(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Gepensioneerden die beroepsarbeid blijven verrichten, dienen hun jaarlijks beroepsinkomen te beperken tot 287 760 frank bruto ongeacht het bedrag van hun pensioen.
Dit bedrag kan schappelijk lijken wanneer de betrokkene een ruim pensioen ontvangt, maar is beslist te laag om een redelijk minimuminkomen te waarborgen aan mensen die slechts over een minimaal pensioen beschikken.
Achter deze ogenschijnlijk gelijke behandeling van iedereen schuilt dus grote onrechtvaardigheid.
Denkt u niet dat het beter zou zijn het maximumbedrag van het beroepsinkomen dat gepensioneerden mogen ontvangen, te verhogen, wanneer een pensioen niet meer bedraagt dan een nader te bepalen bedrag waarmee de gepensioneerden behoorlijk kunnen leven ?
Antwoord : Ingevolge zijn verzoek heb ik de eer het geachte lid mee te delen dat in de huidige wetgeving reeds rekening wordt gehouden met bepaalde moeilijke situaties waarin de gepensioneerden zich kunnen bevinden.
Zodoende bepaalt artikel 64, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioenstelsel voor werknemers, dat het bedrag van toegestane arbeid die als werknemer wordt uitgeoefend, met 50 % wordt verhoogd indien de gepensioneerde ten minste één kind ten laste heeft. In dit geval wordt het bedrag van toegestane arbeid van 287 760 frank verhoogd met 143 880 frank.
Anderzijds wordt door voormeld artikel 64, § 2, B, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 een gunstiger stelsel vastgesteld ten bate van gerechtigden op een pensioen van langstlevende echtgenoot die uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen geniet en die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt. In dit geval wordt het bedrag van 287 760 frank verhoogd tot 575 520 frank. Dit bedrag van 575 520 frank wordt met 143 880 frank verhoogd indien de gepensioneerde ten minste één kind ten laste heeft.
Bij overschrijding met minder dan 15 % van de toepasbare grens, wordt het pensioen dat wordt toegekend voor het jaar waarin de overschrijding plaatsvindt, niet geschorst, het wordt eenvoudig verminderd met het percentage van overschrijding van de grens. Een overschrijding van ten minste 15 % heeft, op haar beurt, een volledige schorsing tot gevolg van de betaling van het pensioen voor het desbetreffend jaar.
Daarenboven bepaalt artikel 64, § 5, dat deze bedragen jaarlijks worden aangepast door de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na advies van de Nationale Arbeidsraad. De basisbedragen werden, na een gunstig advies van de Nationale Arbeidsraad, verhoogd met 2 % voor 1996, en nogmaals met 2 % voor 1998. Ik heb aan de Nationale Arbeidsraad voorgesteld om andermaal de jaarlijkse grenzen met 2 % te verhogen.
In zijn advies nr. 1304 van 1 maart 2000 heeft de raad een gunstig advies uitgebracht.
De raad « wijst er evenwel op dat de kwestie van de bedragen inzake toegestane arbeid van gepensioneerde werknemers en gepensioneerde zelfstandigen meer in het algemeen onder de loopbaaneindeproblematiek valt, dit is de grenzen waarbinnen werknemers na de pensioengerechtigde leeftijd een beroepsactiviteit kunnen blijven uitoefenen met volledig of gedeeltelijk behoud van hun pensioenuitkering.
Hij brengt in herinnering dat hij in dit verband in advies nr. 1294 van 20 december 1999 een aantal prioriteiten heeft aangegeven om 45/55-jarigen op de arbeidsmarkt te houden of opnieuw in het beroepsleven in te schakelen.
Rekening houdend met die elementen, zal de Raad zich opnieuw buigen over het vraagstuk van de aanpassing van de grenzen inzake toegestane arbeid ».
Aangezien de mogelijkheid van cumulatie van een pensioen met inkomsten uit een beroepsactiviteit reeds zeer ruim is, daar de verhoging van de plafonds in bepaalde behartenswaardige situaties in het vooruitzicht werd gesteld, aangezien deze bedragen regelmatig worden aangepast om aldus rekening te houden met de evolutie van de kosten van het levensonderhoud, en gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, lijkt het me niet opportuun de bestaande wetgeving aan te passen, in de zin die het geachte lid voorstelt.