1-107

1-107

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 15 MAI 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 15 MEI 1997

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER BOURGEOIS AAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN OVER « DE TOESTAND VAN DE HUTU-VLUCHTELINGEN IN OOST-ZAÏRE »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. BOURGEOIS AU MINISTRE DES AFFAIRES ÉTRANGÈRES SUR « LA SITUATION DES RÉFUGIÉS HUTUS DANS L'EST DU ZAÏRE »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bourgeois aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Het woord is aan de heer Bourgeois.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, mijn vraag om uitleg over de vluchtelingen in Zaïre is eigenlijk niet nieuw. Ik heb ze reeds een paar weken geleden ingediend, op het ogenblik dat de materie zeer actueel was. Wanneer we echter de berichtgeving in de media volgen, stellen we vast dat de materie actueel blijft en dat er elke dag nieuwe gegevens en feiten zijn. Zoals het vorige punt geeft ook mijn vraag de minister dan ook de gelegenheid de zaken even uiteen te zetten en een overzicht van de situatie te geven, te meer daar ik heb vastgesteld dat hij op de laatste Ministerraad van 8 mei voor zijn collega's een uiteenzetting heeft gegeven en de materie ook aan bod kwam op de vergadering van de WEU van 13 mei. Voor ons zou het dan ook interessant zijn na te gaan hoe de geesten daar evolueren en welke maatregelen er worden voorgesteld.

De situatie in Zaïre verandert van dag tot dag. Dagelijks bereiken ons nieuwe berichten. Naarmate de troepen van de Alliantie oprukken in de richting van Kinshasa bereiken ons meer en meer geruchten over gewelddaden en plunderingen door het reguliere leger, maar ook van het nefaste optreden van de Alliantie zelf. Bij dit alles dreigt de publieke opinie opnieuw het probleem van de vluchtelingen in Zaïre te vergeten. Dat zou nefast zijn en kunnen leiden tot situaties zoals we die in Rwanda, Somalië en andere delen van de wereld hebben gekend.

Enkele weken geleden was er sprake van 300 000 mensen die in Oost-Zaïre voor de Alliantie op de vlucht waren geslagen. Hun lot was aanvankelijk onbekend, omdat de toegang tot het veroverde Zaïrese gebied aan hulpverleners werd geweigerd. Onder druk van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en van een groot deel van de internationale gemeenschap werd vanuit Rwanda onlangs een eerste hulpkonvooi toegelaten. Dan hebben wij schrijnende beelden op de televisie gezien; duizenden hulpeloze volwassenen en kinderen zonder voedsel, verstoken van elke noodzakelijke hygiëne en van medische verzorging dwaalden rond tot diep in het oerwoud.

Ondanks alle toezeggingen van de Alliantie, werd en wordt het de hulpverleners niet makkelijk gemaakt. De toegang tot de getroffen gebieden wordt hen soms plots opnieuw ontzegd, hulpgoederen worden in beslag genomen en er worden zelfs hulpverleners gevangengenomen, zoals de Belgische piloten van Aviation Sans Frontières die inmiddels wel werden vrijgelaten.

Intussen schijnt het lot van de vele duizenden vluchtelingen er niet op te verbeteren. Een onbekend aantal is uit vrees voor de oprukkende troepen op de vlucht in de richting van Angola en Congo. Grote groepen zijn plots van de aardbodem verdwenen en moesten per helikopter worden opgespoord. Hoe is dit toch mogelijk ?

De achtergebleven vluchtelingen werden op een ­ laten wij het noemen ­ « niet-menselijke » wijze op treinen gezet en teruggevoerd naar Rwanda.

Eens te meer, en het behoort tot onze verantwoordelijkheid om dit te beklemtonen, beperkt de reactie van de internationale gemeenschap zich tot een louter formeel protest.

Volgens de krant De Standaard bevestigen Westerse diplomaten in Kinshasa het vermoeden dat er onder de Hutu-vluchtelingen slachtingen hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. Gisteren en ook eergisteren, heeft de Franse regering protest aangetekend tegen bepaalde feiten die haar bekend zouden zijn. Zo wordt de Alliantie ervan beschuldigd hulpverleners te misbruiken om de vluchtelingen uit hun schuilplaats te lokken. Van zodra hulpverleners in een gebied neerstrijken, komen de vluchtelingen natuurlijk opdagen. Zij worden dan opgepakt door troepen van diverse origine. Dezelfde diplomatieke bronnen bevestigen dat de hulpverleners nadien geen toegang meer krijgen tot het gebied en dat de vluchtelingen vervolgens in het niets verdwijnen. Hoe is het toch mogelijk dat dergelijke hallucinante verhalen in deze moderne tijd niet kunnen worden geverifieerd zonder dat de verificatie onmiddellijk verdacht wordt gemaakt ?

De rol van de Angolese regering in deze tragedie zou evenmin onbesproken zijn. Zij zou niet alleen militaire steun verlenen aan Kabila ­ let wel, ik gebruik uitdrukkelijk de voorwaardelijke wijze ­ maar tevens weigeren dat deskundigen van het Hoog Comité voor de Vluchtelingen een raming maken van de behoeften van de Rwandese vluchtelingen in de regio. Dit is een schending van het internationaal recht en van de meest elementaire menselijke beginselen.

Ik zou in dit verband een aantal vragen willen stellen.

Ten eerste, welke dringende diplomatieke initiatieven heeft de minister genomen ten aanzien van de VN en van de OAE met betrekking tot het vluchtelingenprobleem in Zaïre ?

