2-75/1

2-75/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1999

24 SEPTEMBER 1999


Wetsvoorstel tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten

(Ingediend door de heer Philippe Monfils c.s.)


TOELICHTING


De toegang tot het cultureel erfgoed is een basisrecht voor iedereen. Cultuur is een ruim concept dat vele ladingen dekt, waaronder schilder- en beeldhouwkunst, muziek...

Opdat iedereen van het nationaal en het internationaal erfgoed kan genieten, dient de Staat ­ in de ruime zin van het woord ­ op dat vlak investeringen te doen, met name door culturele organen te subsidiëren. Daarnaast kan de Staat uiteraard ook op meer indirecte, maar daarom niet minder efficiënte wijze op het culturele vlak optreden.

Dit voorstel handelt over de schenking van kunstwerken aan de Staat en over de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten. Als deze juridische mechanismen soepel en op een praktische manier worden toegepast, kunnen zij ons inziens het cultureel erfgoed van de Staat en dus van elke burger verrijken.

Artikel 4, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 schrijft voor dat het akkoord van de gewesten nodig is als de federale overheid wijzigingen aanbrengt in die aspecten van de successierechten waarvoor hij bevoegd is gebleven. De rechten van successie en van overgang bij overlijden zijn sinds de wet van 16 januari immers gewestelijke belastingen. Er moet dus overleg met de gewesten worden georganiseerd over dit voorstel.

Beide procédés zijn nu reeds opgenomen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen (wat de giften betreft) en het Wetboek der successierechten (wat de inbetalinggevingen van kunstwerken betreft). De wetten betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken en de fiscale gevolgen van de giften aan de Staat dateren van 1985. Zij hebben vooral tot doel de verdere aantasting van het Belgisch kunstbezit tegen te gaan (1).

De door de wetteksten opgelegde voorwaarden zorgen er evenwel voor dat deze procedures bijna niet worden gebruikt. Zo telde men eind 1995 slechts 7 verzoeken tot inbetalinggeving van kunstwerken, waarvan er drie ook effectief zijn doorgegaan, met een totale waarde van 14 330 000 frank. Drie gevallen dus in 8 jaren dat de wet wordt toegepast. In dat verband is het bijvoorbeeld veelzeggend dat de erfgenamen van Magritte, die deze procedure hadden kunnen gebruiken, er de voorkeur aan hebben gegeven de schilderijen bij Sotheby's te verkopen (2).

In de rechtsleer wordt deze procedure unaniem verworpen als te ingewikkeld en te zwaar (3).

De goede bedoelingen die de Belgische wetgever in 1985 inspireerden, bestonden ook in de buurlanden, met name in Frankrijk en in Groot-Brittannië, waar een veel soepelere en efficiëntere wetgeving is goedgekeurd.

Dit voorstel heeft tot doel het systeem van de inbetalinggevingen van kunstwerken en de schenkingen te verbeteren.

· In verband met de inbetalinggeving van kunstwerken :

­ schaft het voorstel de vereiste van de internationale faam van het kunstwerk af en vervangt die door een adequater criterium;

­ schaft het voorstel de vereiste af dat het kunstwerk in de nalatenschap aanwezig moet zijn;

­ bakent het voorstel de werkingssfeer van de wet opnieuw af en staat toe dat een kunstwerk wordt geschonken ter betaling van de rechten van overgang bij overlijden van een persoon die geen inwoner van het Koninkrijk is;

­ herziet het voorstel de procedure van inbetalinggeving van kunstwerken.

· In verband met de schenking van kunstwerken :

­ schaft het voorstel de vereiste van de internationale faam van het kunstwerk af en vervangt die door een adequater criterium;

­ herziet het voorstel de fiscale gevolgen van de gift voor de schenker;

­ vereenvoudigt het voorstel de procedure;

­ kent het voorstel vennootschappen dezelfde fiscale voordelen toe die natuurlijke personen genieten wanneer zij een kunstwerk schenken aan de Staat.

