftelijke verantwoording van hun amendement.

De heer Caluwé dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt artikel 2 van het wetsvoorstel te vervangen door artikel 2 van zijn eigen wetsvoorstel nr. 2-149/1, dat voorziet in de integrale vervanging van artikel 279 van de nieuwe gemeentewet. Voor de verantwoording verwijst de indiener naar zijn inleidende uiteenzetting (punt I.2).

Hij dient voorts subsidiair amendement nr. 11 in op zijn amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt om in de overgangsmaatregel vervat in het tweede lid van het voorgestelde artikel 279, § 3, de woorden « volgend op die van » te vervangen door de woorden « van het jaar ». Daarmee wordt zijns inziens duidelijk aangegeven dat de mogelijkheid voor de gemeenteraadsleden om de verklaring van taalaanhorigheid af te leggen tot de vergadering waarop de gemeenteraad beslist over te gaan tot de verkiezing van een bijkomende schepen, uitsluitend geldt tijdens de zittingstijd van de gemeenteraden die op 8 oktober 2000 zijn gekozen.

De indieners van het voorstel nr. 2-740/1 wijzen erop dat het voorgestelde artikel 279, § 3, tweede lid, reeds een duidelijke einddatum bevat tot wanneer de verklaring van taalaanhorigheid kan worden afgelegd, namelijk tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 8 oktober 2000. Met andere woorden, ze kan slechts worden afgelegd tijdens de zittingstijd volgend op de verkiezingen van 8 oktober 2000. In de toelichting wordt trouwens bepaald dat « de soepele regeling voorgeschreven in paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 279 in verband met het ogenblik waarop de verklaring van taalaanhorigheid kan worden gedaan een eerste nuttige toepassing mogelijk maakt zonder te moeten wachten tot de volgende gemeenteraadsverkiezingen » (stuk Senaat, nr. 2-740/1, blz. 2).

Op grond hiervan trekt de heer Caluwé zijn subsidiair amendement nr. 11 in.

b. Stemmingen

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem, bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.

Het subsidiair amendement nr. 11 is ingetrokken.

Voorts beslist de commissie om bij wijze van tekstcorrectie in de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel 279, § 2, het in ons juridisch jargon weinig gebruikelijke, doch correcte zinsdeel « de hem regarderende akte » te vervangen als volgt : « de hem betreffende akte ». Tevens zal de exacte datum van de gemeenteraadsverkiezingen in 2000 worden vermeld, te weten 8 oktober.

Het aldus verbeterde artikel 2 wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

4. Artikel 2bis (nieuw)

De heer Caluwé dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt een artikel 2bis in te voegen houdende het door hem in zijn wetsvoorstel nr. 2-149/1 voorgestelde artikel 280 van de nieuwe gemeentewet. Dit artikel voorziet in de verplichting om in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest ten minste twee schepenen van de Nederlandse en twee schepenen van de Franse taalaanhorigheid te verkiezen.

Voor reacties op dit amendement raadplege men de algemene bespreking.

Amendement nr. 12 wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.

5. Artikel 3

a. Bespreking

Mevrouw Willame-Boonen en de heer Thissen dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, van de gemeentekieswet de uitzonderingsbepaling te doen vervallen volgens welke tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 8 oktober 2000, enkel de meest recente verklaring de taalaanhorigheid geldig vaststelt.

De indieners verwijzen naar de schriftelijke verantwoording van hun amendement.

Een lid wenst te weten of een kandidaat die met het oog op de verkiezingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad definitief voor een welbepaalde taalaanhorigheid heeft gekozen, voor die van de gemeenteraad de andere taalaanhorigheid kan kiezen. Zijns inziens is de juridische mogelijkheid daartoe voorhanden omdat er tussen de beide regelingen geen interferentie bestaat. Indien dat waar is, dan moeten de bepalingen uit de gemeentekieswet en de wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen op elkaar worden afgestemd. De huidige toestand leidt in ieder geval tot schizofrene toestanden.

Dezelfde opmerking kan worden gemaakt met betrekking tot de combinatie van de mandaten van gemeenteraadslid en lid van de politieraad. Kan een gemeenteraadslid dat tot de Franse taalgroep behoort, met het oog op de verkiezing van de politieraad een verklaring van Nederlandse taalaanhorigheid afleggen ?