Ten tweede wil ik de minister gelukwensen en danken omdat hij er tijdens de Ministerraad van de WEU van dinsdag 13 mei op heeft gewezen dat de internationale gemeenschap eens te meer niet bereid, noch in staat was om tijdig op te treden. België heeft meerdere keren gevraagd om concrete humanitaire maatregelen te nemen om het lot van de vluchtelingen te verbeteren. Terecht sprak de minister zijn ontgoocheling uit over het gebrek aan actiebereidheid van de internationale gemeenschap ondanks de planning die de WEU daartoe in november jongstleden nog had uitgewerkt. Voorzitter Van Mierlo, de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, zou volgens de pers verklaard hebben dat Europa niets anders meer kan doen dan passief toe te kijken. Is dat de maximale houding die de WEU kan aannemen tegenover deze menselijke tragedie ?

Moeten er in het kader van de WEU geen concrete maatregelen worden genomen veeleer dan passief toe te kijken, zodat ons achteraf niet het verwijt kan worden gemaakt dat wij eens te meer niets hebben kunnen of willen doen om een genocide te helpen voorkomen ?

Welke garanties hebben de vluchtelingen bij hun repatriëring in Rwanda ? Is er enige internationale controle op de opvang en op de bescherming van de vluchtelingen in dat land ?

Hoe kan men waarborgen dat de internationale hulporganisaties in volledige vrijheid en met alle mogelijke middelen de hulpverlening op gang kunnen brengen en ter plaatse realiseren ? Welke rol kan België daarin spelen ?

Heeft onze regering reeds contacten gehad met de alliantie van Laurent Kabila ? Zo ja, heeft ze dan het probleem van de Hutu-vluchtelingen in Zaïre ter sprake gebracht ?

Welke diplomatieke rol speelt ons land in het vredesproces ? Werd er bij Zuid-Afrika, dat als bemiddelaar tussen de strijdende partijen optreedt, op aangedrongen om het probleem van de Rwandese vluchtelingen in het vredesproces te betrekken ?

Mijnheer de minister, misschien zijn dit meer vragen dan één wijs man kan beantwoorden, maar ik heb het volste vertrouwen in uw wijsheid.

M. le président. ­ La parole est à Mme Mayence.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, je m'associe à la déclaration et aux questions de M. Bourgeois. Vous connaissez mon attachement à cette partie du monde. Considérez donc que les questions concrètes de M. Bourgeois sont les miennes.

Je ne puis cependant comme lui conclure, monsieur le ministre, que je vous fais confiance parce que vous êtes un homme sage. Si je vous considère comme sage, je ne puis toutefois vous donner ma confiance de cette façon. Tout le monde est très passif. Je me permettrai de vous lire un texte que j'ai rédigé hier soir et qui ne demande aucune réponse. En effet, il ne s'agit pas d'une polémique.

« La solitude du coeur est la plus lourde punition que puisse imposer la vie, mais il en est pour qui la solitude ne signifie rien parce qu'ils vont leur chemin et qu'ils sont à eux seuls la totalité de leur vie. Ils n'ont pas besoin de partage et, chez eux, tout se compte en conquêtes, en butins, en accroissements. Ainsi est divisé le monde. Aux deux premières catégories, il faut en ajouter une autre, plus nombreuse, mais de moindre poids. C'est celle de cette multitude dont la seule préoccupation est de trouver les moyens de survivre. Elle a de grands yeux noirs fiévreux et de longues jambes maigres accrochées à un ventre ballonné. De temps à autre, elle attire l'attention, non parce qu'elle ne cesse pas de mourir, mais seulement parce que de temps en temps son spectacle éveille dans les autres catégories un peu de pitié et de honte ou de gêne.

Alors, l'espace d'un passage, elles font mine de vouloir faire quelque chose et il arrive même que l'une ou l'autre catégorie fasse un tout petit quelque chose à titre symbolique, ou simplement parce que l'odeur du malheur se fait trop puante et que cela empêche les autres de vivre insouciants. Le drapeau du symbole à peine hissé, les sages se détournent déjà pour vaquer à leurs précieuses occupations. Ne faut-il pas savoir au mieux comment faire de l'argent ou de la pseudo-culture pour peupler avec une banalité maximale les programmes télévisuels du monde entier, ou produire du bruit, de la pollution et des gadgets qui entretiennent la souveraine consommation, ou des armes pour dominer ?

Meurs tranquille, avec les mouches dans les yeux, petit enfant. Perdu parmi tant de braves gens qui auraient voulu pouvoir t'adopter. Ferme les paupières pour ne pas épouvanter, par tes grands yeux hagards, les préoccupations des touristes du monde avec leurs jolies étoiles jaunes sur fond bleu ou leurs beaux véhicules blancs et souvent inutiles. Emporte avec la vie, tes rêves, tes jeux, tes espérances, tes lendemains gâchés et tes longues souffrances. Meurs tranquille, tu ne nous déranges pas longtemps puisque nous avons décidé, une fois pour toutes, que finalement nous n'y pouvons rien ! » (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est à Mme Bribosia.

Mme Bribosia-Picard (PSC). ­ Monsieur le président, depuis dimanche, les télévisions du monde entier ont montré la mort de dizaines de réfugiés asphyxiés dans le train qui les ramenait chez eux. Cela nous rappelle vraiment de trop mauvais souvenirs. Faudra-t-il éternellement arriver au bout de l'horreur pour que la communauté internationale bouge, pour qu'elle prenne au sérieux les appels des associations ?

Pour Médecins sans frontières, les rebelles tentent de convaincre la communauté internationale que le problème des réfugiés est en train de se résoudre. Mais, sur le terrain, les rebelles interdisent la distribution d'eau et de nourriture aux réfugiés qui rentrent chez eux, alors qu'ils sont dans un état de santé plus qu'alarmant. Dans quelle mesure un rapatriement dans de telles conditions est-il acceptable ? Et comme se le demande M. Bourgeois, comment ces réfugiés seront-ils accueillis au Rwanda ?