Toelichting bij de artikelen

Artikelen 2 en 3

De artikelen 2 en 3 geven een nieuwe definitie van de kunstwerken die voor inbetalinggeving in aanmerking komen.

­ De term « kunstwerken » moet ruim worden geïnterpreteerd : bedoeld worden met name schilderijen en beeldhouwwerken maar ook boeken, manuscripten, juwelen, meubels, enz. Voor het concept kunstwerk kan worden verwezen naar de voorwerpen uit de rubrieken van het gemeenschappelijk buitentarief van de EU, zoals ook in Frankrijk gebeurt.

­ De vereiste van de internationale faam van het kunstwerk moet worden vervangen door een ander criterium, namelijk dat het kunstwerk behoort tot het nationaal roerend erfgoed (4). Bepaalde goederen kunnen immers een onmiskenbare waarde hebben zonder evenwel internationale faam te genieten (5). Dat geldt bijvoorbeeld voor voorwerpen die representatief zijn voor hoogstaand regionaal ambachtswerk maar niet noodzakelijk internationaal befaamd zijn, en voor Belgische kunstenaars die nog geen internationale erkenning hebben verworven maar wier werken toch zeer waardevol zijn.

­ Het moet mogelijk zijn kunstwerken in betaling te geven die het eigendom zijn niet alleen van de overledene, maar ook van de erfgenamen en legatarissen.

Momenteel kunnen kunstwerken die niet tot de nalatenschap behoren niet in betaling worden gegeven : dat leidt tot problemen en eigenaardige situaties. Nemen we het voorbeeld van een goed dat een gehuwd persoon met kinderen toebehoort. Bij zijn overlijden verwerven de kinderen het blote eigendom van het goed. Na het overlijden van de langstlevende ouder mogen de kinderen de successierechten niet betalen met de kunstwerken die deel uitmaken van de nalatenschap van de tweede overledene, aangezien zij reeds gedeeltelijk eigenaar zijn van deze kunstwerken uit hoofde van de nalatenschap van de eerste overledene. De kunstwerken behoren dus niet volledig tot de nalatenschap van de tweede overleden ouder.

Het doel van deze wetgeving is het Belgisch cultureel erfgoed te verrijken en het is dan ook niet logisch te verbieden dat erfgenamen of legatarissen hun eigen kunstwerken in betaling geven.

De artikelen 2 en 3 wijzigen de werkingssfeer van de wet.

Het voorstel staat de afgifte van kunstwerken toe ter betaling van de rechten op de nalatenschap van een persoon die geen inwoner van het Koninkrijk is. De domiciliëring van de overledene in België is geen belangrijk criterium voor de weigering of de aanvaarding van de inbetalinggeving.

Nemen we het voorbeeld van een burger met de Belgische nationaliteit die bij zijn pensionering besluit in een buurland te gaan wonen. Als deze persoon overlijdt, kunnen de erfgenamen niet overgaan tot inbetalinggeving van kunstwerken, ook niet als de betrokken goederen wel in België zijn gebleven. Dat lijkt ons weinig bij te dragen tot de in de wet duidelijk omschreven doelstelling, namelijk het Belgisch cultureel erfgoed te verrijken. Daarom vinden we dat als de rechten van successie en van overgang bij overlijden in België verschuldigd zijn, inbetalinggeving van kunstwerken altijd mogelijk moet zijn. De domiciliëring van de overledene in België heeft geen belang : alle goederen die het Belgisch cultureel erfgoed kunnen verrijken, moeten door de erfgenamen of legatarissen kunnen worden aangeboden ter betaling van rechten die in België verschuldigd zijn.

De artikelen 2 en 3 hervormen de procedure van inbetalinggeving van kunstwerken.

­ De procedure die de erfgenamen of legatarissen voor een inbetalinggeving van kunstwerken moeten doorlopen, is zeer omslachtig en moet versoepeld worden.

