1-32
COM

1-32
COM

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales des réunions publiques de commission

Handelingen van de openbare commissievergaderingen

COMMISSION DES AFFAIRES ÉTRANGÈRES

COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN

SÉANCE DU MARDI 28 MAI 1996

VERGADERING VAN DINSDAG 28 MEI 1996

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER ANCIAUX AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN FINANCIEN EN BUITENLANDSE HANDEL OVER « DE WAPENHANDEL EN DE ZWARTE LIJST VAN LANDEN AAN WIE GEEN WAPENS MOGEN WORDEN GELEVERD »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. ANCIAUX AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DES FINANCES ET DU COMMERCE EXTÉRIEUR SUR « LE COMMERCE DES ARMES ET LA LISTE NOIRE DES PAYS AUXQUELS TOUTE LIVRAISON D'ARMES EST INTERDITE »

De Voorzitter . ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Anciaux aan de Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel over « de wapenhandel en de zwarte lijst van landen aan wie geen wapens mogen worden geleverd ».

Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mevrouw de Voorzitter, deze vraag om uitleg is de zoveelste aflevering in het verhaal van de Belgische wapenhandel. Het is wellicht ook niet de laatste. Die handel vraagt toch wel wat opklaring.

België heeft zich volgens mij, en volgens bijna alle politieke partijen trouwens, in het verleden niet onbetuigd gelaten in de internationale wapenhandel. In de jaren negentig brak er echter een crisis uit in de Belgische wapenindustrie. Symptomatisch voor deze crisis was het faillissement van PRB in juni 1990. Deze crisis had verschillende oorzaken. Om te beginnen was er de dalende vraag naar wapens op de wereldmarkt als gevolg van het einde van de Koude Oorlog. Verder was er de verslechterde economische situatie in de Derde Wereld. De Belgische wapenhandel leeft immers grotendeels van de export van wapens naar ontwikkelingslanden. In 1989 ging 68 pct. van de totale Belgische wapenexport naar die landen. De beste klanten waren landen uit het Midden Oosten. In 1989 bestond zo maar even 24 tot 27 pct. van onze totale export uit uitvoer van wapens naar landen uit het Midden Oosten.

Er waren echter nog andere oorzaken. De toestand van de openbare financiën maakte grote overheidsbestellingen niet langer mogelijk. Er was ook een groeiend ideologisch en politiek verzet tegen de wapenhandel. Bovendien was er de groeiende concurrentie van lage-loonlanden. De Belgische wapenindustrie produceert immers hoofdzakelijk lichte wapens en munitie. De crisis werd enigszins afgewend door de Golfoorlog, maar die is nu weer enige tijd voorbij en een nieuwe crisis steekt de kop op. Er worden verwoede pogingen gedaan om de dalende wapenexport naar de ontwikkelingslanden weer op het vroegere peil te brengen.

In 1991 werd dan de zogenaamde wapenwet goedgekeurd. Volgens de Volksunie zijn er heel wat positieve elementen in die wet. Alle wapenhandel valt volgens artikel 2, lid 2, van de wet onder het stelsel van de door de Regering verleende vergunningen. Er wordt een lijst opgesteld van wapens die onder geen enkel beding nog mogen worden in-, uit- of doorgevoerd. Bij elke vergunning voor wapenexport moet er worden nagegaan of de Staat waaraan de wapens worden geleverd, de internationaal erkende rechten en vrijheden van de mens naleeft. Er wordt in een zware strafmaat voorzien voor de overtreders van de wet. Tenslotte dient de Regering elk jaar verslag uit te brengen aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van de wet. Zo werd er een instrument geschapen waarmee democratische controle op het vroeger soms wel mank lopende regeringsbeleid inzake wapenleveringen mogelijk is.

In de memorie van toelichting bij de wet werd ook opgenomen dat er een verbod tot wapenlevering moet komen voor die landen die de clausule van niet-wederuitvoer niet naleven. Dit is een stok achter de deur om toch niet langs een omweg aan om het even wie wapens te leveren.

