1-179

1-179

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 23 AVRIL 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 23 APRIL 1998

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN MEVROUW THIJS AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN OVER « DE CRIMINALITEITSCIJFERS IN BRUSSEL »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE MME THIJS AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE L'INTÉRIEUR SUR « LE TAUX DE CRIMINALITÉ À BRUXELLES »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Het woord is aan mevrouw Thijs.

Mevrouw Thijs (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, de afgelopen jaren was iedereen bijzonder optimistisch over de daling van de criminaliteitscijfers in Brussel. Begin april werden we echter in negatieve zin verrast door de enorme toename van deze criminaliteit. Tijdens de paasvakantie verschenen daarover artikelen in de pers. De cijfers zijn inderdaad onrustwekkend. De criminaliteit zou met 15,5 % gestegen zijn. Er blijken ook steeds meer diefstallen met verzwarende omstandigheden te worden gepleegd. Er werden 40 786 aanrandingen geregistreerd, een cijfer waar men even stil van wordt, wat een stijging met 31 % betekent. Wie durft zich na 19 uur nog op straat te begeven ? Ik geef toe dat ik ook geregeld over mijn schouder kijk om te zien of ik niet wordt gevolgd, wanneer ik 's avonds van een of andere vergadering in de wetstraat kom en de metro naar het Centraal Station moet nemen. De cijfers boezemen mij angst in en zorgen ervoor dat de Brusselaars misschien wel redenen hebben om zich in hun eigen stad onveilig te voelen.

Nog opmerkelijker is dat de criminaliteit ook stijgt in de gemeenten die een veiligheidscontract afsloten en daarvoor financieel worden ondersteund. Het is ook jammer dat als reden voor de stijging van de criminaliteit in Brussel eenzelfde toename in andere Europese steden wordt aangehaald. Dat is toch geen argument !

Ik wil daarover de volgende vragen stellen. Hoeveel extra middelen werden in het totaal uitgekeerd aan gemeenten in het Brusselse die veiligheidscontracten sloten ? Welke prioriteiten stelden deze gemeenten in hun veiligheidsbeleid voorop ? Hoe interpreteert en evalueert de vice-eerste minister deze cijfers ? De interpretaties, ook van de burgemeesters, lopen blijkbaar nogal uiteen. Wordt hierover met de politiediensten een evaluatievergadering belegd ? Welke voorstellen doet Binnenlandse Zaken om een kentering in het veiligheidsbeleid te verkrijgen ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Goovaerts.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Thijs.

Enige tijd geleden stelde ik bij 10 000 Vlaamse Brusselaars een enquête in naar de veiligheid en het onveiligheidsgevoel in Brussel. Ik kreeg 800 antwoorden en de enquête resulteerde in een brochure Veilig Brussel, leefbaar Brussel, een vinger aan de pols bij 10 000 Brusselaars . Omdat ik veel kritiek kreeg in de Franstalige pers stelde ik opnieuw bij 10 000 Vlaamse Brusselaars een opinie-onderzoek in. Op het ogenblik hebben er ongeveer 700 personen geantwoord.

De gegevens verschenen in de pers en de heren de Donnéa en Picqué reageerden. De heer de Donnéa beweert dat sedert enkele jaren de criminaliteit in Brussel achteruitgaat, maar uit cijfers van de MIVB blijkt dat de criminaliteit in de metro, vooral de jongste maanden, ongelooflijk, zelfs onrustwekkend is gestegen. Veertien dagen geleden stelde ik daarover een vraag aan de minister van Justitie. Hij weet de stijging van de criminaliteitscijfers aan het strenger optreden bij het vaststellen van de inbreuken.

De heer Picqué daarentegen beweert dat de criminaliteit in het Brussels Gewest in 1997 tegenover 1996 steeg met 15,5 %. Bij een vergelijking met de cijfers van 1991 rijzen er vragen want in dat jaar werden immers de veiligheidscontracten ingevoerd, waarrond heel wat heisa werd gemaakt en wat veel geld heeft gekost. Het resultaat is echter negatief. Tussen 1991 en 1996 is de criminaliteit in het Brussels Gewest gedaald, maar nadien is er opnieuw een stijging. In juli werd het registratiesysteem in Brussel Stad aangepast en nu blijkt dat het, net zoals de MIVB heeft vastgesteld, minder goed gaat met de veiligheid.

