1-20

1-20

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 25 JANVIER 1996

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 25 JANUARI 1996

(Vervolg-Suite)

WETSONTWERP HOUDENDE INSTEMMING MET DE OVEREENKOMST TOT OPRICHTING VAN HET FONDS VOOR ONTWIKKELING VAN DE INHEEMSE VOLKEN IN LATIJNS-AMERIKA EN DE CARAIBEN, GEDAAN TE MADRID OP 24 JULI 1992

Algemene beraadslaging en stemming over de artikelen

PROJET DE LOI PORTANT ASSENTIMENT À L'ACCORD PORTANT CRÉATION DU FONDS POUR LE DÉVELOPPEMENT DES PEUPLES AUTOCHTONES D'AMÉRIQUE LATINE ET DES CARAÏBES, FAIT À MADRID LE 24 JUILLET 1992

Discussion générale et vote des articles

De Voorzitter. ­ Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tot oprichting van het Fonds voor ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben, gedaan te Madrid op 24 juli 1992.

Nous abordons l'examen du projet de loi portant assentiment à l'accord portant création du Fonds pour le développement des peuples autochtones d'Amérique latine et des Caraïbes, fait à Madrid le 24 juillet 1992.

De algemene beraadslaging is geopend.

La discussion générale est ouverte.

Het woord is aan de rapporteur.

De heer Hostekint (SP), rapporteur. ­ Mijnheer de Voorzitter, dit wetsontwerp werd op 16 januari jongstleden besproken in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden. Het gaat om een belangrijk ontwerp en daarom breng ik er hier een mondeling verslag van.

Op 24 juli 1992 werd in Madrid de overeenkomst getekend tot oprichting van het Fonds voor de Ontwikkeling van de inheemse volkeren in Latijns-Amerika en de Caraïben. Het Fondo Indigena is het eerste initiatief in Latijns-Amerika en in de Caraïben dat specifiek gericht is op de inheemse bevolking. Deze bevolking vormt met 42 miljoen mensen een belangrijke groep in die regio. Het fonds wil de inheemse volkeren rechtstreeks betrekken bij het politieke gebeuren. Het zal de inheemse bevolking de mogelijkheid bieden om haar standpunten en haar eisen te laten horen en te vertalen naar het beleid. Het zal de autonome organisatievormen van de inheemsen op elk niveau ondersteunen. Er zullen programma's worden uitgewerkt gericht op de wetgeving, de afbakening van het grondgebied en de bescherming en rehabilitatie van het natuurlijk milieu. Ook zaken zoals voeding, gezondheidszorg en intercultureel en tweetalig onderwijs zullen aan bod komen. De projecten van het fonds zullen ook voorzien in technische bijstand en vorming.

Het fonds wordt gefinancierd door bijdragen en schenkingen van de lidstaten en door steun van andere Staten en privé- of publieke organisaties. Bovendien zal het fonds zelf ook netto-inkomsten hebben. Bijdragen kunnen ook gebeuren door financiële en technische bijstand of door hulp in natura. Het handvest werd reeds ondertekend door 19 landen uit Latijns-Amerika en de Caraïben en ook door drie donorlanden, Spanje, Portugal en België. Deze landen verbinden zich tot een moreel en principieel engagement, maar toch wordt er van hen ook een concreet engagement verwacht.

Tijdens de bespreking van het wetsontwerp in de commissie opperde een lid de bedenking dat te veel internationale instellingen gericht zijn op deze problematiek. Hij vreesde dat het secretariaat van het fonds gebukt zal gaan onder een tekort aan werkingsmiddelen en vlug zal vervallen tot bureaucratie en inefficiëntie. Hij pleitte voor een vermindering van het aantal internationale organisaties en voor de rationalisering van hun financiering. De minister was het eens met deze zienswijze over de wildgroei aan internationale instellingen, ook binnen de Verenigde Naties en merkte op dat ons land een belangrijke rol kan spelen in de strijd tegen deze bureaucratie. De toestand is echter enigzins anders inzake het Fonds voor ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben. De minister onderstreepte dat het fonds de mogelijkheid biedt de standpunten en de eisen van de inheemsen te horen en dat het de enige regionale organisatie in Latijns-Amerika is die hen een forum biedt. De Belgische ontwikkelingssamenwerking in Centraal- en Latijns-Amerika is sterk geconcentreerd op de inheemse volken. De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking verklaarde dat hij de politiek van zijn voorganger en van de vorige regering inzake deze problematiek verder zal zetten.