De wapenwet van 1991 bevat toch ook nog steeds een aantal onvolkomenheden. Het is mijn bekommernis, en naar ik aanneem ook deze van verschillende collega's, deze weg te werken.

De wet schrijft voor dat bij koninklijk besluit twee lijsten moeten worden opgesteld : een lijst van alles wat men onder wapens en munitie verstaat en een lijst van wapens die niet geëxporteerd mogen worden.

De Volksunie was in 1991 lid van de Regering en heeft druk uitgeoefend om de wapenwet te laten goedkeuren. Toen was de techniek van koninklijke besluiten volgens ons een geschikt instrument om de snel wijzigende technologische innovatie in de wapenindustrie te volgen. Niettemin moet het Parlement zijn rol ten volle kunnen vervullen. Bovendien moet de lijst van verboden wapens zo uitvoerig mogelijk zijn.

De criteria voor de beoordeling of wapenleveringen al dan niet geoorloofd zijn, zouden specifieker moeten zijn. Een aantal criteria, die vermeld zijn in de memorie van toelichting, zouden daarom beter in de wet worden opgenomen.

Wapenexport naar overbewapende ontwikkelingslanden bijvoorbeeld zou moeten worden verboden. De middelen die per inwoner worden besteed aan wapenaankopen, zijn eveneens een belangrijk criterium dat het best in de wet wordt opgenomen.

Het principe van de parlementaire controle door middel van het jaarlijks verslag is aan evaluatie toe. Het overzicht en de analyse van de cijfers in het verslag aan de leden van de commissie voor de Buitenlandse Handel zijn immers zo uitgebreid dat een kat er haar jongen niet meer in terugvindt. Bovendien draagt het verslag altijd de stempel « vertrouwelijk ». Echte controle is mijns inziens onmogelijk geworden.

De cijfergegevens die in het verslag worden opgenomen, moeten correct worden omschreven. In het verslag zou een lijst moeten worden opgenomen van de firma's aan wie een vergunning werd geweigerd, van de firma's aan wie een vergunning werd toegekend, en van deze die een inbreuk pleegden op de wetgeving en waartegen een proces loopt. Ook een lijst van de landen aan wie geleverd is zonder onderzoek, aan wie werd geleverd na onderzoek, aan wie geweigerd werd te leveren en de landen wier aanvraag in onderzoek is, zou in het verslag moeten worden opgenomen.

Een algemene evaluatie van de actualiteitswaarde van de door de Regering gehanteerde criteria bij het toepassen van de bepalingen van de wetgeving, moet volgens ons eveneens in het verslag worden opgenomen.

Destijds liet de toenmalige staatssecretaris van Europa 1992, met name de huidige voorzitster van onze commissie, in uitvoering van de aanbeveling nummer 5, een onderzoek uitvoeren naar de gevolgen van de Eenheidsakte op de Belgische wapenhandel. In navolging van de besluiten van het onderzoek vragen wij het Parlement te betrekken bij het opstellen van een lijst van landen waaraan geen wapens mogen worden geleverd. Deze embargo-lijst moet vervolgens publiek worden bekendgemaakt. Op die manier zouden wij de procedure overnemen die gangbaar is in Duitsland en in de Verenigde Staten.

Ondanks de nieuwe wapenwet blijkt België nog steeds een belangrijke internationale wapenleverancier te zijn voor gebieden waarvan de toestand over het algemeen als explosief gecatalogeerd staat. Ik verwijs meer precies naar de recente wapenleveringen aan Kenia en Guatemala. De Vice-Eerste minister ondertekende de exportlicentie voor FN-Herstal naar Kenia en verschuilt zich hiervoor wellicht achter het feit dat dit land niet is opgenomen op de zwarte lijst van landen waaraan geen wapens mogen worden geleverd. Nochtans is het voor alle waarnemers duidelijk dat Kenia op weg is om de wapenleverancier te worden van Midden-Afrika. Kenners spreken zelfs van het gevaar voor een nieuwe genocide in dat gebied. De houding van de Vice-Eerste minister staat haaks op het beloftevolle beleid tot conflictpreventie en conflictoplossing dat door de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking voor dat gebied werd aangekondigd.

