1-238 | 1-238 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU MERCREDI 20 JANVIER 1999 |
VERGADERING VAN WOENSDAG 20 JANUARI 1999 |
PROPOSITION VISANT À CRÉER, AU SEIN DES SERVICES DU SÉNAT, UNE CELLULE D'ÉVALUATION DE LA LÉGISLATION
PROPOSITION VISANT À CRÉER, AU SEIN DU SÉNAT, UN OFFICE DE LA LÉGISLATION
Discussion générale
Discussion des articles
De voorzitter. Ik stel de Senaat voor het wetsontwerp en de voorstellen samen te bespreken.
Je propose au Sénat de joindre la discussion du projet de loi et des propositions. (Assentiment.)
Volgens het Reglement gelden de door de commissie aangenomen teksten als basis voor de bespreking. (Zie gedrukte stukken nrs. 1-955/4 en 1-643/7 van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat. Zitting 1998/1999.)
Conformément à notre Règlement les textes adoptés par la commission serviront de base à notre discussion. (Voir documents nºs 1-955/4 et 1-643/7 de la commission des Affaires institutionnelles du Sénat. Session 1998/1999.)
De algemene bespreking is geopend.
La discussion générale est ouverte.
Het woord is aan de rapporteur.
De heer Caluwé (CVP), rapporteur. Mijnheer de voorzitter, de klachten over de kwaliteit van onze wetgeving zijn gekend. Ze zijn niet nieuw, maar ze nemen wel aan.
De klachten vloeien in belangrijke mate voort uit de omvang van de wetgeving. Het adagium « iedereen wordt geacht de wet te kennen »,is een illusie geworden. Tijdens een hoorzitting over de voorstellen verklaarde de heer Andersen, kamervoorzitter bij de Raad van State, dat er tijdens het gerechtelijk jaar 1994-1995, 3 038 nieuwe teksten werden geregistreerd, waaronder 120 wetten, 1 055 koninklijke besluiten en 418 ministeriële besluiten. Volgens de heer Quintin, referendaris bij het coördinatiebureau van de Raad van State, betreft het totale Belgische normenbestand 45 000 teksten.
Hallucinanter wordt het nog wanneer het aantal strafbepalingen op een rijtje worden gezet. Niet minder dan 15 000 strafwetten zijn in België van toepassing. Zoals de heer Vandenberghe, hoofdindiener van een van deze voorstellen, verklaarde, leidt dit er noodzakelijkerwijze toe dat iedere Belg een misdrijf heeft begaan, er een aan het begaan is of er een zal begaan.
Er is echter meer aan de hand dan louter een probleem met de omvang. Zoals de heer Van Damme, voorzitter van de commissie belast met het formuleren van opmerkingen bij het ontwerp van handleiding bij de wetgevingstechniek verklaarde, vervaagt het niveau van de regelgeving, komt de rechtszekerheid soms in het gedrang en rijzen er in vele gevallen vragen bij de efficiëntie en de effectiviteit van sommige normeringen. In de hooimijt van de normen is het niet alleen vaak moeilijk om de naald te vinden die als regel op een bepaalde situatie van toepassing is, als men de toepasselijke naald dan al meent te hebben gevonden, prikt men zich vaak ook nog aan een andere die net zo goed op de situatie van toepassing zou kunnen zijn.
Oorzaak voor deze evolutie, zowel wat betreft de omvang als de complexiteit van de wetgeving, is ongetwijfeld de gewijzigde staatsopvatting in de voorbije 200 jaar. Een nachtwakersstaat groeide uit tot een verzorgingsstaat. De overheid grijpt in bijna alle sectoren van het maatschappelijk leven in. De codificatie waarbij de bestaande, in de samenleving toegepaste normen werden opgetekend tot geschreven rechtsregels, maakte plaats voor de modificatie. De wet werd een instrument om de maatschappij te maken, de samenleving te sturen en te kneden op basis van bepaalde waarden en opvattingen.
De wens leeft niet om deze evolutie terug te draaien, maar we moeten wel middelen vinden om de negatieve gevolgen ervan op de kwaliteit van onze regelgeving op te vangen.
Het hoeft geen betoog dat dit geen louter Belgisch probleem is. Ook elders wordt men ermee geconfronteerd en zoekt men naar oplossingen. De commissie ging de situatie in enkele landen na.
In de Duitse Bondsrepubliek keurde de Ministerraad in 1984 een huishoudelijk reglement goed waarin een vragenlijst is opgenomen. Geen nieuwe maatregel kan worden goedgekeurd zonder toetsing aan een aantal in de vragenlijst opgenomen criteria, zoals de noodzakelijkheid, de efficiëntie en de duidelijkheid.
Professor Adams van de Universiteit Antwerpen heeft uiteengezet dat er in Nederland zowel een evaluatie ex ante van de regelgeving plaatsvindt als, sporadisch, een evaluatie ex post . De evaluatie ex ante heeft plaats op grond van het document Aanwijzingen voor de Regelgeving, terwijl de evaluatie ex post gebeurt door in bepaalde wetten uitdrukkelijk een evaluatiemoment volgens vastgelegde procedures voor te schrijven.
Een adjunct-adviseur bij de diensten van de Senaat, heeft uiteengezet dat in Frankrijk een juridisch-technische evaluatie ex ante plaatsvindt in de vorm van een advies van de Raad van State. Sinds de omzendbrief van 26 januari 1998 wordt echter bij elk ontwerp van wet en bij elk aan de Raad van State voorgelegd decreet ook een effectrapport gevoegd dat tot doel heeft de bestuurlijke, juridische, sociale, economische en budgettaire gevolgen van de voorgenomen maatregelen vooraf te beoordelen. Met toepassing van de wet van 14 juni 1997 werd ook een parlementaire dienst voor de evaluatie van de wetgeving opgericht. Deze evaluatiedienst bestaat uit 15 volksvertegenwoordigers en 15 senatoren, en is belast met het verzamelen van informatie en het uitbesteden van studies om de wetgeving te toetsen aan de situaties die ze moet regelen. Deze dienst heeft eveneens tot taak de wetgeving te vereenvoudigen.
Minister Viseur heeft zojuist Canada geciteerd als een voorbeeld van behoorlijk wetgevend werk. In dat land wordt de wetsevaluatie gestuurd door het ministerie van Justitie. Een korps van 26 legistieke experten vormt de spil van de wetsevaluatie. De Ministerraad deelt aan het korps mee welke doeleinden met een voorgenomen maatregel worden beoogd en het korps giet de maatregelen in een wettekst. Het korps waakt verder ook over de coherentie van het regelbestand. Het Canadese regelbestand werd reeds zesmaal aan een herziening onderworpen. Bij de laatste herziening in 1985 werd het aantal bladzijden van de wet teruggebracht van 26 000 tot 10 000.
Ook in België wordt reeds jarenlang aan de kwaliteit van de regelgeving gesleuteld. Er werden procedures voorgesteld die een verbetering moeten waarborgen. Er is de adviespraktijk van de Raad van State. Sinds 1982 gebruikt de regering bij de opstelling van de regelgeving een formele handleiding voor wetgevingstechniek. Bovendien werden tijdens de vorige regeerperiode zowel in de Kamer als in de Senaat grondige gesprekken gevoerd over de mogelijkheid om een evaluatie ex post van de wetgeving te introduceren. Deze discussies mondden uit in het senaatsverslag van de heer Erdman en het kamerverslag van de heer Duquesne. In het kamerverslag werd uitdrukkelijk voorgesteld de evaluatie van de wetgeving tot het takenpakket van de nieuwe Senaat te laten behoren. Tijdens deze regeerperiode heeft de regering een aantal initiatieven genomen. Zo heeft de Raad van State, op verzoek van de regering, een nieuwe tekst uitgewerkt voor de handleiding bij de wetgevingstechniek die in december van vorig jaar is verschenen.
De regering heeft eveneens een redactiecomité aangesteld dat een vragenlijst moet formuleren waaraan in het vooruitzicht gestelde regels moeten worden getoetst. Deze vragenlijst is geïnspireerd op het Nederlandse en het Duitse systeem. Door de lijst in te vullen wordt de overheid die een normerend optreden plant, uitgenodigd zich te bezinnen over volgende vragen. Is er wel nood aan een nieuwe norm ? Zijn er geen alternatieven voorhanden ? Is het niet aangewezen dat een andere overheid optreedt ? Moet er nu worden opgetreden ? Is de regel wel begrijpelijk en uitvoerbaar ? Verder heeft de regering een wetsontwerp voor de evaluatie ex post ingediend dat we nu behandelen. Ik kom er dadelijk op terug.
In de Senaat werden twee parlementaire initiatieven genomen. Enerzijds diende de heer Vandenberghe, een voorstel in tot oprichting van een cel Wetsevaluatie bij de diensten van de Senaat dat mede werd ondertekend door de heren Erdman, Coveliers, Bourgeois en mevrouw Cantillon.
Anderzijds diende mevrouw Willame-Boonen samen met mevrouw Delcourt-Pêtre, een voorstel in tot oprichting van een dienst Wetgeving bij de Senaat. Beide voorstellen vormden, samen met het wetsontwerp van de regering, het voorwerp van de besprekingen in de commissie. Het wetsontwerp belast uitdrukkelijk de Senaat met de evaluatie van de wetgeving. Daarnaast voorziet het in een tweejaarlijks verslag afwisselend opgesteld door de Raad van State en door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. Volgens het ontwerp dienen deze verslagen een overzicht te bevatten van de juridische normen waarmee respectievelijk de hoven en de rechtbanken en de Raad van State, toepassings- of interpretatiemoeilijkheden hebben ondervonden. Er wordt onder andere een korte beschrijving van die normen gevraagd en opgave van de redenen waarom een aanpassing wordt gesuggereerd.
De commissie heeft enkele amendementen op dit ontwerp goedgekeurd. In eerste instantie vond de commissie het raadzaam om niet de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie met deze taak te belasten, maar het College van procureurs-generaal, samen met de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. Op die manier zou een ruimer beeld kunnen worden gegeven van de problemen die de rechtspraak met een bepaalde wetgeving ondervindt. Ook werd bepaald dat beide instanties, enerzijds het College van procureurs-generaal en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, en anderzijds de Raad van State, jaarlijks en niet tweejaarlijks verslag zullen uitbrengen. Op die wijze beschikt men telkens over twee complementaire verslagen. Deze verslagen hoeven bovendien niet de enige bronnen te zijn waarop de Senaat zich baseert voor zijn wetsevaluatie. Ze zullen wel enkel slaan op de problemen waarmee men het voorbije jaar werd geconfronteerd. Deze verslagen zullen ook enkel betrekking hebben op federale normen. Het behoort de gewest- en gemeenschapsparlementen toe te beslissen over de wijze waarop ze hun normen evalueren. Het geamendeerde wetsontwerp werd door de negen aanwezige leden van de commissie eenparig aangenomen.
De in de commissie besproken voorstellen hadden betrekking op de dienst die in de Senaat zal worden opgericht om de opdracht die hij krijgt op het vlak van de wetsevaluatie op een zo adequaat mogelijk wijze te vervullen. Een deel van de discussie spitste zich toe op de naam die aan die dienst zou worden gegeven. Is het een cel of een dienst ? Gaat het om wetgeving, wetsevaluatie of voorbereiding van de wetsevaluatie ? Belangrijke bekommernissen daarbij waren dat de naamgeving niet de indruk zou wekken dat de instantie opdrachten zou overnemen die essentieel tot het takenpakket van de parlementsleden behoren. Ook moet het duidelijk zijn dat het gaat om wetsevaluatie en niet om creatie van wetgeving. Uiteindelijk werd gekozen voor de benaming « Dienst wetsevaluatie ».
Er werd op gewezen dat de term « dienst » op zich voldoende wijst op de ondersteunende, dienende en begeleidende rol van deze instantie. Om elke verwarring uit te sluiten, werd in het besluit uitdrukkelijk bepaald dat deze dienst een voorbereidende technische evaluatie maakt.
Voor de organisatorische structurering van de dienst, voorzag het voorstel van mevrouw Willame in een uitdrukkelijke regeling. Het voorstel van de heer Vandenberghe liet de invulling over aan het Bureau van de Senaat. De commissie kon zich bij de tweede zienswijze aansluiten. Wel werd uitdrukkelijk bepaald dat deze dienst zal bestaan uit juristen en andere specialisten en dat hij voor zijn werkzaamheden, mits instemming van het Bureau van de Senaat, ook een beroep zal kunnen doen op derden.
De dienst heeft een uitdrukkelijke opdracht, namelijk het onderzoeken van de verslagen van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en het College van procureurs-generaal en van de Raad van State. Daarnaast kan de dienst door het Bureau van de Senaat of een senaatscommissie belast worden met bijkomende opdrachten van wetsevaluatie. Deze kunnen zowel betrekking hebben op bestaande wetgeving, een evaluatie ex post , als op ingediende wetsontwerpen of wetsvoorstellen, een evaluatie ex ante . Hiertoe behoren ook de ontwerpen of voorstellen die door de Kamer worden besproken en die voor evocatie vatbaar zijn. Uiteraard moet hiervoor door het Bureau van de Senaat een reglement worden opgesteld zodat de dienst door de commissies niet met werk wordt overstelpt.
Het lijkt me belangrijk te vermelden welke aspecten aan bod moeten komen bij het evaluatiewerk dat de nieuwe dienst zal verrichten.
In zijn voorstel somt de heer Vandenberghe tien elementen op, de zogenaamde tien geboden voor goede wetgeving. Dit gaat verder dan de louter juridisch-technische aspecten waaraan de kwaliteit van de wetgeving tot op heden meestal werd getoetst. De werking van de wet in de samenleving wordt eveneens onderzocht.
Zo kwam de heer Vandenberghe tot de volgende tien geboden. De juridisch-technische normen : rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en de waarborg op een individuele rechtsbedeling. Vervolgens vijf gemengde juridisch-sociaal-wetenschappelijke normen : het juiste niveau, een duidelijke doelstelling, uitvoerbaarheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van de impact. Ten slotte twee sociaal-wetenschappelijke maatstaven : effectiviteit en efficiëntie enerzijds en de sociale werking van de norm anderzijds.
