1-178 | 1-178 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 2 AVRIL 1998 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 2 APRIL 1998 |
De voorzitter. Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Goris aan de minister van Landsverdediging.
Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de voorzitter, op woensdag 17 december 1997 besprak de voltallige Senaat het lijvige Rwandarapport. Hoofdstuk 4 van dit rapport handelt over de disfuncties, fouten en verantwoordelijkheden. Het beslaat 20 bladzijden en bevat een opsomming van de fouten en gebreken die de commissie bij het uitvoeren van haar onderzoeksopdracht heeft vastgesteld. Tevens worden de instanties of personen aangewezen die hiervoor verantwoordelijkheid dragen.
Eerste minister Dehaene verklaarde toen : « Ook de legerleiding zal zich over dit rapport moeten buigen en er de nodige besluiten uit trekken en de maatregelen nemen die zich opdringen. Ze heeft dit reeds gedaan op basis van haar eigen bevindingen, maar moet nu verder gaan. De minister van Landsverdediging zal te gelegener tijd hierover verslag uitbrengen bij het Parlement. »
Begin januari konden we in de pers vermen dat minister Poncelet aan stafchef Herteleer schriftelijk en mondeling de opdracht gaf het rapport te laten evalueren door een informatiecommissie bestaande uit drie luitenant-generaals. Pas op basis daarvan zal de krijgsmacht beslissen of er ook een onderzoekscommissie komt die statutair kan optreden. We weten reeds dat de wet op tuchtrechtelijk gebied voorziet in een verjaringstermijn van één jaar. Vier jaar na de feiten kan er dus geen tuchtstraf meer worden opgelegd en blijven er enkel statutaire maatregelen mogelijk.
In het meer dan duizend pagina's tellende Rwandarapport worden verscheidene hogere officieren met naam vermeld. De commissie stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van een afdoende en technische voorbereiding van de Belgische UNAMIR-troepen ligt bij het geheel van de militaire hiërarchie, meer bepaald bij de generale staf en C Ops, bij de staf van de landmacht, bij de brigade paracommando en bij SGR. De commissie is van oordeel dat luitenant-generaal Charlier, admiraal Verhulst, kolonel Flament en luitenant-kolonel Briot als hiërarchische overheden van het operatiecentrum verantwoordelijk zijn voor de vastgestelde tekortkomingen.
Ik herinner eraan dat er heel wat tekortkomingen waren. Denken we maar aan de verspreiding van de kantonnementen, het ontbreken van een operationele snelle interventiemacht, het uitblijven van de gevraagde bijkomende zware munitie, de niet-operationaliteit van de CVRT's, de fouten in de voorbereiding van Kibat II, enzovoort.
Met betrekking tot de werking van de SGR is de commissie van oordeel dat de Rwanda-analyst majoor Hock te eenzijdig aandacht schonk aan de inlichtingen die afkomstig waren van de militair-technische coöperatie. Zijn oversten, generaal-majoor Verschoore en generaal-majoor Delhotte, zijn er niet in geslaagd de werking van hun dienst af te stemmen op de vereisten van de Belgische deelname aan de UNAMIR-operatie.
Wat betreft de foutieve inschatting van de toestand en de passieve houding op 7 april 1994 van de hogere UNAMIR-officieren is de commissie van oordeel dat verschillende Belgische officieren op de cruciale ogenblikken van de Rwandacrisis niet op de gepaste wijze, sommigen zelfs op onprofessionele wijze, op de gebeurtenissen hebben gereageerd. Het gaat om majoor Maggen, kolonel Marchal, kolonel Dewez en majoor Choffray. Telkens worden de concrete feiten vermeld waarvoor ze de verantwoordelijkheid dragen.
Ik heb in dat verband een aantal vragen.
Ten eerste, welke militairen werden door de informatiecommissie reeds gehoord ?
Ten tweede, welke adviezen werden door deze informatiecommissie reeds geformuleerd ?
Ten derde, werden er reeds verdere proceduremaatregelen genomen ? Zo ja, welke ?
Ten vierde, werden er reeds statutaire maatregelen getroffen ? Zo ja, welke ?