Een ander commissielid oordeelde dat er een tegenstelling bestaat tussen het geven van economische hulp aan de nationale Staten waarvan de inheemse volken deel uitmaken, en de acties ter ondersteuning van de cultuur en de authenticiteit van de inheemse volken. Hij hoopt dat het fonds dit euvel zal compenseren.

Het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tot oprichting van het Fonds voor ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben werd door de commissie goedgekeurd met zes stemmen, bij twee onthoudingen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Bourgeois.

De heer Bourgeois (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, namens de CVP spreek ik onze waardering uit over de instemming met dit belangrijk wetsontwerp houdende de oprichting van het Fonds voor ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben, meer bepaald uit het Andesgebied.

Het Fondo Indigena is geen gewoon fonds. Het is niet de zoveelste organisatie die wordt gecreëerd waarbij vragen rijzen in verband met de opportuniteit ervan. Het fonds, waarvan het secretariaat gevestigd zal zijn in La Paz in Bolivia, in het hart van de problematiek van de inheemse volken van Latijns-Amerika en de Caraïben, zal werken in samenspraak met de inheemse bevolking en biedt een unieke kans om naar hen te luisteren en om de plaatselijke politiek te overstijgen.

Het fonds is binnen het kader van de Verenigde Naties een atypische organisatie. Het ziet er immers niet naar uit dat het, zoals zo vaak, een grote administratieve machine zal worden waarvan de werkingskosten zo hoog zullen oplopen dat er geen geld rest om aan de belangen van de inheemse bevolking tegemoet te komen.

Vooral gezien de politieke situatie in sommige van de landen is het geen gemakkelijke opgave. Toch moeten wij de doelstellingen van het fonds beklemtonen. Het gaat om de ondersteuning van de zelfontwikkeling van de inheemse volken, de gemeenschappen en de organisaties van de bedoelde landen, dit in samenspraak met de regeringen van de Staten van de regio, met de financieringsinstellingen en met de inheemse bevolking zelf. Met andere woorden, het fonds wil autonome organisatievormen van de inheemse volken ondersteunen op elk niveau.

Daarom is de CVP blij met deze overeenkomst, waarin ze eerbied opmerkt voor 42 miljoen mensen uit het Andesgebied, waar het uiteindelijk om gaat. Deze overeenkomst ligt helemaal in de lijn van onze visie over ontwikkelingssamenwerking, namelijk fundamenteel respect voor de identiteit van de volken die wij de hand reiken, niet met een neo-koloniale reflex of een arrogant zelfbewustzijn, niet met bevoogding, maar met luister- en leerbereidheid en strevend naar echte samenwerking en inspraak.

België behoorde, samen met Portugal en Spanje, tot de voortrekkers van deze overeenkomst en werd gevraagd een leidende rol te spelen, wat wijst op waardering voor ons land met betrekking tot deze problematiek. Onze bijdrage is in verhouding niet gering en kan als een symbool worden beschouwd voor de manier waarop wij one engagementen naleven.

Mijnheer de voorzitter, wij zullen dit wetsontwerp dan ook met zeer veel overtuiging goedkeuren.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de Voorzitter, het verheugt ons in artikel 1 van deze overeenkomst een definitie van het begrip « inheemse volken » te vinden, met twee criteria.

Ten eerste moet men afstammen van bevolkingsgroepen die het land of het geografische gebied waarvan het land deel uitmaakte ten tijde van de verovering en de kolonisatie, bewoonden. Dit is een zeer gevaarlijk criterium om hier te hanteren, want het is strijdig met onze wet op het racisme ­ het paradepaard van de bescherming van de democratie in ons land ­ die immers elke discriminatie op grond van afstamming strafbaar stelt. Merkwaardig is dat deze volkeren 500 jaar terug mogen gaan om hun identiteit vast te stellen, terwijl men hier al na de derde generatie tot het « meerderheidsvolk » behoort.

Een tweede criterium is het inheems identiteitsbewustzijn, een criterium waarvan wij voorstander zijn. Blijkbaar kan men ginder nog zo iets ontdekken als identiteitsbewustzijn, het bewustzijn te behoren tot een volk, en dat na 500 jaar. Hier is men erin geslaagd op 30 jaar tijd identiteitsbewustzijn zo goed als te vernietigen, of op zijn minst schijndood te maken.