Met uitzondering van het laatste criterium, de sociale werking van de norm, werden alle criteria in het besluit opgenomen. Ze vormen de consideransen waarop de dienst zich bij de evaluatie moet baseren. De sociale werking van de norm werd door de commissie uit de opsomming geweerd, omdat het daarbij vooral gaat om politieke afwegingen. Om te vermijden dat men in gevaarlijk vaarwater terechtkomt, worden dergelijke overwegingen beter niet aan ambtenaren van het Parlement overgelaten, zelfs niet als ze zich enkel met voorbereidend werk bezighouden.
Door de ruimere evaluatiecriteria is er geen overlapping met het werk van de afdeling wetgeving van de Raad van State, ook niet in de fase van de totstandkoming van de wetgeving. De Raad van State legt zich immers enkel toe op de formeel-technische aspecten van de wetgeving. De commissie zag wel een gevaar voor dubbel werk, indien de dienst Wetsevaluatie zich ook zou toeleggen op de coördinatie van de wetgeving. In de ogen van de commissie moet dit een exclusieve opdracht voor de Raad van State blijven.
Rekening houdend met de opmerkingen die ik net naar voren heb gebracht, heeft de commissie het besluit van het voorstel van de heer Vandenberghe geamendeerd. Het geamendeerde besluit werd door de tien aanwezige leden unaniem goedgekeurd.
Samenvattend kunnen we dus zeggen dat na goedkeuring van het wetsontwerp en van het besluit tot oprichting van een dienst Wetsevaluatie, de kwaliteit van de wetgeving in ons land als volgt zal worden bewaakt.
Wat betreft de kwaliteitsbewaking ex ante geldt dat de nieuwe regelgeving moet voldoen aan de criteria opgenomen in de nieuwe handleiding voor wetgevingstechniek. Bovendien moet wie op regeringsvlak een nieuwe norm wil uitvaardigen, vooraf ook een vragenlijst beantwoorden waarin niet enkel wordt gepeild naar de formeel-technische aspecten, maar bijvoorbeeld ook naar de noodzakelijkheid, de begrijpelijkheid en de uitvoerbaarheid van de geplande norm. Uiteraard moeten nieuwe besluiten en wetsontwerpen die uitgaan van de regering, nog altijd worden voorgelegd aan de Raad van State. Indien dit gewenst is, kan hetzelfde gebeuren met wetsvoorstellen. Ten slotte kunnen ook nieuwe ontwerpen en voorstellen aan de nieuwe dienst Westevaluatie van de Senaat worden voorgelegd.
Voor de evaluatie ex post komt het zwaartepunt van de kwaliteitsbewaking bij de Senaat te liggen. Op basis van de verslagen van de Raad van State en van het College van procureurs-generaal samen met de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, maar ook op basis van andere bronnen, moet de Senaat wetswijzigingen voorstellen die noodzakelijk zijn om de kwaliteit van onze wetgeving te verbeteren. De senatoren worden bijgestaan door de dienst Wetsevaluatie die in de Senaat wordt opgericht.
Om te besluiten wil ik hierbij nog een persoonlijke bedenking maken. De wrevel van burgers die worden geconfronteerd met het gebrek aan kwaliteit van de wetgeving, is vaak groot. De Senaat vervult een zeer nuttige maatschappelijke functie door deze problematiek aan te pakken. Tegelijkertijd is dit een bijzonder ambitieus project. Het zal immers heel wat aandacht en energie vragen om deze opdracht goed te vervullen, terwijl dit soort wetgevend werk, hoe belangrijk en nuttig het ook is, maar zelden in de schijnwerpers komt.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat de verslagen die door de Raad van State en door de procureurs-generaal worden afgeleverd hetzelfde lot beschoren zijn als de verslagen die het Rekenhof of de ombudsmannen aan het Parlement bezorgen. Telkens gaat het om een lange lijst van grieven waaruit slechts uitzonderlijk corrigerende initiatieven voortvloeien. Een waarborg opdat dit met deze verslagen niet zal gebeuren, is de oprichting van de dienst Wetsevaluatie die het noodzakelijk voorbereidende werk kan verrichten. Desondanks dacht ik dat het nuttig was deze waarschuwing te formuleren. De reactie van de wrevelige burger zou immers wel eens vernietigend kunnen zijn, mocht men zich niet inspannen om de nu gecreëerde verwachtingen in te lossen. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Vandenberghe.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats wens ik de rapporteur en de diensten van de Senaat te danken voor het uitstekend verslag. Het is een dedactisch werkstuk waarin de bespreking in de senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de verschillende initiatieven met het oog op de organisatie van de wetsevaluatie, zeer overzichtelijk en thematisch wordt weergegeven.
De rapporteur wees er reeds op dat de klachten van overregulering en regelbederf al geruime tijd in onze samenleving niet uit de lucht zijn. De overheid zou te veel regelen en dit daarenboven niet bijster goed doen. Het staat niet ter discussie dat de omvang van de overheidsregulering is toegenomen. De toename van de omvang van het wetgevend arsenaal wordt veroorzaakt door diverse factoren, maar houdt in de eerste plaats verband met de gewijzigde rechtsopvattingen.
In de 18e eeuw bestond de wetgeving uit het gewoonterecht en ordonnanties. Een eerste stap naar samenvoeging en overzichtelijkheid werd gedaan met de coördinatie van de wetgeving. De coördinatie integreert evenwel de diverse bepalingen niet. Geleidelijk aan ontstond een behoefte aan een sterkere integratie van het regelbestand. Daartoe werd de techniek van de codificatie gebruikt. Door de codificatie wordt een geheel van regels samengevoegd in een code die steunt op bepaalde fundamentele beginselen. Zo steunt bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek op vier grote beginselen : de familie, de privé-eigendom, de vrijheid van de overeenkomsten en de persoonlijke aansprakelijkheid als tegengewicht voor de persoonlijke vrijheid.
Die codificatie heeft zich voltrokken na de Franse Revolutie in het eerste gedeelte van de 19e eeuw. De problemen waarmee we politiek worden geconfronteerd, zijn vandaag echter veel complexer dan tweehonderd jaar geleden.
De regelgeving en het politiek optreden is nu niet zo zeer gericht op de vaststelling, de registratie van het recht, maar veel meer op de maatschappelijke sturing en op de maatschappelijke verandering. De idee overheerst dat de samenleving maakbaar is en dat het geëigende middel voor een rechtvaardige, betere samenleving het recht is. Daardoor krijgt de samenleving echter een zondvloed van regelgeving over zich heen die noch gecodificeerd, noch gecoördineerd is. Zo ontstonden de afgelopen jaren nieuwe functioneel gedefinieerde rechtsgebieden zoals het consumentenrecht, het welzijnsrecht, het onderwijsrecht, het mediarecht, het gezondheidsrecht, het verzekeringsrecht, het vreemdelingenrecht enzovoort. Deze regelgeving ontspoorde wel eens in een echte regeldrift waarbij de zin voor de structuur en de bevattelijkheid volkomen verloren ging.