Een van de mede-indieners van het wetsvoorstel nr. 2-740/1 verklaart dat het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, van de gemeentekieswet het afleggen van uiteenlopende verklaringen van taalaanhorigheid voor de verkiezingen van verschillende normgevende organen zoals de gemeenteraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, niet expliciet verbiedt. Voor de gemeenteraadsverkiezingen geldt vanaf 2006 in ieder geval het principe dat de eerste verklaring van taalaanhorigheid de beslissende is. Behoudens de uitzonderingsmaatregel voor de huidige zittingstijd zal in de toekomst voor deze verkiezingen niet meer van taalaanhorigheid kunnen worden gewisseld.

Bovendien stelt artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet een aantal voorwaarden vast op grond waarvan de taalaanhorigheid wordt bepaald. Het is dus niet zo dat een gemeenteraadslid zomaar van taalgroep kan veranderen.

Hij heeft echter niet onmiddellijk een oplossing voor het door de vorige spreker opgeworpen probleem.

De heer Caluwé dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) teneinde dit artikel te doen vervallen.

De algemene regel moet zijn dat, eenmaal iemand voor een bepaalde taalaanhorigheid heeft gekozen, die keuze definitief en onomkeerbaar is. De in het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, voorgestelde uitzondering biedt de mogelijkheid om tijdens de zittingstijd van de gemeenteraden na de verkiezingen van 8 oktober 2000 toch af te wijken van een vroegere verklaring van taalaanhorigheid. Dat zet de poort wagenwijd open voor allerlei misbruiken.

Spreker trekt daarom zijn amendement in ten voordele van amendement nr. 2.

Een lid is van oordeel dat bij een betwisting omtrent de geldigheid van een verklaring van taalaanhorigheid, elke belanghebbende een beroep bij de Raad van State kan inleiden.

b. Stemmingen

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 10 tegen 4 stemmen.

Amendement nr. 13 is ingetrokken.

Bij wijze van tekstcorrectie beslist de commissie om in de Franse tekst van het voorgestelde artikel 23bis, § 2, tweede lid, laatste zin, het zinsdeel « l'acte de présentation du conseil communal suivant celles de 2000 » te vervangen als volgt : « l'acte de présentation des candidats à l'élection du conseil communal suivant celle de 2000 ».

Voorts zal de exacte datum van de gemeenteraadsverkiezingen in 2000 worden vermeld, te weten 8 oktober.

Het aldus verbeterde artikel 3 wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

6. Artikel 4

a. Bespreking

Mevrouw Willame-Boonen en de heer Thissen dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt artikel 4 te doen vervallen.

De indieners verwijzen naar de verantwoording van hun amendement en naar de bezwaren die ze tijdens de algemene bespreking hebben uiteengezet.

Zij dienen op dit amendement subsidiair amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 22bis van de Octopus-wet te vervangen door een nieuwe tekst, met als uitgangspunt dat de zes politieraden in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad niet ten minste 19 leden van de Nederlandse taalgroep moeten omvatten, maar slechts zes, te weten één per politieraad.

Mevrouw Taelman c.s. dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 22bis, § 3, tweede lid, te preciseren dat de mogelijkheid om de verklaring van taalaanhorigheid af te leggen met het oog op de coöptatie, uitsluitend voor de huidige zittingstijd geldt. Vanaf 2006 zal de verklaring van taalaanhorigheid dus nog enkel kunnen worden afgelegd bij de indiening van de kandidaturen voor de gemeenteraadsverkiezingen of bij de indiening van de voordrachtlijsten voor de verkiezing van de politieraad.

Met betrekking tot dit amendement merkt een lid op dat de verwijzing naar het begrip « huidige legislatuur » zonder nadere tijdsbepaling niet voldoende is om te stellen dat het om de zittingstijd gaat die op 1 januari 2001 is ingegaan.

Om dat te verhelpen, dienen de heren Vankrunkelsven en Cheron op amendement nr. 9 subamendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) luidens hetwelk de verklaring van taalaanhorigheid met het oog op de coöptatie kan worden afgelegd tot de indiening van de akte van voordracht van de kandidaten voor de verkiezing van de gemeenteraad volgend op die van 2000.