Wat wil men nu voor die volken gaan doen ? Ik citeer artikel 2, paragraaf 1 : « Financiële en technische middelen verdelen, ... ..., met dien verstande dat ze de voorwaarden helpen scheppen die bijdragen tot de zelfontwikkeling van deze volkeren. » Ik citeer uit de memorie van toelichting : « Programma's en projecten, ... ..., op het gebied van afbakening van hun grondgebied. »

Voorwaar een prachtig project ! Wij overwegen zelf een voorstel in te dienen om dit project uit te breiden naar West-Europa. In de commissie voor de Buitenlandse Zaken deelde de minister ons mede dat er op het niveau van de Latijns-Amerikaanse regeringen soms verzet bestaat tegen dit project. Ik kan hem vertellen dat dit protest slechts klein bier is vergeleken bij het verzet dat er van onze Regering zou komen indien Latijns-Amerikanen hier zouden komen ijveren voor het afbakenen van de grenzen van Vlaanderen, daarbij 166 jaar of zelfs meer in de geschiedenis teruggaand, en voor het bevorderen van het Vlaamse identiteitsbewustzijn.

Op gevaar af onze onschendbaarheid opgeheven te zien wegens overtreding van de wet op het racisme en het aanzetten tot onderscheid tussen de mensen op grond van afstamming, zullen wij voor de goedkeuring van deze overeenkomst stemmen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, het doet mij genoegen vandaag te kunnen deelnemen aan de bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tot oprichting van het Fonds voor de ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben. In de eerste plaats dank ik minister Derycke onder wiens impuls reeds onder de vorige legislatuur aandacht werd besteed aan de problematiek van de inheemse volken. Ik wil de gelegenheid te baat nemen om enkele opmerkingen te formuleren. Twee zaken kwamen tijdens de besprekingen in de commissie niet aan bod.

De algemene vergadering en de raad van bestuur van het fonds worden samengesteld volgens het principe van het tri-partite beleid : een vertegenwoordiger van de inheemse volken, een vertegenwoordiger van de regeringen van de lidstaten uit de betrokken regio en een vertegenwoordiger van de regeringen van de donor-lidstaten. Ondanks dit uitstekend principe rijst er toch een probleem. De afgevaardigde van de regeringen uit de regio kan bepaalde vertegenwoordigers van de inheemse volken weigeren, als het ware met een veto-recht. Zo zijn de vertegenwoordigers van de inheemse volken in deze instanties zeer vaak niet de woordvoerders van de politieke en van de meest radicale nationalistische bewegingen, maar veeleer universiteitsprofessoren en technici die thuis zijn in bepaalde projecten.

Een grotere representativiteit van de inheemse volken lijkt mij noodzakelijk. Het is immers de bedoeling op het niveau van de algemene vergadering het algemene beleid te formuleren, de jaarprogramma's op te stellen, de jaarlijkse begroting op te maken, de financiering van de projecten te beheren en goed te keuren. Naast de aanwezigheid van technici is dus ook die van politieke vertegenwoordigers wenselijk.

Volgens de Volksunie moeten de inheemse volken dus vrij zijn om hun vertegenwoordigers aan te duiden in de algemene vergadering en in de raad van bestuur, zonder dat de plaatselijke regeringen de mogelijkheid krijgen een veto te stellen. Zal België hiervoor ijveren ?

Reeds in 1993 werd door België 50 miljoen frank vrijgemaakt ten behoeve van het fonds, maar wij kennen geen enkel project waaraan het geld werd besteed. Tot hiertoe werden de middelen alleen gebruikt voor de organisatie van het fonds. Ook de manier waarop het geld van de Belgische Regering naar de inheemse bevolking moet vloeien, staat ter discussie. Er zijn drie mogelijkheden.

Ten eerste, het geld moet via de regering van het betrokken land worden besteed. Kunnen we echter de macht over het geld, via een bilaterale overeenkomst, wel in handen geven van de plaatselijke regeringen ?

Ten tweede, het geld moet via het algemeen secretariaat van het fonds gaan dat het geld rechtstreeks of onrechtstreeks aan de inheemse volken bezorgt. Deze methodiek is echter niet erg aan te raden omdat aldus het gevaar bestaat voor het ontstaan van een nieuwe vorm van bureaucratie die alleen maar vertragend werkt.