Mevrouw de Voorzitter, ik heb reeds een aantal schriftelijke vragen aan de Vice-Eerste minister gesteld, maar aangezien ze onbeantwoord bleven, zie ik mij verplicht ze hier mondeling te herhalen. Wie stelt die zwarte lijst van landen waaraan geen wapens mogen worden geleverd op ? Op grond van welke criteria gebeurt dit ? Waarom staat Kenia niet op de zwarte lijst ? Welke landen staan er momenteel dan wel op deze zwarte lijst ?

De heer Maystadt, Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer Anciaux, er bestaat geen lijst.

De heer Anciaux (VU). ­ Mevrouw de Voorzitter, ik zou het niet correct vinden, mocht de Vice-Eerste minister het vrijwaren van diplomatieke betrekkingen inroepen om de zwarte lijst niet bekend te maken. Ik ben van oordeel dat het Parlement en elk parlementslid het recht hebben te weten welke landen op die lijst voorkomen en wat er met die lijst gebeurt.

De heer Maystadt, Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer Anciaux, ik herhaal dat er geen lijst bestaat. In mijn antwoord zal ik me nader verklaren.

De heer Anciaux (VU). ­ Mevrouw de Voorzitter, dat is wel heel sterk. De Vice-Eerste minister moet een lijst hebben. De wet verplicht hem hiertoe.

De heer Maystadt, Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer Anciaux, u vergist zich, herlees de wet.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, dit is de eerste keer dat ik hoor dat een dergelijke lijst niet bestaat.

Guatemala is een ander voorbeeld van bedenkelijke Belgische wapenleveringen. In de herfst van 1995, aan de vooravond van de verkiezingen, was Guatemala ondergedompeld in een klimaat van geweld. Het leger en de legerveteranen voerden het geweld kunstmatig op om de roep naar een sterke man in de hand te werken. Dat was geen alleenstaand feit, dat gebeurde wel vaker in dat land. Privé-politieagenten werden bewapend en de wapenverkoop werd gecontroleerd door het leger. In die periode maakte de Vice-Eerste minister bekend dat vier vergunningen voor wapenleveringen, bestemd voor de overheid van Guatemala, dus voor het leger, werden afgeleverd.

Als de Vice-Eerste minister mij niet gelooft, dan verwijs ik naar zijn collega van Buitenlandse Zaken die verklaard heeft dat de schending van de mensenrechten in Guatemala schering en inslag is. Desondanks verscheen in de Guatemalteekse krant Pensa Libre een advertentie waarin de Belgische wapenfabrikant FN ­ al weer FN ­ de dappere soldaten van het land feliciteerde.

Was de Vice-Eerste minister op de hoogte van de schending van de mensenrechten in Guatemala ? Ik wil het tegendeel echt niet uitsluiten. Was de Vice-Eerste minister op de hoogte van de verschijning in Pensa Libre van de bewuste FN-advertentie ? Welke houding neemt de Vice-Eerste minister hiertegenover aan ? Vindt de Vice-Eerste minister het echt verantwoord om de uitvoerlicentie voor wapens aan Guatemala goed te keuren, gezien het heersende klimaat van geweld en de schending van de mensenrechten aldaar ? Staat Guatemala op de zwarte lijst ? Maar wellicht vindt de Vice-Eerste minister deze vraag weer overbodig, want volgens hem bestaat er geen zwarte lijst.