Ik heb de Algemene Politiesteundienst gecontacteerd. Die heeft een veiligheidsmonitor berekend over het veiligheidsgevoel, waarbij de vergelijking wordt gemaakt tussen de lokale veiligheidsmonitoren. Die aanpak is uiteraard veel wetenschappelijker dan mijn enquête, die tot doel had na te gaan wat er bij de bevolking leeft, alleszins niet zelf te bepalen wat er bij de mensen moet leven.

Ik heb al die gegevens doorgenomen en daarin een aantal zaken vastgesteld die ik niet herhaal, omdat ze reeds werden geciteerd. Wat mij wel interesseert is de commentaar hierbij van de heer de Donnéa. Hij zegt dat de cijfers van de APSD niet betrouwbaar zijn, omdat er de voorbije weken, onder meer door het Paasverlof, bij de APSD nogal wat vertraging is opgelopen bij het telefonisch inzamelen van de gegevens bij de gemeentepolitie. Ook de cijfers van de rijkswacht komen pas met twee maanden vertraging binnen. De heer de Donnéa vindt dat allemaal niet zo erg en brengt zelf een correctie van 10 % aan op de cijfers. Waarom precies 10 % dat heeft hij nooit uitgelegd, maar op die manier komen de cijfers wel overeen met het resultaat dat hijzelf wil.

Om duidelijk te maken wat het echte probleem is, citeer ik uit een artikel van De Volkskrant van 22 maart van dit jaar : « In Nederland zijn er 1 miljoen misdrijven die worden aangegeven, winkeldiefstal tot moord. Een vierde of 240 000 worden opgelost. »

Verder zegt dat artikel : « Uit enquêtes over slachtoffers blijkt dat er in werkelijkheid ongeveer 11 miljoen misdrijven worden gepleegd. Tien miljoen daarvan komen dus niet ter ore van de politie. »

Ik wil niet beweren dat dezelfde verhoudingen ook voor ons land gelden. Feit is wel dat het onveiligheidsgevoel in Brussel en dan vooral in de metro al zodanig is geëvolueerd dat de mensen niet eens meer de moeite doen om misdrijven aan te geven. Van een oplossing van de feiten komt toch nooit iets in huis. In tegenstelling tot wat men probeert te bewijzen is de toestand bijgevolg veel ernstiger dan de cijfers zeggen. Het aantal aanrandingen is met 31 % gestegen, diefstal met verzwarende omstandigheden met 16,7 % en autodiefstallen met 4,9 %, het enige cijfer dat toch nog wat meevalt. Deze cijfers, die slaan op een deel van 1996 en op 1997, werden verzameld door politiediensten van de negentien Brusselse gemeenten, de rijkswacht en de gerechtelijke politie.

Wat is de inzet van dit debat over cijfers ? Is het er enkel om te doen om elkaar met cijfers en statistieken om de oren te slaan of wil men echt weten wat er gebeurt ? Mag het ook de bedoeling zijn te onderzoeken of de gedane investeringen iets hebben opgebracht ? De heren de Donnéa en Picqué zijn natuurlijk veel belangrijkere autoriteiten dan wij, maar met al hun gegoochel met cijfers en statistieken, lossen ze de problemen van de mensen niet op. Daarom wil ik heel kort schetsen wat mijn niet-wetenschappelijke enquête bijbrengt en hoe de mensen zelf oplossingen voorstellen.

