1-386/2

1-386/2

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

16 JULI 1996


Wetsontwerp tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen

(Titels I en II : artikelen 1 tot 22)


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Opschrift

Het opschrift van dit wetsontwerp vervangen als volgt :

« Wetsontwerp tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning en dit voor wat de bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen betreft ».

Verantwoording

In tegenstelling tot wat de regering beweert, betreft het wel degelijk een toekenning van bijzondere machten. Aan de hand van het advies van de Raad van State kan dit laatste overigens op een duidelijke wijze worden aangetoond.

Nr. 2 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Hoofdamendement)

Art. 2

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de Regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 3 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In dit artikel de woorden « referentielidstaten » telkens vervangen door het woord « referentielanden ».

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 4 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het eerste streepje, de woorden « Duitsland, Frankrijk en Nederland » vervangen door de woorden « de lidstaten van de Europese Unie exclusief België en Luxemburg ».

Verantwoording

Een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen is slechts ten volle mogelijk indien rekening wordt gehouden met de evolutie bij de meeste handelspartners. Duitsland, Frankrijk en Nederland mogen dan wel onze belangrijkste handelspartners zijn, ze zijn geenszins de enige. Ook ten overstaan van de andere handelspartners moet ons concurrentievermogen dus worden gevrijwaard.

Ideaal zou zijn dat de negentien belangrijkste handelspartners zouden worden opgenomen als referentielanden. Ten einde specifieke problemen die te maken hebben met het feit dat sommige van die landen behoren tot andere muntzones te voorkomen, wordt voorgesteld de landen die behoren tot de Europese Unie te nemen.

Nr. 5 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het eerste streepje, de woorden « Duitsland, Frankrijk en Nederland » vervangen door de woorden « de lidstaten van de Europese Unie exclusief België en Luxemburg, Verenigde Staten, Japan, Australië, Canada, Noorwegen en Zwitserland ».

Verantwoording

Ideaal zou zijn dat inzake het vrijwaren van het concurrentievermogen rekening wordt gehouden met de evolutie bij de meeste van onze belangrijkste handelspartners. In dit amendement wordt dan ook voorgesteld de meest ruime groep als referentielanden in deze titel op te nemen.

Nr. 6 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vierde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het eerste streepje, de woorden « Duitsland, Frankrijk en Nederland » vervangen door de woorden « Duitsland, Frankrijk, Nederland, Verenigd Koninkrijk, Italië, Verenigde Staten en Japan ».

Verantwoording

Het is inderdaad juist dat Duitsland, Nederland en Frankrijk de facto de landen zijn met dewelke België stabiele wisselkoersen en monetaire convergentie heeft.

Dit is echter niet volledig het juiste en zeker niet het enige criterium inzake de keuze van referentielanden, aangezien op deze manier een aantal andere landen die ook belangrijke concurrenten zijn (onder andere het Verenigd Koninkrijk, Italië, de Verenigde Staten en Japan) worden uitgesloten. Het concurrentievermogen moet ook ten aanzien van die landen worden beveiligd. Dit amendement, dat ertoe strekt de zeven belangrijkste handelspartners als referentielanden op te nemen, komt daaraan tegemoet.

Nr. 7 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vijfde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het eerste streepje, de woorden « Duitsland, Frankrijk en Nederland » vervangen door de woorden « Duitsland, Frankrijk, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Italië ».

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt Premier Dehaene dat onze loonvorming structureel dient te worden afgestemd op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Om deze visie van de Eerste minister beter tot zijn recht te laten komen, wordt voorgesteld om alvast ook Italië op te nemen als referentieland. De huidige invulling van artikel 2, eerste streep, is immers een te enge interpretatie van de visie van de Premier.

Aangezien het Verenigd Koninkrijk één van onze vijf belangrijkste handelspartners is, wordt voorgesteld om ook dat land op te nemen.

Nr. 8 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Zesde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het tweede streepje, de woorden « uitgedrukt in voltijdse equivalenten » doen vervallen.

Verantwoording

Gelet op de beschikbaarheid van de nodige basisstatistieken brengt de uitdrukking van de gemiddelde loonkost van de werknemer in voltijdse equivalenten haast onoverkomelijke technische problemen met zich mee. Ook de Centrale Raad voor het bedrijfsleven heeft in zijn advies over het wetsontwerp op deze problematiek gewezen. Men kan zich dus afvragen of het statistisch apparaat wel in staat zal zijn ter zake betrouwbare en kwalitatief hoogstaande gegevens te verschaffen.

Daarom wordt voorgesteld de vage term « voltijdse equivalenten » te schrappen.

Nr. 9 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Zevende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het tweede streepje van dit artikel, de woorden « en zo nodig gecorrigeerd voor veranderingen in de gemiddelde jaarlijkse conventionele arbeidsduur » doen vervallen.

Verantwoording

Gelet op de beschikbaarheid van de nodige basisstatistieken brengt de berekening van de correcties voor veranderingen in de gemiddelde jaarlijkse conventionele arbeidsduur haast onoverkomelijke technische problemen met zich mee. Ook de Centrale Raad voor het bedrijfsleven heeft in zijn advies over het wetsontwerp op deze problematiek gewezen. Men kan zich dus afvragen of het statistisch apparaat wel in staat zal zijn ter zake betrouwbare en kwalitatief hoogstaande gegevens te verschaffen.

Nr. 10 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Achtste subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het tweede streepje van dit artikel, tussen de woorden « jaarlijkse » en « arbeidsduur » het woord « conventionele » vervangen door het woord « werkelijke ».

Verantwoording

Het begrip conventionele arbeidsduur bestaat enkel op papier en is geen officiële term. Bovendien beantwoordt het begrip werkelijke arbeidsduur beter aan de realiteit aangezien op deze manier rekening wordt gehouden met de verschillen inzake overuren, vakantiedagen, conventionele arbeidsduur, absenteïsme...

Nr. 11 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Negende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het tweede streepje van dit artikel, tussen de woorden « uitgedrukt in » en « in België » de woorden « nationale munt » vervangen door de woorden « gemeenschappelijke munt ».

Verantwoording

Indien de loonkostontwikkeling wordt uitgedrukt in nationale munt wordt geen rekening gehouden met wisselkoerseffecten. Nochtans heeft de ontwikkeling van de effectieve wisselkoers een grote invloed op de loonkostontwikkeling en dus op het concurrentievermogen. Dat heeft het recente verleden, een periode waarin er tussen België, Nederland, Duitsland en in mindere mate Frankrijk ook reeds zogezegde stabiele wisselkoersen bestonden, genoegzaam bewezen. Om hiermee rekening te houden wordt voorgesteld de loonkostontwikkeling uit te drukken in gemeenschappelijke munt.

Nr. 12 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tiende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In de tweede zin van het tweede streepje van dit artikel, de woorden « en de vooruitzichten » schrappen.

Verantwoording

Het is toch absurd dat een wet die inzake concurrentievermogen preventief dient te werken beroep moet doen op vooruitzichten en dus schattingen. Daarbij zijn in het verleden deze schattingen meermaals te optimistisch gebleken. In plaats van schattingen dient men uit te gaan van spijkerharde gegevens.

Nr. 13 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Elfde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In de tweede zin van het tweede streepje van dit artikel, na de woorden « vooruitzichten van de O.E.S.O. » de woorden « en Eurostat » toevoegen.

Verantwoording

Het is absoluut noodzakelijk te beschikken over betrouwbare en onafhankelijke gegevens. Het kan dus geen kwaad ter zake beroep te doen op meer dan één instelling. Bovendien moet erop worden gewezen dat de Centrale Raad voor het bedrijfsleven in haar advies zelf voorstelt gebruik te maken van gegevens van de O.E.S.O en van Eurostat. Tot slot dient opgemerkt dat een instelling als de O.E.S.O. in feite enkel de gegevens, afkomstig van de lidstaten zelf, standaardiseert.

Nr. 14 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Twaalfde subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In de tweede zin van het derde streepje van dit artikel, de woorden « en van de O.E.S.O. » vervangen door « , van de O.E.S.O. en van Eurostat ».