Ten derde, de financiering moet rechtstreeks naar de inheemse organisaties gaan. Deze manier van werken lijkt mij het meest efficiënt en verdient dus een sterke voorkeur. Ik meen echter dat zo'n manier van werken momenteel niet mogelijk is. België heeft daarmee geen traditie, dat moeten we erkennen. Een dergelijke financiering gebeurt bij ons praktisch altijd via een of ander tussenkanaal, via een Belgische NGO, of via een plaatselijke regering.

Vervolgens wens ik heel kort een aantal punten aan te halen die reeds tijdens de commissiebesprekingen werden uitgediept. Bij deze dank ik ook de rapporteur voor zijn juiste weergave van de bespreking.

Begin 1994 besteedde de toenmalige staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, nu minister van Buitenlandse Zaken, in zijn beleidsnota veel aandacht aan de samenwerking met inheemse volken. Mijns inziens zijn er niet direct aanwijzingen dat deze beleidsnota een ernstige impact heeft gehad op de werking van het ABOS. Ik heb alvast de indruk dat er weinig verandering merkbaar is in de wijze waarop het ABOS met de inheemse volken omgaat. Wanneer het ABOS bijvoorbeeld grote projecten steunt, wordt dat immers nog steeds te weinig of zelfs niet nagegaan. Ik heb het hier over de sociale impact-rapportering.

Kan de minister ons voorbeelden geven van specifieke activiteiten van het ABOS ten aanzien van de inheemse volken ? Ik besef perfect dat de realisatie van die beleidsnota in handen is van de opvolger van de minister, maar ik neem aan dat hij die zaken toch nog met aandacht blijft volgen.

In de commissie antwoordde de minister dat de NGO's nogal wat projecten rond inheemse volken uitwerken, maar in feite heeft de Regering hiermee rechtstreeks niets te maken. De Regering en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking zijn wel rechtstreeks verantwoordelijk voor inhoudelijke projecten van het ABOS. Ik ben dan ook geïnteresseerd in de precieze impact van het ABOS.

Een commissielid vroeg ook om een debat met de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking te organiseren over de follow-up van het Belgisch beleid inzake inheemse volken. Ik denk dat dit inderdaad een belangrijk voorstel is waarop de Senaat concreet moet ingaan.

Een laatste concreet punt van de discussie betrof de vraag of er niet gestreefd moet worden naar de erkenning van de rechten van inheemse volken. Reeds in 1993 was de minister, toen nog als staatssecretaris, voorstander van de ondertekening en ratificatie van de ILO-conventie 169. België heeft deze internationale conventie ondertekend, maar zij moet nog steeds door het Belgisch Parlement worden geratificeerd. In een resolutie die eerder door de Senaat werd aangenomen, werd eveneens gevraagd tot ratificatie over te gaan. Destijds, als staatssecretaris, was de minister daar voorstander van, maar het kan geen kwaad er even aan te herinneren dat de ratificatie werd afgeremd door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Claes. Nu vraag ik wat er voor deze ratificatie reeds is ondernomen en, indien nog geen stappen werden gedaan, welke plannen er zijn in die richting. Tot zover een aantal specifieke vragen.

Dit verdrag is essentieel omdat het, zoals collega Bourgeois reeds zegde, eigenlijk de eerste keer is dat een internationale organisatie, zoals de UNO, vertegenwoordigers van volken zonder Staat officieel erkent. Voor ons als volksnationalisten is dat vanzelfsprekend zeer belangrijk. Reeds in de commissie heb ik echter een voorzichtige twijfel uitgedrukt, wat niets afdoet aan het positieve van het verdrag. Ik heb erop gewezen dat wij toch consequent moeten zijn met onszelf. In onze economische samenwerking met deze landen en regio's dienen wij niet zelden belangen die tegengesteld zijn aan deze van de daar wonende inheemse volken. Het zou hypocriet zijn dit niet in ons achterhoofd te houden wanneer wij het hebben over de solidariteit van België, of van Vlaanderen en Wallonië met de inheemse volken.