Toutes les organisations humanitaires avouent leur sentiment de dégoût ou d'impuissance. Le pont aérien mis en place par le Haut Commissariat aux réfugiés qui espérait conduire par avion les réfugiés de Kisangani à Kigali a dû être ralenti faute de carburant. Selon certaines sources, le pétrole serait volé par les rebelles qui utilisent là une technique éprouvée dans toutes les guerres. Il faut le savoir : sans aide massive de la communauté internationale et donc sans une force militaire capable d'assumer le pont aérien digne de ce nom, nombreux sont ceux qui craignent que de nombreux réfugiés périssent dans les camps, terrorisés et affamés par les rebelles. Les réfugiés sont aussi soumis à l'agressivité des populations locales zaïroises qui estiment ne pas pouvoir bénéficier de l'aide des organisations humanitaires et donc être les victimes de la présence des réfugiés. Alors que les organisations humanitaires dénoncent l'élimination physique des réfugiés, victimes d'une politique de terreur délibérée des rebelles, leur chef a répondu en donnant 60 jours au H.C.R. pour qu'il évacue les réfugiés de la région de Kisangani.

Par ailleurs, M. Kabila a demandé qu'une enquête indépendante soit menée pour voir si ses hommes ont effectivement commis des actes répréhensibles à l'encontre des réfugiés. Dans les circonstances actuelles, il est très difficile d'organiser une telle mission, mais mon groupe souhaiterait connaître les résultats de cette commission d'enquête qui doit se rendre ce mois-ci au Kivu.

Certes, parmi les réfugiés rwandais se cachent encore des personnes ayant participé au génocide planifié de 1994, mais on ne peut pas toujours répondre à la violence par la violence ! Où va-t-on s'arrêter ? Depuis trois ans, les réfugiés servent de boucliers humains. Mobutu les a utilisés pour réaffirmer sa présence sur l'échiquier politique international.

La rebellion fait aujourd'hui de même en limitant, sinon en empêchant, l'accès des camps aux organisations humanitaires. Pendant ce temps la population locale continue à être la plus démunie face au conflit.

Une fois de plus, la communauté internationale aura brillé par son absence, plus préoccupée par l'avenir politique du Zaïre que du sort des dizaines de milliers de réfugiés errant dans l'est du Zaïre.

C'est pourquoi, je souhaiterais, monsieur le ministre, au nom de mon groupe, connaître la politique de la Belgique par rapport au problème des réfugiés. Quelles sont ses intentions ? Qu'en est-il de notre mission envoyée sur place fin avril et qui devait attendre les autorisations nécessaires pour se rendre à Kisangani ?

En guise de conclusion, je voudrais simplement ajouter que le Zaïre vit une période d'incertitude et que M. Kabila devra s'intégrer dans un processus politique démocratique, même s'il est avant tout un homme militaire, car ce que les Zaïrois demandent aujourd'hui c'est avant tout un changement de vie et un processus démocratique. C'est à la communauté internationale et particulièrement à la Belgique d'aider la société civile zaïroise. (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est à M. Jonckheer.

M. Jonckheer (Écolo). ­ Monsieur le président, nous nous sentons tous interpellés par la situation actuelle des réfugiés au Zaïre, qui n'est pas récente.

Lorsque l'on est un réfugié, il est d'une certaine manière trop tard pour remédier à la situation car elle est la conséquence d'une série d'événements antérieurs et, en outre, on ne peut jamais s'y résigner.

Le discours de Mme Mayence était émouvant, mais notre collègue sait mieux que moi à quel point le monde politique peut aussi se révéler cynique. Fin 1996, une volonté d'intervention s'était manifestée sur le plan international. Le secrétaire d'État à la Coopération avait alors adopté des positions de pointe en la matière et Mme Bonino avait formulé des déclarations très précises, empreintes d'une grande vigueur. Une des puissances qui s'était opposée au développement d'une telle force humanitaire sur le plan international était les États-Unis, et ce pour des raisons géopolitiques. Dès lors, si les discours émouvants peuvent avoir leur utilité, il convient également de répéter que les réfugiés sont considérés comme des pions dans un jeu géopolitique. C'est tout à fait inacceptable selon moi, mais cela fait partie intégrante de la réalité.

Par ailleurs, j'ajoute que par le passé, j'ai été scandalisé d'apprendre que dans les camps organisés, par exemple au Kivu, les réfugiés ne constituaient pas une entité homogène. En outre, ces camps étaient pour partie gardés par d'anciens génocidaires et l'aide alimentaire y était rançonnée.

Monsieur le ministre, mon parti et moi-même nous préoccupons beaucoup de l'évolution de la situation. Les déclarations publiques n'étant pas très nombreuses à cet égard, je souhaiterais savoir quels sont les programmes d'aide ou d'appui envisagés sur les plans international, européen et belge, pour ce qui concerne le Rwanda, lequel a dû accueillir, dans des circonstances difficiles, 700 000 compatriotes si mes informations sont exactes. Qu'en est-il des politiques menées sur le terrain par les différentes instances ? Existe-t-il une aide significative, autre que celle apportée par les O.N.G., sur les plans bilatéral et multilatéral ?

Demain, dans le cadre de la commission d'enquête parlementaire concernant les événements du Rwanda, un rapport doit nous être communiqué au sujet de l'utilisation de la dette extérieure. Il est fondamental, à mon sens, de s'interroger sur les politiques envisagées par le Fonds monétaire international et la Banque mondiale en matière d'allégement de la dette du Rwanda. Une action à ce niveau permettrait en effet, d'aider, de façon directe, ce pays à réinsérer ses compatriotes.

Il me paraît contradictoire, d'une part, de tenir un discours sur l'obligation pour le R.P.R. et le gouvernement du Rwanda d'adopter une attitude correcte par rapport à leurs compatriotes et, d'autre part, de continuer à leur mettre le couteau sur la gorge du point de vue financement international. Ce discours m'indigne tout autant que la situation des réfugiés.

Je dirai de même à propos du Zaïre. L'avenir de M. Kabila me paraît fortement lié à l'attitude que le Fonds monétaire international, la Banque mondiale, les États-Unis et les autres puissances adopteront à son égard.