De heer Caluwé merkt op dat de voorgestelde regeling de mogelijkheid openlaat dat een gemeenteraadslid een verklaring van taalaanhorigheid aflegt na de gemeenteraadsverkiezingen op het ogenblik van de indiening van de voordrachtlijsten voor de verkiezing van de politieraad. Daardoor kan een Franstalig gemeenteraadslid zich met het oog op het verwerven van een mandaat in de politieraad tot de Nederlandse taalgroep bekennen. Allerlei misbruiken en door politiek opportunisme ingegeven manoeuvres zijn dus mogelijk. Ter verantwoording van deze regeling wordt gesteld dat, wanneer deze mogelijkheid niet zou bestaan, er zelfs met de coöptatie misschien te weinig Nederlandstalige gemeenteraadsleden zijn om het minimumaantal te bereiken. De indieners verliezen echter uit het oog dat ook de opvolgers die tot de Nederlandse taalgroep van de gemeenteraden van de politiezone behoren, voor coöptatie in aanmerking komen. Spreker kan zich niet voorstellen dat onder de opvolgers geen enkele kandidaat voor de politieraad zou worden gevonden die tot de Nederlandse taalgroep behoort. Hij is daarom van oordeel dat degene die in 2006 in aanmerking wenst te komen voor de gewaarborgde vertegenwoordiging in een politieraad, de verklaring van Nederlandse taalaanhorigheid dient af te leggen vóór de gemeenteraadsverkiezingen en niet tijdens de periode tussen de gemeenteraadsverkiezingen en het ogenblik van de indiening van de voordrachtlijsten voor de verkiezing van de politieraad.

Om een en ander te verduidelijken, dient hij amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2). Het principe dat hij onverlet laat, is dat de Nederlandse taalaanhorigheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet. In afwijking daarvan kan voor de aanduiding van de politieraden in het jaar 2001 de verklaring van taalaanhorigheid worden afgelegd bij de indiening van de kandidaturen voor de gemeenteraadsverkiezingen, bij de indiening van de voordrachtlijsten voor de verkiezing van de politieraad of met het oog op de coöptatie.

Een lid wenst te weten welke sanctie er bestaat wanneer een politieraad niet het vereiste aantal leden van de Nederlandse taalgroep telt en niet tot coöptatie overgaat.

Een van de mede-indieners van het voorstel nr. 2-740/1 antwoordt dat de Raad van State de in artikel 22bis van de Octopuswet vervatte bepalingen moet doen naleven.

Moet hieruit, aldus het lid, worden afgeleid dat beslissingen van een niet rechtsgeldig samengestelde politieraad geen uitwerking hebben ?

Verschillende mede-indieners, alsook andere leden antwoorden bevestigend. In tegenstelling tot wat sommigen menen, bestaat er wel degelijk een verplichting tot coöptatie indien een politieraad niet het vereiste minimumaantal leden van de Nederlandse taalgroep telt. Artikel 22bis, § 1, bepaalt duidelijk dat de politieraden van de zones in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ten minste een aantal leden van de Nederlandse taalgroep moeten omvatten. Het feit dat de verklaring van taalaanhorigheid bij verschillende gelegenheden kan worden afgelegd, heft die verplichting niet op.

Dat betekent dat iedere belanghebbende bij de Raad van State een beroep tot vernietiging kan instellen tegen een door een onregelmatig samengestelde politieraad genomen beslissing.

Een mede-indiener verklaart dat, wanneer een onregelmatig samengestelde politieraad een benoemingsbeslissing neemt, die beslissing voor de Raad van State kan worden aangevochten wegens schending van de dwingende wettelijke bepalingen inzake de samenstelling van de raad. Het is bijgevolg overbodig om in het voorgestelde artikel 22bis in andere sancties te voorzien. Het gemene recht is toepasselijk.

Een lid wenst te weten of andere beslissingen en handelingen van een onregelmatig samengestelde politieraad dan een benoemingsbeslissing, ook door de Raad van State kunnen worden vernietigd.

De vorige spreker antwoordt dat overeenkomstig artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, de Raad uitspraak doet over de beroepen tot nietigverklaring ingesteld tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden. Dat volstaat om eventuele onwettige beslissingen van een politieraad te sanctioneren. Er hoeft volgens spreker dus niet in specifieke sancties te worden voorzien.

Om de verwarring omtrent het verplicht karakter van de coöptatie uit de weg te ruimen, stelt een ander lid voor om in het voorgestelde artikel 22bis, § 3, tweede lid, het zinsdeel « De verklaring van taalaanhorigheid kan worden afgelegd » te vervangen als volgt : « De verklaring van taalaanhorigheid wordt afgelegd. »

Verschillende leden verzetten zich daartegen.