Er moet één bijzondere commissie komen om de minister van Financiën te adviseren over de ontvankelijkheid van de procedure, over de waarde van het kunstwerk en over de vraag of het tot het nationaal roerend cultureel erfgoed behoort. Het voorstel schaft dus het optreden van twee verschillende commissies af om de procedure sneller te doen verlopen.

Die ene commissie zal vooral samengesteld zijn uit ambtenaren van het ministerie van Financiën. De inbetalinggeving van kunstwerken is immers niet zonder gevolgen voor de rijksfinanciën. Daarom moeten de vertegenwoordigers van de minister van Financiën de meerderheid uitmaken in de commissie. Daarnaast worden ook deskundigen in de commissie opgenomen die beter dan deze financiële ambtenaren in staat zijn om de kwaliteit en de waarde van een kunstwerk te beoordelen.

­ De erfgenamen en legatarissen die willen overgaan tot een inbetalinggeving van kunstwerken, moeten reeds bij de aanvang van de procedure en vóór de indiening van de aangifte van nalatenschap op de hoogte worden gebracht van de geldwaarde die de minister op advies van de commissie hecht aan hun goed.

Momenteel moeten de erfgenamen of legatarissen de kunstwerken zelf schatten op de dag van het overlijden en deze geldwaarden aangeven. Daarna beoordeelt de « aanvaardingscommissie » in het kader van de inbetalingsprocedure op haar beurt het kunstwerk, maar op basis van de geldwaarde op de dag dat zij haar beslissing neemt. Ongeacht de geldwaarde die de commissie aan het kunstwerk toekent, worden de successierechten berekend op de waarde vermeld in de aangifte van nalatenschap, zelfs als de tweede som veel hoger ligt dan de eerste.

Deze situatie is zeer negatief voor de aangevers : het is mogelijk dat zij zeer hoge successierechten moeten betalen omdat zij de geldwaarde van het kunstwerk zeer hoog hebben ingeschat, terwijl de Staat het werk veel minder waardevol acht. Een beoordeling van de minister, op advies van de commissie, vóór de aangifte van nalatenschap heeft het voordeel dat de situatie duidelijk wordt zonder dat de belangen van de Staat worden geschaad.

Artikelen 4 tot 8

De hervormingen die wij voorstellen inzake de schenking van kunstwerken aan de Staat, zijn gebaseerd op vier ideeën.

· Een nieuwe definitie van de kunstwerken die voor schenking in aanmerking komen :

De vereiste van de internationale faam van het werk moet worden vervangen door de vereiste dat het werk tot het nationaal roerend erfgoed behoort. Bepaalde goederen kunnen immers een onmiskenbare waarde hebben zonder evenwel internationale faam te genieten. Dat geldt bijvoorbeeld voor goederen die representatief zijn voor hoogstaand regionaal ambachtswerk maar niet noodzakelijk internationaal befaamd zijn, of voor Belgische kunstenaars die nog geen internationale faam hebben verworven maar wier werken toch zeer waardevol zijn.

· Een wijziging van de fiscale gevolgen van schenkingen :

In het huidige systeem zijn de fiscale voordelen verbonden aan de schenking van kunstwerken aan de Staat, niet helemaal coherent.

Zo bepaalt het huidige artikel 109 van het WIB 1992 dat de totale som die natuurlijke personen naar aanleiding van een gift van de belastingen mogen aftrekken, niet hoger mag zijn dan 10 % van het totale netto-inkomen en niet meer dan 10 miljoen frank mag bedragen. Tussen beide maxima bestaat geen enkel logisch verband. Waarom moet een tweede bovengrens van 10 miljoen worden opgelegd, als het eerste maximumbedrag op 10 % van de netto-inkomsten wordt bepaald ? De tweede bovengrens kan alleen worden toegepast op natuurlijke personen die een netto-inkomen hebben van meer dan 100 miljoen frank, wat allicht niet vaak voorkomt.