Ma question précise est la suivante, monsieur le ministre : par rapport au gouvernement actuel du Rwanda, sur le plan multilatéral, bilatéral et des O.N.G., des mesures d'appui spécifique pour la réinsertion des compatriotes rwandais sont-elles envisagées ? (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Derycke.

De heer Derycke, minister van Buitenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, de vraag van senator Bourgeois geeft mij de gelegenheid dieper in te gaan op deze problematiek en een balans op te maken van wat de Belgische regering tot nu toe terzake heeft gedaan. Ik wil dit debat hier in alle openheid voeren, temeer daar wij met een bijzonder vreselijke situatie te doen hebben. Jammer genoeg is dit maar één van de vele rampen die voorlopig nog op de TV-schermen te zien zijn, maar die er, net als zovele andere, spoedig van zal verdwijnen zonder dat er veel is opgelost. Ik denk dan aan Somalië, Afghanistan en vele andere situaties, waar na een korte mediabelangstelling alles opnieuw wordt toegedekt en vergeten.

De TV-reportages van de voorbije weken hebben de aandacht gevestigd op de vluchtelingenconcentraties in Kisangani. België was zonder deze reportages echter al maanden bezig met deze problematiek, wat niet belet dat wij onvoldoende onze stem hebben kunnen laten horen. Dit brengt mij tot mijn eerste bedenking, namelijk dat de media in zeer sterke mate de loop van de internationale politiek mede bepalen en voor een stuk misschien zelfs bepalen. Dit zal uit mijn verder betoog nog meer blijken als wij komen tot het punt dat België op een bepaald ogenblik nog het enige land was dat vluchtelingen zag. In november vorig jaar zag geen enkel ander land nog vluchtelingen in Oost-Zaïre.

Men spreekt nu van 80 000 vluchtelingen tussen Kisangani en Ubundu. De luchtbrug vanuit Kisangani naar Rwanda werkt nu op volle capaciteit, waardoor er nu reeds 20 000 werden gerepatrieerd. 20 000 anderen werden ten zuiden van Kisangani, in Biaro, samengebracht. Dat betekent dat ongeveer 40 000 vluchtelingen nog vermist zijn en dus onbereikbaar. Dankzij overleg tussen het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen, de Alliantie en een vertegenwoordiger van de Rwandese regering, kreeg het HCR voor het eerst begin mei toegang tot het gebied ten zuiden van Biaro, waar opnieuw 500 vluchtelingen, onder wie 360 niet vergezelde kinderen, werden gevonden. Men verwacht dat er in die streek in totaal nog een vijfduizend vluchtelingen zullen worden aangetroffen. Het HCR wijst er echter op dat er op het ogenblik nog 210 à 250 000 vluchtelingen zijn, onder wie 45 000 Burundese, van wie men geen enkel spoor heeft.

Ik geef enkele voorbeelden die de omvang van het probleem nog verduidelijken. Rond Kingulube, op de as Bukavu-Kindu, waren er een tijd geleden naar schatting 50 000 vluchtelingen. Momenteel heeft niemand nog toegang tot het gebied en komen er in Bukavu ook geen vluchtelingen meer aan uit deze zone. Op de as Ikela-Ingende-Mbandaka zitten naar schatting 40 à 50 000 vluchtelingen die verder westwaarts zijn gevlucht. Aangenomen wordt dat dit een hard-core groep is met een hoog percentage van gewapende ex-Far en ex-Interahamwe. Vijf à zevenduizend van hen zijn de Zaïre-stroom reeds overgestoken en bevinden zich nu in Congo-Brazzaville. Het is wel bijzonder cynisch dat zij die aan de bron liggen van zoveel ellende, de eersten zijn die veilige oorden bereiken.

Ook in Lubumbashi, Mbuji Mayi en Kananga werden de voorbije weken doortrekkende vluchtelingen gesignaleerd. Men vermoedt dat in de zone rond Tshikapa eveneens een 30 000 vluchtelingen ronddolen. Een gedeelte van hen heeft getracht Unita-gebied te bereiken. CICR schat dat 10 à 20 % van deze groep effectief gewapende ex-Far/Interahamwe zijn. Een HCR-zending is vanuit Luanda onderweg om in de Zaïrees-Angolese grensstreek vluchtelingen op te sporen, zodat ook daarover meer duidelijkheid wordt gebracht.

Kortom, het humanitaire probleem is omvangrijker dan de TV-beelden, die toegespitst zijn op de ramp in de treinwagens, doen vermoeden. De informatie liet ook te wensen over.

Het HCR vertelde ons dat de vluchtelingen zich haastten om op de trein te stappen, omdat in de kampen het gerucht de ronde deed dat dit de laatste trein naar Rwanda was. Informatie en desinformatie overlapten elkaar. Ook de berichtgeving in verband met schendingen van de mensenrechten was soms ellendig. Het is cynisch te zien hoe sommige landen dit spelletje meespelen, hoe ze soms berichten de wereld insturen die nadien worden ontkend. Er wordt een geopolitiek spelletje gespeeld waarvan de vluchtelingen het slachtoffer zijn.

Vervolgens moet ik vaststellen dat de vluchtelingenstroom naast een humanitair probleem ook een probleem doet rijzen van spill-over naar andere landen zoals Congo-Brazzaville. De vluchtelingenstroom kan een destabilisatie van de regimes in de buurlanden teweegbrengen.

België heeft bij zijn acties steeds aandacht gehad voor de Zaïrese burgers en zich afzijdig gehouden van politieke manoeuvres. Voor België moet het lot van de bevolking centraal staan. Een exclusieve focalisering op de Rwandese en Burundese vluchtelingen zou de spanningen in de regio hebben verhoogd. Daarom heeft België voor een ruimere visie en een ruimere aanpak gekozen. België heeft dan ook noodhulp verstrekt aan de vluchtelingen, die momenteel exclusieve aandacht van de media krijgen, en aan de Zaïrese lokale bevolking.