Ik heb sterk de indruk dat de Vice-Eerste minister de wapenwet van 1991 vrij breed interpreteert. Waarom worden in het jaarverslag over de toepassing van deze wet geen details gegeven over bedrijven, wapens en bestemmingen ? Wanneer zal het Parlement beschikken over het verslag over 1995 ? Is de Vice-Eerste minister bereid om een aantal lacunes in de wapenwet, zoals ik er daarnet heb geciteerd, aan te vullen ? Ik neem immers aan dat ik niet de enige ben die met de huidige wet problemen heeft, maar dat er een grote parlementaire meerderheid bestaat om haar inderdaad op een aantal punten aan te vullen. Ik denk bijvoorbeeld aan het verstrengen van de criteria voor het aanvragen van wapenleveringen en het controleren van landen die de wapens op hun beurt opnieuw uitvoeren. Ik geef een voorbeeld. Voor velen is het duidelijk dat Turkije behoort tot de landen die op een onorthodoxe wijze de wapens die ze in België kopen, doorverkopen aan landen waaraan wij niet willen leveren. Het is toch nogal hypocriet van in te stemmen met leveringen aan dit soort landen.

Mme la Présidente. ­ La parole est à Mme Mayence.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Madame la Présidente, la loi de 1991 prévoit qu'un rapport annuel doit être remis au Parlement. Le Vice-Premier ministre peut-il me dire si un tel rapport a déjà été déposé ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Le rapport pour 1994 a été déposé il y a quelques mois à la Chambre.

Mme la Présidente. ­ Madame Mayence, je vous propose d'écouter maintenant la réponse de M. Maystadt à la demande d'explications de M. Anciaux.

Het woord is aan Vice-Eerste minister Maystadt.

De heer Maystadt, Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mevrouw de Voorzitter, de wapenwet van 5 augustus 1991 voorziet niet in een systeem van unilaterale embargo's. Voor het uitvoeren van militair materiaal past België de embargo's van de Europese Unie en de Verenigde Naties toe. Elk dossier wordt getoetst aan de criteria van de wet van 5 augustus 1991 op het vlak van het betrokken materiaal, de hoeveelheid, de bestemming en ten slotte de toestand van het land op het ogenblik waarop de aanvraag wordt onderzocht.

In het jaarverslag over 1994 werden de uitvoercijfers gedetailleerd naar regio en type materiaal. Het verslag over 1995 zal dit najaar aan het Parlement worden voorgelegd. Op die manier kan de statistische informatie over de uitvoer in 1995, waarvan ik de voorlopige cijfers in juli verwacht, in het verslag worden opgenomen. Daarnaast wordt voor het verslag ook een beroep gedaan op informatie afkomstig van de diensten die bij de toepassing van de wet van 5 augustus 1991 betrokken zijn, zoals Douane en Accijnzen, het bestuur Economische Inspectie en het ministerie van Justitie.

Le Parlement aura, à ce moment, l'occasion de mener un débat plus approfondi s'il le souhaite, sur la base des deux premiers rapports, celui relatif à l'année 1994 et celui relatif à l'année 1995.

Je voudrais saisir l'occasion de cette demande d'explications pour rappeler, une fois encore, le contenu de la loi de 1991 et la procédure que nous suivons en la matière. Comme on l'a dit, il existe une nouvelle loi datant de 1991 qu'il convient d'appliquer correctement aussi longtemps qu'elle n'aura pas été modifiée par le Parlement.

Cette loi prévoit que le Roi détermine la liste des armes, au sens large, dont l'importation, l'exportation et le transit sont interdits. Cette loi dispose également que le Roi détermine les autres armes qui sont soumises à un régime de licence dont il détermine les modalités. Ces mesures figurent dans l'arrêté royal du 8 mars 1993.

Quelle est la procédure ? Les demandes de licence sont adressées à l'administration des Relations économiques extérieures qui, après un examen sur le plan administratif, les adresse d'abord au Service de contrôle des armements non nucléaires du département des Affaires étrangères. Ensuite, chaque demande de licence est examinée, cas par cas, par une commission composée d'un représentant du Service de contrôle des Armements non nucléaires dont je viens de parler, d'un représentant du service compétent pour le secteur géographique concerné, à savoir le fonctionnaire qui a la connaissance de la situation dans le pays en question, ainsi que d'un représentant du Service de la coordination droits de l'homme et action humanitaire.