Ten vijfde, kan de minister nog iets ondernemen tegen de militairen die in het Rwandarapport worden genoemd, maar die niet meer in dienst zijn, zoals bijvoorbeeld generaal Charlier ?
Ik wijs de minister erop dat het niet mijn bedoeling is alleen de militaire verantwoordelijken te laten opdraaien voor het Rwandadebacle. Ook onze politieke verantwoordelijken van destijds hebben hun verantwoordelijkheid niet opgenomen. Dit werd zowel door de betrokkenen als door de publieke opinie bijzonder betreurd en ik heb er nog steeds de grootste moeite mee dat eerste minister Dehaene zich zelfs niet wilde verontschuldigen voor wat er destijds is misgelopen. Hiermee had hij een klein land groot kunnen maken. We beschikken echter niet over rechtsmiddelen om de toenmalige regering te confronteren met de realiteit die in het Rwandarapport is verwoord. We kunnen alleen hopen dat de publieke opinie dit soort m'en foutisme -politiek bij de volgende verkiezingen zal afstraffen.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Hostekint.
De heer Hostekint (SP). Mevrouw de voorzitter, ik sluit me aan bij de bemerkingen van collega Goris hoewel hij tot de oppositie behoort en ik tot een meerderheidspartij. Het is ook mijn mening dat met het Rwandarapport rekening moet worden gehouden. Het is het eindproduct van de Rwandacommissie die bijna een jaar lang boven de partijgrenzen heen heeft gewerkt. Het rapport werd alom geprezen, ook in het buitenland. Verschillende personen, waaronder ook academici, hebben gesteld dat het een zeer degelijk document is. Professor Reyntjens zei in dit verband : « Hoe groot een klein land kan zijn. »
In het rapport worden disfuncties opgesomd en militaire en politieke verantwoordelijken aangeduid. Een politicus kan niet grootmoediger zijn dan wanneer hij toegeeft een fout of een verkeerde beoordeling te hebben gemaakt. Als een politicus zijn fout ootmoedig toegeeft, dan zal niemand om zijn ontslag vragen. In het rapport van de Rwandacommissie worden een opeenstapeling van fouten en wat het militaire aspect betreft van blunders opgesomd die in een periode van verschillende jaren werden begaan.
Tijdens het Rwandadebat van 17 december 1997 heb ik onder meer aan de minister van Landsverdediging een aantal vragen gesteld. Ik riep hem op om de nodige sancties te nemen tegen de militaire verantwoordelijken die in het rapport werden aangeduid. Het is zeker niet mijn bedoeling om mensen te doen hangen of te broodroven, noch wil ik dat lagere militairen moeten opdraaien voor de fouten die tussen 1990 en 1994 in Rwanda werden gemaakt. Majoor Maggen heeft inderdaad fouten gemaakt, maar dit geldt ook voor generaal Dallaire, die UNAMIR leidde. Ik meen dat collega Goris dezelfde mening is toegedaan.
De heer Swaelen treedt opnieuw als voorzitter op
Het was vooral de bedoeling van de commissie om lessen te trekken voor de toekomst en de minister van Landsverdediging en de minister van Buitenlandse Zaken maatregelen te doen nemen om dergelijke drama's te vermijden. Er is reeds werk gemaakt van de aanbevelingen en over de beleidsnota van de regering hebben we verleden week op een zeer rustige manier gedebatteerd. Zowel leden van de meerderheid als leden van de oppositie hebben erop aandrongen dat de 55 aanbevelingen van het Rwandarapport in de praktijk worden omgezet.
Deze beleidsnota is zeer waardevol. Ik hoop alleen maar dat de regering rekening houdt met de opmerkingen die werden gemaakt door de leden van de gemengde commissie, die de beste bedoelingen hebben en die het voortbestaan van de regering niet in het gedrang willen brengen.
Bij eerdere vragen, met name over de inbraak in het munitiedepot van Houthulst en sancties aan hogere officieren, gaf de minister nooit een duidelijk antwoord. Hij hield het bij een verwijzing naar een lopend onderzoek. In Houthulst zou er een gerechtelijk onderzoek aan de gang zijn. Een dergelijk antwoord maakt mij niets wijzer. Bij de bespreking van de aanbevelingen van de Rwandacommissie was de minister weliswaar aanwezig, maar hij heeft geen antwoord gegeven. Ook in de Kamer bleven de aan hem gerichte vragen onbeantwoord.