Hoe ver bevinden we ons vandaag niet van wat Montesquieu schreef in L'esprit des lois : « Le style des lois doit être concis et doit être simple. Il est essentiel que les paroles des lois réveillent chez tous les hommes les mêmes idées. Les lois ne doivent pas être subtiles. ».
Veelvuldig stuiten we ook op het probleem van de gemeenrechtelijkheid van de nieuwe regelingen. Zo had bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek van 1804 geruime tijd een zeer grote mate van gemeenrechtelijkheid. Ik bedoel daarmee dat men voor alle problemen die verband hielden met de onderwerpen behandeld in het Burgerlijk Wetboek, daarin ook de rechtsbronnen kon terugvinden. Naast het Burgerlijk Wetboek bestond er geen afzonderlijke wetgeving betreffende deze problematiek. Vandaag is deze gemeenrechtelijkheid voor bepaalde delen van het Burgerlijk Wetboek in aanzienlijke mate afgenomen. Denk aan het statuut van de goederen, of aan het zeer uitgebreide administratief recht, het bouwrecht, het milieurecht en dergelijke, die niet in het Burgerlijk Wetboek opgenomen zijn maar een aparte regeling kregen. Een ander voorbeeld is het recht van voorkoop, dat een belangrijke mogelijke burgerrechterlijke constructie is. Door de federalisering hebben de diverse overheden in het land reeds verschillende vormen van recht van verkoop in het leven geroepen. Dat komt niet altijd ten goede van de samenhang van de wetgeving.
Het oude adagium dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, is natuurlijk een fictie. Het is dat altijd geweest en zal dat ook altijd blijven. Ook al zijn ficties niet onbelangrijk, de wet moet toegankelijk zij en voorspelbaar in haar toepassing.
Dit geldt zeker voor strafwetten. In België bestaan er niet minder dan 15 000 strafwetten. De rapporteur heeft er reeds op gewezen dat het een echt mirakel is om in dit land te leven zonder een misdrijf te begaan. In de commissie heb ik gezegd dat allicht alleen een monnik in zijn cel de Belgische strafwetten kan naleven, wat aanleiding gaf tot de nodige hilariteit. Hiermee wil ik het volgende zeggen : wanneer een wetgeving zowat iedereen criminaliseert en culpabiliseert, dan schiet ze haar doel totaal voorbij, omdat zoiets niet overeenstemt met de werkelijkheid zoals de burgers die beleven.
Gebrek aan overzichtelijkheid en toegankelijkheid wordt in grote mate ook veroorzaakt door de spreiding van de diverse overheden. Ik denk hier aan de Europese richtlijnen. Zoals destijds de brieven van Filips II vanuit de bossen van Segovia naar de Nederlandse landvoogd werden gestuurd, zo vertrekken vandaag vanuit Brussel een hele massa Europese richtlijnen naar de nationale overheden, die ze dan met weinig of geen marge in hun nationale wetgeving moeten omzetten. De initiatieven daartoe gaan meestal uit van uitvoerende organen zonder inspraak van parlementaire instanties.
Het gebrek aan overzichtelijkheid en aan toegankelijkheid heeft tot gevolg dat de werkbaarheid van de regelgeving verloren gaat. Omdat de regel op het terrein geen of onvoldoende effect heeft, tast de overregulering de geloofwaardigheid van de normgever en van de politiek aan.
Mijnheer de voorzitter, op dit ogenblik zijn er vijf senatoren in de zaal. Ik herinner mij hoe we in het begin van de jaren 90 de problemen van justitie bespraken. We wilden duidelijk maken dat er een crisistoestand was, dat er niet genoeg gebeurde en dat er allerlei maatregelen dienden te worden genomen. Toen was er evenmin belangstelling voor deze problemen, in de parlementaire assemblees, noch in de media. Toen het probleem van justitie in de belangstelling kwam, werd beweerd dat de politici er nooit aandacht aan hadden besteed.
Ik wil verhinderen dat, wanneer de juridische opstand in de toekomst door de overreglementering een andere dimensie zal krijgen, zal worden gezegd dat er geen aandacht aan werd besteed. Ik ben ervan overtuigd dat de belangrijkste oorzaak van de kloof tussen burger en politiek ligt bij de kwaliteit en de kwantiteit van de normen waarnaar de burger zich moet gedragen. Die normen kunnen niet efficiënt worden nageleefd.
Dat betekent niet dat het debat over de overregulering en deregulering in ideologische termen moet worden gevoerd, waarmee ik doel op de voorbijgestreefde standpunten die als links of rechts kunnen worden bestempeld. Dat is een verkeerde benadering. We zijn gelukkig dat de commissie het probleem niet op die manier heeft benaderd. Als het wordt voorgesteld alsof de linksen voor regulering en de rechtsen voor deregulering zijn, wordt het debat in de kiem gesmoord. Dan wordt niet de echte analyse gemaakt. Goede wetgevingstechniek, efficiëntie van de wet en naleefbaarheid van de wet, hebben niets te maken met ideologische keuzes. Goede wetgeving is een conditio sine qua non voor een democratische rechtstaat, voor de rule of law , voor de werking van de democratie. Vanuit dat standpunt kan volmondig worden erkend dat de nieuwe rechtsgebieden, die naast de klassieke codes zijn ontstaan, een onbetwistbaar maatschappelijk nut hebben. Er is echter nood aan nieuwe synthese en aan nieuwe codificatie.
We leven in een postmoderne tijd, de tijd van de verbrokkeling, het detail en de individuele regels. De burger van morgen vraagt een synthese, vaste ankerpunten en een rechtszeker kader, want het leven is al zo onzeker. Aan die verwachtingen en aan die taak van het recht wordt vandaag onvoldoende aandacht besteed. De grote uitdaging is dan ook hoe we die synthese in een complexe samenleving op politiek vlak kunnen uitwerken. Op welke wijze vinden we hiervoor een breed maatschappelijk draagvlak ? Het is duidelijk dat de kracht van een rechtssysteem schuilt in de mate waarin het door de samenleving wordt gedragen en in de mate waarin het de sociale cohesie in de samenleving verzekert.
In dit verband zijn vele voorstellen geformuleerd, zowel door mezelf, door collega's als door de regering. Het doel was het probleem van de kwaliteit van de wetgeving en de wetsevaluatie aan de orde te stellen. Het uitgangspunt van mijn voorstel was dat de wetsevaluatie niet vrijblijvend mag zijn en zich niet mag beperken tot louter rechtstechnische of louter taalkundige opmerkingen. De kwaliteit van het recht en het wettelijk arsenaal moeten worden getoetst aan de hand van een reeks criteria die we gemakkelijkheidshalve de tien geboden hebben genoemd.
Eén gebod is echter tijdens de besprekingen in commissie gesneuveld. Deze criteria zullen in de toekomst als richtsnoer dienst moeten doen.
Er zijn drie criteria van zuiver juridische aard : de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid de assepoester van het recht en de individuele rechtsbedeling.