Verantwoording

Het is absoluut noodzakelijk te beschikken over betrouwbare en onafhankelijke gegevens. Het kan dus geen kwaad ter zake beroep te doen op meer dan één instelling. Bovendien moet erop worden gewezen dat de Centrale Raad voor het bedrijfsleven in haar advies zelf voorstelt gebruik te maken van gegevens van de O.E.S.O en van Eurostat. Tot slot dient opgemerkt dat een instelling als de O.E.S.O. in feite enkel de gegevens, afkomstig van de lidstaten zelf, standaardiseert.

Nr. 15 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Dertiende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In dit artikel het vierde en vijfde streepje doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van een gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden. Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt, bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo éénduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou toch logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerharde vastgelegde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop worden gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkele positieve effecten hebben gehad op vlak van loonkost en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 16 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Veertiende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het zesde streepje van dit artikel, de woorden « alsook het aantal in voltijdse equivalenten » doen vervallen.

Verantwoording

Gelet op de beschikbaarheid van de nodige basisstatistieken brengt de berekening van de correcties voor veranderingen in de gemiddelde jaarlijkse conventionele arbeidsduur haast onoverkomelijke technische problemen met zich mee. Ook de Centrale Raad voor het bedrijfsleven heeft in zijn advies over het wetsontwerp op deze problematiek gewezen. Men kan zich dus afvragen of het statistisch apparaat wel in staat zal zijn ter zake betrouwbare en kwalitatief hoogstaande gegevens te verschaffen.

Nr. 17 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vijftiende subsidiair amendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het laatste streepje van dit artikel, de woorden « in de Nationale Arbeidsraad » doen vervallen.

Verantwoording

In de Nationale Arbeidsraad zetelen per definitie de representatieve organisaties die de werknemers en werkgevers vertegenwoordigen. De bepaling « in de Nationale Arbeidsraad » voegt dus niets nieuws aan de definitie van sociale gesprekspartners toe en is dus overbodig.

Nr. 18 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 3

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de Regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 19 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

In dit artikel, de woorden « referentie-lidstaten » telkens vervangen door « referentielanden » .

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners Lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 20 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

Paragraaf 1, van dit artikel, vervangen als volgt :

« § 1. De ontwikkeling van de werkgelegenheid en de loonkostontwikkeling worden uitgedrukt in evolutie-indices in vergelijking met 1989 en met wat verwacht wordt voor de komende twee jaar en met de toestand bij de referentielanden. »

Verantwoording

Door niet langer de loonkostenevolutie te meten vanaf een basisjaar (1987 in de wet van 6 januari 1989) wordt de misgroei uit een verder verleden niet langer gecorrigeerd. Daarom wordt voor een groot stuk teruggegrepen naar de bepaling zoals voorzien in artikel 1, § 2, van de wet van 6 januari 1989.

Met dien verstande evenwel dat geopteerd wordt voor 1989 als basisjaar. Het hanteren van 1987 als basisjaar moet immers worden vermeden aangezien op deze wijze de werkelijke toestand te optimistisch wordt voorgesteld.

Nr. 21 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

In § 1 van dit artikel, de woorden « van België » doen vervallen.

Verantwoording

Deze woorden zijn overbodig. Het spreekt vanzelf dat het hier gaat om referentielanden van België.

Nr. 22 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vierde subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

In § 1 van dit artikel, de woorden « en de vooruitzichten voor de komende twee jaar » doen vervallen.

Verantwoording

Het is de bedoeling van de nieuwe wet om de loonkostenontwikkeling op preventieve wijze af te stemmen op die bij de referentielanden. In de praktijk zal men hierin wellicht niet slagen aangezien gewerkt wordt met verwachtingen, dus met schattingen. Deze verwachtingen en schattingen zullen het resultaat zijn van een consensus tussen de sociale partners en zijn dus niet in de eerste plaats gebaseerd op objectieve gegevens.

Nr. 23 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vijfde subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

Paragraaf 2 vervangen als volgt :

« § 2. Het relatief belang van elk referentieland wordt bepaald volgens het model van het Internationaal Monetair Fonds betreffende de wereldhandel. »

Verantwoording

Bij de bepaling van de loonnorm krijgen de referentielanden een gewicht overeenkomstig het relatief belang van hun bruto binnenlands produkt in waarde, uigedrukt in gemeenschappelijke munt (Duitsland 55,5 pct., Frankrijk 35,4 pct. en Nederland 9,1 pct.). Deze berekeningswijze weerspiegelt echter niet het relatieve belang van die landen in onze buitenlandse handel (Duitsland 47,7 pct., Frankrijk 35,8 pct. en Nederland 16,5 pct.), wat wel min of meer het geval was bij de definitie zoals opgenomen in artikel 1, § 2 van de wet van 6 januari 1989.

Dit amendement heeft dus als doel de oorspronkelijke definitie over te nemen.

Nr. 24 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Zesde subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

Paragraaf 2 vervangen als volgt :

« § 2. Het relatief belang van elk referentieland wordt bepaald door de wegingscoëfficiënten toegepast door de Nationale Bank van België bij de berekening van de effectieve wisselkoersen. »

Verantwoording

Om elke discussie over de juiste berekeningswijze inzake de bepaling van het relatief belang van elk referentieland te vermijden, wordt voorgesteld de objectieve berekeningswijze van de Nationale Bank te gebruiken.

Nr. 25 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Zevende subsidiair amendement op amendement nr. 18)

Art. 3

In paragraaf 3, het woord « kan » vervangen door het woord « bepaalt » en de woorden « nader regelen » schrappen.

Verantwoording

Een Regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 26 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkosten;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostenbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de Regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 27 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 4

In dit artikel de woorden « referentie-Lid-Staten » telkens vervangen door het woord « referentielanden ».

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners Lid-Staten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 28 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 4

In § 1 van dit artikel, de woorden « de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad » vervangen door de woorden « de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, de Nationale Arbeidsraad en het Federaal Planbureau ».

Verantwoording

Het is wellicht niet overbodig om naast gegevens van de sociale partners zelf, tevens over een onafhankelijk rapport te beschikken van een onafhankelijke instelling zoals het Federaal Planbureau. Immers, zowel de Centrale Raad voor het bedrijfsleven als de Nationale Arbeidsraad bestaan hoofdzakelijk uit vertegenwoordigers van de sociale gesprekspartners. Net zoals in Nederland stelt de V.L.D. daarom voor een aparte instantie te betrekken bij het proces van loonvorming en loonmatiging. In Nederland is dat het Centraal Planbureau. In België kan dus het Federaal Planbureau perfect die rol op zich nemen.

Nr. 29 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 4

In § 2 van dit artikel, het woord « kan ... plegen » vervangen door het woord « pleegt » .

Verantwoording

Volgens de Eerste minister zijn de organisaties, de bewegingen en de groepen die het maatschappelijk middenveld vormen, een belangrijk aflossingspunt om tot een echt debat te komen.

In zijn Sleutelplan belijdt de Eerste minister dan ook ten volle zijn geloof in de overlegmethode. Niet met het Parlement, maar wel dus met het zogeheten middenveld ofwel de sociale partners.

In navolging van de Premier bevestigden de sociale partners en de Regering bijna sacraal « hun vertrouwen in de tradities van het sociale overleg om de problemen te voorkomen en op te lossen ».

Met dit amendement wil de V.L.D. de Regering en de sociale partners aan hun geloofsbelijdenis houden. Indien deze Regering en deze sociale partners het echt menen met het sociale overlegmodel dan moeten ze er maar gebruik van maken ook en dit duidelijk in de tekst van het wetsontwerp stellen.

Nr. 30 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vierde subsidiair amendement op amendement nr. 26)

Art. 4

Paragraaf 2 aanvullen met de volgende zin :

« Vooraleer dit overleg plaats kan vinden dient in het Parlement een grondig debat te worden gevoerd over het verslag zoals bedoeld in § 1 van dit artikel. De Regering dient bij dit overleg rekening te houden met de aanbevelingen en beslissingen zoals die door het Parlement worden geformuleerd. »

Verantwoording

Het is absoluut noodzakelijk dat het Parlement nader wordt betrokken bij het vrijwaren van het concurrentievermogen. De vertegenwoordigers van het volk hebben immers het recht ook hun zeg te hebben bij belangrijke thema's als concurrentiekracht, loonvorming en tewerkstelling.

