Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-19

28 MEI 1996

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 129 van de heer Loones d.d. 23 april 1996 (N.) :
Provincie Luxemburg. ­ Provinciegouverneur. ­ Toerisme. ­ Actieve talenkennis.

Binnenkort, na twintig jaar dienst, gaat de Luxemburgse provinciegouverneur de heer Jacques Planchard op pensioen.

Bij die gelegenheid benadrukte hij, in een breed interview, het steeds gestegen belang van het toerisme voor de provincie Luxemburg (Magazine Luxembourg Tourisme , nr. 121, printemps 1996, blz. 2 en 3). De gouverneur benadrukt in het interview het belang van het toerisme in het algemeen, en de bijdrage van het provinciebestuur in het bijzonder, naar een streekeigen toerisme, op mensenmaat. Voor de economische sector in het algemeen, en het toerisme in het bijzonder, benadrukt de gouverneur bovendien het belang van een actieve talenkennis, waarbij hij benadrukt dat het onderwijs zou moeten bijdragen tot de actieve kennis van twee vreemde talen, met name « les langues principales comme l'anglais surtout et l'allemand ».

Komende van een belangrijk toeristisch beleidsman, in een provincie die zijn overgroot anderstalig cliėnteel krijgt vanuit Vlaanderen en Nederland, is dergelijke uitspraak toeristisch-economisch onverantwoord.

Waar het toerisme inderdaad baat heeft bij authenticiteit, hetzij Vlaamse of Waalse, heeft het steeds tot onze sterkste troeven behoord dat wij die authenticiteit ook in vreemde talen kunnen verkopen.

Er is bijvoorbeeld niemand, en alleszins niet het provinciaal beleid, die er zou aan denken om het belang van het gebruik van het Frans aan onze Vlaamse kust te onderschatten. Binnen de contacten die de minister van Binnenlandse Zaken heeft met zijn gouverneurs, aangezien het manifest economisch belang, is het aangewezen daarover toch aanbevelingen te verstrekken.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen :

1. Hoe beoordeelt de geachte minister de uitspraken van de afscheidnemende Luxemburgse gouverneur, zoals hierboven geschetst ?

2. Is de geachte minister bereid, binnen zijn brede bevoegdheden en/of contacten met de heren gouverneurs, te wijzen op het onverstandig en nodeloos provocerend karakter van deze uitlatingen ?

3. Is de geachte minister bereid, bij de aanstelling van een opvolgend provinciegouverneur van Luxemburg, in dezelfde zin het belang van de kennis van de belangrijkste landstaal in het algemeen, en het toeristisch belang van het Nederlands in het bijzonder, aan te halen ?