1-902/1

1-902/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

10 MAART 1998


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 8 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht ­
zie « Belgisch Staatsblad » nr. 74 van 12 april 1995)


VOORSTEL VAN DE HEER LOONES C.S.


TOELICHTING


Politieke rechten moeten gekoppeld zijn aan het behoren tot een gemeenschap. Het instrument waarmee tot nu toe wordt vastgesteld of iemand al dan niet tot een gemeenschap behoort, zijn de regels inzake de Belgische nationaliteit. De wereld is veranderd : de oude natiestaten verliezen aan betekenis ten gunste van de volkeren en regio's, enerzijds, en de supranationale Europese instellingen, anderzijds. Die evolutie rechtvaardigt wijzigingen in het criterium om te bepalen of iemand al dan niet tot de gemeenschap behoort.

Toch kan het niet dat het behoren tot de gemeenschap een louter gevolg wordt van het fysiek in de gemeenschap wonen. Van belang blijft onder meer :

­ de koppeling van het stemrecht aan de vrijwillig uitgedrukte intentie om tot de gemeenschap toe te treden volgens de procedures door de gemeenschap uitgewerkt;

­ de ondergeschiktheid van het recht van niet-Belgen om stemrecht te verkrijgen aan het recht van de Vlaamse Gemeenschap om in taalkundig moeilijke gebieden als gemeenschap overeind te blijven.

De indieners van dit voorstel zijn van mening dat het hele debat over het stemrecht voor niet-Belgen zonder tijdsdruk moet gevoerd worden. Dit om te pogen een nieuwe consensus te vinden over voorwaarden en betekenis van de idee burgerschap (Europees, Belgisch, Vlaams, lokaal...) anno 1998. In zulk kader is het mogelijk én de Vlaamse garanties in de rand rond Brussel, én de minimumvertegenwoordiging van Vlamingen in de Brusselse lokale besturen, én de splitsing van de organieke en kieswetgeving inzake lokale besturen én het probleem van het stemrecht voor EU- en niet-EU-buitenlanders te regelen.

Zulk debat zou een akkoord kunnen opleveren over én een nieuwe tekst van artikel 8 én de begeleidende maatregelen.

Onderhavig voorstel creëert het noodzakelijke kader om het gehele debat omtrent het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen te kunnen voeren op het niveau waar dit debat moet gevoerd worden : meer bepaald in de parlementen van de deelstaten.

Zo zullen de gewesten bevoegd worden om het stemrecht voor EU-onderdanen in te voeren, met dien verstande dat de bevoegdheidstoewijzing opnieuw bekeken moet worden wanneer de Brusselse instellingen, naar aanleiding van volgende onderhandelingen in de staatshervorming, aangepast zijn in confederale zin. In dit licht moet artikel 8 van de Grondwet bij het einde van deze zittingsperiode opnieuw voor herziening vatbaar worden verklaard.

Zoals reeds vele malen herhaald, werd het stemrecht voor EU-onderdanen in het Verdrag van Maastricht aangekondigd als « vast en zeker aan voorwaarden en uitwerking gebonden ». Later echter werden in de uitwerking van het principe ­ de Europese richtlijn 94/80/EG ­ nauwelijks voorwaarden opgenomen. Alleen de toepassing van de « Luxemburgclausule » (het feit dat in een gemeente waar de niet-Belgische EU-kiezers meer dan 20 % van het totaal aan EU-kiezers vormen het stemrecht van EU-onderdanen mag beperkt worden tot degenen die al een volle zittingsperiode in de gemeente wonen), het mogelijk voorbehoud voor gekozen bestuursfuncties en de algemene regel dat dezelfde voorwaarden als voor Belgen mogen worden toegepast op EU-kiezers, zijn vastgelegd.

Richtlijn 94/80/EG voldoet bijgevolg niet aan de minimumcriteria om het EU-stemrecht te kunnen invoeren en moet worden herzien.