Nr. 31 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 5

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkosten;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostenbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de Regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 32 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 31)

Art. 5

In de eerste zin van dit artikel, de woorden « referentie-lidstaten » vervangen door het woord « referentielanden » .

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners Lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 33 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidair amendement op amendement nr. 31)

Art. 5

In artikel 5, de eerste zin tot de woorden « ... over de maximale beschikbare marges » vervangen door volgende tekst : « Jaarlijks brengen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en het Federaal Planbureau, vóór 30 september, een gezamelijk verslag uit ».

Verantwoording

Het is wellicht niet overbodig om naast gegevens van de sociale partners zelf, tevens over een onafhankelijk rapport te beschikken van een onafhankelijke instelling zoals het Federaal Planbureau. Immers, zowel de Centrale Raad voor het bedrijfsleven als de Nationale Arbeidsraad bestaan hoofdzakelijk uit vertegenwoordigers van de sociale gesprekspartners. Net zoals in Nederland stelt de V.L.D. daarom voor een aparte instantie te betrekken bij het proces van loonvorming en loonmatiging. In Nederland is dat het Centraal Planbureau. In België kan dus het Federaal Planbureau perfect die rol op zich nemen.

Nr. 34 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 31)

Art. 5

In het tweede lid van dit artikel, de woorden « alsook aan de sociale gesprekspartners » schrappen.

Verantwoording

Het is nogal absurd wettelijk vast te leggen dat een rapport dat eigenlijk door de sociale partners zelf wordt opgesteld namelijk door de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, moet worden overgemaakt aan die sociale partners.

Nr. 35 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 6

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkosten;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft danook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 36 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 35)

Art. 6

In § 2, de woorden « referentie-lidstaten » vervangen door het woord « referentielanden ».

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 37 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 35)

Art. 6

In § 2 van dit artikel : A. in het eerste lid de woorden « maar bedraagt minimaal de indexering en de baremieke verhogingen » schrappen; B. het derde lid doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van en gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden.

Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo éénduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostenontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerhard vastgestelde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop wordt gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de Regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van de wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkel positief effect hebben gehad op vlak van loonkosten en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 38 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 35)

Art. 6

In § 2, tweede lid, de woorden « gedurende de twee voorgaande jaren » schrappen.

Verantwoording

Sinds 1987 heeft ons land een loonkostenhandicap opgebouwd die naar gelang het aantal referentielanden tussen de 7 tot 8 pct. bedraagt. Deze scheefgroei zal onvoldoende kunnen worden weggewerkt indien enkel rekening wordt gehouden met de loonkostenontwikkeling gedurende de twee voorgaande jaren.

Nr. 39 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkosten;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft danook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Inzake tewerkstelling blijft het simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een aantal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn inefficiëncy reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 40 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 39)

Art. 7

In § 1, van dit artikel de woorden « met als minimum de indexering en de baremieke verhogingen » doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van een gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden. Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo éénduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerhard vastgestelde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop wordt gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de Regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van de wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkel positief effect hebben gehad op vlak van loonkost en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 41 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 39)

Art. 7

In § 1 van dit artikel de woorden « kan ... vastleggen » vervangen door de woorden « legt ... vast » .

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 42 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 39)

Art. 7

In § 2 van dit artikel, het woord « kan » vervangen door « neemt » en het woord « nemen » doen vervallen.

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 43 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 8

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Inzake tewerkstelling ten slotte blijft het simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een aantal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 44 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 43)

Art. 8

In § 1, tweede zin, de woorden « met als minimum de indexering en de baremieke verhogingen » doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van en gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden. Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt, bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo éénduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerhard vastgestelde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop wordt gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van de wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkele positieve effecten hebben gehad op vlak van loonkost en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 45 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 43)

Art. 8

In § 1 van dit artikel de derde zin doen vervallen.

Verantwoording

Het valt moeilijk in te zien waarom wettelijk moet worden vastgelegd dat rekening moet worden gehouden met de in de sector geldende loonindexering en met de economische mogelijkheden van de sector. Het spreekt toch vanzelf dat in de onderhandelingen met deze elementen spontaan rekening gehouden zal worden.

Bovendien, zolang niet wordt gespecificeerd op welke wijze met deze gegevens rekening moet worden gehouden en welke instanties dienen te bepalen wat de economische mogelijkheden van een sector zijn, gaat het hier om een nietszeggende aanvulling.

Nr. 46 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 9

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Inzake tewerkstelling ten slotte blijft het simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een aantal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 47 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 46)

Art. 9

In § 3, tweede zin, van dit artikel, het woord « kan » vervangen door het woord « neemt » en het woord « nemen » doen vervallen.

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 48 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 46)

Art. 9

In § 3, tweede lid, de woorden « referentie-lidstaten » vervangen door het woord « referentielanden » .

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 49 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 46)

Art. 9

In § 3, tweede lid, het woord « drie » doen vervallen.

Verantwoording

Uit de definities in artikel 2 blijkt duidelijk het aantal landen die beschouwd worden als referentielanden. Het is dus niet nodig nogmaals dit aantal nader te specificeren. Dit gebeurt trouwens ook niet in de andere artikelen.

Nº 50 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 10

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In zijn Sleutelplan stelt de Eerste minister dat er een wettelijk kader moet worden vastgelegd dat onze loonvorming structureel afstemt op dat van de andere landen in de Europese Muntunie. Ons land kan zich immers geen afwijkende loonontwikkeling veroorloven. Zoniet verliest ons land zijn concurrentiekracht en gaan banen verloren. Het handhaven van het concurrentievermogen is dus een conditio sine qua non voor het behouden van de werkgelegenheid.

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft danook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie » zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat het voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Sommige sociale gesprekspartners, waaronder vooral de socialistische vakbond, stellen dan nog zonder blikken of blozen dat het met ons concurrentievermogen eigenlijk niet zo erg is gesteld. Bovendien wordt volgens het A.B.V.V. ons concurrentievermogen helemaal niet bedreigd door te hoge loonkosten, maar wel door het simpele feit dat de bedrijven in ons land geen goede produkten maken ! Een verlaging van de loonkosten of het instellen van een zekere vorm van loonmatiging wordt door deze vakbond dan ook met klem van de hand gewezen.

Toch krijgen de sociale partners, waaronder dus de socialistische vakbond, het eerste en het laatste woord in een wet die net het tegenovergestelde ­ namelijk vrijwaring van het concurrentievermogen en het instellen van een loonnorm ­ wil betrachten dan de doelstellingen van minstens één van die sociale partners.

In deze context begrijpt men ook des te beter de uitspraak van Premier Dehaene in zijn Sleutelplan dat de sociale partners zelf een aanpassing van de wet op het concurrentievermogen vragen. Het hoeft geen betoog dat zij dit enkel doen om hun belangen veilig te stellen, wetende dat de Regering maar al te graag op hun verzuchtingen zal ingaan. Hierbij dient opgemerkt dat Premier Dehaene het in zijn Sleutelplan fundamenteel oneens is met het A.B.V.V. als hij stelt dat een verlies aan concurrentiekracht tevens tot jobverlies leidt.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nº 51 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 50)

Art. 10

In het 2º van dit artikel, de woorden « in voltijdse equivalenten » doen vervallen.

Verantwoording

Gelet op de beschikbaarheid van de nodige basisstatistieken brengt de berekening van de correcties voor veranderingen in de gemiddelde jaarlijks conventionele arbeidsduur haast onoverkomenlijk technische problemen met zich. Ook de Centrale Raad voor het bedrijfsleven heeft in zijn advies over het wetsontwerp op deze problematiek gewezen. Men kan zich dus afvragen of het statistisch apparaat wel in staat zal zijn ter zake betrouwbare en kwalitatief hoogstaande gegevens te verschaffen.

Nr. 52 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 11

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 2.