C'est la commission ainsi composée qui examine, cas par cas, si la demande est bien conforme aux critères énumérés dans la loi du 5 août 1991. Plus précisément, le rôle de la commission consiste à indiquer si l'on se trouve dans l'un des cas prévus par cette loi, devant amener au rejet de la demande d'exportation. C'est ensuite le ministre qui prend la décision.

J'ai adopté une ligne de conduite simple : si la commission estime que l'un des cas prévus par la loi de 1991 est rencontré, je refuse d'accorder la licence.

Comme vous vous êtes spécialement intéressé au Guatemala, monsieur Anciaux, je vous renvoie aux précisions que j'ai déjà données à la Chambre à ce sujet. Depuis que je suis chargé de ce type de dossier, six demandes ont été introduites : quatre ont été satisfaites et deux ont été rejetées parce que, dans ces derniers cas, la commission a estimé que la livraison du type de matériel envisagé, dans la quantité demandée, pouvait contribuer à une violation manifeste des droits de l'homme au Guatemala.

La commission ayant émis un avis négatif, j'ai refusé l'octroi de la licence et j'ai l'intention de poursuivre dans cette voie.

Vous avez dit que vous considérez que je me livre à une interprétation trop souple de la loi. Or, pour le moment, je reçois plutôt des réactions en sens contraire.

Je dois d'ailleurs avertir certains parlementaires ici présents, provenant de régions directement concernées par ce problème ­ car quand on se rend compte des conséquences concrètes dans certaines régions, la sensibilité peut être différente ­ que, dans les prochaines semaines, ils seront l'objet de démarches pressantes parce que l'on m'accusera, je le sais, d'avoir une interprétation trop restrictive de la loi. J'essaie de l'appliquer correctement et je suis les avis de la commission parce qu'elle est composée de personnes plus compétentes que moi en la matière et qui connaissent mieux la situation dans différentes parties du monde.

Vous recevrez sans doute, chers collègues, des doléances de personnes regrettant que j'aie refusé un certain nombre de licences à destination de pays dans lesquels certaines de nos entreprises espéraient pouvoir livrer des armes. J'imagine que ceux qui seront interpellés sauront de quels pays il s'agit.

Je reçois donc des réactions de deux côtés : aussi bien de ceux qui trouvent que l'on accorde trop de licences d'armes que de ceux qui trouvent que l'on en accorde trop peu.

Je vous ai expliqué ma ligne de conduite. La loi existe; elle peut être améliorée, mais aussi longtemps qu'elle n'est pas modifiée, j'estime qu'il m'appartient de l'appliquer le plus correctement possible. C'est la raison pour laquelle j'ai décidé de suivre les avis de la commission : chaque fois qu'elle estime que l'on se trouve dans l'un des cas prévus par la loi de 1991, je refuse l'octroi de la licence; si elle n'émet aucune objection, je l'accorde.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mevrouw de Voorzitter, ik dank de Vice-Premier voor zijn antwoord, dat mij toch enigszins heeft verbaasd. In zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag deelde hij immers mee dat het omwille van diplomatieke redenen niet wenselijk is de landen die op die zogenaamde zwarte lijst voorkomen kenbaar te maken. Dit antwoord deed mij veronderstellen dat er wel een lijst bestaat.

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Les pays faisant l'objet d'un embargo, soit par les Nations unies soit par l'Union européenne, sont repris sur une liste et se voient refuser d'office la licence d'exportation.