Er zijn vier gemengde juridisch-sociaal-wetenschappelijke criteria : het subsidiariteitsbeginsel, het beginsel van het duidelijke doel van de regel en het noodzakelijkheidsbeginsel waarbij men zich afvraagt of de voorgestelde regel noodzakelijk is voor het bereiken van het doel. Ook moet de vraag worden gesteld of de wet in de praktijk kan worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Ten slotte zijn er twee sociaal-wetenschappelijke criteria. De wet moet effectiviteit en efficiëntie nastreven en ze moet rekening houden met de proportionaliteit. De kosten-batenanalyse moet in acht worden genomen.
Het verslag geeft een zeer goed beeld van de nuttige discussie die over deze beginselen werd gevoerd. In het verslag werd erop gewezen dat het recht niet alleen een techniek is, maar ook een kunst, een ars æqui et boni . Ik verwijs degenen die twijfelen aan de creativiteit van de juridische middens naar Leonardo Da Vinci, die ik vroeger al met eerst minister Dehaene vergeleek. Leonardo da Vinci was de zoon van een notaris. Het opmaken van akten kan dus toch tot grote creativiteit leiden. Leonardo Da Vinci heeft geschreven dat een kunstenaar alle wetenschappen dient te beheersen met uitzondering van de rechtenstudie, die geen wetenschap zou zijn.
Tijdens de bespreking van enkele wetsontwerpen die voortvloeiden uit het Octopusakkoord omschreef ik Jean-Luc Dehaene als een politieke Leonardo Da Vinci. Ik denk dat de heer Dehaene ook wel eens overweegt dat men eigenlijk alles moet beheersen behalve de rechtenstudie. Vandaag zou zelfs Leonardo Da Vinci zijn allesomvattende denkkracht moeten focussen op het recht en het normensysteem als hij een samenleving wilde realiseren waarin recht en rechtvaardigheid moeten functioneren.
Het herbezinnen over de wetgevingsdrift van de wetgever is echt een initiatief van nieuwe politieke cultuur. De plaats van bezinning is de reflectiekamer. Bij de jongste grondwetsherziening tijdens de vorige legislatuur kreeg de Senaat als taak het bewaken van de kwaliteit van de wet. Dit is geen erg mediatieke activiteit, zoals de heer Caluwé ook onderstreepte. Kenmerkend voor de reflectie is dat ze niet noodzakelijk waarneembaar is, dat het vaak veel tijd vergt om één of twee zinnen op papier te zetten. Ze is daarom echter niet minder essentieel.
De voorstellen en het wetsontwerp willen de taak van de Senaat van kwaliteitscontrole op verschillende niveaus en vanuit verschillende gezichtshoeken institutionaliseren en vragen een cel Wetsevaluatie. Ik ben ervan overtuigd dat deze cel nog voor de ontbinding van de Kamer concreet kan worden uitgewerkt.
De normering, zowel van de nieuwe voorstellen als van de oude regelingen, moet op haar waarde worden getoetst. Dit moet gebeuren met deskundige bijstand en voorbereiding, zowel van juristen als van niet-juristen. Die kwaliteitscontrole moet door het Parlement gebeuren. Ze kan niet worden gedelegeerd naar instellingen, naar bureaucratische initiatieven. We hebben wel medewerking nodig, maar de politieke verantwoordelijkheid moet krachtens de Grondwet bij de wetgever liggen. Hier ligt voor de Senaat een zeer groot en breed actieterrein open.
De politicus van de toekomst moet ervoor zorgen dat de wetten opnieuw toegankelijk zijn, dat ze rechtszeker voorspelbaar zijn. De burger moet weten dat hij in het recht een ankerplaats voor zijn maatschappelijk gedrag kan vinden.
Tacitus schreef over de Romeinse republiek : « Hoe meer wetten, hoe corrupter de republiek. » Dit zegt ook iets over de samenleving van vandaag. Tacitus was ervan overtuigd dat de regeldrift iets te maken heeft met de afzwakkende cohesie in de samenleving. De wetgever moet steeds weer corrigerend optreden door de spanningen in de samenleving en het afzwakken van het natuurlijk onderscheid tussen goed en kwaad.
De publieke opinie heeft grote belangstelling voor normerosie en de gevolgen ervan. De noodzakelijkheid van een bijkomende veiligheidspolitiek is slechts een reactieve houding tegenover het probleem. Het is duidelijk dat een verankering van de wetten en een algemene naleving ervan, deze maatregelen minder noodzakelijk zouden maken.
Het is belangrijk dat men de kwaliteit van de normen voor ogen houdt. Anderzijds moet de burger beseffen dat een bepaald maatschappelijk gedrag noodzakelijk is om te verhinderen dat een gedraging telkens een wetgevend antwoord moet krijgen.
Het debat dat we vandaag voeren, is een uitzonderlijk modern debat, waarover reeds vele eeuwen is nagedacht, omdat men zich bezint over de kern van de politiek en over de rol van de overheid en van de samenleving ten einde voor de toekomst een goed bestuur te verzekeren. Deze voorstellen en het wetsontwerp van de regering pogen deze doelstelling te realiseren.
M. le président. La parole est à M. Hotyat.
M. Hotyat (PS). Monsieur le président, au nom du groupe socialiste, j'apporte notre plein soutien au projet de loi instituant une procédure d'évaluation législative et à la proposition visant à créer, au sein du Sénat, un service d'évaluation de la législation.
Nous participons en effet au consensus qui s'est dégagé au sein de la commission sur la nécessité d'organiser l'évaluation de la législation fédérale, que ce soit ex post ou ex ante . Il s'agit pour nous d'une mission essentielle pour la bonne marche de l'État de droit. Nous partageons à cet égard l'avis déjà exprimé par M. Vandenberghe.
Une fois le projet de loi adopté, notre assemblée sera chargée de l'évaluation ex post des lois et règlements fédéraux et devra déposer un rapport annuel à ce sujet. Le procureur général près la Cour de cassation et le Collège des procureurs généraux, d'une part, et le Conseil d'État, d'autre part, devront contribuer au travail du Sénat par le dépôt de rapports annuels sur lesquels le gouvernement transmettra ses observations au Sénat.
Nous ne pouvons que nous réjouir de voir la mission d'évaluation de la législation confiée au Sénat. C'est là, nous paraît-il, la reconnaissance de la qualité du travail de notre assemblée et de l'importance de sa place dans la structure de l'État.
Cette mission appelle bien sûr une organisation adéquate du travail de notre assemblée. Il est nécessaire de mettre en place un service adéquat. La commission a eu un débat approfondi sur ce point et divers amendements ont été déposés.
Nous étions particulièrement soucieux, au travers des amendements que j'ai déposés avec M. Erdman, de voir mettre en évidence divers principes. En premier lieu, c'est le législateur lui-même qui évalue, le service se bornant à l'assister dans cette évaluation. Le travail du service est effectué conformément aux directives fixées par le Bureau du Sénat, à la demande d'une commission ou du Bureau, sauf bien entendu lorsqu'il s'agit des rapports que le Sénat recevra en application du projet de loi, après l'adoption de celui-ci.
Une autre préoccupation majeure, concrétisée par un amendement que j'ai déposé avec M. Erdman, était de faire clairement la distinction entre les évaluations ex post et ex ante , dans la mesure où elles ne sont pas identiques. C'est ainsi notamment que les projets de loi sont d'abord soumis à l'avis du Conseil d'État, auquel l'on peut également demander un avis à propos des propositions de loi, tandis que les rapports découlant du projet de loi à voter interviendraient dans l'évaluation ex post .