Ze vragen een bredere preventie en een herwaardering van de wijkagenten, die ze een andere taak geven dan wij plegen te doen. De wijkagent treedt niet repressief maar preventief op. De wijkagent is de schakel tussen de buurtbewoners, de politie en de gemeente. De ondervraagden beschouwen de wijkagent dus alleen als iemand die de problemen signaleert. De vice-eerste minister heeft zich steeds opgeworpen als een voorstander van een beleid waarbij de burgers zelf de problemen signaleren. Uit mijn enquête blijkt echter dat de burgers daar niet op uit zijn, maar willen dat de wijkagent die taak op zich neemt. Daarvoor moet er een goed contact bestaan tussen de burgers en de wijkagent. Een rechtstreekse band tussen burgers en politie moet worden vermeden aangezien dit tot afwijkingen kan leiden.

De ondervraagden vragen ook een strikter en beter kader voor het overleg dat tussen gewest en gemeente plaatsvindt inzake leegstand, verkrotting en verloedering.

De derde voorname eis is een betere straatverlichting en aangepaste noodinfrastructuur in risicobuurten.

De Brusselse Vlamingen vragen extra inspanningen in de strijd tegen de kansarmoede, de discriminatie en de werkloosheid.

Opvallend is het vijfde probleem dat wordt aangehaald. De Vlaamse Brusselaars beschouwen het feit dat ze niet goed begrepen worden als een onveiligheidsfactor. Een maand geleden was ik op een avond in de Warande. Er werd een ziekenwagen opgeroepen omdat er in de keuken een ongeluk was gebeurd. In het bericht werd gevraagd de ziekenwagen naar de Zinnerstraat, vlakbij de Amerikaanse ambassade, te sturen. We hebben er tevergeefs op gewacht. De Franstalige die de boodschap had opgenomen stuurde de ziekenwagen naar de Zennerstraat. Uiteindelijk is de verwonde toch in een ziekenhuis geraakt.

In de Franstalige krant Le Soir werd ik als een manipulator bestempeld. Volgens deze krant zou ik verklaard hebben dat Brussel onveilig is « parce que pas assez flamand ». Dit probleem moet natuurlijk niet worden opgeblazen, maar het bestaat.

De Brusselse Vlamingen vragen strijd tegen het schoolverzuim, alsmede het promoten en ondersteunen van wijkcomités om het sociale weefsel in de buurten te herstellen. Er wordt veel belang gehecht aan de nieuwe rol die de wijkcomités zouden worden toegekend.

Voorts vragen ze voorzieningen voor jongeren en maatregelen om de overdreven snelheid van het autoverkeer in te perken. Ze verzoeken verder om een aantal maatregelen die in dit debat niet aan de orde zijn. Ze vragen ook een doelgerichte repressie, de verlaging van de strafrechtelijke meerderjarigheid tot 16 jaar en een prioritaire aanpak van de problemen in de risicowijken. Ze verlangen een bestraffing op verschillende niveaus, maar ook op dat vlak moet niet worden overdreven. Het is niet mijn taak noch het ogenblik om op al deze eisen in detail in te gaan.

Mevrouw Thijs vertelde dat ze zich niet op haar gemak voelt wanneer ze 's avonds te voet van de Wetstraat naar het Centraal station gaat. Na 21 uur overvalt mij ook dat gevoel en we vragen de vice-eerste minister dus samen wat hij daaraan zal doen. Zal de vice-eerste minister zich beperken tot het geven van statistieken en percentages of zal hij nu eindelijk de problemen aankaarten die in deze overbestuurde stad bestaan ? Indien Brussel een beter en algemeen bestuur zou hebben, zouden de Brusselse instellingen misschien beter en efficiënter functioneren, zou de veiligheid zeker kunnen worden bevorderd.

We mogen ons niet aansluiten bij wat eerste minister Dehaene enkele jaren geleden verklaarde, namelijk dat de situatie overal is verslechterd en dat het dus niet zo erg is als dat ook in Brussel het geval is.