België verstrekte al lang voordien noodhulp, denken wij maar aan de acties van mijn collega Moreels, bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking. Hoewel bij de repatriëring meer dan 5 000 ontheemden naar Goma of Bukavu werden overgevlogen, blijkt het aantal Zaïrese ontheemden toch lager te liggen dan wij aanvankelijk vreesden.

Er moet bijgevolg verder aandacht zijn voor de lokale Zaïrese bevolking die weliswaar ter plaatse bleef, maar toch enorm leed onder de aanwezigheid van de vluchtelingen, onder de plunderingen van het Zaïrese leger en onder de militaire acties van de Alliantie van Kabila. De bevolking in Oost-Zaïre is er door al deze factoren slecht aan toe.

In Rwanda verloopt de opvang van de teruggekeerde vluchtelingen in de transitcentra en hun begeleiding naar de communes van oorsprong tamelijk correct en vlot. Ook ex-Far-leden die zich spontaan aanmelden, mogen naar hun commune terugkeren. Onafhankelijke monitoring nadien in de prefecturen en de communes is, gezien de onveilige toestand in het noord-westen van Rwanda, nagenoeg onmogelijk. Daar heerst namelijk opnieuw een oorlogsklimaat omdat ex-Far- en ex-Interahamwe-leden zich tegen het nieuwe Rwandese beleid keren.

Door de verdere repatriëring van vluchtelingen uit Zaïre en door de trage werking van het gerechtelijk systeem, dat geheel moet worden heropgebouwd, zal de toestand in de gevangenissen en de gemeentelijke cachots nog verergeren. Momenteel zitten er 107 000 mensen in de gevangenis in Rwanda in omstandigheden die elke verbeelding tarten. Dit verdient onze aandacht.

Pour répondre à la question de M. Jonckheer, je vous signale que M. Moreels s'occupe, entre autres, du système juridique dans les prisons et du retour des réfugiés, conjointement avec d'autres pays.

Il est très judicieux, me semble-t-il, que le secrétaire d'État ait choisi ce volet pour notre action. En effet, très peu de pays traitent de ce problème. De plus, notre intervention permet à la fois de venir en aide à la population et de participer au redressement de l'État et du système judiciaire, ce qui est très important si l'on veut régler, dans des délais raisonnables, l'énorme problème des 107 000 personnes actuellement emprisonnées.

Ons diplomatiek optreden heeft zich doorlopend actief opgesteld om enerzijds de vluchtelingenproblemen internationaal te laten erkennen en anderzijds aandacht te vragen voor de schendingen van de mensenrechten door de strijdende partijen in Zaïre.

De aanvankelijk gemakkelijke successen van Kabila gaven de indruk dat het hier ging om une drôle de guerre, sans victimes. Nu blijkt echter dat er enorm veel slachtoffers zijn en dat dit geen drôle de guerre is, maar une vraie guerre met al de gevolgen van dien. Onze optredens en initiatieven in Europees verband houden daar wel degelijk rekening mee. Ik vind het belangrijk daarvan nog een opsomming te geven, want daaruit blijkt dat wij sinds november 1996 voortdurend actief zijn geweest.

De heer Bourgeois heeft verwezen naar de verklaring van Oostende van 19 november 1996. Zowel tijdens de laatste maanden van ons WEU-voorzitterschap als tijdens de periode nadien hebben wij geprobeerd de WEU aan te sporen tot militaire hulpverlening. Wij hadden daarbij twee grote doelstellingen.

Ten eerste, de ondersteuning van de Afrikaanse contingenten die deel zouden kunnen uitmaken van een Multinational Force, die moest worden gecreëerd als gevolg van de resolutie 1080 van de Veiligheidsraad. Men weet dat de Afrikanen op een bepaald ogenblik bereid waren een rol te spelen in die Multinational Force en dat wij daarvoor de nodige kredieten hadden. Ik had gevraagd dat de WEU zou zorgen voor de opleiding, maar daarvan is niets in huis gekomen. De Afrikanen waren daarover enorm ontstemd met het gevolg dat de responsabiliseringsdrang die bij hen aan het groeien was, zo ten dele werd vernietigd. Eigenlijk heeft het Westen er zo weer eens voor gezorgd dat de solidariteit die in Afrika groeide om hun problemen zelf op te lossen, opnieuw verdween.

Ten tweede, voor de ondersteuning van de humanitaire hulpverlening door de Europese Unie, langs ECHO, waren er drie verschillende scenario's. De eerste optie was een WEU-ondersteuning ingekaderd in het ruimer geheel van de Multinational Force. De tweede optie bestond in een WEU-ondersteuning in afwezigheid van een Multinational Force. De derde optie bestond in een WEU-ondersteuning louter met betrekking tot het ter beschikking stellen van vliegtuigen aan agentschappen die hulp verlenen voor rekening van de Europese Unie.

Door de non-activering van de resolutie 1080 zag de VN af van een ontplooiing van een Multinational Force, waardoor er voor de WEU enkel nog de tweede en de derde optie ter ondersteuning van ECHO mogelijk bleven. België probeerde achtereenvolgens die twee opties te activeren, maar stuitte telkens op tegenstand van diverse WEU-Lid-Staten.

In antwoord op de vraag om uitleg van de heer De Decker over de WEU van vanmorgen, heb ik geantwoord dat wij eergisteren op de WEU-Ministerraad in Parijs, op basis van artikel J) 4.2 van de Europese Unie, hebben gezegd dat de WEU iets kon doen, ook op institutioneel vlak, maar dat zij dat nagelaten heeft. Zo cynisch is het inderdaad.

Ik verwijs tevens naar de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 30 april met betrekking tot Oost-Zaïre, waar ik erop heb aangedrongen dat duidelijk zou blijken dat de Europese Unie Kabila nu op zijn woord zou nemen om zijn daden te beoordelen.