De enige werkbare begrenzing, namelijk die van 10 % van het netto-inkomen, is zeer betwistbaar en onbillijk. Betwistbaar omdat hij de fiscale voordelen die een natuurlijk persoon uit een gift kan halen, al te sterk beperkt; onbillijk omdat iemand met een bescheiden inkomen voor een schenking van eenzelfde bedrag minder mag aftrekken dan een persoon met ruimere middelen.

Daarom schaft het voorstel beide begrenzingen af en geeft het de Koning de macht om een adequatere aftrekregeling vast te stellen. Een regeling waarbij de aftrekbare percentages in omgekeerde zin variëren naargelang van de netto-inkomsten, lijkt bijvoorbeeld meer aangewezen dan de huidige regeling. Ook is het mogelijk om de netto-inkomsten in categorieën te verdelen en daaraan degressieve aftrekpercentages te verbinden.

Daarnaast lijkt het ons logisch om ook voor de vennootschappen een systeem van fiscale voordelen vast te stellen, vergelijkbaar met dat van de natuurlijke personen.

· De hervorming van de procedure :

De procedure voor de schenking van kunstwerken is te omslachtig en moet worden versoepeld. Daarom belast dit voorstel de bijzondere commissie die wordt ingesteld in het kader van de procedure van de afgifte van kunstwerken ter betaling van de successierechten, ook hier met de opdracht om een advies te geven aan de minister van Financiën betreffende de ontvankelijkheid van de procedure, de waarde van het kunstwerk en de vraag of het tot het nationaal erfgoed behoort.

· Een uitbreiding van de werkingssfeer :

De vennootschappen die kunstwerken schenken aan de Staat, moeten vergelijkbare fiscale voordelen genieten als die welke zijn toegekend aan natuurlijke personen, aangezien de algemene doelstelling van deze wetgeving is het Belgisch cultureel erfgoed te verrijken.

Philippe MONFILS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen als volgt :

« Art. 83-3. ­ Iedere erfgenaam, legataris of begiftigde kan, mits hij daartoe civielrechtelijk bevoegd is, verzoeken de uit hoofde van een nalatenschap verschuldigde rechten geheel of ten dele te voldoen door de afgifte van kunstwerken waarvan de minister van Financiën erkent dat zij tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren en die aan de overledene en/of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden toebehoren.

De betaling van successierechten door de afgifte van kunstwerken is afhankelijk van de aanvaarding door de minister van Financiën op advies van de in artikel 83-4 omschreven commissie. De minister van Financiën stelt op advies van de bijzondere commissie de geldwaarde vast van het kunstwerk dat ter betaling wordt aangeboden, vóór de aangifte van nalatenschap wordt ingediend. De waarde van het kunstwerk wordt vastgesteld op de dag van het overlijden.

Als de erfgenamen, legatarissen of begiftigden op basis van deze beoordeling de inbetalinggevingsprocedure willen voortzetten, zijn de erfgenamen, legatarissen en begiftigden alsook de ontvanger door de aldus vastgestelde geldwaarde gebonden bij de behandeling van de aangifte van nalatenschap. Ook de minister van Financiën is erdoor gebonden bij de afhandeling van de inbetalinggevingsprocedure.

De termijnen die in de artikelen 40 en 41 van dit Wetboek zijn bepaald voor het indienen van de aangifte van nalatenschap, worden geschorst tot de minister een uitspraak heeft gedaan over de geldwaarde van het kunstwerk.

