(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In antwoord op luik 7 van mijn schriftelijke vraag nr. 910 van 29 november 2000 deelde u mij mee dat een periode van niet vergoede werkloosheid (als schoolverlater) niet kan geregulariseerd worden. Door artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 1997) werd met ingang van 1 juli 1997, artikel 3ter van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende rust- en overlevingspensioenen voor werknemers opgeheven.
Door dit artikel was het zelfs mogelijk om toch stortingen te verrichten voor periodes waarin men aan geen enkele pensioenregeling onderworpen was geweest (zelfs een langdurig verblijf in de gevangenis kon toen blijkbaar geregulariseerd worden). In het verleden hebben echter niet alle afgestudeerden die onvrijwillig werkloos waren onmiddellijk aanspraak kunnen maken op werkloosheids- of wachtuitkeringen, omdat bijvoorbeeld de studies die zij gevolgd hadden door het beheerscomité van de RVA niet altijd werden erkend als zijnde een voorbereiding op het uitoefenen van een beroep in loondienst, ofwel omdat zij de toegestane leeftijdsgrens reeds hadden overschreden (zelfs rekening houdend met de afwijkende burgerdienst) op het ogenblik van hun aanvraag tot uitkeringen. Sommigen moesten na het beëindigen van deze verplichte dienst zelfs nog een langere wachttijd vervullen door het inmiddels overschrijden van de toen bepaalde leeftijdsgrens. Deze dienst vormde meestal een ernstig beletsel om dadelijk een vaste betrekking te bekomen (om alzo uit de werkloosheid te geraken), en heeft in het verleden ook niet altijd meegeteld als wachttijd om voornoemde uitkeringen te bekomen (artikel 124 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 en artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991). De bedoeling van de wetgever is wellicht toch geweest om (gewezen studerende jongeren) de mogelijkheid te geven hen te laten regulariseren vanaf 1 januari van hun 20e levensjaar tot hun allereerste definitieve tewerkstelling; ook diegenen die nadien bij de overheid in dienst getreden zijn, gaan later (bij het vaststellen van hun pensioenloopbaan ten laste van de Schatkist) niet altijd voldoende diplomabonificatie kunnen krijgen om deze periode te overbruggen, waardoor er in de vaststelling hiervan een nadelige onderbreking kan ontstaan en deze dus onvolledig is.
Graag had ik de geachte minister de volgende vragen gesteld :
1. Bent u bereid om een regeling uit te werken om de periode die iemand nog studeerde nà 1 januari van zijn 20e levensjaar, steeds, zonder bijkomende voorwaarden, te laten regulariseren inzake pensioen, zo deze in geen ander stelsel kan gebeuren ?
2. Idem wat betreft de periode van niet vergoede onvrijwillige werkloosheid (als schoolverlater).
3. Idem wat betreft de periode van hun leger- of burgerdienst, of andere reden van overmacht (bijvoorbeeld ziektes).
4. Indien de geachte minister een gunstig gevolg wenst te geven aan de vragen die gesteld werden in punt 1 tot en met 3 (mits betalen van éénzelfde bijdrage), is hij dan ook bereid om voor de personen die tot deze categorie behoren (zowel voor als nà 1 januari 1991), een nieuwe aanvraagtermijn tot regularisatie te openen (bijvoorbeeld binnen een zekere tijd nà bekendmaking van het nieuwe besluit in het Belgisch Staatsblad) ?
5. Hoeveel aanvragen tot regularisatie (studies beëindigd vóór 1 januari 1991) werden er ingediend vanaf deze datum tot en met 31 december 1995 en van 9 augustus 1997 tot en met 31 december 2000 ? Hoeveel konden aanvaard worden ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mee te delen.
1. Het koninklijk besluit van 11 december 1990 heeft de bepalingen van artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, grondig gewijzigd. De wijzigingen hadden onder meer betrekking op de termijn van indiening van de aanvraag tot regularisatie van de studieperioden; de aanvraag moest worden ingediend binnen een termijn van 5 jaar na het beëindigen van de studies. Met het koninklijk besluit van 9 juli 1997 werd deze termijn op 10 jaar gebracht. Hieruit volgt dat de aanvragen tot regularisatie tot 31 december 2000 konden ingediend worden. Van deze bepaling kan niet worden afgeweken.
2. Een periode van onvrijwillige werkloosheid kan enkel met een periode van effectieve tewerkstelling worden gelijkgesteld onder de voorwaarden bepaald in artikel 34 van het voornoemde koninklijk besluit van 21 december 1967. Deze bepaling houdt in dat de aanvrager moet gedurende die periode effectief werkloosheidsuitkeringen genoten hebben.
3. De perioden van inactiviteit, die het gevolg zijn van ziekte, van een oproeping voor het vervullen van de militaire dienstplicht of burgerdienst, worden met perioden van effectieve tewerkstelling gelijkgesteld, indien voldaan is aan de voorwaarden voorzien in de artikelen 34, 35 en 36 van het voornoemde koninklijk besluit van 21 december 1967.
4. Ik heb niet het voornemen om een nieuwe termijn te openen waarbinnen aanvragen tot regularisatie kunnen worden ingediend. De mogelijkheid tot regularisatie van een periode is een gunstmaatregel voor tijdvakken waarin geen bijdragen werden afgehouden, en die dan ook bij voorkeur niet worden uitgebreid. Bovendien, blijkt uit de praktijk dat de regularisatie, waar zowel de werkgevers- als de werknemersbijdragen dienden betaald te worden, door de aanvragers als zeer duur wordt ervaren. Van de ingediende aanvragen tot regularisatie werd er dan ook slechts een klein gedeelte gerealiseerd.
5. Tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 31 december 2000 heeft de Rijksdienst voor pensioenen 38 645 aanvragen tot regularisatie van studieperioden ontvangen.