De heer Jonckheer heeft gelijk wanneer hij zegt dat de non-activering van resolutie 1080 te wijten is aan de Engelstalige landen die beweerden dat er geen vluchtelingen meer waren. Ik herinner mij nog de laatste NAVO-vergadering waar België, samen met Italië en Spanje tot op het laatste ogenblik geprobeerd heeft de Amerikanen, de Engelsen en de Canadezen ervan te overtuigen dat de hulverlening moest plaatshebben, want dat die vluchtelingen er wel nog waren.

700 000 vluchtelingen zijn teruggekomen, maar honderdduizenden zijn nog achtergebleven en honderdduizenden zijn nog niet teruggevonden. Op 30 april hebben wij Kabila gevraagd de internationale humanitaire organisaties toegang te verlenen tot de vluchtelingenkampen, en in te stemmen met de komst van een internationale onderzoekscommissie. Op 5 april had België er al op aangedrongen dat de Alliantie toegang zou verlenen voor humanitaire hulp voor de vluchtelingen. Het eerste bezoek van UNHCR aan de kampen, was het gevolg van onder meer een Belgisch initiatief. Wij hadden aan Kabila laten weten dat het noodzakelijk was dat hij iets zou doen voor het vluchtelingenprobleem om zich aanvaardbaar te maken voor de internationale gemeenschap.

Op dit voorstel is nu en dan ingegaan, maar eigenlijk is er een heel cynisch politiek spel gespeeld waar wij momenteel nog geen klare kijk op hebben. Nu moeten wij onderzoeken wat enerzijds de rol was van de Alliantie en Kabila en anderzijds van Rwanda. Kabila is virtueel bezitter van Oost-Kivu, maar het is algemeen geweten dat Rwanda daarbij een zeer grote rol heeft gespeeld. Wij veroordelen objectief de schendingen van de mensenrechten, maar wij moeten nog duidelijkheid krijgen over wie ervoor verantwoordelijk is. Een aantal factoren spelen hierbij een rol en meestal geen positieve : Kabila en zijn Alliantie, die samengesteld is uit verschillende groeperingen, de Rwandezen, een onderschatte factor, de lokale Zaïrese bevolking die wraak wil nemen op de Rwandezen die in Oost-Kivu geplunderd hebben, de weerwraak van de Katangese gendarmes, de afrekeningen in de streek van Muyi-Mayi, de afrekeningen tussen de Banyamulenge en de ex-Far en de Interahamwe.

M. Mahoux (SP). ­ Monsieur le ministre, à qui faites-vous allusion en parlant des Rwandais ?

M. Derycke, ministre des Affaires étrangères. ­ De toutes parts, il nous revient des indications prouvant que des Rwandais ont aidé Kabila. L'attitude de ces derniers est ambiguë, aussi bien envers les réfugiés, surtout lorsqu'il s'agit des ex-F.A.R. et des Interhamwes, que des citoyens qui rentrent au pays. Il me semble toutefois très délicat de porter des accusations, que ce soit à l'égard de Kabila ou des Rwandais. En fait, tout un ensemble de facteurs sont reponsables de la violence envers les réfugiés.

M. Mahoux (PS). ­ Monsieur le ministre, il me semble important de savoir qui contrôlait les camps et qui le fait encore. Nous sommes tous d'accord, comme vous le soulignez, sur le caractère inadmissible de ce qui se passe. Toutefois, il me semble prématuré de déterminer des responsabilités avant qu'une commission reconnue ne l'aie fait.

M. Derycke, ministre des Affaires étrangères. ­ Lorsque des constatations peuvent être vérifiées, la réaction doit être immédiate. Or, en l'occurrence toute une série de facteurs nous empêchent de désigner les responsables des actes génocidaires.

De plus un important contentieux d'anciennes querelles doit encore être réglé, dont les réfugiés rwandais, sans moyens de défense, sont tenus pour responsables aux yeux du monde.

M. Mahoux (PS). ­ En parlant des réfugiés rwandais, pensez-vous aux civils rwandais qui se trouvent dans les camps ?

M. Derycke, ministre des Affaires étrangères. ­ Oui. Bien sûr.

M. Mahoux (PS). ­ Il ne s'agit donc pas des gens en armes qui ont joué un rôle très important dans le maintien des camps ?

M. Derycke, ministre des Affaires étrangères. ­ Certainement pas. Je viens d'expliquer, cher collègue, que ceux qui détenaient des armes, donc les ex-F.A.R. et les Interhamwes, étaient déjà partis pour Brazzaville, où ils constituent également un facteur déstabilisant.

Via de heer Ajello hebben wij op 22 april een demarche gedaan bij president Museveni. Hierop werden, mede op Belgische vraag, demarches door de EU-troïka ondernomen in Kigali en Kampala. In de mensenrechtencommissie in Genève heeft België actief meegewerkt om een consensus te krijgen rond de resolutie betreffende Zaïre. De opdracht was het verifiëren van de beweringen van schendingen van mensenrechten in Oost-Zaïre sinds september 1996. België ligt aan de basis van deze resolutie. Tevens hebben wij gezegd dat wij financieel willen bijdragen bij de implementatie ervan.

Men weet welk werk de heer Haesendonck in de regio doet. Op 24 april hebben wij samen met de heer Kofi Annan in scherpe bewoordingen gewezen op de humanitaire catastrofe in Zaïre. Tijdens een onderhoud dat mijn kabinetschef op 30 april had met de politiek adviseur van de heer Kabila hebben wij nogmaals gewezen op de internationale verantwoordelijkheid. De heer Kabila moet zich aan de internationale normen houden indien hij en zijn Alliantie hun geloofwaardigheid willen behouden. Ik kan verzekeren dat dit geen gemakkelijk gesprek was. Ik heb het gesprek niet zelf gevoerd, omdat ik de heer Kabila of zijn afgevaardigde niet kon ontvangen. Dit zou immers een erkenning van zijn bewind inhouden. Daar zijn wij nog niet aan toe.

