1-452/1

1-452/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

24 OKTOBER 1996


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 162 van de Grondwet, om, met toepassing van artikel 39 van de Grondwet, de organieke wetgeving inzake provincies en gemeenten te regionaliseren, met uitzondering van wat is geregeld in de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (de « pacificatiewet ») en met het behoud van de eenheid van het politie- en brandweerbeleid en het gemeentelijk karakter van de politie- en brandweerdiensten

(Verklaring van de wetgevende macht ­
zie « Belgisch Staatsblad » nr. 74 van 12 april 1995)


VOORSTEL VAN DE HEER LOONES C.S.


TOELICHTING


Onder de huidige bevoegdheidsverdeling behoren de basiswetgeving op de gemeenten en provincies, de organisatie van het administratief toezicht in de Brusselse randgemeenten en Voeren en de inrichting van agglomeraties en federaties van gemeenten tot de federale materies. De Gewesten zijn bevoegd inzake de O.C.M.W.-wetgeving (met uitzonderingen, zoals de regeling van de bestaansminima), de wetgeving op de intercommunales, de financiering van de gemeenten en provincies, het administratief toezicht, zowel qua organisatie, als qua uitoefening (met uitzondering van de organisatie van het administratief toezicht in de Vlaams-Brabantse randgemeenten en Voeren).

De juridische bevoegdheid over de lokale besturen is alzo op een inconsistente wijze verdeeld over de federale en gewestelijke overheden, waardoor lokale besturen vanuit twee overheden met een verschillende en soms zelfs tegenstrijdige regelgeving geconfronteerd worden (bijvoorbeeld inzake boekhoudkundige regels en openbaarheid van bestuur).

Nochtans kan de aanspreekbaarheid van de overheid bij de bevolking slechts vergroot worden indien de organisatie van het binnenlands bestuur doorzichtig wordt en indien er afstemming en samenhang is tussen de wetgevingen op de verschillende lokale besturen.

Ook het streven naar een doorzichtig en kwalitatief bestuur, waarbij de lokale besturen moeten uitgroeien tot een echt eerstelijnsbestuur voor de bevolking, houdt in dat een bestuurlijke organisatie moet kunnen gekenmerkt worden door :

­ duidelijke afbakening van de bevoegdheden tussen de bestuursniveaus, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel;

­ bestuurlijke decentralisatie en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden;

­ versterking van de rol van de verkozen raden en van de verantwoordelijkheid van de mandatarissen;

­ verbetering van de interne beheersregels inzake onder meer personeel en financiën;

­ moderne benadering van het personeelsmanagement;

­ tuchtregeling van het personeel.

Om deze redenen beogen de indieners van dit voorstel de provinciale en gemeentelijke instellingen bij decreet te laten regelen.

Dit houdt meteen de regionalisering van de gemeente- en provinciewet in; die keuze is bovendien slechts de logische en noodzakelijke uitvoering van het Sint-Michielsakkoord. In dat akkoord was het immers uitdrukkelijk de politieke bedoeling deze regionalisering zonder uitstel door te voeren, maar dit was op dat ogenblik niet mogelijk omdat het toenmalige artikel 108 van de Grondwet (thans art. 162) niet voor herziening vatbaar was.

Uit de verklaring van de wetgevende macht van 12 april 1995 blijkt dat die politieke wil thans wel bestaat.

De juridische bevoegdheid over O.C.M.W.'s en intercommunales werd aan de Gewesten overgedragen. In afwachting dat de regionalisering van de gemeenten grondwettelijk mogelijk zou worden, werd de verordenende bevoegdheid van de Koning betreffende het gemeentepersoneel geschrapt uit artikel 145 van de gemeentewet; zodoende werd de federale regering de bevoegdheid ontnomen om regels uit te vaardigen betreffende het gemeentepersoneel.

Bij de regionalisering van de gemeente- en provinciewet moet rekening gehouden worden met volgende specifieke aandachtspunten :

1. Wat de politie betreft werd in het Sint-Michielsakkoord gekozen voor de eenheid van het politiebeleid, met behoud van het gemeentelijk karakter van de gemeentepolitie.

De overheveling van de volledige bevoegdheid over de gemeentelijke veiligheidskorpsen en van het luik brandweerpersoneel in de wet op de civiele bescherming naar de Gewesten is hierbij de meest logische, meest werkbare en meest efficiënte oplossing, waarbij de regionalisering uiteraard niet een federale eenheid in het veiligheidsbeleid in de weg hoeft te staan.

Hierbij dient opgemerkt dat artikel 162 van de Grondwet in zijn geheel voor herziening vatbaar werd verklaard. De in de verklaring tot herziening van de Grondwet opgesomde uitzonderingen kunnen de huidige constituante geenszins beperken.