Nr. 53 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 52)

Art. 11

In § 1 van dit artikel de woorden « referentie-lidstaten » vervangen door « referentielanden ».

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 54 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 12

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 2.

Nr. 55 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 13

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Bij het aantreden van deze Regering heeft zij de versterking van de werkgelegenheid en de aanzienlijke vermindering van de werkloosheid als eerste belangrijke doelstelling voorop gesteld.

Het regeerakkoord stelde dat een meerjarenplan voor werkgelegenheid de eerste opdracht voor de Regering zou worden.

Eind 1995 kwam er een meerjarenplan voor de werkgelegenheid, dat geen nieuwe maatregelen bevatte, maar een verderzetting van reeds bestaande maatregelen, die in het verleden aantoonden geen zoden aan de dijk te zetten.

Bij gebrek aan een beleidsdocument werden fluistergesprekken met de sociale partners aangeknoopt, die na moeizame en langdurige vergaderingen resulteerden in het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid, waarin tevens voor de zoveelste maal een nieuwe wet inzake het concurrentievermogen werd aangekondigd die meer preventief zou gaan werken dan de wet van 1989. Wat voorlag was echter een inhoudsloze gemeenschappelijke tekst, die voldoende vaag was, zodat alle participanten van het sociaal overleg er zich in konden terugvinden. De belangrijkste verdienste ervan was het akkoord om het akkoord, de redding van het sociaal overleg. Een andere constante met betrekking tot de onderhandelingen over het akkoord en met betrekking tot de inhoud ervan is dat het Parlement volledig buiten spel wordt gezet.

Tegen dit Toekomstcontract kwam heel wat weerstand uit de diverse sociale organisaties of onderdelen ervan :

­ het N.C.M.V. keurde morrend de tekst goed;

­ het V.B.O. had bedenkingen maar keurde de tekst toch goed, zonder de belangrijke bouwfederatie evenwel, die niet te spreken was over de nieuwe uitsluiting van de Maribel-voordelen inzake loonkost;

­ het A.C.V. keurde de tekst zeer nipt goed;

­ het Waalse A.B.V.V., en nadien het ganse A.B.V.V. verwierpen de tekst.

Deze afkeuring betekende het einde van het Toekomstcontract als dusdanig.

Nadat de Regering Dehaene II één jaar lang tijd heeft verloren en vruchteloos op zoek is gegaan naar een compromis via het sociaal overleg, oordeelt de Premier dat de Regering zelf het heft in handen moet nemen. Het resultaat is voorliggende kaderwet.

Uit het voorliggende wetsontwerp blijkt overduidelijk dat de Regering niet de moed zal hebben om structurele maatregelen te nemen. De bestaande loonkostenhandicap waarmee onze bedrijven te kampen hebben, blijft dan ook onverkort bestaan, met alle gevolgen van dien voor de verdere uitstoot van arbeid. Met betrekking tot de verlaging van de sociale bijdragen, die deze uitstoot zou kunnen afremmen, blijft men totaal in het vage. De concurrentiekracht wordt door voorliggend ontwerp onvoldoende beveiligd, laat staan op een preventieve wijze gevrijwaard. Immers, door niet langer gebruik te maken van een referentiejaar en door een minimum-marge bestaande uit de indexering en de baremieke verhogingen wettelijk vast te leggen en in deze wet te verankeren, kan van een preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen absoluut geen sprake zijn. Bovendien worden sommige begrippen derwijze gedefinieerd zodat geopteerd kan worden voor de gemakkelijkste weg. Zo ligt onze loonkostenhandicap ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners (het criterium in de wet van 1989) hoger dan ten overstaan van de drie belangrijkste. Indien men dus opnieuw gekozen zou hebben voor « de vijf » in plaats van « de drie », zou men inzake loonkostbeheersing een grotere inspanning moeten doen. Conclusie : ondanks enkele verbeteringen (het feit dat men rekening wil houden met de ontwikkeling in de volgende twee jaren is daar een voorbeeld van), valt te vrezen dat voorliggende kaderwet geen verbetering, maar een verslechtering inhoudt in vergelijking met de wet van 1989.

Inzake tewerkstelling ten slotte blijft het simpelweg bij het verlengen van bestaande maatregelen en het opleggen van een aantal maatregelen uit het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.

De situatie is vandaag dan ook absurd.

Deze kaderwet is de derde poging van de Regering om de werkgelegenheid te bevorderen in amper 6 maanden tijd. Voor de derde maal gaat het hier om een herhaling van het werkgelegenheidsbeleid uit het verleden, dat zijn ondoeltreffendheid reeds ten overvloede heeft bewezen. Bovendien gaat het om een beleid waar de sociale partners niet (meer) achterstaan.

De Regering heeft het lef om het argument van tijdsgebrek in te roepen, nadat zij 7 jaar getalmd heeft om de zaken aan te pakken. Tijdens de voorgaande jaren had zij bovendien een uitgebreidere democratische legitimatie dan na de jongste verkiezingen.

Om haar interne verdeeldheid en haar gebrek aan moed te camoufleren zet deze Regering het Parlement buiten spel, in een maatschappelijk debat dat iedereen aangaat. Zij doet dit op een ogenblik waarop alle pogingen om tot een akkoord te komen via sociaal overleg, waar het Parlement per definitie ook van uitgesloten is, zijn mislukt.

Nr. 56 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Eerste subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In dit artikel de woorden « referentie-lidstaten » telkens vervangen door « referentielanden » .

Verantwoording

De bedoeling moet zijn de concurrentiekracht te vrijwaren ten overstaan van de belangrijkste handelspartners. Dat deze handelspartners lidstaten zijn van één of andere organisatie of Unie heeft in deze geen fundamenteel belang. Daarom is het beter te spreken van referentielanden.

Nr. 57 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Tweede subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In § 1 van dit artikel, het woord « kan » vervangen door « legt » en het woord « opleggen » vervangen door het woord « op » .

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 58 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Derde subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In § 1 van dit artikel, de woorden « met als minimale loonkostontwikkeling de indexering en de baremieke verhogingen » doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden.

Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt, bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo eenduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerhard vastgestelde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop worden gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke verhogingen) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de Regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van de wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkel positief effect hebben gehad op vlak van loonkost en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 59 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vierde subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In § 2 van dit artikel, het woord « kan » vervangen door het woord « legt » en het woord « opleggen » vervangen door het woord « op ».

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 60 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Vijfde subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In § 2 van dit artikel, het tweede lid doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van een gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden.

Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt, bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo eenduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt.

Bovendien wordt een eventuele neerwaartse correctie ­ die kan worden toegepast wanneer de loonkostontwikkeling in ons land hoger ligt dan in de referentielanden ­ begrensd door de spijkerhard vastgestelde minimum-marge, zodat de kans bestaat dat een overschrijding niet volledig wordt gecorrigeerd.

Tot slot moet erop worden gewezen dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de minimum-marge (index + baremieke verhogingen) boven de maximum-marge ligt. In dat geval voorziet het wetsontwerp echter geen correctie. Wel kan de Regering de maatregelen nemen die voorzien zijn in hoofdstuk IV van de wet van 1989, maar die tot nu toe ­ dat is ondertussen overduidelijk geworden ­ geen enkel positief effect hebben gehad op vlak van loonkost en concurrentiekracht.

Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

Nr. 61 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Zesde subsidiair amendement op amendement nr. 55)

Art. 13

In § 3, tweede lid, van dit artikel, het woord « drie » schrappen.

Verantwoording

Uit de definities in artikel 2 blijkt duidelijk het aantal landen die beschouwd worden als referentielanden. Het is dus niet nodig nogmaals dit aantal nader te specificeren. Dit gebeurt trouwens ook niet in de andere artikelen.

Nr. 62 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Hoofdamendement)

Art. 14

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 2.

Nr. 63 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 62)

Art. 14

In § 1 van dit artikel, het woord « kan » vervangen door « neemt » en het woord « nemen » schrappen.

Verantwoording

Een regering die volmachten vraagt, vraagt ze om ze effectief ook te gebruiken. De V.L.D. vindt dan ook dat dat duidelijk in de teksten tot uiting moet komen.

