Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-11

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid

Vraag nr. 446 van mevrouw De Schamphelaere d.d. 9 februari 2000 (N.) :
Tuinbouwsector. ­ Aanwezigheidsregister. ­ Inschrijving van reguliere werknemers.

In de tuinbouwsector bestaat er sinds 1 juli 1994 een aangepaste RSZ-regeling inzake seizoen- en gelegenheidswerk. De werkgever kan gedurende 95 werkdagen per jaar tijdelijk personeel tewerkstellen. Elke individuele seizoenwerknemer kan gedurende maximaal 65 werkdagen tewerkgesteld worden. Ter gelegenheid van de invoering van deze specifieke RSZ-regeling werd een aanwezigheidsregister ingevoerd waarin de werkgever de prestaties van de werknemers dient te noteren. Dit register moet bijgehouden (en bewaard) worden door de werkgever. Per individuele seizoenwerknemer dient er een plukkaart afgeleverd te worden waarop melding wordt gemaakt van de dagen (maximaal 65 per jaar) gedurende dewelke arbeid wordt verricht. Deze plukkaart volgt de werknemer (eventueel) ook naar andere werknemers.

Dit systeem functioneert vrij goed : er worden meer dan 30 000 seizoenwerknemers tewerkgesteld. Het aantal reguliere werknemers is gestegen met nagenoeg 66 % over een periode van 10 jaar.

Er stelt zich evenwel een fundamenteel probleem : in het aanwezigheidsregister (dit document is in 1994 ontworpen specifiek voor de seizoenregeling) dienen ook dagelijks de reguliere werknemers vermeld te worden. Dit moet manueel gebeuren (er kan geen gebruik gemaakt worden van geautomatiseerde tijdsregistratiesystemen !). In de horecasector bijvoorbeeld waar er eveneens een analoge regeling bestaat voor de zogenaamde « extra's » (en waar er eveneens gebruik dient gemaakt te worden van een aanwezigheidsregister), moeten alleen deze extra's (en niet de regulieren !) in dit register genoteerd worden.

Trouwens, ook in de tuinbouwsector bestaat er reeds voor de reguliere werknemers een personeelsregister.

Daarom wil ik de geachte minister volgende vragen stellen :

1. Ware het, met het oog op de administratieve vereenvoudiging, niet wenselijk de notitie in het aanwezigheidsregister van reguliere werknemers af te schaffen ? Uit een enquête blijkt dat dit manueel invullen op jaarbasis voor bijvoorbeeld een bedrijf met 4 reguliere werknemers en enkele seizoenwerknemers meer dan 60 uren in beslag neemt.

2. Zo op de eerste vraag negatief moet geantwoord worden, wat is de meerwaarde van het notuleren van de reguliere werknemers in het aanwezigheidsregister ? Deze registratie is voor reguliere werknemers een unicum in de privé-sector.

Antwoord : Bij de totstandkoming van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister bestond bij de beleidsverantwoordelijken en bij de sociale partners binnen het paritair comité voor het tuinbouwbedrijf eensgezindheid om voor alle werknemers een aanwezigheidsregister bij te houden in de ondernemingen die onder ditzelfde paritair comité ressorteren.

Zo werden op de Ministerraad van 18 maart 1994 de voorstellen van een specifieke interkabinettenwerkgroep voor de tuinbouwsector goedgekeurd. In deze voorstellen was er enerzijds sprake van een vermindering van socialezekerheidsbijdragen in de tuinbouwsector en anderzijds de invoering van een aanwezigheidsregister voor alle werknemers, bij te houden door de werkgever, en van een individueel document ­ zijnde de plukkaart ­ voor de seizoenarbeiders.

Vanuit controleoogpunt is het voor de inspectiediensten van belang om op de plaats van het werk snel een overzicht te hebben van alle tewerkgestelde werknemers, zowel van de zogenaamde « regulieren » als van de gelegenheidsarbeiders.

In het kader van de vereenvoudiging van de sociale documenten lijkt een evaluatie van de bestaande reglementering in diverse sectoren wenselijk te zijn en dient er gestreefd te worden naar een meer uniforme regeling die voor de betrokkenen in de sectoren en voor de inspectiediensten transparanter en eenvoudiger is.

In ieder geval dient vermeden te worden dat, terwijl er in bepaalde sectoren verminderingen van socialezekerheidsbijdragen toegekend worden, in diezelfde fraudegevoelige sectoren overgegaan wordt tot een ondoordachte versoepeling van de reglementering inzake sociale documenten, hetgeen aanleiding kan zijn voor een toename van het zwartwerk.

Tevens kan worden opgemerkt dat in het kader van een verdere administratieve vereenvoudiging onderzocht wordt in welke mate bijvoorbeeld het systeem van electronische aangifte van tewerkstelling ­ de zogenaamde Dimona ­ vatbaar is voor een uitbreiding naar andere sectoren. Dit systeem is momenteel beperkt tot drie sectoren, met name voor de arbeiders uit de bouwsector, voor de arbeiders uit het personenvervoer met bussen en voor het personeel van de uitzendsector. Een nieuwe wijziging van de door u aangehaalde reglementering met betrekking tot de tuinbouwsector lijkt mij in afwachting voorbarig.