Op 6 mei heb ik samen met de eerste minister een brief geschreven aan het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie, een initiatief waarover de heer Bourgeois heeft gesproken. Deze brief wordt nu behandeld. De bedoeling is dat de Europese Unie samen met het Department of Humanitarian Affairs van de VN een groep mensenrechtenwaarnemers zou samenstellen die het werk van het UNHCR kunnen controleren zodat men mensenrechtenschendingen zo veel mogelijk kan tegengaan.

Zoals ik al zei, zijn wij er ondanks onze inspanningen niet in geslaagd op het einde van november de vorming van een Multinational Force op de been te brengen. Om militaire redenen werd ook de toegang geweigerd tot de vluchtelingen, die zich gedurende lange tijd tussen de strijdende partijen bevonden. Hierdoor zijn er heel veel slachtoffers gevallen. België heeft getracht en poogt nog steeds een evenwichtig meersporenbeleid en humanitaire operaties mogelijk te maken. Wij benaderen hiervoor zowel Rwanda, de Zaïrese rebellen als Kinshasa. Tevens vragen wij niet alleen aandacht voor de Rwandese en de Burundese vluchtelingen, maar ook voor de Zaïrese ontheemden en de lokale Zaïrese bevolking die evenzeer getroffen wordt. Staatssecretaris Moreels heeft programma's georganiseerd ten behoeve van de lokale bevolking.

België heeft steeds gezegd dat de massale terugkeer van november geen einde heeft gemaakt aan het vluchtelingenprobleem en dat vele duizenden niet terugkeerden, maar verder westwaarts, dieper in Zaïre, trokken. Zovele maanden later hebben wij, hoe cynisch het ook mag klinken, gelijk gekregen.

De verovering van Tingi Tingi en de val van Kisangani in het midden van maart hebben ervoor gezorgd dat voor de eerste keer een grote groep Rwandese vluchtelingen zich in het rebellengebied bevond. Tegelijkertijd gebeurde hetzelfde op de as Bukavu-Kingulube na de val van Kindu. De humanitaire organisaties die steeds op onze steun konden en kunnen rekenen, richtten zich toen tot de Alliantie ten einde toegang te krijgen tot de achtergebleven, meestal zeer verzwakte vluchtelingen die zich op beide assen bevonden.

Op 5 april komt de formele instemming van de Alliantie tijdens het bezoek van Aldo Ajello, de speciale gezant van de EU en na mijn boodschap op dezelfde dag aan Kabila zodat de humanitaire organisaties hun acties konden opstarten voor vluchtelingen die zich ter hoogte van kilometer 21 bevonden. Ook al was er een formele belofte, er bleef veel tegenwerking op het terrein. Daarom heb ik het over een « stop and go »-politiek. De eisen en voorwaarden die Rwanda stelde, maakten de coördinatie zeker niet gemakkelijker. Daarom zeg ik dat er mogelijk een samenspel bestaat tussen de Alliantie van Kabila en Rwanda.

Ook Rwanda stelde immers voortdurend eisen, waardoor de soepele transfer van de vluchtelingen niet werd vergemakkelijkt. De Alliantie heeft sindsdien systematisch de pogingen onder leiding van UNHCR om een goed geoliede structuur tot voorlopige opvang en verzorging en tot terugkeer vluchtelingen op te zetten, gedwarsboomd en tegengewerkt. Kasese werd hiervan een levend symbool.

Het beeld dat nu wordt opgehangen van systematische moorden en slachtingen door de Alliantie verontrust niet alleen ons land, maar de hele internationale gemeenschap. De tijdslimiet van zestig dagen die op 1 mei inging en de ongecoördineerde aanvoer van vluchtelingen om de opvangcapaciteit van UNHCR te ontregelen, zijn hiervan de meest recente uitingen. Het kan misschien cynisch klinken, maar een oplossing van de toestand in Zaïre zal er wellicht toe leiden dat deze termijn wordt uitgebreid en dat alle Rwandese vluchtelingen op een menswaardige manier naar hun eigen land kunnen worden getransporteerd.

België is bezorgd omdat er geen einde komt aan de lijst van mogelijke mensenrechtenschendingen, waarvan de vluchtelingen het slachtoffer zijn. Wij betreuren ook ten zeerste dat de tegenwerking zich onlangs heeft uitgebreid tot de zending van de mensenrechtencommissie onder leiding van Garreton, die sinds september 1996 vermeende schendingen van de mensenrechten in Oost-Zaïre zou onderzoeken. Deze commissie werd immers niet tot het grondgebied toegelaten.

Op internationaal vlak heerst er nu meer en meer eensgezindheid over dat aan Kabila moet worden duidelijk gemaakt dat het optreden van zijn troepen in Oost-Zaïre zijn imago sterk schaadt. Ik verwijs hierbij naar de verklaringen van de VN-Veiligheidsraad van 24 en 30 april. Kabila wordt er nu van op de hoogte gebracht dat het niet-naleven van het internationaal humanitair recht en van de mensenrechten in het algemeen een hindernis zou kunnen vormen voor de uitbouw van de toekomstige samenwerking van de Alliantie met de internationale gemeenschap. In die zin keur ik het af dat Kabila de persoon van Garreton heeft gewraakt en dat hij door het opleggen van verdere voorwaarden de zending die ter plaatse een onderzoek naar de vermeende schendingen van de mensenrechten zou instellen, heeft verhinderd.

Afgezien van de politieke blauwdruk die Kabila zal hanteren tijdens de overgangsperiode naar de verkiezingen, is het duidelijk dat ook het nieuwe bewind een reeks normen inzake goed beheer en respect voor de mensenrechten in acht zal moeten nemen. Het is eveneens duidelijk dat in dit licht ook de vorm die onze ontwikkelingshulp aan de Zaïrese bevolking zal aannemen, het voorwerp moet uitmaken van een parlementair debat.