D'autres pays peuvent également se voir opposer un refus en la matière. Celui-ci est motivé par un certain nombre d'éléments inhérents à la situation qu'ils connaissent. Mais, par la suite, si la situation évolue, la commission peut décider d'accorder la licence : elle apprécie les demandes au cas par cas. Elle ne dispose pas d'une liste préétablie ou élaborée une fois pour toutes en la matière, sauf dans le cas d'embargos par les Nations unies ou par l'Union européenne.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Dan zie ik helemaal niet in met welk recht de Vice-Premier zegt dat wij als parlementsleden geen kennis mogen nemen van de landen waartegen een wapenembargo bestaat, dat ten andere ook door ons land, als trouw lid van de Verenigde Naties en de Europese Unie, wordt gerespecteerd. Het is dan ook vanzelfsprekend dat ons wordt meegedeeld welke landen door dat embargo worden getroffen.

Ik ben helemaal niet de persoon die alleen maar vragen om uitleg stelt over aangelegenheden die mij niet raken. Daarom vind ik het niet correct dat mijn vraag over die problematiek als vrijblijvend wordt gecatalogeerd, omdat ik niet in een gemeente woon waar een wapenfabriek is gevestigd. Ik heb de indruk dat de Vice-Premier zich heeft versproken, want eigenlijk kan hij dat moeilijk menen.

Vier van de zes wapenleveringen aan Guatemala zouden zijn doorgegaan tijdens de periode waarin de Vice-Premier daarvoor bevoegd was. Twee leveringen werden verhinderd omdat ze eventueel konden worden gebruikt voor activiteiten die een schending van de mensenrechten tot gevolg zouden kunnen hebben. Voor zover ik weet, is het wapenbezit in Guatemala een staatsaangelegenheid en is vooral het leger erbij betrokken. Waren die vergunningen dan niet voor dezelfde contractanten ? Hoe is het dan mogelijk dat de ene wapenvergunning wel aanleiding kan geven tot een eventuele schending van de mensenrechten, en de andere niet ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Madame la Présidente, comme je l'ai dit, j'ai suivi l'avis de la commission, laquelle est composée de membres plus compétents que moi en la matière. Compte tenu du type de matériel, des quantités commandées et du destinataire, qui n'était pas toujours l'État guatémaltèque, la commission a estimé que, dans certains cas, aucun problème ne se posait et que les critères de la loi de 1991 n'étaient pas violés. Par contre, dans deux cas, la commission a jugé qu'un des critères n'était pas respecté et que la licence devait être refusée.

Je prendrai un exemple assez simple : une des six demandes avait pour objet l'exportation d'un revolver réparé en Belgique et destiné à la présidence de la République. La commission a estimé que le fait d'accéder à cette demande ne risquait pas de mettre en péril la situation des droits de l'homme au Guatemala. Personnellement, j'ai considéré que cette position était raisonnable et accordé la licence d'exportation.

Dans d'autres cas, lorsqu'il s'agissait de commandes beaucoup plus importantes et que le destinataire final était incertain, la commission a refusé de répondre favorablement aux demandes.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Ik wil afronden met de bedenking dat wij eens duidelijk moeten uitmaken wat wij echt willen. Wil België in de wereld een voorbeeld zijn inzake de wapenhandel en die zo sterk mogelijk aan banden leggen ? Wil België echt overschakelen van een wapenindustrie naar een vredesindustrie ? Bij dat laatste gaat het er helemaal niet om dat wij de werkgevers uit die sector het land uit willen jagen en de werknemers zonder meer op straat zetten. Integendeel, wij moeten die sector de nodige steun geven om de overschakeling naar de vredesindustrie te realiseren.

De wapenwet blijkt alleszins voor erg uiteenlopende interpretaties vatbaar. De Vice-Eerste minister legt ter zake een deel van de verantwoordelijkheid bij mensen die hij verstandiger acht dan zichzelf. Dit siert zijn bescheidenheid, maar eigenlijk moet hij zelf zijn verantwoordelijkheid op zich nemen. Meestal doet hij dat wel, maar ook in dit geval mag hij er zich niet van afmaken door blindelings het advies van de speciale commissie te volgen. Er is een politieke besluitvorming nodig en er moet een politieke consensus tot stand komen over de vraag hoever wij willen gaan in het aan banden leggen van de wapenhandel.

