(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Niet zelden gebeurt het dat vrouwelijke leerkrachten, vast benoemd, door familiale omstandigheden (nieuw huwelijk) verhuizen, geen mutatie kunnen verkrijgen en dan hun loopbaan als tijdelijke interimaris verder zetten.
Zij waren dus ooit vast benoemd en vallen na deze verhuis uiteindelijk in een tijdelijk statuut. Voor hun pensioen betekent dit een overgang van overheidspensioen naar bediendenpensioen.
Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen :
1. Zullen dergelijke leerkrachten voor de periode dat zij vast benoemd waren een pensioenuitkering krijgen als vastbenoemde ambtenaar (overheidspensioen) of is dit slechts mogelijk indien zij voor het einde van hun loopbaan opnieuw vast benoemd geraken ?
2. Is het sowieso mogelijk dat zij nog na hun 50e verjaardag een nieuwe erkenning van vaste benoeming kunnen krijgen ?
3. Is het mogelijk dat de periode sinds hun statuutwijziging op basis van een ministeriële beslissing wordt in rekening gebracht als in aanmerking komend voor een overheidspensioen, aangezien zij vroeger vast benoemd waren, deze benoeming slechts verloren omwille van familiale omstandigheden en sindsdien steeds verder in overheidsdienst bleven werken ?
4. Is het aanvaardbaar dat een lerares haar volledige loopbaan in het onderwijs opbouwt, ooit vast benoemd was maar door familiale redenen (sterfgeval of huwelijk) deze benoeming verliest, haar rechten op een overheidspensioen gedeeltelijk of zelfs geheel verliest ?
5. Bestaat de mogelijkheid om in dergelijke concrete gevallen uitzonderingen toe te staan ?
6. Indien bovenstaande situatie inderdaad een definitief einde van het recht op een overheidspensioen inhoudt, overweegt de geachte minister een eventuele aanpassing van de regelgeving ter zake ten einde aan deze beklagenswaardige toestand een oplossing te geven ?
Antwoord : In antwoord op de punten 1, 3, 4, 5 en 6 van haar vraag heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.
Overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen kunnen de vastbenoemde of daarmee gelijkgestelde personeelsleden van het niet-universitair gemeenschapsonderwijs en de vastbenoemde of daarmee gelijkgestelde personeelsleden van het niet-universitair onderwijs die in die hoedanigheid in de weddetoelageregeling zijn opgenomen, in principe onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde modaliteiten als de rijksambtenaren aanspraak maken op een rustpensioen ten laste van de Openbare Schatkist.
Artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen bepaalt dat aan de personen die hun loopbaan hebben beëindigd na 31 december 1976 en die in aanmerking komende diensten of periodes van na die datum kunnen laten gelden, een uitgesteld of onmiddellijk pensioen kan worden verleend vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die van hun 60e verjaardag, op voorwaarde dat zij ten minste vijf pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen, met uitzondering van de bonificaties wegens studies en van andere periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen. Voor de personen die vastbenoemd waren of daarmee gelijkgesteld en die geen aanspraak op de toepassing van deze bepaling kunnen maken, omdat zij hun loopbaan vóór 1 januari 1977 hebben beëindigd, zal bij toepassing van artikel 4 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector, een overdracht van de pensioenbijdragen naar deze laatste sector plaatshebben, waardoor het mogelijk wordt om voor de in het onderwijs doorgebrachte dienstperiodes, een pensioen te verkrijgen in de regeling der werknemerspensioenen.
Overeenkomstig artikel 6, A, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen worden de diensten die in het kader van een vaste benoeming verricht werden in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen. Daarnaast worden ook de tijdelijke diensten verricht vóór de benoeming in vast verband, op grond van een constante administratieve jurisprudentie die door het Rekenhof werd goedgekeurd, in aanmerking genomen voor het pensioen. Geen enkele bepaling of jurisprudentie laat evenwel toe tijdelijke diensten gepresteerd na de beëindiging van de loopbaan in vast verband in aanmerking te nemen bij de pensioenberekening.
Bijgevolg zal een leerkracht die in vast verband benoemd is geweest aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Openbare Schatkist vanaf de leeftijd van 60 jaar indien zij na 31 december 1976 nog diensten in vast verband gepresteerd heeft en op voorwaarde dat zij ten minste vijf dienstjaren gepresteerd heeft, hetzij in het kader van een vaste benoeming, hetzij eerst in tijdelijk en daarna in vastbenoemd verband. Met de tijdelijke diensten gepresteerd na de beëindiging van de loopbaan in vast verband kan dus geen rekening gehouden worden voor de opening van het recht op of de berekening van het pensioen van de openbare sector. Deze tijdelijke diensten kunnen wel aanleiding geven tot de toekenning van een pensioen in de werknemerssector.
In concrete gevallen uitzonderingen toestaan op deze regels of deze regeling wijzigen via een ministeriële beslissing is niet mogelijk. Overeenkomstig artikel 179 van de Grondwet kan immers geen pensioen ten laste van de Openbare Schatkist worden toegekend dan krachtens een wet. Een wetswijziging in de door het geachte lid gesuggereerde zin lijkt mij echter niet aangewezen, daar een pensioen van de openbare sector in principe dient voorbehouden te worden voor diensten gepresteerd in vast verband zodat geen nieuwe uitzondering op dit principe kan aanvaard worden.
Wat punt 2 van haar vraag betreft, vestig ik de aandacht van het geachte lid erop dat de erkenning van de vaste benoeming een materie is die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort.