1-386/3 | 1-386/3 |
16 JULI 1996
Evocatieprocedure
(Hoofdamendement)
Art. 23
In § 1, eerste lid, van dit artikel de woorden « tot 31 december 1997, 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werknemers die in de periode 1 januari 1998 » en de woorden « 55 of » doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement wil de leeftijd voor een conventioneel brugpensioen in de periode 1997-1998 brengen op 56 jaar.
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstigere opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Vandaag is er een wijziging in de mentaliteit van de oudere werknemers opgetreden. De werknemers wensen zeer vaak om te worden bruggepensioneerd. Deze voorkeur voor het brugpensioen hangt natuurlijk samen met het veel voordeliger financieel statuut dat bruggepensioneerden genieten ten aanzien van werklozen.
De maatregel wordt steeds maar duurder doordat de brugpensioenleeftijd vastgesteld in C.A.O. nr. 17, zijnde 60 jaar, wordt uitgehold door uitzonderingen. Hierdoor neemt de druk op de werkloosheidsverzekering toe. Het gaat om mensen met een hoger loon (want een lange loopbaan), meestal gezinshoofd die niet vervangen worden door een jonge werkloze.
Een geleidelijke verhoging van de brupensioenleeftijd is dan ook aangewezen om het systeem betaalbaar te houden. Ook de Eerste minister kan deze stelling onderschrijven.
De Premier stelt in de Nieuwsbrief van het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming dat : « Het brugpensioen een perfect intrument is geweest om de intrede van de baby boomgeneratie te bevorderen. Naarmate deze generatie ingeschakeld is, moet men het stelsel afbouwen, anders bereidt men een nieuwe catastrofe voor. »
(Eerste subsidiair op nr. 1)
Art. 23
Paragraaf 3 van dit artikel aanvullen met de volgende zin : « De vervangingplicht voor elke bruggepensioneerde werknemer dient ten allen tijde te worden gerespecteerd. »
Verantwoording
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatreglen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstigere opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Men kan zich afvragen of het stelsel van het brugpensioen niet meer en meer afdwaalt van zijn oorspronkelijke doelstelling : de vervangingsplicht verdwijnt meer en meer :
werknemers vanaf 60 jaar moeten niet langer meer vervangen worden door een jonge werkloze;
werknemers die werken in een onderneming erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering.
Door het verdwijnen van de vervangingsplicht gaat natuurlijk de essentie van deze dure vorm van uittreding verloren, met name de baan ruimen voor jonge werkkrachten. Zo lang de vervangingsplicht werd nageleefd kon men zeggen dat deze maatregel tenminste de garantie bood dat er een werkloze aan het werk werd gezet.
Dit amendement wil de toepassing van de basisfilosofie van het brugpensioen opnieuw laten toepassen. Enkel op die manier kan het brugpensioen een constructieve bijdrage leveren voor de tewerkstelling van jongere werknemers.
(Tweede subsidiair op nr. 1)
Art. 23
Paragraaf 1, eerste lid, van dit artikel, wijzigen als volgt :
A. De woorden « tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werknemers die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar of ouder zijn » vervangen door de woorden « tot 31 december 1998 58 jaar of ouder zijn ».
B. De woorden « 55 of 56 jaar » vervangen door de woorden « 58 jaar ».
Verantwoording
Dit amendement wil de leeftijd voor een conventioneel brugpensioen in de periode 1997-1998 brengen op 58 jaar. Het keert hiermee terug naar de basisregel.
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstigere opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Vandaag is er een wijziging in de mentaliteit van de oudere werknemers opgetreden. De werknemers wensen zeer vaak om te worden bruggepensioneerd en zijn verontwaardigd dat dit recht alleen afhangt van de wil van de werkgever om hen te ontslaan.
Deze voorkeur voor het brugpensioen hangt natuurlijk samen met het veel voordeliger financieel statuut dat bruggepensioneerden genieten ten aanzien van werklozen.
De maatregel wordt steeds maar duurder doordat de brugpensioenleeftijd vastgesteld in C.A.O. nr. 17, zijnde 60 jaar, wordt uitgehold door uitzonderingen.
Principieel kan men niet op brugpensioen voor zijn 58e jaar, maar voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering kan de brupensionering ingaan vanaf 52 of 55 jaar. Hierdoor neemt de druk op de werkloosheidsverzekering toe. Het gaat om mensen met een hoger loon (want een lange loopbaan), meestal gezinshoofd, die niet vervangen worden door een jonge werkloze.
(Derde subsidiair op nr. 1)
Art. 23
Paragraaf 1, eerste lid, van dit artikel, wijzigen als volgt :
A. De woorden « tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werknemers die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar of ouder zijn » vervangen door de woorden « tot 31 december 1998 57 jaar of ouder zijn ».
B. De woorden « 55 of 56 jaar » vervangen door de woorden « 57 jaar ».
Verantwoording
Dit amendement wil de leeftijd voor een conventioneel brugpension in de periode 1997-1998 brengen op 57 jaar.
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstigere opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Vandaag is er een wijziging in de mentaliteit van de oudere werknemers opgetreden. De werknemers wensen zeer vaak om te worden bruggepensioneerd en zijn verontwaardigd dat dit recht alleen afhangt van de wil van de werkgever om hen te ontslaan.