Ik ben ook zeer tevreden met dit verdrag omdat het uitdrukkelijk de opdracht bevat om kansen op ontplooiing te geven aan de volken zonder Staat, die reeds decennia of soms zelfs eeuwenlang onderdrukt en van hun identiteit beroofd zijn. Ik vind het symbolisch gezien belangrijk dat de zetel van het fonds zich in La Paz, in Bolivië, bevindt, voor zover ik weet het enige land dat nog een absolute meerderheid van Indianen heeft, terwijl in alle andere landen de Indianen tot een minderheid zijn uitgeroeid.

Hoezeer wij dit verdrag dus ook waarderen, toch moeten wij ook hier oppassen dat de waarde ervan niet verloren gaat in bureaucratische organisaties.

Het is voor ons bijzonder boeiend in dit verdrag een definitie te vinden van het begrip « inheemse volken ». Het tweede deel daarvan over het inheemse identiteitsbewustzijn kan ik vanzelfsprekend alleen maar toejuichen. Het zou ook in ons land wat meer ingang mogen krijgen. Vele progressieven van hier, die zogenaamd bezorgd zijn om de ontwikkeling en de ontplooiing van inheemse volken ver weg, kijken vaak erg smalend neer op het volksnationalisme dichter bij huis. Nochtans zouden die mensen moeten begrijpen dat een echt nationalisme maar mogelijk is en maar inhoud krijgt als het ook een respect bevat voor de verschillende naties en de verschillende nationaliteiten. Waarachtig nationalisme is voor mij op die manier verbonden met waarachtig internationalisme.

Ik ben het daarom helemaal niet eens met de manier waarop de heer Ceder hier het begrip « afstamming » hanteert. Ik voel mij een waarachtig Vlaming, hoewel ik helemaal niet kan bogen op een vijfhonderdjarige « etnische afstamming op dezelfde plaats », wat hij als criterium naar voren schuift. Natuurlijk zie ik ook wel het verschil tussen volken die sterk genoeg zijn om hun eigen identiteit te verdedigen en te doen respecteren binnen door hen afgedwongen grenzen en volken die door de eeuwen heen zodanig zijn kapot gemaakt dat zij etnische afstamming als enig herkenningspunt overhouden. Volksnationalisme in Vlaanderen moet echter veel meer uitgaan van de wil om alle mensen die als het ware toevallig op dit grondgebied wonen tot deze volksgemeenschap te laten behoren. Dat lijkt mij veel belangrijker dan het zogenaamde recht om, bij wijze van spreken, mijn kinderen in La Paz in het Nederlands te laten opvoeden. Daar zouden zij eigenlijk Indianen moeten kunnen worden.

De heer Ceder haalt hier de etnische afstamming aan, omdat dit natuurlijk in zijn kraam past. Mijn overtuiging is dat wij het begrip nationalisme een andere inhoud moeten geven naargelang de plaats waar de nationale strijd zich voordoet. Als wij in België nationalisme louter en alleen op afstamming blijven funderen, dan geven wij daarmee in feite steun aan de nefaste benadering dat een francofoon die zich in Vlaams-Brabant vestigt, het recht moet behouden om zich als lid van de Franse Gemeenschap te gedragen. Ik meen dat hij zich moet aanpassen aan de bevolking van de plaats waar hij zich vestigt. Jammer genoeg kunnen wij aan de kolonisatoren die destijds de Indianen hebben verslagen niet meer vragen zich aan te passen ofwel te verhuizen.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister Derycke.

De heer Derycke, minister van Buitenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, de Regering is bijzonder tevreden dat de parlementsleden zich klaarblijkelijk volkomen bewust zijn van het belang van deze overeenkomst en dat zij een inspanning hebben willen doen om ze grondig te bestuderen.

Deze overeenkomst valt op in de reeks van de honderden verdragen die wij nog moeten afwerken. Tot onze schade en schande moet ik toegeven dat de werkzaamheden aangaande de goedkeuring van internationale verdragen vertraging hebben opgelopen. Ik heb een aantal ambassadeurs teruggeroepen naar België om zich bezig te houden met het inlopen van de toch wel gigantische achterstand, die wij ons in het internationale kader niet kunnen blijven permitteren. De verdragen zullen zo vlug mogelijk worden besproken met de voorzitter van de commissie en met de bevoegde minister, die aanwezig zal zijn om uitleg te verstrekken. Vele verdragen hebben immers betrekking op financiële en handelskwesties en ook op juridische aangelegenheden.