Het bewijs dat de ter betaling aangeboden goederen in de nalatenschap aanwezig zijn of aan de erfgenamen en legatarissen toebehoren, kan worden geleverd door alle wettelijke middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens, maar met uitsluiting van de eed. »

Art. 3

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 83-4 ingevoegd, luidende :

« Art. 83-4. ­ Er wordt een bijzondere commissie ingesteld die tot taak heeft de minister van Financiën advies te geven over :

1º de ontvankelijkheid van het verzoek tot inbetalinggeving en de vraag of het kunstwerk deel uitmaakt van het roerend cultureel erfgoed van het land en

2º over de geldwaarde van het ter betaling aangeboden kunstwerk.

De bijzondere commissie is samengesteld uit :

1º acht ambtenaren van het ministerie van Financiën;

2º drie leden voorgedragen door de gemeenschapsregeringen;

3º twee leden voorgedragen door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, gekozen uit de leden van de sectiecomités bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het besluit van de Regent van 15 mei 1949 houdende organiek reglement der Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, volgens de aard van het kunstwerk;

4º twee technische leden gekozen door de elf leden bedoeld in het 1º en het 2º, wegens hun bijzondere kennis aangaande het te schatten kunstwerk.

De leden van de bijzondere commissie worden door de Koning benoemd.

De organisatie en de werkwijze van de bijzondere commissie worden door de Koning vastgesteld. »

Art. 4

In artikel 104, 5º, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de woorden « waarvan de internationale faam door de minister van Financiën wordt erkend » vervangen door de woorden « waarvan de minister van Financiën, op advies van de commissie omschreven in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten, erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land ».

Art. 5

Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 oktober 1997, wordt vervangen als volgt :

« Art. 109. ­ De Koning bepaalt het maximumbedrag van de aftrekbare giften. »

Art. 6

Artikel 111 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 111. ­ De minister van Financiën bepaalt of de kunstwerken bedoeld in artikel 104, 5º, b) , behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land en stelt hun geldwaarde vast voordat de belastingplichtige met de schenking instemt.

De commissie omschreven in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten adviseert de minister over de ontvankelijkheid van de schenking, over de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk en over de vraag of het tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoort. »

Art. 7

In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden « en van de in artikel 104, 5º, b) , vermelde giften in de vorm van kunstwerken » geschrapt.

Art. 8

Artikel 200 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 200. ­ De Koning bepaalt het maximumbedrag van de aftrekbare giften. »

Philippe MONFILS.
Olivier DE CLIPPELE.
Alain DESTEXHE.
Alain ZENNER.

(1) Stuk Senaat, nr. 873-1 tot 11, zitting 1984/1985.

(2) Hierdoor was de Franse Gemeenschap verplicht aan de openbare verkoop deel te nemen om de belangrijkste werken terug naar België te brengen.

(3) P. Verbranck en J. Cauwenberg, « Le paiement de droits de succession au moyen d'oeuvres d'art », RGF, 1987, blz. 229.
« Payer les droits de succession au moyen d'oeuvres d'art : oui mais... » Fiscoloog nr. 132 van 15 oktober 1985, blz. 6.
« Le paiement des droits de succession au moyen d'oeuvres d'art : précisions complémentaires » Fiscoloog nr. 136 van 15 december 1985, blz. 6.
M. Donnay en A. Cuvelier « Droits de succession et de mutation par décès ­ Taxes compensatoires des droits de succession » Répertoire notarial, deel 15, boek 11, blz. 882.
« Paiement des droits de succession au moyen d'oeuvres d'art », Chronique du droit à l'usage du notariat, deel 9 van 27 oktober 1988, blz. 125.

(4) Dit concept impliceert dat het kunstwerk een bijzondere hoedanigheid bezit, zoals UNESCO bijvoorbeeld erkent dat bepaalde monumenten of sites tot het werelderfgoed van de mensheid behoren.

(5) Zie hierover het Witboek van de Koning Boudewijn-stichting getiteld « Voorstellen voor de bescherming van het roerend cultureel erfgoed ». De Koning Boudewijn-stichting maakt daarin een vergelijkende studie van de verschillende wetgevingen, waarin de twijfelachtige aspecten van het Belgische systeem worden benadrukt.