Je n'insisterai pas sur d'autres amendements que M. Erdman et moi-même avons formulés en commission, dans la mesure où l'amendement consensuel qui a débouché sur le texte adopté a rencontré les préoccupations qu'ils exprimaient. L'excellent rapport de la commission relate avec précision les débats à ce sujet.
Je le répète, c'est avec conviction que le groupe socialiste votera positivement en faveur du projet de loi confiant au Sénat une mission d'évaluation de la législation, ainsi que de la proposition de création au sein de son administration d'un service chargé de préparer techniquement cette évaluation à l'usage des sénateurs. (Applaudissements.)
M. le président. La parole est à M. Nothomb.
M. Nothomb (PSC). Monsieur le président, je remercie M. Caluwé de l'excellent rapport qu'il nous a présenté, qui reflète parfaitement le travail constructif qui a eu lieu en commission. Ce rapport ne se limite pas à un simple compte rendu, mais retrace d'une manière structurée et fort intéressante les débats qui ont eu lieu.
Je tiens à m'associer pleinement aux propos de M. Vandenberghe qui a montré que ce projet ne visait pas à régler des problèmes de légistique ou de rédaction de texte mais s'inscrivait dans un grand problème de société. Il ne s'agit pas de mener une discussion idéologique sur l'opportunité d'une plus ou moins grande régulation, mais de déterminer la meilleure façon de disposer de lois adéquates et facilement applicables. La législation envisagée vise donc un objectif essentiel, dont l'importance n'est pas altérée par le fait que nous soyons en petit comité.
Le Sénat se voit confier un rôle fondamental. La Constitution l'a déchargé du contrôle quotidien du gouvernement, précisément dans le but de lui permettre de se consacrer à ces grands problèmes. Il appartient par conséquent au Sénat d'exercer une mission appronfondie concernant l'évaluation de la législation, d'autant plus que nous observons à l'heure actuelle un phénomène de dévalorisation de la loi.
De nombreuses études universitaires se penchent d'ailleurs sur le phénomène de l'insécurité juridique, attribuée à l'inflation administrative et à la « pathologie législative ». Les éditions La Charte viennent de publier un livre intitulé : La pathologie législative. Comment en sortir ? » Cet ouvrage démontre que les lois actuelles souffrent de différents maux. Elles sont trop nombreuses, complexes, incompréhensibles, inaccessibles et aussi, parfois, imprécises et inapplicables. Le ministre des Finances nous a d'ailleurs confié cet après-midi, lors d'un autre débat, qu'il relisait parfois certains textes à trois ou quatre reprises afin d'en comprendre la portée exacte.
Je voudrais à présent m'attarder quelque peu sur chacun de ces qualificatifs.
En premier lieu, en ce qui concerne la multiplicité des lois, on ne cesse de parler d'inflation législative. Le lecteur assidu du Moniteur belge remarque que le nombre de lois est en augmentation constante. Cette inflation est due, il est vrai, au développement de l'État providence, à la régionalisation qui a, inévitablement, multiplié les normes et à l'accroissement des relations internationales, sans oublier la « surréglementation ». Jean Carbonnier souligne à juste titre ce qui suit « qu'un scandale éclate, qu'un accident survienne, qu'un inconvénient se découvre et nous en concluons qu'il n'y a plus qu'à faire une loi ». C'est, il faut en convenir, la réaction habituelle de l'opinion publique et, souvent aussi, la nôtre.
En deuxième lieu, les lois sont complexes et incompréhensibles. Les lois sont rédigées en termes techniques, dans un langage ésotérique. Le recours de plus en plus fréquent à la technique de la législation par référence contribue à renforcer leur illisibilité. Le phénomène est encore aggravé par la pratique des lois « fourre-tout », appelées « lois-programmes », se présentant comme des ensembles hétéroclites de dispositions légales portant sur de multiples matières. Cette démarche, motivée par la nécessité de résoudre la complexité, est caractérisée par la réalisation de programmes budgétaires traversant une multitude de lois. Finalement, l'interprétation des lois, eu égard à leur complexité, appartient aux juristes spécialisés dans telle ou telle branche du droit et échappe toujours davantage au monde politique.
En troisième lieu, les lois sont imprécises. Cette affirmation peut sembler paradoxale alors qu'elles sont si nombreuses. En fait, dans certain cas, cette imprécision s'explique par l'indécision du législateur. Les lois traduisent des compromis qui recueillent l'adhésion d'une majorité parlementaire parfois uniquement en raison de leur formulation ambiguë. Chacun adopte la loi en retenant l'interprétation qui lui convient mais, in fine , c'est aux juges que revient la tâche de rechercher la volonté du législateur. Le législateur transfère de la sorte une partie de ses attributions aux juges.
En quatrième lieu, les lois sont parfois inapplicables. Certains textes législatifs restent totalement ou partiellement dénués d'effet parce que l'État est dépourvu des ressources humaines, matérielles et financières pour les appliquer. Cette inapplicabilité des lois porte inévitablement atteinte à leur validité.
Face à cette pathologie législative, nous devons assumer notre part de responsabilité. Mais il faut surtout se demander quels remèdes envisager. La potion magique n'existe pas. Pour mettre fin à cette pathologie législative, il convient d'utiliser un cocktail de thérapies. C'est la raison pour laquelle le gouvernement a le 17 avril 1998, soumis au Sénat un projet de loi instituant une procédure d'évaluation législative. Le projet vise à charger le Sénat de procéder à l'évaluation des législations existantes dont il apparaît qu'elles sont contradictoires, inadaptées ou tombées en désuétude.
La commission des Réformes institutionnelles a amendé le projet de loi afin de mentionner expressément que l'évaluation confiée au Sénat ne se fonde pas uniquement, comme le proposait le gouvernement, sur les rapports du Conseil d'État et de la Cour de cassation. Le Sénat pourra décider d'initiative de fonder son travail d'évaluation sur tout autre document, rapport, étude ou audition. Cet amendement est fondamental, d'une part, parce que l'évaluation ne doit pas être comprise comme une évaluation purement juridique et, d'autre part, parce que le Sénat ne doit pas nécessairement attendre les rapports de la Cour de cassation et du Conseil d'État pour procéder à une évaluation. Rien n'empêche le Sénat de procéder d'office à l'évaluation de telle out telle législation par exemple de la loi sur les étrangers, pour décider s'il faut soit la modifier, soit l'abroger en raison de son caractère désuet.
L'évaluation ex post implique également une coordination, une codification des lois existantes. La commission des Affaires institutionnelles a décidé que cette mission restait confiée au Conseil d'État, mais jusqu'à présent, celui-ci n'a pu remplir efficacement ce rôle, faute de moyens. Lors de son audition, M. Quitin, référendaire au bureau de coordination , a souligné que le Conseil d'État avait constitué un répertoire des textes en vigueur en Belgique. Cet inventaire devrait servir de base à une coordination générale. Il importe que le gouvernement charge le Conseil d'État de cette mission de coordination et lui donne les moyens nécessaires pour la réaliser.
Si l'évaluation ex post est essentielle, l'évaluation ex ante, qui concerne nos futures lois, est encore plus importante puisqu'elle intervient a priori. Mme Williame a déposé le 9 janvier 1998 une proposition visant à créer au sein du Sénat un office de la législation. M. Vandenberghe avait, quant à lui, déposé une proposition visant à instituer une cellule d'évaluation de la législation et établissant les dix principes qui devaient inspirer ceux qui réaliseraient ce travail. Sur la base de ces deux propositions, la commission s'est mise d'accord sur un texte visant à créer au sein du Sénat, un service d'évaluation de la législation. Celui-ci vise à fournir un appui légistique au travail d'évaluation a posteriori mais également à préparer l'évaluation des projets et propositions de loi.
L'évaluation ex ante consiste en l'assistance des parlementaires dans la rédaction des textes. La fonction de légiste, qui est l'art de faire les lois, est une fonction en soi. Elle suppose un savoir-faire déterminé non seulement du point de vue de l'écriture, notamment dans le choix des mots, mais également du point de vue de la connaissance du droit. Le texte à rédiger doit pouvoir être clairement situé dans l'ordonnancement juridique. Au Canada, des fonctionnaires spécialisés au sein du ministère de la Justice détiennent le monopole de la rédaction des projets de loi.
Une mission a été envoyée au Canada au mois de septembre et nous avons longuement parlé de cette question. Les fonctionnaires y travaillent à partir des indications que leur fournissent par écrit les fonctionnaires du ministère qui sont à l'origine de l'initiative législative. Ils cherchent non seulement à traduire dans les projets de loi les intentions du gouvernement aussi précisément que possible, mais également à s'assurer de la comptabilité des projets de loi avec le droit en vigueur. Ce monopole de rédaction garantit l'homogénéité formelle des lois et leur qualité juridique. Tout à l'heure, en évoquant la procédure fiscale, le ministre des Finances a souligné l'intérêt de vérifier la signification d'un mot avant d'utiliser celui-ci, afin qu'elle corresponde à celle utilisée dans les lois faisant partie de notre ensemble législatif. Le fait que les textes soient rédigés par les mêmes personnes est une garantie à cet égard. De plus, étant donné que le Canada est un pays bilingue, les projets sont tous rédigés immédiatement en anglais et en français, alors que chez nous, il arrive trop souvent qu'ils soient rédigés d'abord dans une langue et traduits ensuite, parfois imparfaitement, dans l'autre.
Mais l'évaluation ex ante de la législation ne se limite pas à une bonne rédaction des lois. Il faut aussi s'interroger sur le rôle de la loi, sur son sens, si l'on veut remédier à l'inflation législative. Dans son exposé introductif en commission, le représentant du ministre de l'Intérieur a rappelé l'intention du gouvernement de soumettre les avants-projets de loi ainsi que les projets d'arrêtés royaux et ministériels à un questionnaire, afin d'introduire une phase de réflexion privilégiée dans la procédure d'élaboration de la réglementation. Ce système existe déjà en Allemagne et aux Pays-Bas. En Allemagne, le questionnaire vise notamment à vérifier que la création d'une norme législative ou réglementaire constitue la meilleure solution au problème posé. Le questionnaire porte sur une dizaine de points, et notamment sur la situation initiale, aussi bien sur le plan juridique que pratique, les besoins exprimés, les lacunes constatées, les buts à atteindre, les alternatives possibles, leurs avantages et inconvénients, leurs conséquences pour tous et dans tous les domaines et enfin, la nécessité d'une intervention législative fédérale.
Si l'on se réfère aux propos du représentant du ministre de l'Intérieur, le comité de rédaction chargé par le gouvernement d'élaborer un questionnaire a terminé celui-ci. Il est important que ce questionnaire ne reste pas dans les tiroirs. Il s'agit d'un instrument indispensable si l'on veut simplifier les règles de droit et d'éviter l'excès de réglementation. J'insiste dês lors pour que ce questionnaire soit rapidement d'application. Lorsqu'il dépose un projet de loi, le gouvernement doit en effet être convaincu de sa nécessité et de son applicabilité.
Si par le biais de ce questionnaire, le gouvernement est contraint de procéder à une évaluation ex ante, cette procédure n'empêche pas le Parlement lui-même de procéder ensuite à l'évaluation des projets de lois qui lui sont soumis par le gouvernement. Si l'on veut revaloriser la loi, le pouvoir législatif doit en effet se discipliner pour se limiter à régler les matières importantes, celles qui le sont moins, devant être réglées à un niveau inférieur. C'est l'application du principe de subsidiarité qui existe au niveau européen et qui doit exister dans nos sociétés complexes.
En conclusion, je dirai que les évaluations ex ante et ex post de la législation sont fondamentales et étroitement liées. Si l'évaluation ex ante est systématique et bien réalisée, à terme, l'évaluation ex post deviendra moins utile. En tout cas, l'évaluation de la législation est devenue impérieuse pour restaurer la confiance des citoyens dans le pouvoir législatif et dans l'appareil de l'État.
Dans une démocratie, les citoyens ont besoin de pouvoir se fier au droit dans leurs relations avec autrui mais aussi avec les autorités publiques. Je reviens une fois encore au débat de tout à l'heure. Le ministre a insisté sur le ruling nécessaire de la part des administrations pour créer la sécurité juridique. Cela signifie donc que les lois ne créent pas cette sécurité.
Les citoyens doivent aussi pouvoir raisonnablement prévoir les conséquences de leurs actes et être informés de leurs droits et devoirs. Le groupe PSC votera donc avec conviction ce projet de loi et cette proposition. Le Sénat se donne ainsi les instruments indispensables pour jouer pleinement son rôle de chambre de réflexion.
Nous espérons que le projet de loi sera également voté à la Chambre, avant la dissolution, afin que le sénat puisse jouer ce nouveau rôle important dès le début de la prochaine législature. (Applaudissements.)
M. le président. Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles du projet de loi.
Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en vatten we de artikelsgewijze bespreking aan van het wetsontwerp.
L'article premier est ainsi libellé :
Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 2. Les lois et les règlements fédéraux en vigueur font l'objet d'une évaluation dont le but est d'adapter de manière ordonnée des normes juridiques qui, en tout ou en partie, sont contradictoires, ou tombées en désuétude, ou dont l'exécution, l'interprétation ou l'application soulève des difficultés.
Art. 2. De van kracht zijnde wetten en federale reglementen worden geëvalueerd met de bedoeling om op geordende wijze de juridische normen aan te passen die geheel of gedeeltelijk tegenstrijdig, of in onbruik geraakt zijn, of waarvan de uitvoering, de interpretatie of de toepassing tot moeilijkheden leidt.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 3. Le Sénat est chargé de l'évaluation de la législation et dépose, chaque année, un rapport sur l'état de ses travaux à ce sujet.
Art. 3. De Senaat is belast met de evaluatie van de wetgeving en maakt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden terzake.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 4. Cette évaluation s'opère notamment sur la base de deux rapports annuels établis, d'une part, par le procureur général près la Cour de cassation et le collège des procureurs généraux et, d'autre part, par le Conseil d'État.