Het verdrag dat wij thans bespreken heeft uitsluitend te maken met buitenlandse zaken. Ik ben blij met de opmerkingen van het Parlement. Dit is immers één van de mooiste projecten die wij op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking hebben kunnen verwezenlijken. Ik beschouw mijzelf niet als de realisator van dit verdrag, want vooral de NGO's hebben een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen ervan. De eer komt in hoofdzaak toe aan één persoon, die dit onderwerp in vrij moeilijke omstandigheden onder de aandacht van het Parlement heeft gebracht, met name Wendel Trio van KWIA. Het gaat hier natuurlijk over een mooi ideaal, waarin elke rechtgeaarde democraat zich moet kunnen terugvinden, maar dat eigenlijk nog maar pas aan het begin van een ontwikkeling staat. Ik ben het ermee eens dat de parlementsleden, als hoeder van deze verdragen, deze zaak met staatssecretaris Moreels moeten kunnen bespreken om de stand van zaken te volgen.

Het onderwerp ontwikkeling van inheemse volken kadert uiteraard in verhoudingen tussen Staten. Dat geldt niet alleen voor Latijns-Amerika. Zo kan de verdrukking in Zuidoost-Azië misschien wel worden vergeleken met die in Latijns-Amerika.

De heer Ceder was hard voor Vietnam. Ik wijs hem erop dat Vietnam in vergelijking met de andere landen in Zuidoost-Azië een voorbeeld is en dat het een bijzondere aandacht besteedt aan de inheemse bevolking. Ik ben het er wel mee eens dat in Vietnam nog veel moet veranderen op het vlak van de mensenrechten. België is overigens het eerste land dat de mensenrechtenclausule in het verdrag heeft ingeschreven. Over dit onderwerp moet misschien een ander debat worden gevoerd. Wij bekijken deze aangelegenheid echter progressief. Ik raad de heer Ceder aan de verslagen van Amnesty International over Vietnam van vijf jaar geleden te vergelijken met de huidige situatie. Hij zal dan ongetwijfeld een vooruitgang vaststellen, hoewel ik moet toegeven dat er nog heel wat kan worden verbeterd. In elk geval heb ik persoonlijk kunnen vaststellen dat Vietnam een eeuwenoude traditie wil hoog houden en een bijzondere zorg besteedt aan de inheemse bevolking.

De bedoeling van deze overeenkomst is natuurlijk uitermate politiek en steunt op de zorg voor volken die sinds eeuwen de hoeders zijn van essentiële cultuurpatronen en van ecologisch erfgoed, zaken die wij niet verloren mogen laten gaan.

Het tot stand komen van deze overeenkomst liep niet van een leien dakje. Onze belangstelling voor de ontwikkeling van inheemse volken ontstond tijdens de wereldconferentie te Rio de Janeiro en de verslagen van de NGO's liggen aan de basis van onze inzet. Inzicht in de 500 jaar durende kolonisatie en dekolonisatie en de toenemende responsabilisering van Spanje en Portugal zetten ons ertoe aan verder te gaan.

Ons beleid ten opzichte van de « inheemsen » in Latijns-Amerika, was verre van volmaakt. Toch heeft de senaatscommissie die vorig jaar in Bolivië is geweest kunnen constateren dat wij met alle mogelijke middelen een zinvol beleid trachten te voeren.

Er is een groot verschil tussen een ontwikkelingsbeleid voor de Eimareas, de Quechuas en de Guaranis in Ecuador en in Bolivië die sociale structuren en een politieke vertegenwoordiging hebben, en een beleid voor de echte inheemse volken die diep in het oerwoud, in het Amazonegebied, wonen in eerder losse groeperingen. Zij staan daar ver van af.

De ontwikkeling van de « inheemsen » vergt een groeiproces waaraan ook ons land moet bijdragen. Ter zake hebben we het wel goed gedaan in Latijns-Amerika. We kunnen onze nuttige ervaringen combineren en we kunnen in het bijzonder een bijdrage leveren op het gebied van toezicht. In het Fondo Indígena zetelt een verzameling van landen en instellingen met verschillende bedoelingen. Bepaalde landen hebben het bijzonder moeilijk met de ontplooiing van hun inheemse bevolking. Zij zullen eerder op de rem duwen dan te helpen bij de ontwikkeling.

Dan is er de multilaterale groep, die, zoals de heer Bourgeois vermeldde, met allerlei zaken bezig is en over veel financiële middelen beschikt. Deze groep vindt het nodig deel uit te maken van het fonds, wat globaal gezien zeer belangrijk is voor de financiering ervan, waarvoor meer dan 5 miljoen US-dollar wordt gevraagd.

