1-1201/2

1-1201/2

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

25 FEBRUARI 1999


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wat de wetenschappelijke raad bij de dienst voor geneeskundige verzorging betreft


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN CHANTRAINE

Art. 2

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Tussen het tweede en het derde lid van het voorgestelde artikel 19 een nieuw lid toevoegen, luidende :

« De minister die de Sociale Zekerheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de samenstelling van elk van de afdelingen van de Wetenschappelijke Raad; naargelang de gemeenschap dan wel het gewest bevoegd is voor de volksgezondheid, is er in elke afdeling per gemeenschap of per gewest één plaats voorbehouden van lid en één van plaatsvervanger. De vertegenwoordiging van deze gemeenschappen en gewesten in elk van de afdeling van de Wetenschappelijke Raad wordt geregeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 92ter van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980. »

Verantwoording

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bedenkingen, geformuleerd tijdens de commmissievergadering van 20 februari 1999 aangaande de vertegenwoordigers van gemeenschappen en gewesten.

Zoals blijkt uit de interpretaties van de artikelen uit de bijzondere wetten en in het bijzonder het artikel 92ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aangaande het verplicht of vrijwillig karakter van de samenwerking tussen de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, is het duidelijk dat deze samenwerking door de gewone wetgever enkel op vrijwillige basis kan worden georganiseerd. Vandaar dat in het voorgestelde artikel 19 van de ZIV- wet sprake is van een voorbehouden plaats per inzake volksgezondheid bevoegde gemeenschap of gewest. Uit deze formulering blijkt het vrijwillig karakter.

Tevens wordt de aandacht gevestigd op het feit dat wanneer geen toepassing wordt gemaakt van artikel 92ter en wanneer de vertegenwoordiging bij gewone wet, decreet of ordonnantie, of bij besluit wordt geregeld, een aantal voorwaarden gelden ingeval vertegenwoordigers van federale, of gemeenschap- of gewestoverheden in mekaars adviserende instellingen of commissie zouden zetelen. De vaste adviespraktijk van de afdeling wetgeving van de Raad van State is in die zin gevestigd « que si l'autonomie des commmunautés et des régions ne s'oppose pas à ce qu'elles aient des représentants au sein d'un organisme fédéral à caractère consultatif et vice-versa, cette même autonomie a également pour conséquence que la non-désignation des membres concernés ou leur absence lors des réunions de l'organisme ne peut évidemment avoir aucune incidence sur la validité des avis émis ou des propositions formulées. En effet, le gouvernement fédéral ne peut imposer aux communautés et aux régions l'obligation de désigner des représentants au sein dudit organisme et réciproquement. »

(bron : De samenwerking tussen de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten ­ Recente ontwikkelingen, R. Moerenhout, nr. 24).

Ook rijst de vraag of de vertegenwoordiging van de gewesten en gemeenschappen in de afdelingen van de Wetenschappelijke Raad geregeld kunnen worden op wetgevend vlak, gelet op de termen waarin artikel 92ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is gesteld. Over dit karakter van probleemstelling is de afdeling wetgeving van de Raad van State van oordeel dat « om elke discussie te vermijden nopens de bevoegdheid van de wetgever ten aanzien van die van de Koning » de libellering best gesteld wordt door verwijzing naar een regeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 92ter van de bijzondere wet tot hervorming der instelligen (Raad van State, Afd. Wetgeving, 21 december 1989, Stuk, Kamer, 1989-1990, nr. 1131/1, 8).

Ook dit advies werd in onderhavig amendement opgevolgd.

Merken wij op dat artikel 92ter dient te worden gezien in het licht van de bedoeling van de bijzondere wetgever, de juridische hinderpalen die de samenwerking tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten vóór de bijzondere wet beletten, op te ruimen en om deze samenwerking te bevorderen, zodat het artikel dan ook ruim mag worden geïnterpreerd (Raad van State, Afd. Wetgeving, 24 april 1990, Stuk, Senaat 1990-1991, nr. 1067/1, 35).

Vestigen wij nog erop de aandacht dat de in onderhavig amendement voorgestelde techniek geen precedent is. Zo worden reeds vertegenwoordigingen van de gemeenschappen en gewesten voorzien in de federale instellingen bevoegd voor cultuur, wetenschap, verkeer, vervoer, landbouw, energie, krediet en buitenlandse handel en in het Vast Wervingssecretariaat.

B. In het voorgestelde artikel 19, het huidige vijfde lid vervangen als volgt :

« Geen erkening voor diensten of bijzondere zorgverlening via een conventie kan gebeuren, zonder dat het voorafgaand bindend advies van de afdeling voor de planning van de medische activiteit is verkregen. »

Verantwoording

Hiermee wordt duidelijk gesteld dat alleen de adviezen van de afdeling voor de planning van de medische activiteit bindend zijn, voor zover zij betrekking hebben op de erkenning van diensten of bijzondere zorgverlening via een conventie. Alle andere adviezen van de Wetenschappelijke Raad hebben dit bindend karakter niet. Benadrukt dient evenwel dat het bindend karakter, zoals voorzien in onderhavig amendement, noodzakelijk is zoniet wordt het instrument van een planningscommissie waardeloos en blijft het effect hiervan « dode letter ».

Onder « bijzondere zorgverlening via een conventie » wordt verstaan prestaties die omwille van hun complexiteit en multidisciplinair karakter, duur en relatief zeldzaam zijn en derhalve beter op een globale wijze gehonoreerd worden binnen gespecialiseerde centra.

C. Aan het voorgestelde artikel 19 een zesde lid toevoegen, luidende :

« Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kunnen afdelingen worden toegevoegd aan de Wetenschappelijke Raad. »

Verantwoording

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bedenking dat het wellicht beter zou zijn om in de toekomst de mogelijkheid te hebben nog nieuwe afdelingen in het leven te kunnen roepen, indien evoluties dit zouden vereisen.

Nr. 2 VAN DE HEREN D'HOOGHE EN CHANTRAINE

Art. 3

In het voorgestelde artikel 20, eerste lid, de woorden « De leden van de verschillende afdelingen worden door de Koning benoemd, » vervangen door de worden : « Onverminderd het bepaalde in artikel 19 betreffende de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en gewesten in elk van de afdelingen van de Wetenschappelijke Raad, worden de leden van de verschillende afdelingen door de Koning benoemd, »

Verantwoording

Dit amendement is het logisch gevolg van amendement nr. 1.A.

Jacques D'HOOGHE.
Hubert CHANTRAINE.