2. Administratief toezicht : via het toezicht worden er problemen doorgegeven aan de Gewesten, terwijl die niet altijd in de mogelijkheid zijn om er een oplossing aan te geven bij gebrek aan juridische bevoegdheid (bijvoorbeeld uitbreiding interne delegatie-mogelijkheid binnen de gemeentelijke organisatie of implementatie van een modern organisatiemodel).

Specifiek aandachtspunt betreft de faciliteitenregeling en het toezicht op de Vlaams-Brabantse randgemeenten en Voeren : homogene bevoegdheidsuitoefening betekent dat men verantwoordelijk is op het gehele grondgebied. De bevoegdheid van de federale regering inzake de organisatie van het administratief toezicht in de Vlaams-Brabantse rand en Voeren (met voor Voeren de specifieke procedure waardoor de Gewestregering haar bevoegdheden niet kan uitoefenen dan na advies) en de gehele problematiek van de faciliteiten kunnen op gewestelijk vlak worden behartigd. Een democratische rechtstaat is voldoende sterk om regels vast te stellen voor haar minderheden.

3. Implicaties van regionalisering naar federale regelgeving : onder meer inzake de regelgeving op de bevolkingsregisters en de wetgeving op de begraafplaatsen en lijkbezorging kan een regionalisering ertoe leiden dat de decreetgever bepaalde organen niet meer ter beschikking zou stellen van de federale overheid.

De hogervermelde bevoegdheidsdomeinen moeten worden overgedragen, samen met alle andere federale bevoegdheden (als de inrichting van agglomeraties en federaties van gemeenten of de wet op het toezicht op de kerkfabrieken) die bij een overdracht van de organieke wetgeving logischerwijze ­ in het kader van homogene bevoegdheidspaketten en het creëren van duidelijkheid ten aanzien van de burger in de bevoegdheidspaketten ­ mee in aanmerking komen voor overdracht.

4. De regionalisering van de organieke wet moet bijzondere waarborgen inbouwen voor de situatie van de Vlamingen in de Brusselse gemeentebesturen.

Daarom moet de organieke regeling van de gemeenten in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad worden aangenomen met een volstrekte meerderheid van stemmen in elke taalgroep. Ingevolge de organieke regeling moeten de Vlamingen in Brussel beschikken zowel over een minimumvertegenwoordiging van één derde in alle lokale instellingen, als over een medebeslissingsrecht op lokaal vlak.

Bijgevolg is dit voorstel tot herziening gebaseerd op volgende algemene principes :

1. De volledige regionalisering van de gehele wetgeving op de lokale besturen, met inbegrip van de organieke wetgeving, de gemeente- en provinciekieswetgeving, de bevoegdheid over de gemeentelijke veiligheidskorpsen en van het luik brandweerpersoneel in de wet op de civiele bescherming, de organisatie en de uitoefening van het toezicht en de federale regelgeving die logischerwijze ­ in het kader van homogene bevoegdheidspaketten en het creëren van duidelijkheid ten aanzien van de burger in de bevoegdheidspaketten ­ mee in aanmerking komt voor overdracht.

2. De organieke regeling van de gemeenten in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad moet worden aangenomen met een volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep. Ingevolge de organieke regeling moeten de Vlamingen in Brussel beschikken zowel over een minimumvertegenwoordiging van één derde in alle lokale instellingen, als over een medebeslissingsrecht op lokaal vlak.

3. De afschaffing van de faciliteiten.

Jan LOONES.

VOORSTEL


Enig artikel

Artikel 162 van de Grondwet wordt vervangen als volgt:

« Art. 162, § 1. De provinciale en gemeentelijke instellingen worden geregeld bij de in artikel 134 bedoelde regel.

De in artikel 134 bedoelde regel verzekert de toepassing van volgende beginselen :

1º de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden en de gemeenteraden;

2º de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de in artikel 134 bedoelde regel bepaald;

3º de decentralisatie van bevoegdheden naar de provinciale en gemeentelijke instellingen;

4º de openbaarheid van de vergaderingen der provincieraden en gemeenteraden binnen de wet of de in artikel 134 bedoelde regel gestelde grenzen;

5º de openbaarheid van de begrotingen en van de rekeningen;

6º het optreden van de toezichthoudende overheid of van de in artikel 115, § 2, bedoelde Raad om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt geschaad;

7º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene provincies of verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraadslagen.

§ 2. De organieke regeling van de gemeenten in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest moet worden aangenomen met een volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep. Ingevolge de organieke regeling moeten de Vlamingen in Brussel beschikken zowel over een minimumvertegenwoordiging van één derde in alle lokale instellingen, als over een medebeslissingsrecht op lokaal vlak. »

Jan LOONES.
Bert ANCIAUX.
Chris VANDENBROEKE.