M. le président . ­ La parole est à Mme Willame.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le président, je souhaite intervenir dans le cadre de la demande d'explications de Mme Thijs car je suis bruxelloise, comme M. Goovaerts, et donc particulièrement soucieuse de la criminalité qui sévit dans la capitale de notre État fédéral. Je me demande cependant ­ et là, je vais dans le sens de M. Dehaene ­ si le tableau n'est pas quelque peu noirci. S'il existe bien évidemment des problèmes de sécurité et de délinquance à Bruxelles, la situation n'est probablement pas plus grave que dans d'autres grandes villes cosmopolites. Il me paraît que l'on crie un peu rapidement à la catastrophe à Bruxelles mais sans doute, un certain nombre de personnes y trouvent-elles un intérêt.

Indépendamment de cette réflexion purement personnelle et politique sur laquelle je me permets malgré tout d'insister, il est vrai que j'ai été surprise en découvrant les chiffres relatifs à la criminalité bruxelloise qui nous ont été livrés récemment. À la lecture de ces statistiques, il faut bien convenir que nos forces policières doivent encore améliorer leur efficacité, tant d'un point de vue préventif que répressif.

Même si je m'adresse ici au ministre de l'Intérieur et non au ministre de la Justice, je tiens à souligner qu'un des éléments à considérer dans cette problématique est évidemment le manque cruel de magistrats francophones à Bruxelles. En effet, il s'agit là d'une des causes de la criminalité et de la récidive des petits délinquants. Chacun sait que nos prisons sont surpeuplées, que les peines de moins de six mois ne sont pas exécutées, mais aussi et surtout que l'arriéré en matière correctionnelle est tel à Bruxelles que les magistrats ne peuvent trancher que les affaires où l'un des prévenus est détenu. Le délai excessif...

De heer Goovaerts (VLD). ­ Collega, die magistraten zitten 's avonds niet in de metro.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Dans un instant, je parlerai du métro.

Le délai excessif qui s'écoule entre le moment où le délinquant est identifié et celui où il est jugé crée un sentiment d'injustice chez la victime et un sentiment d'impunité dans le chef du délinquant. Cette « impunité » permet au délinquant de causer d'autres méfaits qui seront alors ajoutés au fur et à mesure à son dossier déjà pendant devant le tribunal.

Enfin, force est de convenir que certains jeunes fréquentant le délinquant qui jouit de cette impunité, peuvent être plus aisément tentés de suivre la voie de violence tracée par leur aîné.

La récente et heureuse informatisation quasi scientifique des délits peut faire croire à certains que Bruxelles a connu une augmentation importante de la criminalité et est devenue une épouvantable ville à feu et à sang. Personnellement, je suis convaincu qu'il n'en est pas ainsi. En réalité, la comparaison entre les chiffres du second semestre 1996 et ceux de la même période en 1997, montre que tous les types de délits ont diminué, à l'exception des vols simples qui accusent une hausse de 2,1 %.

Dans ces conditions, je souhaiterais tout d'abord savoir, monsieur le vice-Premier ministre, si vous corroborez mes dernières constatations quant aux statistiques comparées.

Ensuite, je souhaiterais connaître les moyens mis en oeuvre, notamment par le biais des contrats de sécurité, pour obtenir pareille diminution et, surtout, quelles mesures seront prises à l'avenir pour que le nombre de délits continue à diminuer.

Enfin, j'aimerais savoir si les mesures ayant mené à la diminution de la criminalité ne pourraient pas être appliquées à la criminalité dans le métro pour laquelle une hausse sensible a malheureusement été constatée.

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Caluwé.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, zo-even is het thema van de veiligheidscontracten aangeraakt. Ik heb daarbij enkele bedenkingen.

Het instrument van de veiligheidscontracten is een goed instrument, maar ik ben van oordeel dat het thans aan verfijning toe is. We moeten meer concrete doelstellingen uitwerken, subsidies aan voorwaarden verbinden en de evaluatie op een meer wetenschappelijke manier onderbouwen. Tot nu toe waren die veiligheidscontracten een extra ondersteuning. Wanneer de vooropgestelde doelstellingen en eindtermen niet worden bereikt, moet dat gevolgen hebben voor de subsidiëring.