De voormelde bepaling voorziet immers in drie hypotheses waartussen de betrokkenen kunnen kiezen. Dat moet tot uiting komen in de tekst.

Voorts wordt erop gewezen dat er geen verplichting bestaat om een verklaring van taalaanhorigheid af te leggen (cf. artikel 23bis, § 1, van de gemeentekieswet).

Een lid acht deze laatste opmerking, hoewel ze zijns inziens juridisch correct is, in tegenstrijd met de filosofie van artikel 22bis. Enerzijds bepaalt dit artikel dat de zes politieraden in Brussel ten minste 19 leden van de Nederlandse taalgroep moeten tellen. Anderzijds is de verklaring van taalaanhorigheid facultatief. Hoe kan men controleren of aan de voorwaarde van de Nederlandse taalaanhorigheid voldaan is, indien de kandidaten die verklaring niet hoeven af te leggen ?

Een van de mede-indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat voor de toepassing van artikel 22bis het bewijs van de Nederlandse taalaanhorigheid moet worden geleverd. Krachtens artikel 23bis, § 1, van de gemeentekieswet zijn de kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen echter niet verplicht om in de voordracht melding te maken van hun taalaanhorigheid. Dat geldt ook voor de kandidaten voor de politieraad. Willen zij evenwel in aanmerking komen voor de minimumvertegenwoordiging van de Nederlandse taalgroep, dan zullen zij een verklaring van Nederlandse taalaanhorigheid moeten afleggen.

Dat neemt niet weg dat er bij de samenstelling van de politieraden in Brussel problemen kunnen rijzen. Indien geen enkel gemeenteraadslid dat lid is van de politieraad, bij de gemeenteraadsverkiezingen of bij de verkiezingen van de politieraad een verklaring van taalaanhorigheid heeft afgelegd, rijst de vraag op welke wijze kan worden nagegaan of de Nederlandse taalgroep op voldoende wijze vertegenwoordigd is. Stel dat twee Nederlandstalige gemeenteraadsleden die geen verklaring van taalaanhorigheid hebben afgelegd, tot lid van een Brusselse politieraad worden gekozen, dan kan theoretisch voldaan zijn aan de eis van de minimumvertegenwoordiging van de Nederlandse taalgroep, zonder dat daar echter het bewijs van kan worden geleverd.

Daartoe zou in het voorgestelde artikel 22bis in een procedure moeten worden voorzien.

Een lid is van mening dat dit probleem momenteel ondervangen wordt door amendement nr. 9, zoals gesubamendeerd door amendement nr. 16. Tijdens de huidige zittingtijd kan immers, bij wijze van overgangsmaatregel, met het oog op de coöptatie nog een verklaring van taalaanhorigheid worden afgelegd. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 zullen de Vlamingen echter de nodige maatregelen moeten nemen met het oog op de toepassing van artikel 22bis.

Spreker merkt op dat er precedenten zijn die inzake de samenstelling van publieke organen de inachtneming van een verdeelsleutel voorschrijven. Zo is er een Waals decreet krachtens hetwelk bij de verdeling van mandaten in intercommunales een bepaalde verhouding tussen de betrokken gemeenten moet worden nageleefd. Aldus leggen deze normen een resultaatsverbintenis op. In den beginne levert dat misschien problemen op, maar naderhand leren de politieke partijen en de lijsten daarmee omgaan.

Op de vraag hoe de taalaanhorigheid thans in de Brusselse gemeenteraden is geregeld, antwoordt een senator dat een lid van zijn partij die tot de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad behoort, in de gemeenteraad geen verklaring van taalaanhorigheid heeft afgelegd.

Indien deze persoon rechtstreeks tot lid van de politieraad wordt gekozen, dan hoeft hij deze verklaring niet af te leggen. Indien hij zou worden gecoöpteerd, dan zou hij dat eigenlijk wel moeten. Anders is er geen formele controle mogelijk.

Een ander lid acht het toch absurd dat iemand die tot de Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad behoort, maar voor de gemeenteraad geen verklaring van taalaanhorigheid heeft afgelegd, in zijn gemeente niet tot deze taalgroep zou mogen worden gerekend.

