Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-11

20 FEBRUARI 1996

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel (Financiën)

Vraag nr. 41 van de heer Loones d.d. 11 januari 1996 (N.) :
Examen brevet van expert bij een fiscaal bestuur.

Het ministerie van Financiën organiseerde in mei 1995 voor de landmeters van het kadaster een examen voor het behalen van het « brevet van expert bij een fiscaal bestuur ». Dit examen werd voorafgegaan door één maand cursus in mei 1994.

Aan het examen werd deelgenomen door 326 Nederlandstaligen en 267 Franstaligen. Zij werden allen beoordeeld over dezelfde stof, elk door een jury in hun eigen taal.

Uiteindelijk slaagden 74 Nederlandstaligen (23 pct.) en 174 Franstaligen (65 pct.) in de proef.

Deze slaagcijfers slaan de betrokken Nederlandstalige examinandi terecht met verbijstering en ongeloof. Zij kunnen inderdaad niet aannemen dat er tussen beide percentages zo'n grote kloof is, aangezien alle kandidaten over precies dezelfde stof werden ondervraagd.

Uiteraard trekken zij een bittere conclusie uit de beoordeling door de Nederlandstalige en Franstalige jury : ofwel zijn de Vlamingen veel minder dan de Walen onderlegd in de bedoelde materie, ofwel hanteert de Vlaamse jury veel strengere normen dan de Waalse jury.

1. Welke instantie of wie bepaalt de beoordelingsnormen om kandidaten als geslaagd te beschouwen ? Welk toezicht wordt gehouden op de rechtvaardige toepassing van deze normen ?

2. Gelden dezelfde beoordelingsnormen voor de Vlaamse en de Waalse jury ? Hoe verklaart de geachte minister dan het enorme verschil tussen de slaagpercentages van de Vlaamse en de Waalse kandidaten ?

3. Bij gelijke beoordelingsnormen voor Vlamingen en Walen : meent de geachte minister dan niet dat het betrokken examen waardeloos is en geannuleerd moet worden, gezien de belangen van één bevolkingsgroep duidelijk geschaad werden ?

4. Welke middelen staan de Vlamingen ter beschikking om tegen de beoordeling door de jury beroep aan te tekenen ?

5. Wat is de algemene beoordeling van de geachte minister tegenover deze aangelegenheid ? Zal hij ter zake een onderzoek instellen en/of maatregelen nemen ? Welke ? Wanneer ?