De voorzitter . ­ Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte , vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, het is altijd moeilijk zinvol te spreken over veiligheidsstatistieken en veiligheidsgevoelens. Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Thijs de waarheid spreekt wanneer ze zegt dat ze bang is om 's avonds door de straten van Brussel te lopen. Vier weken geleden kwam de nieuwe ambassadeur van Israël in Brussel aan en hij beweerde dat hij Brussel vooral ervaarde als een veilige stad.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Die man kwam uit Israël.

De heer Vande Lanotte , vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Die man kwam niet uit Israël. Als er één onveilige ambassade is, is het trouwens die van Israël.

Ik weet dat de heer Goovaerts zulks niet graag hoort. Hij heeft soms de neiging om bepaalde zaken per se slecht voor te stellen. Hij publiceert een brochure op basis van een enquête waarbij tienduizend mensen werden ondervraagd, maar waarop er maar 700 tot nu toe antwoordden. Dat is niet correct. Hij weet zeer goed dat de 700 ondervraagden die de meeste problemen hebben, het eerst antwoorden. Dat is wetenschappelijk bewezen. Bovendien is zijn enquête overbodig, want die vragen waren vorig jaar in Brussel al gesteld en dit jaar worden ze opnieuw gesteld, maar dan op een meer wetenschappelijke manier.

De heer Goovaerts (VLD). ­ De 10 000 of 32 000 antwoorden die nog zullen volgen, zal ik de vice-eerste minister ook bezorgen.

De heer Vande Lanotte , vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ De heer Goovaerts weet zeer goed dat, indien 32 000 personen worden ondervraagd, de 2 000 personen met de grootste problemen, eerst antwoorden. Wetenschappelijk gezien gaat het om een dubbele vervalsing van het probleem. Hij kan beter gebruikmaken van de officiële statistieken die jaarlijks worden opgesteld. Hij had op basis van de veiligheidsmonitor kunnen werken. Indien hij dat had gedaan, had hij niet op basis van Nederlandse cijfers extrapolaties moeten maken, waaruit zogezegd blijkt dat maar één op tien misdrijven wordt aangegeven. De veiligheidsmonitor relativeert dit cijfer op wetenschappelijke basis.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Misschien moeten we discussiëren over de manier waarop de veiligheidsmonitor wordt berekend ?

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Bij die berekening zijn professoren van verschillende universiteiten betrokken. Ik weet dat de heer Govaerts denkt dat hij deze problematiek beter kent, maar ik ga ervan uit dat professoren in de statistiek en in de sociaal-onderzoeksmethoden nog iets beter geplaatst zijn om een enquête te doen die enige duidelijkheid kan bieden. We kunnen zijn onderzoek en dat van de professoren dus niet met elkaar vergelijken.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Hoe kwam de veiligheidsmonitor tot stand ?

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Driehonderd personen op een wetenschappelijk verantwoorde manier ondervragen, is tien keer zinvoller dan wat hier werd gedaan.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Ik wil echter weten wat er bij de burger leeft.

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Dat komt dit onderzoek niet te weten. Men kan het onderzoek alleen maar gebruiken om een brochure te schrijven om te zeggen dat men weet wat er bij de burger leeft en anderen niet.

Ik zal nu antwoorden op de vragen. Bij een onderzoek naar het veiligheidsgevoel zal men steeds worden geconfronteerd met een verschil in de subjectieve ervaringen. Bovendien kan men met statistieken alles bewijzen. De metro is een ideaal voorbeeld hiervan. Ik beschik niet over de cijfers van de MIVB. Mijn voorganger heeft, naar aanleiding van problemen in de metro, binnen de rijkswacht een metrobrigade opgericht, omdat de Brusselse gemeenten niet in staat bleken om een gemeenschappelijk beleid te voeren. Dit heeft een grote impact gehad op de criminaliteit in de metro. Ik beschik niet over de cijfers van de jongste maanden, maar ik stel mij vragen bij de interne cijfers van de MIVB, gelet op de problemen binnen de interne veiligheidsdienst van deze maatschappij.