Deze voorkeur voor het brugpensioen hangt natuurlijk samen met het veel voordeliger financieel statuut dat bruggepensioneerden genieten ten aanzien van werklozen.
De maatregel wordt steeds maar duurder doordat de brugpensioenleeftijd vastgesteld in C.A.O. nr. 17, zijnde 60 jaar, wordt uitgehold door uitzonderingen.
Principieel kan men niet op brugpensioen voor zijn 58e jaar, maar voor ondernemingen erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering kan de brupensionering ingaan vanaf 52 of 55 jaar. Hierdoor neemt de druk op de werkloosheidsverzekering toe. Het gaat om mensen met een hoger loon (want een lange loopbaan), meestal gezinshoofd, die niet vervangen worden door een jonge werkloze.
(Hoofdamendement)
Art. 24
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.
Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.
Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te brengen.
Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg.
Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :
het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;
het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost; Fabrimetal keurde het toekomstcontract mee goed, maar had niettemin zware bedenkingen;
het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;
het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst. Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract.
Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.
Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. Het blijft simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een aantal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.
De situatie vandaag is absurd.
Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.
De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.
Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.
Naast de formele bezwaren, is er ook een belangrijk inhoudelijk argument.
De invoering van een nieuwe bijzondere werkgeversbijdrage is tegenstrijdig met het streefdoel van de regering om met het oog op het wegwerken van onze loonkostenhandicap, de patronale bijdragen op een termijn van 5 tot 6 jaar gelijk te schakelen met deze van onze drie belangrijkste handelspartners. De voorgestelde maatregel in artikel 24 gaat hier lijnrecht tegenin. Indien immers de vergangingsplicht voor burggepensioneerden wordt gerespecteerd, is deze maatregel grotendeels overbodig.
(Eerste subsidiair op nr. 5)
Art. 24
In § 2, tweede lid van dit artikel, de woorden « wordt verlaagd tot 33 pct. » vervangen door de woorden « komt te vervallen » .
Verantwoording
Indien een bruggepensioneerde wordt vervangen door een jongere werkloze, wordt tegemoet gekomen aan de basisfilosofie van het brugpensioen. De werkgever dient daarom geen compenserende bijdrage te betalen.
Bovendien is deze bijdrage tegenstrijdig met de doelstelling van de Regering om de patronale bijdragen te verlagen tot het niveau van onze drie belangrijkste handelspartners op een termijn van 5 à 6 jaar.
(Tweede subsidiair op nr. 5)
Art. 24
Paragraaf 1, tweede lid, van dit artikel vervangen als volgt :
« Deze bijzondere compenserende bijdrage is verschuldigd gedurende een termijn die het dubbele bedraagt van het verschil tussen 58 jaar en de leeftijd waarop het conventioneel brugpensioen aan de werknemer werd toegekend. »
Verantwoording
Vermits de compenserende bijdrage de helft bedraagt van de aanvullende vergoeding voorzien in de C.A.O. gesloten met toepassing van artikel 23, is het aangewezen om de compenserende bijdrage gelijk te stellen met de totale aanvullende vergoeding die aan de vervroegde bruggepensioneerde dient te worden uitbetaald.
Vervroegde brugpensionering dient immers ontraden te worden. Zelfs de premier is van oordeel dat de betaalbaarheid van de brugpensioenen onthoudbaar wordt.
(Derde subsidiair op nr. 5)
Art. 24
Paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel vervangen als volgt :
« Bij niet-vervanging van de bruggepensioneerde werknemer wordt de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage gelijkgesteld met het bedrag van de overbruggingskredieten en van de wachtuitkering, zoals vastgesteld in artikel 124, 2º, b), van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. »
Verantwoording
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstige opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Indien de vervangingsplicht niet wordt nageleefd, betekent de brugpensionering een zware bijkomende kost voor de werkloosheidsverzekering. Bovendien draagt de maatregel dan niets bij tot de tewerkstelling van jongere werknemers.
Dit amendement beoogt daarom de verhoging van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage tot het niveau van de wachtuitkering van een alleenstaande werknemer tussen de 18 en 21 jaar.
(Vierde subsidiair op nr. 5)
Art. 24
In § 2, tweede lid, van dit artikel, de woorden « die sedert 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd werkloos is » doen vervallen.
Verantwoording
De basisfilosofie van de brugpensioenen is de vervanging van een oudere werknemer door een jongere werkloze. De termijn van diens werkloosheid heeft hierbij geen belang.
(Vijfde subsidiair op nr. 5)
Art. 24
Paragraaf 3 van dit artikel vervangen als volgt :
« § 3. De storting van de in dit artikel bedoelde bijzondere compenserende bijdrage wordt verricht door de werkgever. »
Verantwoording
Omwille van de administratieve vereenvoudiging is het aangewezen om enkel de werkgever aan te duiden als betaler van de bijdrage. Bovendien zal dit aan de werkgever een duidelijker beeld geven over de werkelijke kostprijs van brugpensionering.
(Zesde subsidiair op nr. 5)
Art. 24
Paragraaf 4, eerste en tweede lid, van dit artikel vervangen als volgt :
« De bijzondere compenserende bijdrage bedoeld in dit artikel wordt betaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, die daartoe over een speciale rekening beschikt. »
Verantwoording
In het kader van administratieve vereenvoudiging en transparantie is het aangewezen dat de bijdrage onmiddellijk aan de R.V.A. wordt gestort. De omweg via de R.S.Z. is overbodig en werkt vertraging in de hand.
(Hoofdamendement)
Art. 26
In het eerste lid van dit artikel de woorden « en de paritaire comités of subcomités » en « of het paritair comité of subcomité » schrappen.
Verantwoording
De onderneming is het beste niveau om de mogelijkheid tot halftijds brugpensioen toe te kennen. Enkel op het ondernemingsniveau kan men immers vaststellen welke de specifieke behoeften en mogelijkheden zijn inzake halftijdse brugpensionering.
(Eerste subsidiair op nr. 12)
Art. 26
Aan dit artikel een derde lid toevoegen, luidend als volgt :
« De vervangingsplicht voor elke halftijds bruggepensioneerde werknemer dient ten allen tijde te worden gerespecteerd. »
Verantwoording
Toen het brugpensioen werd ingevoerd bij C.A.O. nr. 17 op 19 december 1974 was het doel van deze maatregel « geëigende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan toestanden van krappe werkgelegenheid en inzonderheid om de tewerkstelling van de jongere werknemers te bevorderen ». De maatregel had dus als bedoeling een gunstigere opvatting te creëren over de gedwongen inactiviteit van bejaarde werknemers.
Men kan zich afvragen of het stelsel van het brugpensioen niet meer en meer afdwaalt van zijn oorspronkelijke doelstelling : de vervangingsplicht verdwijnt meer en meer :
werknemers vanaf 60 jaar moeten niet langer meer vervangen worden door een jonge werkloze;
werknemers die werken in een onderneming erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering.
Door het verdwijnen van de vervangingsplicht gaat natuurlijk de essentie van deze dure vorm van uittreding verloren, met name de baan ruimen voor jonge werkkrachten. Zo lang de vervangingsplicht werd nageleefd kon men zeggen dat deze maatregel tenminste de garantie bood dat er een werkloze aan het werk werd gezet.
Wat geldt voor de voltijdse brugpensioenen geldt zeker voor de halftijdse brugpensionering. Immers, het halftijds brugpensioen wordt door de regering ingevoerd als een veredelde vorm van afbouw van de voltijdse brugpensionering.
Dit amendement wil de toepassing van de basisfilosofie van het brugpensioen laten toepassen op het halftijds brugpensioen. Enkel op die manier kan het halftijds brugpensioen een constructieve bijdrage leveren voor de tewerkstelling van jongere werknemers.
(Tweede subsidiair op nr. 12)
Art. 26
In het eerste lid van dit artikel de woorden « 55 jaar » vervangen door de woorden « 57 jaar » .
Verantwoording
Het Belgische tewerkstellingsbeleid wordt al te zeer gekenmerkt door een passief beleid en legt een te grote nadruk op de vervroegde uittreding, veelal zonder vervanging. Op middellange termijn is deze optie niet haalbaar.
Ook ten gevolge van de demografische evolutie, en in het bijzonder de ontgroening en vergrijzing, is vervroegde uittreding zeer duur en naar de toekomst toe economisch onhaalbaar.
Anderzijds moet het mogelijk zijn om een tussenweg te vinden tussen een verminderde produktiviteit van de oudere werknemers en de know how die deze werknemers bezitten. Een halftijds brugpensioen kan in sommige gevallen nuttig zijn.
(Derde subsidiair op nr. 12)
Art. 26
In het eerste lid van dit artikel de woorden « 55 jaar » vervangen door de woorden « 56 jaar » .
Verantwoording
Het Belgische tewerkstellingsbeleid wordt al te zeer gekenmerkt door een passief beleid en legt een te grote nadruk op de vervroegde uittreding, veelal zonder vervanging. Op middellange termijn is deze optie niet haalbaar.
Ook ten gevolge van de demografische evolutie, en in het bijzonder de ontgroening en vergrijzing, is vervroegde uittreding zeer duur en naar de toekomst toe economisch onhaalbaar.
Anderzijds moet het mogelijk zijn om een tussenweg te vinden tussen een verminderde produktiviteit van de oudere werknemers en de know how die deze werknemers bezitten. Een halftijds brugpensioen kan in sommige gevallen nuttig zijn.
Art. 29
In de § 2, eerste lid van dit artikel, de woorden « de overheden en » schrappen.
Verantwoording
Indien de Regering toch zweert bij een selectief tewerkstellingsbeleid, dienen de maatregelen ter verlaging van de loonkost ten goede te komen aan tewerkstelling in de privé-sector. Het is immers bijkomende tewerkstelling in de privé-sector, die prioritaire aandacht verdient, gezien de positieve spill over-effecten op de verlaging van de uitgaven voor de sociale zekerheid enerzijds, en de bijkomende financiering van diezelfde sociale zekerheid.
(Hoofdamendement)
Art. 30
Paragraaf 2 van dit artikel vervangen als volgt :
« § 2. In geval er geen collectieve arbeidsovereenkomst in de Nationale Arbeidsraad wordt gesloten zoals bedoeld in § 1, kan de Koning, na advies van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de gehele sociale zekerheid, voor één of meerdere regelingen ervan of voor bepaalde categorieën van werknemers, onder de voorwaarden die Hij bepaalt en mits te voorzien in alternatieve financiering, de berekeningswijze wijzigen van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers, zodanig dat de bijdragevoet afneemt bij een verhoging van het aantal tewerkgestelde werknemers in vergelijking met een vast te stellen refentietewerkstelling, inbegrepen wanneer deze verhoging is bekomen dankzij de herverdeling van de arbeid of de vermindering van de arbeidsduur. »
Verantwoording
Dit amendement wil de bepalingen inzake de tewerkstellingsakkoorden inpassen in het globale principe, zoals verwoord in de kaderwet nr. 607/1, artikel 6.
Hierbij kan de V.L.D. enkel vaststellen dat er inconsequenties bestaan tussen de drie kaderwetten.
Terwijl bij de bepalingen omtrent de tewerkstellingsakkoorden sprake is van een forfaitaire verlaging van de patronale bijdragen voor elke bijkomende werknemer, wordt in de kaderwet betreffende de sociale zekerheid gesproken over een afname van de bijdragevoet en over bepaalde categorieën van werknemers.
Terwijl in kaderwet nr. 607 de alternatieve financiering verlicht wordt, is hiervan geen sprake in kaderwet nr. 609.
Dit is eens te meer een illustratie van het feit dat men beter geopteerd had voor één kaderwet of alleszins voor de behandeling van de kaderwetten in één commissie.
(Eerste subsidiair op nr. 17)
Art. 30
Aan § 2 van dit artikel een tweede lid toevoegen, luidende :
« De bepalingen van artikel 6 van de wet van ... tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels blijven onverminderd van kracht. »
Verantwoording
Dit amendement wil de bepalingen inzake de tewerkstellingsakkoorden inpassen in het globale principe, zoals verwoord in de kaderwet nr. 607/1, artikel 6.
Hierbij kan de V.L.D. enkel vaststellen dat er inconsequenties bestaan tussen de drie kaderwetten.
Terwijl bij de bepalingen omtrent de tewerkstellingsakkoorden sprake is van een forfaitaire verlaging van de patronale bijdragen voor elke bijkomende werknemer, wordt in de kaderwet betreffende de sociale zekerheid gesproken over een afname van de bijdragevoet en over bepaalde categorieën van werknemers.
Terwijl in kaderwet nr. 607 de alternatieve financiering verlicht wordt, is hiervan geen sprake in kaderwet nr. 609.
Dit is eens te meer een illustratie van het feit dat men beter geopteerd had voor één kaderwet of alleszins voor de behandeling van de kaderwetten in één commissie.
(Tweede subsidiair op nr. 17)
Art. 30
Aan § 1 van dit artikel een nieuw lid toevoegen, luidende :
« De Regering voorziet in een voldoende alternatieve financiering vooraleer bovengenoemde vermindering van de werkgeversbijdragen toe te kennen. »
Verantwoording
Dit amendement conformeert artikel 30 aan artikel 6 van de kaderwet nr. 607, waar de Koning enkel de bijdragevoet van de sociale zekerheidsbijdragen kan verlagen mits een alternatieve financiering. Deze verplichting werd niet opgenomen in artikel 30.
(Derde subsidiair op nr. 17)
Art. 30
In § 2 van dit artikel een tweede lid toevoegen, luidende :
« De betreffende voorwaarden zijn enkel gericht op het versoepelen van administratieve belemmeringen, die voortvloeien uit de bepalingen van de C.A.O. nr. 60. Ze mogen in geen geval extra eisen stellen voor de toepassing van de tewerkstellingsakkoorden. »
Verantwoording
Indien de Regering kiest voor de continuïteit van bestaande maatregelen, moet zij het bestaande toepassingsgebied minimaal behouden. Het kan niet de bedoeling zijn om de bestaande voordelen af te bouwen.
Art. 34bis (nieuw)
Een artikel 34bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 34bis. Het Rekenhof controleert de Regering op de naleving van haar verplichting om te zorgen voor een voldoende alternatieve financiering van de sociale zekerheidsbijdragen ten gevolge van deze maatregel. »
Verantwoording
Aangezien de Regering zich terecht het recht voorbehoudt om de correcte uitvoering van de tewerkstellingsakkoorden te controleren, is het anderzijds evident dat ook de Regering wordt gecontroleerd op de naleving van de zorg voor een voldoende alternatieve financiering (cf. artikel 6 van de kaderwet betreffende de sociale zekerheid). De meest geschikte instantie hiertoe is het Rekenhof. Immers, parlementsleden kunnen ten allen tijde het advies van deze instantie vragen met betrekking tot dergelijke financiële aangelegenheden.
Art. 35
In het eerste lid van dit artikel, tussen de woorden « aantal werknemers » en « het gevolg » de woorden « , of het behoud van een gelijkwaardig arbeidsvolume in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal van 1996, » invoegen.
Verantwoording
Dit amendement conformeert artikel 35 aan de bepalingen van artikel 30, § 1, waarin de vermindering van de patronale bijdragen afhankelijk wordt gesteld van een gelijkwaardig arbeidsniveau met het overeenstemmende kwartaal 1996.
In concreto betekent dit dat moet worden voorkomen dat ondernemingen binnen eenzelfde groep of economische entiteit de wetgeving zouden omzeilen zowel op het vlak van werknemers als van arbeidsvolume.
(Hoofdamendement)
Art. 45bis (nieuw)
Een artikel 45bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 45bis. De patronale bijdragen van twee halftijdse werknemers bedragen ten hoogste 90 pct. van de patronale bijdragen voor één voltijdse werknemer.
De Koning wordt belast met de uitvoering van dit artikel. »
Verantwoording
Indien men de arbeidsherverdeling wil aanmoedigen, dienen de financiële barrières te worden afgebouwd.
Buitenlandse voorbeelden, inzonderheid Nederland, tonen een aanzienlijk potentieel voor de creatie van deeltijdse banen.
Naar het voorbeeld van Frankrijk wil dit amendement de werkgevers stimuleren om één voltijdse baan toe te kennen aan twee halftijdse werknemers. Enkel een verlaging van de patronale bijdragen voor twee halftijdse werknemers tot een niveau dat lager ligt dan de patronale bijdragen voor één voltijdse werknemer, zal de werkgevers stimuleren tot het invoeren van deeltijdse banen.
Dit amendement beoogt daarom een verlaging van de patronale bijdrage voor 2 halftijdse werknemers met 10 pct. tegenover het niveau van de patronale bijdragen voor 1 voltijdse werknemer.
Op deze manier wordt het potentieel aantal werklozen dat een (deeltijdse) job vindt aanzienlijk verhoogd. Als dusdanig kan dit voorstel tevens worden beschouwd als een arbeidsherverdelende maatregel.
Tevens wil het preventief mogelijke verhogingen van patronale bijdragen voor deeltijdse werknemers verbieden.
Ten slotte draagt het voorstel bij tot één van de doelstellingen van de kaderwetten, nl. een verlaging van de patronale bijdragen tot het niveau van de referentielanden.
(Eerste subsidiair op nr. 23)
Art. 45ter (nieuw)
Een artikel 45ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 45ter. De Koning neemt initiatieven om administratieve vereenvoudiging bij het tewerkstellen van deeltijdse werknemers door te voeren. »
Verantwoording
Heel wat werkgevers worden vandaag afgeschrikt door de veelvuldige administratieve formaliteiten bij de aanwerving en tewerkstelling van deeltijdse werknemers. Dit amendement geeft de Koning de bevoegdheid om deze administratieve procedures te vereenvoudigen.
(Hoofdamendement)
Art. 47bis (nieuw)
Een artikel 47bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 47bis. § 1. In artikel 18 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 houdende conservatoire maatregelen betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikkingstellen van werknemers ten behoeve van gebruikers worden de woorden « , noch in de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren » geschrapt.
§ 2. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bijkomende uitvoeringsmodaliteiten voor de tijdelijke arbeid of uitzendbaarheid van werknemers die onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren. »
Verantwoording
Dit amendement wil het vigerende verbod van uitzendkrachten in de bouwsector opheffen, met dien verstande dat de Koning de bevoegdheid krijgt om bijkomende maatregelen te nemen die mogelijk oneigenlijk gebruik van uitzendarbeid in de bouwsector, onder andere om bepaalde sociale voordelen te omzeilen, moeten voorkomen.
Toch is de opheffing van het bestaande verbod opportuun, aangezien er een aanzienlijk potentieel van bijkomende, zij het in eerste instantie tijdelijke, jobs bestaat.
(Eerste subsidiair op nr. 25)
Art. 47ter (nieuw)
Een artikel 47ter (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 47ter. In artikel 18 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 houdende conservatoire maatregelen betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers worden de woorden « , noch in de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren » geschrapt. Dit kan enkel gebeuren na een akkoord tussen de sociale partners.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bijkomende uitvoeringsmodaliteiten voor de tijdelijke arbeid of uitzendarbeid van werknemers die onder de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren. »
Verantwoording
Zie vorig amendement.
Gezien de specifieke situatie van de bouwsector wordt de mogelijke opheffing van het verbod op uitzendarbeid in de bouwsector onderhevig gemaakt aan een akkoord tussen de werkgevers en de werknemers.
(Tweede subsidiair op nr. 25)
Art. 47quater (nieuw)
Een artikel 47quater (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 47quater. In artikel 60 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering wordt na punt 3º een nieuw lid toegevoegd, luidend als volgt :
« Indien dit inkomen voortvloeit uit arbeid in loondienst van werkgevers, die ressorteren onder het Paritait Comité voor het Tuinbouwbedrijf wordt het berekend op jaarbasis en mag het niet meer bedragen dan het in 3º bepaalde bedrag vermenigvuldigd met 12. »
Verantwoording
De fruitsector en de aardbeienteelt, die voornamelijk gesitueerd zijn in Zuid-Limburg en het Hageland (Vlaams-Brabant) hebben jaarlijks nood aan een dertigduizendtal plukkers. De sector heeft daarom een belangrijk aandeel in de tewerkstelling van seizoen- en gelegenheidsarbeiders.
De sector genoot jarenlang een kwalijke reputatie van zwartwerk en tewerkstelling van illegale vreemdelingen.
De jongste jaren werden van overheidswege initiatieven genomen om het zwartwerk tegen te gaan en hoofdzakelijk werklozen in te schakelen bij de fruitpluk.
Het tewerkstellen van niet-Europese vreemdelingen is enkel nog mogelijk via contingentering.
In 1992 werd een protocol afgesloten dat de fruittelers de toelating om 25 dagen per jaar extra arbeiders zonder contract of sociale zekerheidsbijdrage in dienst te nemen aan een minimumloon van 195 frank per uur. Als controle-instrument werd het enig sociaal document ingevoerd.
In 1994 werd het systeem bijgestuurd door de invoering van een aanwezigheidsregister per bedrijf en een plukkaart per seizoenarbeider. Wie dergelijke plukkaart bezit, mag 65 dagen per jaar seizoenarbeid verrichten. Het minimumloon werd vastgesteld op 236 frank per uur.
Ook de controles werden sterk geïntensiveerd. Veelal kregen deze controles het karakter van ware razzia's, waarbij zelfs helicopters en mitrailleurs werden ingezet.
Om de participatie van werklozen in de fruitpluk te bevorderen werd een fruitcel opgericht. Deze fruitcel is een samenwerkingsverband tussen de V.D.A.B., de stad Sint-Truiden en de fruitsector, ten einde een volledig zicht te krijgen op de arbeidsmarkt van de fruitpluk. Immers, aanvankelijk verliep de inschakeling van werklozen niet van een leien dakje. Een groot aantal werklozen kwam zich helemaal niet of zeer onregelmaatig aanmelden. De weinigen die toch kwamen plukken gaven er na enkele dagen de brui aan of berokkenden schade aan het fruit. Ondertussen werd de toestand verbeterd en wordt de fruitcel uitgebreid naar twintig gemeenten.
Al deze overheidsmaatregelen hebben terecht de bedoeling om het groot aantal werklozen de mogelijkheid te bieden om gedurende enkele maanden per jaar een job te verwerven.
De negatieve zijde van deze maatregelen is echter dat een groot aantal traditionele plukkers werd afgeschrikt door de administratieve maatregelen en de intensieve controles om nog langer actief te zijn in de fruitpluk. Aangezien deze kaderwet de tewerkstelling wil bevorderen, is het noodzakelijk om ook een initiatief te nemen naar de groep van traditionele plukkers toe.
Met traditionele plukkers worden gepensioneerden, huisvrouwen, studenten en werknemers met verlof bedoeld. In 1993 vormden zij nog 67 pct. van de seizoenarbeiders, terwijl de werklozen slechts 13 pct. en de vreemdelingen 20 pct. vertegenwoordigden.
De traditionele plukkers worden door de fruittelers erg geapprecieerd omdat zij zowel kwantitatief, maar meer nog kwalitatief beantwoorden aan de noden van de sector. Vaak gaat het immers om kennissen, buren of dorpsgenoten die uit goede nabuurschap, vriendschap of solidariteit de fruittelers ter hulp komen. Wegens hun directe nabijheid, beschikken de fruittelers over de nodige flexibiliteit om in te spelen op hun behoefte aan plukkers. Immers, de sector is zeer onderhevig aan klimatologische factoren. De salariëring is voor de traditionele plukkers ofschoon mooi meegenomen vaak niet van doorslaggevend belang.
Dit amendement wil specifiek de tewerkstelling van huisvrouwen, wiens echtgenoot een steuntrekkend gezinshoofd is, bevorderen tijdens de fruitpluk. Vele huisvrouwen vrezen immers dat hun partner een deel van zijn uitkering zou verliezen, indien ze iets bijverdienen met de fruitpluk. Gezien het seizoensgebonden karakter van de fruitpluk is het aangewezen om de toegestane bijverdienste van personen, wiens partner een uitkering ontvangt, te berekenen op jaarbasis in plaats van per maand. Deze personen worden momenteel immers benadeeld, vermits zij slechts enkele maanden per jaar iets kunnen bijverdienen en bijgevolg hun financiële verdiensten niet kunnen spreiden over het ganse jaar.
Naar de fruitsector toe wil dit amendement het kwantitatief en kwalitatief aanbod van fruitplukkers vergroten. Het voorstel heeft bovendien een sociale dimensie, aangezien het de facto voornamelijk betrekking zal hebben op kennissen, buren of dorpsgenoten.
Punt 3º van artikel 60 van het ministerieel besluit van 26 november 1996 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsregelementering bepaalt dat het netto-bedrag van het inkomen, dat wordt verworven door de partner van een uitkeringsgerechtigde, niet wordt beschouwd als een beroepsinkomen, indien het normaal gemiddeld niet meer dan het geactualiseerde bedrag van de in het ministerieel besluit gestipuleerde 1 751 frank per maand bedraagt. Op dit ogenblik bedraagt het voornoemde bedrag 5 860 frank per maand.
Dit amendement voorziet een berekening op jaarbasis voor de inkomsten van partners die tewerkgesteld zijn als seizoen- of gelegenheidsarbeider in de groenten- en fruitteelt. In concreto betekent dit dus dat de de partners van werkloze gezinshoofden tijdens hun seizoenarbeid 5 860 × 12 = 70 320 frank mogen bijverdienen.
Het gaat hier dus om een sociale maatregel, die niets kost, maar die een bestaande discriminatie wil wegwerken.
(Hoofdamendement)
Art. 48
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Bij het aantreden van deze regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.
Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.
Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te brengen.
Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg.
Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :
het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;
het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkosten;
het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;
het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst. Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract.
Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de premier dat de regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.
Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen.
Het blijft simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een antal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.
De situatie vandaag is absurd.
Deze kaderwet is de derde poging van de regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.
De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.
Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze regering het parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.
Naar de inhoud toe is een vermindering van de arbeidsduur niet de aangewezen oplossing om de tewerkstellingsmogelijkheden te verhogen. Integendeel, vaak kan arbeidsduurvermindering leiden tot destructie van het aantal jobs. Vooral in kleinere bedrijven zal de vermindering van de arbeidsduur tot problemen en bijkomende kosten leiden.
(Subsidiair bij nr. 28)
Art. 48
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 48. Alle initiatieven van arbeidsduurvermindering kunnen slechts worden uitgevoerd op basis van vrijwilligheid en na overleg tussen de betrokken werknemer en werkgever. »
Verantwoording
Het vrijwillig karakter van arbeidsduurvermindering moet worden gegarandeerd. Arbeidsduurvermindering kan in bepaalde ondernemingen een wenselijke oplossing zijn. Echter, de mogelijkheden ervan zijn afhankelijk van de specifieke context in de ondernemingen.
Daarom is het aangewezen om de mogelijkheid tot arbeidsduurvermindering te bieden, met dien verstande dat het steeds op basis van vrijwilligheid kan gebeuren. Niet alle werknemers zijn te vinden voor deze oplossing. Ook dient het onderling akkoord tussen werknemer en werkgever te worden gegarandeerd, wil men vermijden dat arbeidsduurvermindering zou leiden tot destructie van arbeidsplaatsen.
Initiatieven tot drastische lineaire arbeidsduurvermindering zijn niet opportuun voor de algemene concurrentiekracht van de Belgische ondernemingen. Dit amendement wil een garantie inbouwen dat arbeidsduurvermindering steeds kan worden getoetst aan de wenselijkheid én haalbaarheid binnen de onderneming.
Art. 50bis (nieuw)
Een hoofdstuk IXbis (nieuw) dat een artikel 50bis (nieuw) omvat invoegen, luidend als volgt :
« Hoofdstuk IXbis. Verlaging van de patronale bijdragen.
Art. 50bis. De Koning verlaagt de patronale sociale zekerheidsbijdragen op een termijn van maximaal vijf jaar, ten einde deze gelijk te schakelen met het gemiddelde van de patronale sociale zekerheidsbijdragen van de referentie-lidstaten.
Voor 1 juni 1999 dient de Koning reeds een aanzienlijke verlaging van de patronale sociale zekerheidsbijdragen door te voeren. »
Verantwoording
Dit amendement schrijft een doelstelling van het Toekomstcontract in deze volmachtwet in. Het amendement beoogt een verlaging van de patronale bijdragen tot het niveau van de referentie-lidstaten, Nederland, Frankrijk en Duitsland, op een termijn van maximaal 5 jaar.
Bovendien beantwoordt dit amendement aan een doelstelling die wordt verwoord in de toelichting van het ontwerp van wet tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Ook de termijn stemt overeen met de termijn zoals gestipuleerd in het Toekomstcontract en het ontwerp van wet tot modernisering van de sociale zekerheid.
Het tweede lid van dit amendement is er enerzijds op gericht dat de Koning de noodzakelijke verlaging van de patronale bijdragen niet te lang uitstelt. Anderzijds wil het amendement voorkomen dat deze verlaging van patronale bijdragen een doodgeboren kind wordt. Het zou al te gemakkelijk zijn om ambitieuze doelstellingen aan te kondigen en de uitvoering ervan door te schuiven naar een volgende regering. Daarom dient de regering in de loop van de huidige legislatuur haar verantwoordelijkheid op te nemen voor haar engagementen.
Een snelle gelijkschakeling van de sociale zekerheidsbijdragen met de referentie-lidstaten is daarenboven noodzakelijk om de concurrentiekracht van de Belgische bedrijven niet verder te laten verslechteren. Tevens zal dit een positief effect ressorteren voor de tewerkstelling.
Alhoewel dit voorgestelde amendement ook betrekking heeft op de kaderwet betreffende de modernisering van de sociale zekerheid, is het voornamelijk van toepassing op de kaderwet betreffende de werkgelegenheid. Een loonkostverlaging is immers een van de basiselementen waarop een geloofwaardig en effectief werkgelegenheidsbeleid geënt moet zijn.
Lisette NELIS-VAN LIEDEKERKE. Luc COENE. |
Art. 30
In paragraaf 1 van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. De woorden : « een netto-aangroei van het aantal werknemers ... overeenstemmende kwartaal van 1996 » vervangen door de woorden : « een netto-aangroei van het aantal werknemers uitgedrukt in voltijds equivalenten ten aanzien van het gemiddelde aantal werknemers, uitgedrukt in voltijds equivalenten, van het voorafgaandelijke jaar ».
Verantwoording
De vermindering van de R.S.Z. kan toegestaan worden voor reële bijkomende tewerkstelling en dus na een volumeverhoging. De jaarbasis geeft een betere spreiding van het effect.
B. In fine toevoegen : « , voor elk nieuw voltijds aangeworven werknemer. »
Verantwoording
De vermindering is ruim en te aanzienlijk indien men enkel deeltijdsen zou aanwerven.
C. De woorden : « Indien de vermindering van 37 500 frank hoger is dan het bedrag van de ... » vervangen door de woorden : « Voor een deeltijdse werknemer zal de vermindering verhoudingsgewijs de arbeidstijd berekend worden ».
Verantwoording
De deeltijdsen zullen verhoudingsgewijs recht geven op een vermindering van de R.S.Z.
Art. 46
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De uitzendarbeid wordt inderdaad terecht ingezet bij buitengewone vermeerdering van werk; de werkgever heeft zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van « tijdelijke vermeerdering van werk ».
De integratie en verdere kans op tewerkstelling wordt zo versterkt.
Art. 48
In de §§ 1 en 2, de woorden « 39 uur » vervangen door de woorden « 38 uur ».
Verantwoording
De arbeidsduurvermindering heeft maar zin als er een substantiële vermindering ingevoerd wordt. De compenserende aanwerving gebeurt slechts indien de productiviteitstoename de arbeidsduurvermindering niet kan compenseren. Met andere woorden de 39-uur zal door productiviteitsstijgingen gecompenseerd worden en niet door bijkomende tewerkstelling.
Vera DUA. Martine DARDENNE. |
Opschrift
Het opschrift vervangen als volgt :
« Wetsontwerp tot toekenning aan de Koning van bepaalde bijzondere machten op het stuk van de bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. »
Verantwoording
De Raad van State merkt in zijn advies op wat volgt : « Het ontwerp bevat een groot aantal machtigingen aan de Koning tot het nemen van maatregelen met een algemene normatieve draagwijdte. [...] Sommige van die bepalingen doen vragen rijzen in verband met de omvang en de draagwijdte van de maatregelen die de Koning op grond van die machtigingen in voorkomend geval kan nemen. »
Het is duidelijk dat de pseudo-kaderwet die door de Regering wordt voorgesteld, geen gewone opdrachtwet is, maar een bijzondere-machtenwet.
Bijgevolg moet het opschrift in overeenstemming worden gebracht met de normatieve inhoud van de tekst.
Art. 23
In § 2, tweede gedachtenstreepje, de woorden « om een kind op te voeden » vervangen door de woorden « om een eerste kind op te voeden ».
Verantwoording
Opmerking van de Raad van State.
Art. 24
In het eerste lid van § 2, « 50 % » vervangen door « 40 % ».
Verantwoording
Om de arbeidskosten niet nog te verzwaren, moet het aandeel van de ondernemingen in de financiering van de brugpensioenregeling worden verminderd.
Art. 24
In het tweede lid van § 2, « 33 % » vervangen door « 20 % ».
Verantwoording
Om de arbeidskosten niet nog te verzwaren en om het mogelijk te maken dat deze maatregel een echte stimulans tot het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen impliceert, moet het aandeel van de ondernemingen in de financiering van de brugpensioenregeling worden verminderd.
Art. 30
Paragraaf 2 aanvullen als volgt :
« Deze voorwaarden moeten gebaseerd zijn op de voorwaarden bepaald in C.A.O. nr. 60 voor de periode 1995-1996. »
Verantwoording
Uit de memorie van toelichting blijkt dat de voorwaarden waaraan de door artikel 30, § 1, bedoelde overeenkomsten ter bevordering van de werkgelegenheid moeten voldoen, op de voorwaarden bepaald in C.A.O. nr. 60 voor de periode 1995-96 moeten gebaseerd zijn. De Raad van State merkt op dat het de voorkeur verdient zo'n inperking van de bevoegdheid van de Koning in de tekst zelf van het ontwerp op te nemen.
Art. 40
De woorden « In artikel 11bis , derde lid, van de wet » vervangen door de woorden « In artikel 11bis, vierde lid, van de wet ».
Verantwoording
Opmerking van de Raad van State waarmee geen rekening werd gehouden.
Art. 42
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Aangezien het hoofdstuk « Annualisering » uiterlijk op 1 november 1997 in werking treedt, is het aangewezen de inwerkingtreding van bepalingen ter bevordering van de werkgelegenheid niet uit te stellen.
Art. 47bis (nieuw)
Een artikel 47bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 47bis. De Regering wordt ermee belast overleg met de sociale partners te organiseren ten einde deeltijdarbeid in de overheidssector toe te staan. »
Verantwoording
In het raam van de bevordering van de werkgelegenheid zal de overheidssector een niet onaanzienlijke rol gaan spelen in de sector van de deeltijdse arbeid. In dat vooruitzicht blijkt overleg met de sociale partners noodzakelijk alvorens enige beslissing wordt genomen.
Michel FORET. Pierre HAZETTE. Alain DESTEXHE. |