Nr. 64 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 15

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit artikel is overbodig. Het spreekt toch vanzelf dat deze titel enkel van toepassing zal zijn op de interprofessionele akkoorden die in de toekomst zullen worden afgesloten en dus niet op het akkoord 1995-1996.

Voor het overige herhaalt de V.L.D. haar standpunt zoals verwoord in de eerdere amendementen die tot doel hebben de artikelen van deze kaderwet te schrappen.

Nr. 65 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 16

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen zijn de loonkosten in ons land vrijwel continu sterker gestegen dan bij onze belangrijkste handelspartners.

Als gevolg van deze ontsporing van het looncriterium adviseerden de sociale partners in maart 1993 eensluidend dat het concurrentievermogen werd bedreigd. Het uiteindelijke resultaat was het zogenaamde Globaal Plan dat onder meer voorzag in de invoering van een gezondheidsindex en in een bevriezing van de reële lonen in 1995 en 1996. Vanaf 1997 moet de nieuwe wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen nieuwe loonkostontsporingen voorkomen.

De vraag moet worden gesteld of dit mogelijk is indien de minimale loonstijging reeds op voorhand wettelijk wordt gegarandeerd, los van de evolutie in de referentielanden. Deze minimale loonstijging waar dus absoluut niet aan kan worden geraakt, bestaat steeds uit de automatische indexering en de baremieke verhogingen. De maximale loonmarge van haar kant ligt niet zo eenduidig vast aangezien ze wordt bepaald via een omslachtige procedure die de sociale partners heel wat ruimte laat en aangezien de maximale loonmarge gebaseerd is op een dubbele referentie.

Het zou toch logisch zijn dat in een wet die de pretentie heeft de loonkosten in de hand te houden de maximale loonstijging spijkerhard zou worden vastgelegd in plaats van het omgekeerde zoals nu gebeurt. Het wettelijk vastleggen van een minimale loonstijging (index + baremieke verhogingen) hoort dus niet thuis in een wet die tot doel heeft de loonkosten onder controle te houden.

In die zin moet dus ook artikel 16, dat bepaalt wat moet worden verstaan onder baremieke verhogingen, worden geschrapt.

Nr. 66 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 17

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 2.

Nr. 67 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 66)

Art. 17

Paragraaf 2 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 2. Over de besluiten bedoeld in § 1 wordt binnen de 3 maanden na de bekendmaking ervan bij de Kamer van volksvertegenwoordigers verslag uitgebracht. Deze besluiten zijn opgeheven indien zij niet binnen 5 maanden na de bekendmaking ervan door de wet zijn bekrachtigd. »

Verantwoording

Het ontwerp delegeert bevoegdheden voor onbepaalde duur, namelijk telkens als er in de toekomst bepaalde akkoorden tot stand komen. Voor de toepassing van artikel 14 is zelfs dergelijke voorwaarde niet gesteld !

De enige parlementaire controle, buiten de politieke verantwoordelijkheid van de Regering, zou volgens het ontwerp liggen in een bekrachtiging uiterlijk op het einde van de zevende maand volgend op de datum van inwerkingtreding van de bewuste besluiten.

Deze ontworpen vorm van controle is zeer rudimentair en laattijdig : welk beeld krijgt de Kamer van volksvertegenwoordigers van het geheel van de genomen maatregelen ? Hoeveel tijd ligt er niet tussen de bekendmaking van de besluiten en de inwerkingtreding ervan ?

Een besluit kan op een bepaalde datum worden genomen, maanden later worden bekendgemaakt en nog maanden later in werking treden. De (weigering tot) bekrachtiging is dan voorbijgestreefd.

Het amendement opteert voor een even effectieve als duidelijke vorm van parlementaire controle : binnen 3 maanden na de bekendmaking ervan dient de Regering een verslag in van de door haar genomen besluiten, waarna binnen twee maanden bekrachting moet volgen.

Nr. 68 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 18

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wijziging aan de wet van 6 januari 1989 is overbodig in het licht van het standpunt van de V.L.D. zoals verwoord in de amendementen tot schrapping van de artikelen van deze kaderwet.

Nr. 69 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiaire amendement op amendement nr. 68)

Art. 18

In dit artikel het woord « kan » vervangen door « formuleert » en het woord « formuleren » schrappen.

Verantwoording

Volgens de Eerste minister zijn de organisaties, de bewegingen en de groepen die het maatschappelijk middenveld vormen, een belangrijk aflossingspunt om tot een echt debat te komen.

In zijn Sleutelplan belijdt de Eerste minister dan ook ten volle zijn geloof in de overlegmethode. Niet met het Parlement, maar wel dus met het zogeheten middenveld ofwel de sociale partners.

In navolging van de Premier bevestigden de sociale partners én de Regering bijna sacraal « hun vertrouwen in de tradities van het sociale overleg om de problemen te voorkomen en op te lossen ».

Met dit amendement wil de V.L.D. de Regering en de sociale partners aan hun geloofsbelijdenis houden. Indien deze Regering en deze sociale partners het echt menen met het sociale overlegmodel dan moeten ze er maar gebruik van maken ook en dit duidelijk in de tekst van het wetsontwerp stellen.

De Hoge Raad voor de werkgelegenheid, die is samengesteld uit de sociale partners, moet dan ook worden verplicht aanbevelingen te formuleren.

Nr. 70 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 19

Dit artikel aanvullen als volgt :

« en het woord « beperkt » vervangen door het woord « drastisch. »

Verantwoording

In vergelijking met onze belangrijkste handelspartners heeft België sinds 1987 een loonkostenhandicap opgebouwd die 7,5 pct bedraagt ten overstaan van de vijf belangrijkste handelspartners. Het is duidelijk dat het wegwerken van de loonkostenhandicap onmiddellijk een inspanning vereist van 140 miljard frank onder de vorm van een drastische daling van de sociale bijdragen en lasten. De hoge patronale bijdragen zullen dus vandaag nog moeten worden aangepakt. Anders zal onze loonkostenhandicap onze concurrentiepositie blijven aantasten, waardoor deze wet zijn doel volkomen voorbijschiet.

Bovendien moet erop worden gewezen, en dit artikel is daar de neerslag van, dat in het kader van Maribel werd beslist de voordelen ervan uit te breiden tot alle sectoren die behoren tot de landbouw, de be- en verwerkende nijverheid en het vervoer.

Aldus werd tegemoetgekomen aan de bezwaren van de Europese Commissie dat de Maribel-operatie enkel ten goede komt aan de sectoren die blootgesteld zijn aan internationale concurrentie. Evenwel werd de bestaande budgettaire enveloppe van 15 miljard frank niet verhoogd. Dit betekent dus concreet dat de bestaande enveloppe over een groter aantal ondernemingen zal worden verdeeld zodat het voordeel per onderneming een flink stuk lager zal liggen.

Exportgerichte ondernemingen zullen dus een veel lagere lastenvermindering toegekend krijgen dan voorheen, waardoor hun loonkosten in vergelijking met de situatie onder Maribel-bis en Maribel-ter zullen toenemen.

Om al deze redenen is het dringend nodig niet een beperkte maar wel een drastische vermindering van de bijdragen van de werkgevers tot stand te brengen. Het kan de werkgelegenheid alleen maar ten goede komen.

Nr. 71 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 70)

Art. 19

In dit artikel, tussen de woorden « internationale concurrentie » en het woord « geschrapt » de woorden « en het woord « beperkt » » invoegen.

Verantwoording

De mate waarin men de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid verlaagt, hangt af van de concrete situatie. Indien de loonkostenhandicap dramatische proporties aanneemt, is ter vrijwaring van het concurrentievermogen een meer dan beperkte verlaging nodig. Het kan toch niet zijn dat men op dat moment moet vaststellen dat men aan handen en voeten gebonden is. Vandaar dat wordt voorgesteld om in artikel 10, § 1, 4º, van de wet van 6 januari 1989 het woord beperkt eveneens te schrappen.

Nr. 72 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 20

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze technische aanpassing aan de wet van 6 januari 1989 is overbodig in het licht van het standpunt van de V.L.D. zoals verwoord in de amendementen tot schrapping van de artikelen van deze kaderwet.

Nr. 73 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 21

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Deze wijzigingen aan de wet van 6 janauri 1989 zijn overbodig in het licht van het standpunt van de V.L.D. zoals verwoord in de amendementen tot schrapping van de artikelen van deze kaderwet.

Nr. 74 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 22

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De normale termijnen inzake inwerkingtreding dienen van toepassing te zijn. De bepaling dat de datum van de inwerkingtreding wordt vastgelegd door de Koning is bijgevolg overbodig.

Luc COENE.
Leo GOOVAERTS.

Nr. 75 VAN DE HEREN HATRY C.S.

Opschrift

Het opschrift van het ontwerp vervangen als volgt :

« Wetsontwerp tot toekenning aan de Koning van bepaalde bijzondere machten op het stuk van de bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. »

Verantwoording

De Raad van State merkt in zijn advies op wat volgt : « Het ontwerp bevat een groot aantal machtigingen aan de Koning tot het nemen van maatregelen met een algemene normatieve draagwijdte. [...] Sommige van die bepalingen doen vragen rijzen in verband met de omvang en de draagwijdte van de maatregelen die de Koning op grond van die machtigingen in voorkomend geval kan nemen ».

Het is duidelijk dat de pseudo-kaderwet die door de regering wordt voorgesteld, geen gewone opdrachtwet is, maar een bijzondere-machtenwet.

Bijgevolg moet het opschrift in overeenstemming worden gebracht met de normatieve inhoud van de tekst.

Nr. 76 VAN DE HEREN HATRY C.S.

Artikel 1

In dit artikel de woorden « in artikel 78 » vervangen door de woorden « in de artikelen 77 en 78 » .

Verantwoording

Zoals de Raad van State in zijn voorafgaand advies heeft opgemerkt, kan de Koning met de buitengewoon ruime bevoegdheden die het ontwerp hem opdraagt, maatregelen treffen die betrekking hebben op de aangelegenheden vermeld in artikel 77 van de Grondwet.

Het is natuurlijk zo dat de Regering als reactie op dit advies bevestigt dat de Koning alleen gemachtigd wordt besluiten vast te stellen die uitsluitend betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en op die manier de aan de Koning verleende machtiging beperkt. Met deze formele belofte kunnen wij echter geen genoegen nemen omdat ze in de praktijk geen enkele waarborg biedt. Immers, over de vraag welke aangelegenheden onder de toepassing vallen van de artikelen 77 of 78 van de Grondwet bestaat er thans nog geen vaste jurisprudentie. Zowel in de Kamer als in de Senaat komt het op gezette tijden tot discussies over het volledig of optioneel bicamerisme van bepalingen waarover die assemblées zich moeten uitspreken.

Ofschoon de federale wetgevende assemblées in dezen nog niet tot een coherent standpunt zijn gekomen en het overlegcomité er nog niet in geslaagd is dit probleem op te lossen, toch is het ondenkbaar de Regering te belasten met de taak te bepalen wat al dan niet valt onder artikel 77 en 78 van de Grondwet.

Op één uitzondering na heeft de Regering steeds geweigerd zich neer te leggen bij het advies van de Raad van State op dit punt. Daar komt nog bij dat de Regering geen enkele gelegenheid heeft laten voorbijgaan om zichzelf tegen te spreken met zijn eigen juridische redeneringen.

Het is dus uiterst gevaarlijk de Regering ermee te belasten uit te maken welke aangelegenheden al dan niet onder artikel 77 of 78 van de Grondwet vallen omdat aldus een jurisprudentie kan ontstaan die de Wetgevende Kamers voor de toekomst bindt.

De artikelen van dit ontwerp zijn zo ruim en onnauwkeurig opgevat dat elk artikel a priori een aangelegenheid kan regelen die valt onder de artikelen 77 of 78 van de Grondwet.

Voor deze wet moet men dus de enig mogelijke wetgevende procedure van artikel 77 van de Grondwet toepassen, te weten het klassiek integraal bicamerisme. De Raad van State zegt hierover : « Er kan immers niet worden aangenomen dat de Koning een aangelegenheid kan regelen die tot de gezamenlijke bevoegdheid van de Wetgevende Kamers behoort, als de Senaat Hem daartoe niet vooraf, samen met de Kamer, heeft gemachtigd.

Vanuit een grondwettelijk oogpunt volstaat het niet dat de besluiten achteraf door de Kamer en de Senaat worden bekrachtigd. Zelfs in geval van twijfel is het aangewezen het voorliggend ontwerp te beschouwen als betrekking hebbend op een of meer van de in artikel 77 van de Grondwet vermelde aangelegenheden (...). Daarom wordt voorgesteld dit ontwerp door beide Wetgevende Kamers te laten aannemen. »

De bekrachtigingswetten volgen daarentegen de wetgevende procedure die geldt voor de aangelegenheden behandeld in de bijzondere-machtenbesluiten : ofwel artikel 77, ofwel 78 van de Grondwet.

Nr. 77 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 4

In § 1, eerste lid, van dit artikel de laatste zin aanvullen met de woorden : « in het loon- en werkgelegenheidsbeleid » .

Verantwoording

Zoals de tekst nu geredigeerd is, weet men niet goed waar de verbeteringen moeten worden aangebracht. Men kan natuurlijk veronderstellen dat het gaat om maatregelen ter verbetering van het loon- en werkgelegenheidsbeleid. Het is evenwel beter dat uitdrukkelijk te vermelden.

Nr. 78 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 4

Paragraaf 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De paragraaf bevat geen rechtsregel en past dus niet in een wettekst.

Nr. 79 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 5

In het eerste lid, eerste zin, de woorden « een technisch verslag uit over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling » vervangen door de woorden « een technisch verslag uit over de maximale beschikbare groeifactoren voor de loonkostenontwikkeling » .

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 80 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 6

In § 1, de woorden « de maximale marge » vervangen door de woorden « de maximale groeifactor ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 81 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 6

In § 2, eerste lid, de woorden « De maximale marge » vervangen door de woorden « De maximale groeifactor ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 82 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 6

In § 2, het tweede lid vervangen als volgt :

« Wanneer blijkt dat de loonkostenontwikkeling in België tijdens de voorgaande twee jaren hoger is dan die in de referentielidstaten, kan de marge, bedoeld in § 1, worden herleid ten belope van het verschil in loonkosten tussen de vorige op grond van § 1 vooropgestelde marge en de effectieve loonkostenontwikkeling. »

Verantwoording

De Raad van State stelt deze formulering voor.

Nr. 83 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 6

In § 2, tweede en derde lid, de woorden « de marge » telkens vervangen door de woorden « de groeifactor ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 84 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 6

In § 4, de woorden « de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling » vervangen door de woorden « de maximale groeifactor voor de loonkostenontwikkeling ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 85 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 7

In § 1, tussen de woorden « kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit » en de woorden « de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling » de woorden « en na voorlegging van een gemotiveerde verklaring, die stelt dat het concurrentievermogen wordt bedreigd of dat de werkgelegenheid met dringende maatregelen moet worden bevorderd, aan het Parlement met het oog op de goedkeuring ervan, » invoegen.

Verantwoording

Ingevolge de opheffing van artikel 8 van de wet van 6 januari 1989 wordt jammer genoeg komaf gemaakt met de rol van het Parlement. Op grond van dat artikel 8 moet het Parlement een gemotiveerde verklaring goedkeuren en de Regering aldus machtigen om via bijzondere-machtenbesluiten te reageren op de situatie.

Het is onaanvaardbaar dat het Parlement er met de voorliggende wettekst a priori mee zou instemmen zijn wetgevende bevoegdheden af te staan aan de uitvoerende macht, ook al omdat zulks zou gebeuren voor onbepaalde tijd, van zodra deze wet zal zijn goedgekeurd; in de toekomst, op het tijdstip dat de uitvoerende macht dat wenst, zal evenmin nog een bijzondere machtiging zijn vereist.

Als dit amendement niet wordt aangenomen, wordt voor onbepaalde tijd eigenlijk een permanente bijzondere-machtenregeling ingesteld.

Nr. 86 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 7

In § 1, de woorden « de maximale marge » vervangen door de woorden « de maximale groeifactor ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 87 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 7

In § 2, de woorden « Bij gebreke van een interprofessioneel akkoord over de werkgelegenheid » vervangen door de woorden « Als binnen de bij de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, bepaalde termijnen geen centraal akkoord over de werkgelegenheid kan worden bereikt ».

Verantwoording

De Raad van State heeft aangestipt dat de tekst niet expliciet bepaalt binnen welke termijn het akkoord moet worden bereikt.

Nr. 88 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 7

In § 2, eerste lid, van dit artikel de woorden « onder andere met betrekking tot » vervangen door de woorden « op de volgende gebieden ».

Verantwoording

In zijn voorafgaand advies herinnert de Raad van State eraan dat een van de voorwaarden waaraan een machtigingswet moet voldoen de zo volledig en nauwkeurig mogelijke afbakening is van de aangelegenheden waarvoor de machtiging wordt verleend.

Het is duidelijk dat het gebruik van de woorden « onder andere » geenszins beantwoordt aan het nauwkeurigheidscriterium waarover de Raad van State het heeft. Het is derhalve wenselijk die vage bewoordingen te schrappen en de gebieden waarop de machtiging slaat, te beperken tot wat essentieel en nodig is om de doelstelling te bereiken.

Nr. 89 VAN DE HEER HATRY EN C.S.

Art. 8

In § 1, de tweede zin vervangen als volgt :

« De groeifactor van de loonkostenontwikkeling heeft als plafond het in de artikelen 6 en 7 bedoelde peil en als minimum de indexering en de weddeschaalverhogingen ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 90 VAN DE HEER HATRY EN C.S.

Art. 9

In § 1, eerste lid, de woorden « bedoelde marge voor de loonkostenontwikkeling » vervangen door de woorden « bedoelde groeifactor voor de loonkostenontwikkeling ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 91 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 9

Het tweede lid van § 1 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het basisbedrag van de administratieve geldboete wordt in het ontwerp niet duidelijk bepaald. Boeten zijn volgens de adviezen van de Raad van State slechts wettelijk aanvaardbaar en rechtmatig wanneer de bedragen ervan beperkt zijn. Is dat niet het geval, dan gaat het om straffen die alleen door de rechtbanken kunnen worden opgelegd.

Daar het basisbedrag van de boete niet in de wettekst zelf is bepaald, kan niet bevestigd worden dat die boete voldoende beperkt zal blijven en zal beantwoorden aan de vereisten geformuleerd door de Raad van State.

In die omstandigheden is het beter de ontwerp-tekst te schrappen.

Nr. 92 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 9

Het laatste lid van § 3 doen vervallen.

Verantwoording

Daar het laatste lid van artikel 9 slechts een bedoeling van de Regering weergeeft, past deze bepaling niet in het ontwerp.

Nr. 93 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 9

In § 1, tweede lid, de woorden « de marge » vervangen door de woorden « de groeifactor ».

Verantwoording

De Raad van State heeft erop gewezen dat het begrip « maximale marge » niet past in deze context. Het woord « marge » dient te worden vervangen door het begrip « groeifactor ».

Nr. 94 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 12

In § 2, tweede lid, de woorden « vóór 31 december van het eerste jaar » vervangen door de woorden « vóór 31 maart van het tweede jaar » .

Verantwoording

De ervaring leert ons dat haast en spoed hier zelden goed is. De wet moet de sociale partners meer tijd voor overleg toemeten dan nu in dit ontwerp het geval is, zodat bij voorkeur een op consensus berustend akkoord kan worden bereikt.

Nr. 95 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 14

Paragraaf 1 van dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« De in het vorige lid bedoelde matigingsmaatregelen mogen het resultaat van de maatregelen die genomen worden op het gebied van de loonkostenontwikkeling, niet overtreffen. »

Verantwoording

Het amendement heeft tot doel ervoor te zorgen dat de zelfstandigen en de beoefenaars van vrije beroepen geen grotere loonmatiging opgelegd wordt dan de loontrekkenden.

Nr. 96 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 17

Dit artikel aanvullen met een § 4, luidende :

« § 4. De in § 1 bedoelde besluiten worden acht dagen vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad meegedeeld aan de voorzittres van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. »

Verantwoording

Voor de koninklijke besluiten die genomen worden ter uitvoering van de wet op het concurrentievermogen moet dezelfde procedure gevolgd worden als voor de koninklijke besluiten die genomen worden in het kader van de wet tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie (artikel 5). Die termijn van 8 dagen moet het Parlement in staat stellen kennis te nemen van de bijzondere-machtenbesluiten.

Nr. 97 VAN DE HEER HATRY C.S.

Art. 18

In dit artikel de woorden « kan aanbevelingen formuleren » vervangen door de woorden « formuleert aanbevelingen ».

Verantwoording

Het facultatief element in deze formulering bagatelliseert de rol die de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid kan spelen.

Nr. 98 VAN DE HEER HATRY EN C.S.

Art. 21

De woorden « De hoofdstukken I en II » vervangen door de woorden « De hoofdstukken I, II en III ».

Verantwoording

Wij zien niet in waarom de procedure in geval van buitengewone omstandigheden, zoals bepaald bij artikel 9 (hoofdstuk III) van de wet van 6 januari 1989 wordt behouden, terwijl de situatie die ermee overeenstemt, met name een « drastische wijziging van de wisselkoersen » die een invloed heeft op de Belgische concurrentiepositie ten opzichte van de belangrijkste handelspartners, zich niet meer kan voordoen zodra de eenheidsmunt wordt ingevoerd, wat niet lang meer op zich zal laten wachten.

Nr. 99 VAN DE HEER HATRY EN C.S.

Art. 21

Dit artikel vervangen door wat volgt : « Met uitzondering van artikel 7 worden de hoofdstukken I en II van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen opgeheven ».

Verantwoording

De Raad van State wijst erop dat die bepaling, die verklaart wat de wet van 1989 onder « sociale gesprekspartners » verstaat, van opheffing moet worden uitgezonderd.

Nr. 100 VAN DE HEER HATRY EN C.S.

Art. 22

Dit artikel aanvullen met de volgende zin : « Deze titel kan in elk geval niet in werking treden alvorens de wet bepaalt wat onder « winstdeelnemingen » zoals bedoeld in artikel 10 moet worden verstaan. »

Verantwoording

In zijn opmerkingen bij artikel 2 oordeelt de Raad van State dat het begrip « winstdeelnemingen » vervolledigd dient te worden en dat de wet waarnaar in deze definitie wordt verwezen, uiterlijk gelijktijdig met het aan de Raad voorgelegde voorontwerp moet worden bekrachtigd en afgekondigd.

Paul HATRY.
Michel FORET.
Jean BOCK.

Nr. 101 VAN DE HEER COVELIERS C.S.

Artikel 1bis (nieuw)

In titel I een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ Het grondwettelijk recht, toegekend aan vijftien senatoren, zoals omschreven in artikel 78, tweede lid, van de Grondwet blijft onverkort bestaan. »

Verantwoording

Artikel 105 van de Grondwet bepaalt dat de Koning, c.q. de uitvoerende macht, geen andere macht heeft dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekent.

De Kamer van volksvertegenwoordigers geeft aan de Koning een aantal volmachten; dit kan echter geen afbreuk doen aan om het even welk grondwettelijk recht.

Zelfs indien de Senaat, na evocatie, conform artikel 78 van de Grondwet, meent dat de tekst, zoals door de Kamer aangenomen, niet dient geamendeerd te worden, dan nog blijft het grondwettelijk bepaald evocatierecht bestaan. Een andere zienswijze zou inhouden dat de Senaat met een gewone meerderheid een grondwettelijk recht zou kunnen afschaffen, quod non !

De jongste grondwetswijziging heeft naast de Senaat als dusdanig, met andere woorden de meerderheid van de Hoge Vergadering, een nieuwe entiteit erkend en voorzien van grondwettelijke rechten, nl. : vijftien senatoren.