Samen met mijn collega van Justitie zal ik de veiligheidsstatistieken zoals vorig jaar in juni bekendmaken. Vorig jaar vielen de cijfers mee, maar ook toen hebben we ze niet eerder bekendgemaakt omdat we ze eerst gedurende anderhalve maand grondig wilden bestuderen. Zodoende konden we een genuanceerd beeld naar voren brengen. We hadden vorig jaar kunnen zeggen dat alles goed ging, want de criminaliteit was gestabiliseerd, wat bijna een unicum in West-Europa was. Toch hebben we dat niet gedaan. De cijfers van dit jaar zullen waarschijnlijk minder positief zijn, maar we zullen ze echter even genuanceerd analyseren als vorig jaar.

We kunnen wel voorlopige algemene tendensen ontwaren. Het aantal inbraken stijgt in zowat heel België. Deze stijging houdt verband met veiligheidsmaatregelen op andere terreinen, zoals de beperking van de straatcriminaliteit en de enorme daling van spectaculaire overvallen op banken, waardetransporten, enzovoort. Er treedt dus een verschuiving op naar minder spectaculaire vormen van criminaliteit, die echter meer indringend zijn. De inbraken gebeuren meestal in wijken die wegens omstandigheden, zoals de afgelegen ligging en de mindere aanwezigheid van politie, kwetsbaar zijn. Een typisch voorbeeld hiervan is Diepenbeek bij Genk. In Genk is de criminaliteit zeer sterk gedaald terwijl in Diepenbeek het aantal inbraken zeer sterk is gestegen. Ook Brussel, Oostende en Vlaams-Brabant worden met dit fenomeen geconfronteerd.

We moeten dus een programma opstellen om op te treden tegen deze inbraken. De wijkagent is hierbij een factor, maar ook de opmerkzaamheid en de bereidheid van de burger om zelf iets te ondernemen spelen hierin een rol.

Een tweede algemene tendens is de stijging van de geweldcriminaliteit. Het aantal autodiefstallen is bijvoorbeeld maar weinig gestegen, soms is er zelfs sprake van een daling, maar autodiefstallen met geweld nemen toe. Dit is een typisch gegeven. De misdrijven worden gewelddadiger.

Daarnaast zijn er nog andere fenomenen. Zo hebben we in verschillende veiligheidscontracten gesteld dat er iets moet worden gedaan aan het probleem van de fietsdiefstallen. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal fietsdiefstallen in de statistieken toeneemt. Als de bevolking weet dat men dat probleem wil aanpakken, zal ze er meer aangifte van doen. Hetzelfde geldt voor drugs.

Volgens onze zeer voorlopige analyse is er in steden met een veiligheidscontract ook een opmerkelijke stijging van de misdrijven die niet prioritair worden bestreden. Dit houdt in dat misdrijven waaraan in de bestrijding wel prioriteit wordt verleend, minder snel toenemen dan misdrijven die niet prioritair worden bestreden. Dit betekent dat onze maatregelen wel degelijk effect hebben. Tot zover de voorlopige conclusie van onze analyse.

Hoe zullen we te werk gaan ? We hebben tot in juni de tijd om de resultaten gericht te analyseren. We zijn daar volop mee bezig. Bovendien zal in de loop van dit en van de volgende jaren de veiligheidsmonitor telkens weer worden berekend. We zullen dus de evolutie kunnen nagaan, niet enkel van de statistieken, maar ook op het emotionele en het perceptieve vlak.

Op basis van de statistieken en van de veiligheidsmonitor werd er vorig jaar een strak uitgewerkte wetenschappelijke analyse gemaakt van de veiligheidscontracten en werden er nieuwe prioriteiten geformuleerd. In september 1997 werden deze prioriteiten in de nieuwe contracten opgenomen. De uitwerking ervan kan natuurlijk pas later worden vastgesteld. In maart heeft de Ministerraad nieuwe accenten gelegd met betrekking tot de stedelijke vernieuwing.