Tenslotte wil ik van de Vice-Eerste minister graag vernemen of hij ook aan kolonel Khadafi een Belgische revolver zou verkopen onder het voorwendsel dat dit de staatsterreur in Libië niet zou doen toenemen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Bourgeois.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mevrouw de Voorzitter, uit de bespreking van vandaag blijkt minstens dat de inhoud van de wapenwet en de wijze waarop zij is ontstaan niet op een correcte manier worden geëvalueerd.

De wapenwet is ontstaan na een jarenlange voorbereiding, na intense werkzaamheden van een onderzoekscommissie en na de dramatische ervaring van de eerste oorlog tussen Iran en Irak. Toen werd de vaststelling gemaakt dat dit onderwerp weinig doorzichtig was. Het Parlement wilde die toestand verhelpen met de bedoeling meer greep te krijgen op de wapenhandel, ook via politieke weg.

In de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden heb ik herhaaldelijk aangedrongen op een debat over de wapenhandel, over de wet op de wapenhandel en over de verslagen die krachtens die wet door de Regering moeten worden opgemaakt en neergelegd in het Parlement. Die verslagen hadden immers precies als bedoeling het Parlement een betere kijk te geven op wat er op het terrein gebeurt. De Vice-Premier zelf gaf reeds aan dat de wet van 1991 het opmaken van dergelijke verslagen via bepaalde comités garandeerde, wat daarvoor helemaal niet het geval was. Wij mogen ook niet vergeten dat hierover een zware rel is ontstaan, die zelfs tot de val van de toenmalige Regering heeft geleid. De Vice-Eerste minister zegt nu dat de verslagen inzake de wapenhandel over de jaren 1994 en 1995 ons in het najaar ter beschikking zullen worden gesteld. De Senaat moet als reflectiekamer meer dan ooit dit probleem op de voet volgen en de verslagen onderzoeken zodra ze worden uitgebracht. Ik meen trouwens dat er over 1993 al een verslag bestaat. Het is echter zeer moeilijk er de hand op te leggen.

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Le rapport pour 1994 est déjà déposé. Quant à celui relatif à l'année 1995, j'ai indiqué qu'il serait vraisemblablement disponible à la rentrée parlementaire.

M. Anciaux (VU). ­ Pour le Sénat aussi, monsieur le Vice-Premier ministre ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Oui, monsieur Anciaux.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Ik stel dus voor niet alleen de verslagen zo vlug mogelijk te bestuderen, maar ook de wet opnieuw onder ogen te nemen en eventueel maatregelen te nemen om ze bij te sturen. Dat zal ons tevens meer inzicht geven in de internationale wapenhandel en in de werking van de comités. Het is ons recht om de verantwoordelijken uit de administratie in hoorzittingen te ondervragen. Wij moeten dan wel zo wijs zijn dat niet te doen in openbare maar in besloten commissievergaderingen zodat niet alleen wij maar ook de ondervraagden vrijuit kunnen spreken. Ik meen dat dit één van onze eerste opdrachten moet zijn in het volgend parlementair jaar.

Mme la Présidente. ­ C'est une suggestion à retenir; elle figurait d'ailleurs parmi les propositions à programmer que nous avons examinées ce matin. Nous pourrions aborder ce débat et examiner les deux rapports à la rentrée. Nous aurions ainsi une vue beaucoup plus complète. Nous pouvons d'ores et déjà décider que notre première réunion de la rentrée sera consacrée à cette question. Nous rencontrerons ainsi le souhait fondé de M. Bourgeois.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Je tiens à rappeler que le ministre avait également émis cette suggestion.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mevrouw de Voorzitter, kunnen wij nu reeds het bestaande verslag krijgen ?

De Voorzitter. ­ Ja, mijnheer Bourgeois.

La parole est à Mme Mayence.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Madame la Présidente, je tiens à exprimer au Vice-Premier ministre notre réel intérêt pour cette question et notre souhait de pouvoir examiner le rapport dès que possible.