Het argument, geput uit artikel 159 van de Grondwet, als zouden de besluiten genomen ter uitvoering van een bijzondere machtenwet enkel verordenende handelingen zijn, is irrelevant. Immers indien deze stelling juist zou zijn, dan is een bijzondere wet niet nodig daar de uitvoerende macht deze verordenende bevoegdheid steeds bezit.

Aangezien de besluiten genomen in het kader van de bijzondere volmachten vroegere besluiten en wetten kunnen wijzigen, dienen zij beschouwd te worden als wetgevende daden, het zijn als het ware wetsontwerpen waaraan de Kamer reeds bij voorbaat zijn goedkeuring hecht.

Deze besluiten komen in de plaats van de ontwerpen behandeld in artikel 78, eerste lid, van de Grondwet.

De benaming van deze teksten kan geen afbreuk doen aan het grondwettelijk recht tot evocatie toegekend aan 15 senatoren.

Het is evident dat de Senaat het latere ontwerp tot bekrachtiging van de besluiten kan evoceren, conform artikel 78 van de Grondwet; ook dit doet echter geen afbreuk aan de hierboven geformuleerde stelling.

Immers een latere bekrachtiging neemt niet weg dat deze teksten, zij het tijdelijk, de functie van een wet omvatten; nu is het precies de essentie van het grondwettelijk systeem dat een wet, in de materies bedoeld in artikel 78, slechts tot stand kan komen mits eerbiediging van de Grondwet met inbegrip van artikel 78, tweede lid, van de Grondwet.

De grondwettelijke structuren, gecreëerd door de jongste institutionele hervormingen, eisen dat de Koning, c.q. de uitvoerende macht, ieder ontwerp aan het evocatierecht van 15 senatoren onderwerpt.

Het amendement vindt dan ook zijn rechtvaardiging in een grondwettelijke basis.

Hugo COVELIERS.
Luc COENE.
Leo GOOVAERTS.
Jacques DEVOLDER.
Lisette NELIS-VAN LIEDEKERKE.

Nr. 102 VAN DE HEER HATRY

Art. 10

Het 1º van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In het voorontwerp dat aan de Raad van State werd voorgelegd, vermeldde artikel 2 uitdrukkelijk de « winstdeelnemingen » en wees erop dat die gedefinieerd zouden worden in de wet van... (dit wil zeggen in een toekomstige wet).

In zijn advies merkt de Raad van State op, dat de wet waarnaar in deze definitie wordt verwezen, uiterlijk gelijktijdig met het voorontwerp moet worden bekrachtigd en afgekondigd.

Als gevolg van dit advies heeft de Regering in de uiteindelijke versie van het wetsontwerp dat bij de Kamer werd ingediend, in artikel 2 elke verwijzing naar winstdeelnemingen geschrapt, omdat daarvan bij de huidige stand van zaken geen definitie kan worden gegeven aangezien de afzonderlijke wet die dat moet doen, nog steeds niet tot stand is gekomen en niet afgekondigd kan worden samen met dit ontwerp.

Het heeft bijgevolg geen zin meer te verwijzen naar de winstdeelnemingen in artikel 10 omdat het om een begrip gaat waarvan men thans juridisch de inhoud niet kan bepalen.

Nr. 103 VAN DE HEER HATRY

Art. 2

In het tweede streepje van dit artikel tussen de woorden « gecorrigeerd door » en het woord « veranderingen » invoegen de woorden « oorspronkelijke verschillen en ».

Verantwoording

Het is van wezenlijk belang dat er rekening wordt gehouden met de verschillen die op het gebied van de arbeidsduur nu reeds bestaan tussen België en andere landen. België is een van de landen met een korte arbeidsduur. De landen met een langere arbeidsduur beschikken vanzelfsprekend over een « manoeuvreerruimte » die België niet heeft. Met die afwijkende toestand moet van bij de aanvang rekening worden gehouden.

Paul HATRY.

Nr. 104 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ § 1. De ontwikkeling van de werkgelegenheid en de loonkostenontwikkeling worden uitgedrukt in procentuele groeivoeten. Deze groeivoeten worden berekend voor de twee voorgaande jaren en zijn de vooruitzichten voor de komende twee jaar. Deze groeivoeten worden eveneens berekend voor de referentielidstaten.

§ 2. Voor de berekening van de gezamelijke ontwikkeling in de referentielidstaten wordt het relatief belang van elke referentielidstaat voor ieder jaar bepaald door het gewicht van het bruto binnenlands produkt in waarde van dat land in het totale bruto binnenlands produkt van alle referentielidstaten samen, uitgedrukt in gemeenschappelijke munt.

§ 3. De Koning kan, na advies van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, bij in Ministerraad overlegd besluit, de technische berekeningswijze van de factoren bedoeld in § 1 nader regelen. »

Verantwoording

De tekst van het ontwerp is onvoldoende klaar en moet nader gepreciseerd worden.

Nr. 105 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 5

In de eerste zin na de woorden « op basis van... » de woorden « het verschil in loonkostenontwikkeling tussen België en de referentielidstaten... » toevoegen.

Verantwoording

De tekst van het ontwerp is onvoldoende klaar en moet nader gepreciseerd worden.

Nr. 106 VAN DE HEREN COENE EN GOOVAERTS

Art. 6

Bij het begin van § 1 de woorden : « Voor het eerst in 1996 en nadien... » invoegen.

Verantwoording

De tekst van het ontwerp is onvoldoende klaar en moet nader gepreciseerd worden.

Luc COENE.
Leo GOOVAERTS.

Nr. 107 VAN DE HEER JONCKHEER

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, van dit artikel aanvullen als volgt :

« De analyse van het structureel concurrentievermogen en van het concurrentievermogen op grond van de kostprijs omvat tevens een analyse per gewest en per sector en subsector van zowel de verwerkende industrie als de verhandelbare diensten. »

Nr. 108 VAN DE HEER JONCKHEER

Art. 6

Paragraaf 1 van dit artikel aanvullen als volgt :

« De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid moet vooraf aan de sociale gesprekspartners meedelen welke extra maatregelen mogelijk zijn om netto nieuwe banen te creëren. De aanbevelingen van de Hoge Raad zijn onder meer gebaseerd op de evaluatie van het werkgelegenheidsbeleid in België en in de landen van de Europese Unie. »

Nr. 109 VAN DE HEER JONCKHEER

Art. 9

Paragraaf 3 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 3. Vóór 30 november van elk jaar stelt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid vast of de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid in de intersectorale en sectorale overeenkomsten rekening houden met de in artikel 6, § 1, van deze wet bedoelde aanbevelingen van de Raad. Op basis van deze vaststelling van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de passende maatregelen nemen die nodig blijken om netto nieuwe banen te creëren en de werkloosheid binnen zes jaar tot de helft terug te brengen. »

Pierre JONCKHEER.

Nr. 110 VAN DE HEREN HATRY EN BOCK

Art. 7

In § 2, de woorden « Bij gebreke van een interprofessioneel akkoord over de werkgelegenheid kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, voor de voorziene duur van het interprofessioneel akkoord, bijkomende maatregelen nemen voor de werkgelegenheid », vervangen door de woorden « Bij gebreke van een centraal akkoord, kan de Koning, voor de voorziene duur van het centraal akkoord, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na de indiening bij en de goedkeuring door het Parlement van een met redenen omklede verklaring waarin wordt gesteld dat dringend maatregelen nodig zijn voor de bevordering van de werkgelegenheid, bijkomende maatregelen nemen voor de werkgelegenheid ».

Verantwoording

Aangezien de Koning krachtens artikel 17, § 1, de van kracht zijnde wettelijke bepalingen kan opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen door besluiten genomen met toepassing van artikel 7, § 2, moet het Parlement elke keer tussenbeide kunnen komen om de Regering daartoe machtiging te verlenen.

Zonder dit amendement komt deze wet neer op een algemene, permanente en onbeperkte verlening van bijzondere machten aan de Koning op dermate belangrijke gebieden als de organisatie van de arbeidsmarkt of de vermindering van de arbeidsduur.

Paul HATRY.
Jean BOCK.