Het verwijt dat de veiligheidscontracten niet worden geëvalueerd, spreek ik ten stelligste tegen. Om de drie maanden worden de resultaten van de veiligheidscontracten geanalyseerd en elk jaar wordt hierover een rapport opgesteld. Ook dit jaar zullen we dit rapport aan de betrokken instanties bezorgen, samen met onze analyse. Tegen september moeten de nodige conclusies worden getrokken. We hebben deze procedure vorig jaar ingevoerd. Bovendien werden de rapporten openbaar bekendgemaakt. Vorig jaar hebben we hiervoor twintig hoorzittingen in de verschillende steden georganiseerd.

Ik zal de resterende anderhalve maand benutten om samen met de minister van Justitie de te nemen maatregelen te bespreken. Aangaande de stedelijke criminaliteit zullen we, waar nodig, nieuwe accenten moeten leggen. Dit is uiteindelijk de bedoeling van de veiligheidsmonitor en van de statistieken. Op dit ogenblik kan ik mij nog niet concreet uitspreken over deze verschuivingen. Daarvoor is het nog te vroeg.

Ik ben van plan een onderzoek in te stellen naar de effectieve aanwezigheid van de wijkagenten in hun wijk. Er werd een groot bedrag aan subsidies uitgetrokken voor de wijkagenten. Onlangs zegde een politie-inspecteur uit Charleroi mij dat de wijkagenten hun functie eigenlijk niet kunnen vervullen wegens de te grote werkoverlast. De politie moet, bijvoorbeeld, voortdurend personeel inzetten voor de ordehandhaving bij voetbalwedstrijden en betogingen. Voor deze toestand moeten we zo vlug mogelijk een oplossing vinden. Welke oplossing dat precies zal zijn, weet ik nog niet.

Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor het creëren van justitieantennes. Ik begrijp niet waarom er niet wordt ingegaan op onze expliciete vraag om in een aantal gemeenten justitieantennes te creëren. Als de gemeenten vlug willen kunnen reageren, zullen ze die antennes moeten oprichten. Er is geld voor. De bereidheid is er wel, maar toch is er vaak een gebrek aan moed om de nodige stappen te doen. In Anderlecht heeft men tien of vijftien miljoen besteed aan de renovatie van een justitieantenne, maar het huis wordt momenteel gebruikt voor een ander doel. Acht miljoen van het geld voor stedelijke vernieuwing is bestemd voor de justitieantennes. Het geld is er dus, maar het moet worden gebruikt.

Het takenpakket van de politiediensten moet worden aangepast. Zo zal de voetbalwet volgende week in de Kamer worden besproken, waardoor de politiediensten voortaan niet meer zoveel tijd zullen besteden aan de ordehandhaving bij voetbalwedstrijden. Verder moeten we misschien ook nagaan met welke zaken het gerecht zich wel degelijk nog dient in te laten en met welke niet. De veiligheidsmonitor kan in dit verband belangrijke indicaties geven.

Het onveiligheidsgevoel is niet alleen gebonden aan echte criminele fenomenen, maar ook aan het fenomeen van verkrotting in de zeer brede zin van het woord. Ik denk hierbij dan ook aan vandalisme, nachtlawaai, burenhinder, leegstand, onverzorgde straten, sluikstorten, de hondenpoep... Daarmee wordt gelachen in Brussel, maar wie laatst lacht, ... Al deze zaken veroorzaken ook een gevoel van onveiligheid en moeten worden aangepakt, maar dit is geen reden om het parket hiermee op te zadelen. Ik zou het belachelijk vinden wanneer het parket zich zou moeten bezighouden met achtergelaten vuilniszakken of zwerfafval, met hondenpoep en met graffiti. Dat kan gewoonweg niet.

Op het ogenblik wordt onderzocht hoe in deze zaken het bestuurlijke handhavingsrecht kan worden toegepast, zodat de overheid eigenmachtig kan optreden en wie het met dat optreden niet eens is, moet maar beroep aantekenen bij een rechtbank. Deze kleine overtredingen van het politiereglement zouden niet langer strafrechterlijk moeten worden vervolgd. Zo zullen we verschillende nieuwe accenten leggen in de aanpak van het onveiligheidsgevoel, dat trouwens niet langer een zuiver stedelijk fenomeen is.