Lors du vote de cette loi, certains étaient déçus par la part importante d'autorité qui restait dévolue au Roi. Personnellement, cela ne me pose pas problème. Je ne suis pas spécialiste en matière d'armes, mais je juge préférable que le Gouvernement puisse avoir une certaine latitude afin de s'adapter à des réalités parfois délicates. Déterminer par la loi une liste précise des armes reviendrait à s'enfermer dans un carcan qui ne permettrait plus la moindre adaptation. Or, cela est nécessaire dans ce domaine assez mouvant.

M. Bourgeois (CVP). ­ Seriez-vous favorable aux lois-cadres, madame Mayence ?

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Je suis favorable à l'autorité partout, monsieur Bourgeois. Je suis d'une nature quelque peu dictatoriale mais cela ne me pose aucun problème. (Sourires.)

Monsieur le Vice-Premier ministre, vous avez donné la composition de la commission chargée de vous éclairer sur les décisions à prendre. Aurait-elle évolué ? Au temps où je suivais cela de plus près, cette commission comprenait, je crois, des représentants d'autres départements. Actuellement, vous semblez nommer exclusivement des personnes qui émanent du département des Affaires étrangères. Vous avez parlé du service de contrôle des armements non nucléaires de l'administration des Affaires étrangères et d'une coordination « Droits de l'Homme ». Vous avez indiqué que les Affaires économiques sont également impliquées.

Puisque vous pensez que, dans un certain temps, on pourrait vous opposer que certaines régions font problème, ne serait-il pas sage que des représentants du ministère des Affaires économiques et d'autres départements fassent partie de cette commission ? Il me semble que la composition était différente dans le passé.

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Depuis la loi de 1991, la composition de la commission a été modifiée.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Est-ce la loi qui précise la composition de la commission ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Non, mais on a voulu que ce soit l'affaire d'un responsable de chaque groupe linguistique.

Auparavant, la commission était composée de représentants de quatre départements et le ministre des Affaires économiques prenait la décision sur la base des travaux de cette commission interdépartementale. C'est précisément ce qui a donné lieu à des incidents et engendré une modification du système, à ainsi confier la responsabilité à un ministre néerlandophone et à un ministre francophone.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ À Bruxelles, n'est-ce pas alternativement l'un et l'autre ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ À Bruxelles, c'est la langue dans laquelle le dossier est introduit qui est déterminante.

Personnellement, je ne serais pas opposé au retour d'une commission interdépartementale qui, si elle se justifie sur le plan fonctionnel, impliquerait toutefois de faire marche arrière par rapport à la volonté de communautariser de fait la décision d'octroi des licences. Une commission interdépartementale est constituée, ne le perdons pas de vue, de représentants des ministres francophones et des ministres néerlandophones.

Mme Mayence-Goossens (PRL-FDF). ­ Qui décide de la composition de cette commission ?

M. Maystadt, Vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ La commission est composée de fonctionnaires du département des Affaires étrangères. Cette commission remet son avis au ministre néerlandophone ­ actuellement il s'agit de mon collègue M. Derycke ­ et au ministre francophone qui sont chargés de prendre la décision.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Ik acht het op zijn minst wenselijk dat het departement van Ontwikkelingssamenwerking eveneens in de commissie is vertegenwoordigd. Deze materie heeft immers ontegensprekelijk te maken met de ontwikkelingssamenwerking die wij tot stand pogen te brengen.

Mme la Présidente. ­ Nous remercions le Vice-Premier ministre pour les renseignements qu'il a bien voulu donner à notre commission.

De heer Anciaux (VU). ­ Mevrouw de Voorzitter, ik zal geen motie indienen omdat de commissie blijk heeft gegeven van haar bereidheid gevolg te geven aan mijn verzoek.

De Voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Dames en heren, de agenda van de openbare vergadering van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden is afgewerkt.

L'ordre du jour de la réunion publique de la commission des Affaires étrangères est ainsi épuisé.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 11 h 55 m.)

(La séance est levée à 11 h 55 m.)