Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-17

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zakenen Pensioene

Vraag nr. 603 van mevrouw De Schamphelaere d.d. 26 april 2000 (N.) :
Kinderen die thuisonderwijs volgen. ­ Recht op kinderbijslag.

Er is een grondwettelijke bepaalde leerplicht van 6 tot 18 jaar, maar dit betekent niet dat kinderen en jongeren verplicht school moeten lopen.

Steeds meer ouders en jongeren kiezen voor thuisonderwijs. Hier zijn verschillende motivaties voor zoals : veelvuldig en onregelmatig verblijf van het gezin in het buitenland, persoonlijke ontwikkeling op basis van eigen ritme en talent, betere relatie en waardenoverdracht tussen ouders en kinderen.

Een middelbare scholier die school loopt kost de gemeenschap ongeveer 150 000 frank per jaar. Ouders die hun kinderen thuis onderrichten besparen de gemeenschap over een periode van zes jaar ongeveer 900 000 frank per kind.

Is het niet aangewezen dat gezinnen in deze omstandigheden tenminste recht hebben op kinderbijslag na 18 jaar, indien ze op die leeftijd nog niet volledig klaar zijn met hun middenjury-examen ?

Antwoord : Ik heb de eer aan het geachte lid het volgende antwoord mee te delen.

In artikel 62, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt uitgegaan van het principe dat kinderbijslag slechts kan worden toegekend in de mate dat er effectief onderwijs wordt gevolgd.

Krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, geldt als beginsel dat de jongere dit onderwijs dient te volgen in een onderwijsinrichting of een vormingscentrum. In hetzelfde koninklijk besluit wordt precies bepaald hoeveel uren onderwijs er minimaal dienen te worden gevolgd, evenals de minimale spreiding ervan over de week, enz.

De onderwijsinrichtingen en vormingscentra dienen via specifieke formulieren als neutrale instantie te waarborgen dat de betrokken jongere voldoet aan de bovenvermelde voorwaarden.

Bij thuisonderwijs, evenals bij schriftelijk afstandsonderwijs, zijn dergelijke waarborgen niet voorhanden.

Het zou bij thuisonderwijs voor de kinderbijslaginstellingen niet mogelijk zijn om een afdoende controle uit te oefenen op de wettelijke hoedanigheid van het rechtgevend kind teneinde eventuele misbruiken te voorkomen.

Ik meen overigens dat de wijziging aangebracht aan artikel 62, § 1, van de voormelde samengeordende wetten door de wet van 29 april 1996, waardoor er in hoofde van het kind geen voorwaarden meer worden gesteld voor de toekenning van de kinderbijslag tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan het de leeftijd van 18 jaar bereikt, reeds een ruime tegemoetkoming is voor de bijzondere situaties zoals het thuisonderwijs.