We kunnen natuurlijk niet naast de vaststelling dat de neiging tot geweldpleging toeneemt. Rond politie en gerecht kunnen we natuurlijk zeer veel initiatieven nemen, die misschien in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de oplossing van het probleem. Geweld neemt een steeds grotere plaats in de samenleving in en het fenomeen overstijgt de justitiële en politiële sfeer. Dit is een zorgwekkend fenomeen. We kunnen er echter niet naast kijken. Inzake geweldcriminaliteit heeft ons land lang de buurlanden nagehinkt. Dat is op zich reeds een merkwaardig gegeven, maar momenteel dreigen we deze achterstand in een ijltempo in te halen. De adviezen van psychologen of sociologen kunnen ons hierop misschien een klaardere kijk bezorgen.

Van de ruwe schets die ik hier vandaag heb gemaakt, mag tegen half juni een consistent draaiboek, met onder andere heel wat statistieken en een analyse van de meest actuele theoriën terzake, worden verwacht.

Wanneer vandaag wordt beweerd dat de gevallen van car jacking in Brussel begin 1998 heel wat zijn gedaald, is dit vooral te danken aan de succesvolle strijd tegen dit fenomeen, dat vooral in de tweede helft van 1997 de hoofdstad teisterde. We moeten ons in alle rust over de veiligheidsproblematiek in de hoofdstad beraden zonder te vervallen in de polemiek die op het ogenblik tussen de heren Picqué en de Donnéa woedt.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Thijs.

Mevrouw Thijs (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, we kijken vol verwachting uit naar de cijfers die de vice-eerste minister ons tegen half juni zal bezorgen. Naar aanleiding hiervan zou misschien best een hoorzitting of een debat in de commissie kunnen worden gehouden.

Vandaag maakt de pers nog melding van het uitdeinen van het fenomeen van de criminaliteit naar de provincies. Het is dus niet langer een privilegie van de grootsteden Antwerpen en Brussel. Naast de discussie over de hervorming van de politie dient toch ook hierover grondig van gedachten te worden gewisseld.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, bij wijze van gunst en met de instemming van de voltallige vergadering zou ik nog even twee opmerkingen aan het adres van de vice-eerste minister willen maken.

De voorzitter. ­ Mijnheer Goovaerts, het reglement staat mij niet toe u nog het woord te verlenen, maar bij wijze van uitzondering wil ik u één minuut spreektijd geven.

Het woord is aan de heer Goovaerts.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank de vice-eerste minister voor zijn uiteenzetting waarin hij ook zijn toekomstvisie naar voren bracht. Ik kan het persoonlijk in belangrijke mate hiermee eens zijn. Ik wil daaraan nog toevoegen dat de neiging tot geweld mijns inziens toeneemt omdat de problemen van mobiliteit en netheid in een groot aantal steden niet worden onderkend.

Hoezeer men ook ironiseert, er zijn in Brussel wel degelijk problemen in verband met hondenpoep. Op basis van wat de mensen mij vertellen heb ik aan alle burgemeesters een brief gestuurd om te melden wat er waar gebeurt, om de problemen te signaleren. De helft van de burgemeesters heeft geantwoord. Er werden al maatregelen genomen, ook al gaat het maar om kleine dingen.

De vice-eerste minister beweerde dat ik alleen maar antwoord heb gekregen van negatief ingestelde mensen. Dat klopt niet, want 21 % van de mensen hebben mij geantwoord dat ze zich veilig voelen, 2 % dat ze zich zeer veilig voelen en 43 % dat ze zich niet zo veilig voelen, maar 20 % voelt zich onveilig en 13 % zeer onveilig. De rondvraag was dus niet totaal gericht op mensen met een negatieve visie.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15 uur.

Nous poursuivrons nos travaux cet après-midi à 15 heures.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 13 uur.)

(La séance est levée à 13 heures.)