Het belangrijkste punt is de representativiteit, waarover de heer Anciaux sprak. We hebben te maken met een triangulair systeem met de natie-staten, de donorlanden en de inheemse volken. De representativiteit van de inheemse volken is bijzonder belangrijk. Hun structuren zijn echter zeer broos en soms onbestaande, maar soms ook overgeaccentueerd door sommige NGO's. Deze laatsten trachten de zaken voor de inheemse volken bijna van A tot Z te beredderen, wat tot een nieuwe bevoogding leidt. We mogen natuurlijk niet alle NGO's over dezelfde kam scheren want andere NGO's werken wel enkel rond de ontwikkeling van de « inheemsen » zelf.

België heeft de overeenkomst geratificeerd. Het is nu de beurt aan het Parlement om, samen met staatssecretaris Moreels, de verdere afwikkeling van het programma te bespreken. Het ABOS moet zich aan de overeenkomst kunnen aanpassen en heeft dit reeds in grote mate gedaan, want hun mensen waren voortrekkers. Ik wil een lans breken voor het ABOS, want het beschikt over goede mensen, die erg progressief werk leveren in Latijns-Amerika. Ik denk dat zij daar op de goede weg zijn. Met een degelijke controle en een politieke inductie van het Parlement loopt alles daar wel vlot. Zij moeten zich inderdaad aan allerlei nieuwe situaties aanpassen, wat niet gemakkelijk is. Zo zullen zij zich moeten inleven in het statuut van de vrouw dat na de Conferentie van Kaïro toch in een nieuw daglicht werd geplaatst. Zij moeten erop toezien dat de mensenrechten behoorlijk worden geëerbiedigd, zij moeten aansturen op een niet-bevoogdende ontwikkeling, enzovoort. De taak van het ABOS is wel bijzonder moeilijk.

Wij hebben nog geen specifieke programma's voor de moeilijkste categorie van inheemse volken. Het zal ook bijzonder moeilijk zijn om dergelijke programma's te organiseren. Algemene gezondheidsprogramma's opzetten voor de Quechua-bevolking in Bolivië is niet zo moeilijk, maar gerichte programma's die ontwikkelingsrelevant zijn en die enige politieke regeneratieve kracht hebben voor die volken die zich in het diepst van het Amazonewoud bevinden, is heel wat anders. Dat veronderstelt immers een degelijke voorkennis. Bovendien moet men daar de platgetreden paden van de gewone ontwikkelingsprojecten verlaten.

Ik ben dus blij met dit fonds en ik ben er een beetje fier op dat het er is. Het is een werk van velen. Ik hoop dat in dit jaar van de inheemsen het Parlement zich zal blijven interesseren voor de follow up van deze zaak. Het Parlement speelt hier immers een cruciale rol. Concertatie en begeleiding zullen de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en het ABOS stimuleren om dit beleid voort te zetten. Het belangrijkste is echter het stimuleren van een land als België dat op dat vlak toch een zeker bewustzijn heeft gecreëerd. Samen met andere donors, zoals Nederland en Zweden die op dat vlak toch ook een lange traditie hebben, kunnen wij goed werk leveren. Voor mij is dit een eerste aanzet. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Daar niemand meer het woord vraagt in de algemene beraadslaging verklaar ik ze voor gesloten en bespreken wij de artikelen van het wetsontwerp.

Plus personne ne demandant la parole dans la discussion générale, je la déclare close, et nous passons à l'examen des articles du projet de loi.

Artikel één luidt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6º, van de Grondwet.

Article 1er . La présente loi règle une matière visée à l'article 77, alinéa 1er , 6º, de la Constitution.

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 2. De Overeenkomst tot oprichting van het Fonds voor ontwikkeling van de inheemse volken in Latijns-Amerika en de Caraïben, gedaan te Madrid op 24 juli 1992, zal volkomen uitwerking hebben.

Art. 2. L'Accord portant création du Fonds pour le développement des peuples autochtones d'Amérique latine et des Caraïbes, fait à Madrid le 24 juillet 1992, sortira son plein et entier effet.

­ Aangenomen.

Adopté.

De Voorzitter. ­ We stemmen later over het wetsontwerp in zijn geheel.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble du projet de loi.