Tot slot citeer ik een reactie van een van de leden van de Garreton-commissie : « Il est indispensable de briser le cycle de l'impunité, sinon on aura la paix des vainqueurs et la soif de revanche de vaincus. » De internationale gemeenschap blijft dus levendig betrokken bij de problematiek.

In deze uiteenzetting heb ik een overzicht gegeven van onze acties op humanitair vlak. Ik moet in alle eerlijkheid toegeven dat wij hierbij vaker hebben gefaald dan dat wij successen hebben geboekt. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Bourgeois.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, de minister heeft in deze uitgebreide schets een beeld gegeven van de toestand van de vluchtelingen, dat veel vollediger is dan het beeld dat ons door de media wordt opgehangen. Het is inderdaad beangstigend dat de media het politieke beleid in steeds grotere mate bepalen. Het is onbegrijpelijk dat, hoewel door een commissaris van de Europese Gemeenschap en door Kofi Annan op het terrein werd vastgesteld dat er problemen waren, men er toch in slaagde de wereldgemeenschap ervan te overtuigen dat er geen vluchtelingenprobleem bestond.

Ik ben tevreden met deze uiteenzetting van de minister en ik dank hem en zijn collega's. Wij hebben in deze zaak ongetwijfeld een voortrekkersrol gespeeld. Wij hebben alle mogelijke initiatieven genomen, niet alleen met betrekking tot de detectie van de problematiek, maar ook inzake de bereidwilligheid tot hulpverlening op het terrein.

Afgezien van de politieke aspecten en discussies die hierover kunnen worden gevoerd, vormen de vluchtelingen een groot probleem van menselijke ellende, met alle facetten eraan verbonden. Het behoort tot onze verantwoordelijkheid op te treden. Minister Derycke heeft toegegeven dat dit vaker met falen dan met succes gepaard ging, maar de intentie is belangrijk. Men kan zeker niet beweren dat we er geen aaandacht voor hebben gehad. We zijn er alleszins in geslaagd enkele, zij het beperkte acties op te zetten, wat verdienstelijk, maar natuurlijk niet voldoende is.

M. le président. ­ La parole est à Mme Bribosia.

Mme Bribosia-Picard (PSC). ­ Monsieur le président, je remercie le ministre de tous les efforts qu'il consent et je ne peux que l'encourager. Je voudrais lui demander si dans aucune enceinte, on n'envisage l'aspect psychologique de la problématique de ce pays car on ne peut s'empêcher de constater que les vainqueurs d'un jour sont les vaincus du lendemain et vice-versa. On est donc aspiré dans une spirale affreuse de violence qui s'autojustifie chaque fois par les faits précédents. Ne faudrait-il pas faire un effort pour mettre en place une véritable réflexion sur le fond du problème afin d'arrêter le processus infernal dans lequel s'enfonce cette région du monde ?

M. le président. ­ La parole est à M. Derycke, ministre.

M. Derycke, ministre des Affaires étrangères. ­ Je crois, madame, que le Parlement belge est le seul à mener des débats sur l'Afrique centrale, c'est probablement significatif. Je constate aujourd'hui que même à l'Union européenne, on n'éprouve pas le besoin de discuter de l'Afrique centrale. On évoque des questions comme celles des réfugiés. Sur ce plan, Mme Bonino a toujours été fort motivée mais il semble que ses seuls interlocuteurs soient les Belges et qu'elle ait peu de discussions avec les autres États membres à ce sujet.

Politiquement, je crois que tout le monde espère trouver en Kabila une sorte de deus ex machina .

On sait que les problèmes que l'on a connus avec Mobutu sont susceptibles de se reproduire sous un autre régime. Vous avez raison de l'évoquer. L'avantage de la Belgique est de n'avoir d'ennemis ni dans un camp ni dans l'autre. J'espère qu'il n'y aura pas de bain de sang à Kinshasa et qu'après ces événements, nous serons, peut-être pour la première fois de notre histoire, aptes à mener un débat réellement constructif pour prendre un nouveau départ avec ce pays.

Nos relations avec le Zaïre ont toujours été conditionnées par les actes posés par nos prédécesseurs. Pour ma part, j'ai essayé de maintenir un certain équilibre, de ne pas faire de choix, en ayant comme objectif de ne pas mettre en péril la vie de nos concitoyens qui ne souhaitent pas quitter le Zaïre. Nous les avons prévenus mais ils ne tiennent pas compte de ces avertissements. La situation est donc extrêmement difficile.

J'ajoute, monsieur Bourgeois, que le jeu des médias me paraît particulièrement cynique. On constate, à l'heure actuelle, que C.N.N. montre tous les jours des images du Kivu oriental alors que, fin novembre, cette même chaîne affirmait qu'il n'y avait plus de réfugiés dans cette région.

Je ne puis rien prétendre en la matière, mais il me semble que les médias tels que C.N.N. jouent un rôle de plus en plus important sur le plan de la politique internationale. Un débat doit donc être ouvert à cet égard, pas seulement par le gouvernement belge mais aussi par d'autres. La question est de savoir si les gouvernements ou les institutions internationales sont influencés par les médias ou s'ils essaient, sur la base d'une certaine éthique, d'avoir leur propre vision de la politique internationale. En effet, en novembre, les pays anglophones et d'autres États européens ont accueilli tel quel l'information de C.N.N. concernant les réfugiés. Aujourd'hui, ils plaident pour une intervention en faveur de ces derniers.

Le débat susmentionné est donc absolument nécessaire. Ce matin, il a longuement été question de l'Albanie. Cette région est beaucoup plus proche que l'Afrique centrale, mais la même situation que celle décrite ci-dessus risque de se reproduire.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Nous poursuivrons nos travaux cet après-midi à 15 heures.

Wij zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15 uur.

La séance est levée.

De vergadering is gesloten.

(La séance est levée à 12 h 25.)

(De vergadering wordt gesloten om 12.25 uur.)