Ces rapports contiennent un relevé des normes juridiques fédérales pour lesquelles des difficultés d'application ou d'interprétation ont été rencontrées respectivement par les cours et tribunaux et par le Conseil d'État au cours de l'année judiciaire écoulée. Ils comportent en outre une brève description de ces normes, ainsi que les raisons pour lesquelles leur adaptation est suggérée.
Art. 4. Deze evaluatie geschiedt onder meer op basis van twee jaarverslagen die worden opgesteld enerzijds door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en het college van procureurs-generaal en anderzijds door de Raad van State.
Deze verslagen bevatten een overzicht van de federale juridische normen waarmee respectievelijk de hoven en rechtbanken en de Raad van State toepassings- of interpretatiemoeilijkheden ondervonden hebben tijdens het afgelopen gerechtelijk jaar. Zij omvatten onder andere een korte beschrijving van deze normen en de redenen waarom hun aanpassing gesuggereerd wordt.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 5. Le procureur général près la Cour de cassation et le collège des procureurs généraux, d'une part, et le Conseil d'État, d'autre part, transmettent dans le courant du mois d'octobre leur rapport au Sénat ainsi qu'à la Chambre des représentants et au gouvernement fédéral.
Le gouvernement fédéral transmet au Sénat ses observations sur ces rapports.
Art. 5. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en het college van procureurs-generaal enerzijds en de Raad van State anderzijds bezorgen in de loop van de maand oktober hun verslag aan de Senaat alsmede aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de federale regering.
De federale regering bezorgt haar opmerkingen over deze verslagen aan de Senaat.
Adopté.
Aangenomen.
M. le président. Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble du projet de loi.
We stemmen later over het geheel van het wetsontwerp.
La proposition visant à créer, au sein des services du Sénat, une cellule d'évaluation de la législation est ainsi libellée :
« Le Sénat,
Vu la nécessité de réformer le cadre législatif de notre pays;
Vu sa mission constitutionnelle particulière;
Eu égard à l'objectif de la loi, qui est d'assurer la sécurité juridique et l'égalité juridique;
Eu égard au principe selon lequel l'administration de la justice doit être individualisée;
Eu égard aux principes de subsidiarité et de précision de l'objectif;
Eu égard au principe de nécessité et au besoin d'applicabilité;
Comme la règle de droit doit être effective et efficace;
Comme les moyens doivent être proportionnels aux objectifs poursuivis;
décide :
1. Un Service d'évaluation de la législation, dénommé ci-après le service, est créé au sein des services du Sénat.
2. Le service est chargé de préparer l'évaluation des projets et des propositions de loi.
3. Sans préjudice de l'application de dispositions législatives, le service est chargé de préparer l'évaluation de la législation existante.
4. Le service effectue cette préparation à la demande d'une commission du Sénat ou du Bureau du Sénat, conformément aux directives fixées par le Bureau. La demande contient une définition précise de la mission du service.
Le service effectue l'évaluation technique préparatoire à la lumière des considérants énumérés ci-dessus.
5. Le service examine les rapports établis, d'une part, par le procureur général près la Cour de cassation et le collège des procureurs généraux et, d'autre part, par le Conseil d'État, contenant un relevé des normes juridiques pour lesquelles des difficultés d'application ou d'interprétation ont été rencontrées respectivement par les cours et tribunaux et par le Conseil d'État.
Le service peut, en outre, être chargé, suivant les modalités prévues au point 4, d'examiner d'autres documents et rapports.
6. Le service est composé de juristes et d'autres spécialistes. Le cadre en est fixé par le Bureau du Sénat.
7. À la demande d'une commission du Sénat, les membres du service peuvent assister aux travaux de cette commission et y émettre des considérations techniques.
8. Le service peut faire appel ponctuellement à des tiers pour l'accomplissement de ses missions, avec l'accord du Bureau du Sénat.
9. Le Bureau du Sénat est chargé de l'exécution de la présente décision. »
« De Senaat,
Gezien de noodzaak om het wetgevend kader van ons land te hervormen;
Gezien de bijzondere grondwettelijke opdracht van de Senaat;
Gezien de wet rechtszekerheid en rechtsgelijkheid dient te beogen;
Gezien het beginsel van individuele rechtsbedeling;
Gezien de beginselen van subsidiariteit en duidelijke doelstelling;
Gezien het noodzakelijkheidsbeginsel en het vereiste van uitvoerbaarheid;
Gezien de noodzakelijke effectiviteit en efficiëntie van de rechtsregel;
Gezien de evenredigheid van impact en doelstellingen;
besluit :
1. Binnen de diensten van de Senaat wordt een dienst Wetsevaluatie opgericht, hierna de dienst genoemd.
2. De dienst is belast met de voorbereiding van de evaluatie van wetsontwerpen en wetsvoorstellen.
3. Onverminderd de toepassing van wettelijke bepalingen is de dienst belast met de voorbereiding van de evaluatie van de bestaande wetgeving.
4. De dienst bereidt die evaluatie voor op verzoek van een Senaatscommissie of van het Bureau van de Senaat, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door het Bureau. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van de opdracht van de dienst.
De dienst maakt een voorbereidende technische evaluatie met inachtneming van hetgeen in de consideransen hierboven is uiteengezet.
5. De dienst onderzoekt de verslagen van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en het college van procureurs-generaal enerzijds en van de Raad van State anderzijds, die een overzicht bevatten van de juridische normen waarmee de hoven en rechtbanken en de Raad van State toepassings- of interpretatiemoeilijkheden ondervonden hebben.
De dienst kan bovendien, op de wijze bepaald in punt 4, worden belast met het onderzoek van andere documenten en verslagen.
6. De dienst is samengesteld uit juristen en andere specialisten. De personeelsformatie wordt vastgesteld door het Bureau van de Senaat.
7. Op verzoek van een Senaatscommissie kunnen de leden van de dienst de werkzaamheden van die commissie bijwonen en er technische opmerkingen maken.
8. Met instemming van het Bureau van de Senaat kan de dienst voor de vervulling van zijn opdrachten incidenteel een beroep doen op derden.
9. Het Bureau van de Senaat wordt met de uitvoering van dit besluit belast. »
La commission propose un nouvel intitulé ainsi libellé : « Proposition visant à créer, au sein des services du Sénat, un Service d'évaluation de la législation. »
De commissie stelt volgend nieuw opschrift voor : « Voorstel tot oprichting van een dienst Wetsevaluatie bij de diensten van de Senaat. »
Ce texte rencontre-t-il l'accord du Sénat ?
Is de Senaat het eens met die tekst ? (Instemming.)
Le nouvel intitulé est approuvé.
Het nieuw opschrift is goedgekeurd.
Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble de la proposition.
We stemmen later over het geheel van het voorstel.
Mesdames, messieurs, notre ordre du jour est ainsi épuisé.
Onze agenda voor vandaag is afgewerkt.
Le Sénat se réunira demain, jeudi 21 janvier 1999, à 15 heures.
De Senaat vergadert opnieuw morgen, donderdag 21 januari 1999, om 15 uur.
La séance est levée.
De vergadering is gesloten.
(La séance est levée à 17 h 55.)
(De vergadering wordt gesloten om 17.55 uur.)