Ik ben het ermee eens dat een minister zich niet mag mengen in een gerechtelijk onderzoek. Op Marchal en Maggen na zijn de hogere officieren waarvan sprake in het Rwandadossier, echter niet betrokken bij een gerechtelijk onderzoek, maar alleen bij een intern onderzoek van het leger.
Het Rwandarapport werd besproken op 17 december 1997. Dit is meer dan drie maanden geleden. We dringen erop aan dat de minister een duidelijk antwoord geeft over de stand van zaken bij het leger. We eisen niet dat iemand zoals majoor Maggen aan de deur wordt gezet en dat hij zijn pensioenrechten verliest, maar het is onaanvaardbaar dat de persoon die de hoogste verantwoordelijkheid in het leger draagt, generaal Charlier, die duidelijk heeft gefaald, een riant pensioen kan genieten en dit bovendien kan combineren met een wedde van de NAVO. Hij trekt zich weinig aan van de conclusies van de Rwandacommissie.
De minister moet overgaan tot het nemen van sancties, niet om enkele personen te treffen, maar om te vermijden dat fouten uit het verleden zich herhalen en om ervoor te zorgen dat er structurele maatregelen worden genomen die toekomstige vredesoperaties beter laten verlopen.
De voorzitter. Het woord is aan minister Poncelet.
De heer Poncelet, minister van Landsverdediging. Mijnheer de voorzitter, zoals aangekondigd werd krachtens de wet een informatiecommissie opgericht. Alle officieren die in hoofdstuk 4 van het Rwandarapport worden genoemd en die nu nog in actieve dienst zijn, werden gehoord. Het onderzoek van de informatiecommissie is afgerond en we mogen het advies zeer binnenkort verwachten. Het zou een kwestie van enkele dagen zijn. Ik had het rapport reeds voor eind maart verwacht. Er zijn uiteraard nog geen verdere stappen gedaan noch werden er statutaire maatregelen opgelegd. Hiervoor heb ik het rapport van de informatiecommissie nodig.
Ik vestig de aandacht van de Senaat erop dat we te maken hebben met een complexe statutaire toestand. Volgens de huidige wetgeving kan ik alleen statutaire maatregelen opleggen aan militairen die vooraf gerechtelijk veroordeeld of tuchtrechtelijk gestraft zijn. Dit is voor geen enkele van de genoemde officieren het geval. Ik moet dus wachten tot een onderzoeksraad zal hebben geoordeeld of de genoemde officieren zich al of niet schuldig hebben gemaakt aan feiten die niet met hun hoedanigheid van officier in overeenstemming te brengen zijn.
Ik heb bovendien geen enkele mogelijkheid om op te treden tegen officieren die niet meer in actieve dienst zijn of die tot het reservekader behoren.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. De minister heeft vroeger al op gelijkaardige vragen een zelfde antwoord gegeven, te weten dat de commissie bezig was, dat de mensen gehoord werden en dat er nog geen advies werd geformuleerd.
Nu zijn we te weten gekomen dat de werkzaamheden van de commissie intussen zijn afgerond en iedereen is gehoord. Er is blijkbaar toch vooruitgang, maar er is nog geen advies van de statutaire commissie.
Ik vraag de minister het advies na ontvangst zo snel mogelijk aan de Senaat toe te sturen. Zo kunnen we volgen wat er nog moet gebeuren.
Ikzelf en andere leden van de Rwandacommissie volgen deze zaak op de voet. We zijn er niet op uit de militairen die nu nog actief in dienst zijn, te laten broodroven. We verwachten alleen een bewijs dat de interne organen van de krijgsmacht ook goed functioneren. We willen ook dat de vaststellingen van de Rwandacommissie au sérieux worden genomen en naar waarde worden geschat.
We kijken uit naar het advies en hopen dit na het paasreces zo snel mogelijk van de minister te ontvangen.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.