Verschillende leden zijn van oordeel dat, wanneer iemand voor een politiek orgaan een verklaring van taalaanhorigheid heeft afgelegd, die definitief is en voor alle andere politieke organen zou moeten gelden waarin die persoon zitting heeft.

Een van deze leden is ervan overtuigd dat, wanneer een kandidaat voor de politieraad door uiteenlopende verklaringen van taalaanhorigheid van een gemeenteraadslid niet in aanmerking komt voor dat mandaat op grond van het voorgestelde artikel 22bis, hij dit met goede kans op succes kan aanvechten voor de Raad van State.

Een andere spreker beschouwt de voorgestelde regeling als een volstrekt zinloze juridische constructie omdat ze een zuiver potestatieve voorwaarde institutionaliseert. Een dergelijke voorwaarde is volgens het Burgerlijk Wetboek nietig omdat de realisering ervan afhangt van de individuele wil van de betrokkene.

Op de bemerking dat hetzelfde systeem geldt voor de OCMW's, wordt geantwoord dat in tegenstelling tot de leden van de OCMW's, de leden van de politieraad lid moeten zijn van de gemeenteraad.

b. Stemmingen

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem, bij 2 onthoudingen.

Het subsidiair amendement nr. 4 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 14 wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.

Subamendement nr. 16 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 9 wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

7. Artikel 5

a. Bespreking

Mevrouw Willame-Boonen en de heer Thissen dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt artikel 5 te doen vervallen.

De indieners verwijzen naar de verantwoording van hun amendement.

De heer Caluwé dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) dat ertoe strekt het eerste lid van dit artikel te doen vervallen.

Hij voert daartoe twee redenen aan.

In de eerste plaats wordt de inwerkingtreding van artikel 2 van dit wetsvoorstel afhankelijk gemaakt van de goedkeuring in Kamer en Senaat van het ontwerp van bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, waardoor een artikel 46bis wordt ingevoegd in de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (stuk Kamer, nr. 50 1183/1 en volgende), hetgeen op dit ogenblik niet zeker is.

Bovendien toont de verwijzing naar dit artikel duidelijk aan dat de aanstelling van een bijkomende Nederlandstalige schepen in de Brusselse gemeenten gewoon de pasmunt is opdat die gemeenten bijkomende financiële middelen kunnen verwerven.

b. Stemmingen

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem, bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 15 wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen.

Artikel 5 wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

8. Artikel 6 (nieuw)

Mevrouw Willame-Boonen c.s. dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2), dat ertoe strekt een nieuw artikel 6 in het wetsvoorstel in te voegen.

Zoals aangegeven tijdens de algemene bespreking, wordt voorgesteld artikel 15 van de nieuwe gemeentewet aan te vullen met een § 3 zodat in de zes faciliteitengemeenten en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren de schepenen slechts rechtstreeks worden gekozen indien uit de verkiezingen blijkt dat meer dan één taalgroep kan worden vertegenwoordigd in het college van burgemeester en schepenen.

De indienster verwijst naar de schriftelijke verantwoording van het amendement en naar de uiteenzetting in punt 4 van de algemene bespreking.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem.

9. Artikel 7 (nieuw)

Mevrouw Willame-Boonen c.s. dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 2-740/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 7 in het wetsvoorstel in te voegen krachtens hetwelk de regel van de consensus in de colleges van burgemeester en schepenen van de zes faciliteitengemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren slechts geldt wanneer de schepenen rechtstreeks zijn gekozen.

De indienster verwijst naar de schriftelijke verantwoording van het amendement en naar de uiteenzetting in punt 4 van de algemene bespreking.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem.

IV. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het aldus geamendeerde en gecorrigeerde wetsvoorstel nr. 2-740/1 in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen.

Door deze stemming dient het wetsvoorstel van de heren Caluwé en Van den Brande tot wijziging van de artikelen 279 en 280 van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 2-149/1), dat samen met het wetsvoorstel nr. 2-740/1 in behandeling is genomen, geen doel meer.

Gelet op de tijdens de bespreking aan de orde gestelde problemen beslist de voorzitter het advies van de Raad van State in te winnen over de door de commissie aangenomen tekst (cf. stuk Senaat, nr. 2-740/3).

Dit verslag is goedgekeurd met 12 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteurs, De voorzitter,
Martine TAELMAN. Armand DE DECKER.
Jean-François ISTASSE.