De indieners van dit voorstel zijn van mening dat volgende principes en/of voorwaarden aan de basis van het stemrecht voor EU-onderdanen moeten liggen :

­ alhoewel nog niet gerealiseerd in Europese verdragen, is het Europees burgerschap slechts een aanvulling van de nationaliteit;

­ de kiesrechten dienen gekoppeld aan belastingplicht;

­ een bepaalde verblijfsduur;

­ een effectieve concentratiedrempel;

­ de kennis van de streektaal;

­ een beperking van het passief stemrecht;

­ de enkelvoudigheid van het stemrecht;

­ het afschaffen van de opkomstplicht;

­ het voorbehoud van de uitvoerende mandaten voor Belgen.

Daarnaast gaan de indieners ervan uit dat alleszins, zoals afgesproken bij de Sint-Michielsakkoorden, de organieke wetgeving inzake gemeenten en provincies wordt overgeheveld (zie afzonderlijk voorstel tot wijziging van artikel 162 van de Grondwet, Stuk 1-452/1), dat de Vlaamse aanwezigheid in de lokale besturen in de rand rond Brussel gegarandeerd wordt, dat er een minimumvertegenwoordiging van Vlamingen in de Brusselse lokale besturen vastgelegd wordt en dat de bestaande taal- en kieswetgeving streng wordt toegepast. Alleszins kunnen internationale verplichtingen slechts opgenomen worden, na voorafgaande wijziging van de Grondwet.

Toelichting bij het artikel

De beginselen in het eerste en tweede lid van de Grondwet blijven ongewijzigd behouden. Dit betekent dat het algemene principe dat men Belg moet zijn om aan de verkiezingen deel te nemen, ongewijzigd blijft.

Voor een goed begrip van het derde lid, verwijzen de indieners naar hun voorstel tot wijziging van artikel 162 van de Grondwet (Stuk nr. 1-452/1); hierdoor worden de gewesten bevoegd inzake de kieswetgeving voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen.

Deze nieuwe bepaling stelt dat de gewesten inzake de uitoefening van het kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen in uitzonderingen kunnen voorzien op de vereiste de staat van Belg te hebben.

Voorts bepalen de gewesten ­ door de wijziging van artikel 162 van de Grondwet ­ de vereisten waaraan men moet voldoen om het kiesrecht uit te oefenen. Het is op deze wijze dat Vlaanderen de verschillende voorwaarden, gekoppeld aan het toekennen van de EU-stemrecht kan opleggen.

Ten slotte wordt geëxpliciteerd dat de toepassing van het nieuwe artikel 162 ervoor zorgt dat de regeling in Brussel slechts uitgewerkt kan worden mits het akkoord van elke taalgroep en op voorwaarde van een minimumvertegenwoordiging en een medebeslissingsrecht.

Een overgangsbepaling voorziet in de inwerkingtreding van de nieuwe regeling bij de eerstkomende verkiezingen. Indien een gewest op dat ogenblik niet over een eigen decretale regeling beschikt, is in dat gewest de oude regeling van toepassing (de federale wet regelt er de verkiezingen).

Jan LOONES.

VOORSTEL


Enig artikel

Artikel 8 van de Grondwet wordt met een derde en vierde lid en een overgangsbepaling aangevuld, luidende als volgt :

« Bij de in artikel 134 bedoelde regel, kan het gewest inzake de uitoefening van het kiesrecht bij de rechtstreekse verkiezing van de leden van de gemeenteraden in uitzonderingen voorzien op de vereiste de staat van Belg te hebben en de vereisten bepalen waaraan men moet voldoen om het actief en passief kiesrecht uit te oefenen.

In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest moet de in artikel 134 bedoelde regel worden aangenomen met een volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. De in het vorige lid bedoelde regel voorziet in elk geval in een gewaarborgde vertegenwoordiging van een derde en in een medebeslissingsrecht van de minst talrijke taalgroep in alle organen en instellingen van de gemeente in het betrokken gebied.

Overgangsbepaling

Het derde lid en de regelen, aangenomen ter uitvoering ervan, treden in werking bij de eerstvolgende rechtstreekse verkiezing van de leden van de gemeenteraden. »

Jan LOONES.
Bert ANCIAUX.
Chris VANDENBROEKE.